mmuEii
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL.
(Korte inhoud van het voorafgaande)
Jeannettc Is een weeldekind, de toe
komst lacht haar dan ook tegen. Zij is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders. Haar vriendin Lady Varleigh stel
de haar dan ook de vraag: „Wie van de
velen zal het zijn?"
Haar keuze valt op Lord Conister,
een aristocraat die zeer geëerd is. Lady
Varleigh zegt: nu zou je zelfs den
Koning op visite kunnen vragen!
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
vader toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij, naar hij zegt. niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
HOOFDSTUK IX.
De acte van Schenking
Toen zij de trap afdaalden, kwam Sir Phi
lip Varleigh hen uit den tuin tegemoet. Hij
was een roodwangig, gezet man van vijf en
zestig met een schorre stem en een strenge
houding, die hem onder zijn mede-magistra
ten reeds lang den naam van „President van
de Rechtbank" bezorgd had.
Hij begroette Jeannette op eenigszins luid
ruchtige wijze. „Wel, wel! De feestvierende
koningin in eigen persoon! Hoogst aange
naam u te zien en u nog vele malen dezen
dag te mogen toewenschen. En ontvang ook
mijn beste wcnschen voor uw voorspoed en
uw geluk".
„Hoe vriendelijk van u", zei Jeannette.
Zooals zij daar in het licht van de morgen
zon stond, blozend, lachend, zag zij er als
de verpersoonlijking van het geluk uit, en
haar beide vrienden zagen haar met onwil
lekeurige bewondering aan.
„Ik zei zooeven dat je niet mooi bent",
merkte Lady Varleigh op. .Maar je bent
het bekoorlijkste meisje dat ik ooit gezien
heb".
„Hoe flauw!" verweerde Jeannette zich.
„Neen", zei Sir Philip. „Ik ben het er mee
eens; er heerscht dus geen verschil van mee
ning. Ik wist niet dat dit in jc stak, Jean
nette.
„Moet ik dat als een compliment opvat
ten?" vroeg Jeannette.
„Het is een van die zeldzame verschijnse
len die het stempel der echtheid dragen",
verklaarde hij hoffelijk. „Je geluk siert je als
een diadeem. Moge de luister er van nimmer
afnemen!"
„Dat is te veel!" riep Jeannette uit. „Zoudt
ge niet een klein beetje voor vanavond be
waren? Ik moet nu naar huls anders laat
ik mijn vader wachten".
„Het is buitengewoon lief van je de oude
mummies ook op je feest, te vragen", zei sir
Philip. „Ik heb een gevoel, alsof ik een kro
ningsfeest moet bijwonen".
„Misschien doe jc dat ook", lachte Lady
Varleigh. „Moet, je weg, Jeannette? Nu, goe
den dag dan, lieve, tot vanavond! Sir Philip
en ik mogen immers bridgen, terwijl de an
deren dansen, niet waar?"
„Ge moogt doen wat ge wilt", beloofde
Jeannette edelmoedig, „mits ge beiden komt.
Zonder u zouden mijn gasten niet voltallig
zijn".
Zij nam lachende afscheid en ging den
zonneschijn tegemoet.
„Zij is om te stelen", merkte Lady Varleigh
met warmte op.
Terwijl Jeannette ln haar auto huiswaarts
reed, leek het haar alsof de wereld nog nooit
zoo schoon geweest was. Zij was volkomen
celukkig. Haar gesprek met Lady Varleigh
had haar verkwikt. Zij voelde zich tevreden
en gerustgesteld.
Zij had beloofd te half twaalf thuis te zijn
want op dat uur zou de acte van schenking
die haar vader te haren gunste gemaakt had.
ten overstaan van zijn notaris gepasseerd
worden.
Hugh zou ook aanwezig zijn, hoewel hij
niet wist wat er zou plaats vinden. Met een
zekeren ernst bleven haar gedachten zich
met Hugh bezig houden. Zij was blij zeer
blij dat hij niet geweten had van de
vorstelijke schenking die haar vader op haar
zou vastzetten, toen hij zijn aanzoek deed.
Zij verlangde naar haar volgende ontmoeting
met hem met een blijdschap, clle haar ver
baasde. Zij begon zich zelfs half met vol
daanheid, half met. verlegenheid af te vra
gen. of zij niet reeds in zekere mate verliefd
op hem was. Aan haar bewondering- voor
hem mocht niet getwijfeld worden. Zijn
aristocratisch uiterlijk, eenigszins met fier
heid vermengd, zijn knap figuur, zijn def
tigheid-, alles had voor haar zijn afzonderlij
ke bekoring. Zij kon zich hem niet voorstel
len als een oogen*jlik zijn zelfbeheersching
verliezende, maar niettemin was zij over
tuigd, dat hij haar liefhad, en in dat denk
beeld verlustigde zij zich.
Toen zij zich de woorden van Lady Var
leigh herinnerde, nam zij lachende het be
sluit: „Ja, ik wil vanavond bekoorlijk zijn.
Ik zal hem verrassen".
Haar gedachten namen zulk een aangena-
men loop, dat zij thuis was eer zij het wist.
Haar logeergasten waren overal verspreid.
Vandaag behoefde zij zich niet om hen te be
kommeren. Zij zouden zich tot den avond
best amuseeren. En dan zou het groote bal
plaats hebben, de klap op de vuurpijl, en
tegen het einde van den avond zou iedereen
weten dat haar keuze gedaan was, en dat
zij die op Lord Conister had laten vallen.
Zij lachte opnieuw in zichzclve, en uit haar
auto springende, zag zij hem blootshoofds op
de. treden van het terras staan om haar te
begroeten.
Zij werd een oogenblik verlegen en een
warme blos steeg haar naar het van geluk
stralende gelaat, toen zij hem haar hand
reikte,
„Ik had niet gedacht dat je zoo vroeg hier
zou zijn", sprak zij hem aan.
„Hoe lang dacht jc dat ik van jc weg kon
blijven?" antwoordde hij, en klemde haar
hand vast in de zijne.
Zij zag hem aan en bemerkte de onge
veinsde bewondering in zijn'oogcn. ..Ben je
al binnen geweest of pas gekomen?" vroeg
zij met een poging tot verbergen van haar
verrukking bij het zien van hem.
V.
„O, ik ben al een tijdje hier", zei hij. „Ik
ben reeds bij je vader geweest, en wij hadden
een zeer belangwekkend onderhoud. Maar ik
heb den geheelen tijd naar je uitgezien, en
zoodra ik je autohoorn hoorde och", en
en hij lachte even, „toen had ik opeens zoo'n
verschrikkelijke haast. Maar je vader be
greep mij, geloof ik".
„Hij begrijpt altijd", merkte Jeannette op
met een warmen blik in haar oogen, die
niet den man tegenover haar gold.
Zij maakte haar hand met een glimlachje
los en wilde de treden bestijgen. „De vensters
hebben hier oogen", zei zij. „En ik wou ons
geheim zoo graag tot vanavond bewaren".
„Ik ben nieuwsgierig waarom", merkte
Lord Conister op.
Zij wilde hem niet zeggen wat zij dacht.
„Het zal zoo grappig zijn", klonk haar ant
woord. „Ik vind het zoo aardig dat niemand
er eenig vermoeden van heeft, behalve
„Behalve wie?" vroeg hij.
„Behalve iemand die er niet op aan
komt", antwoordde zij stijf. „Maar vanavond
zal iedereen het vernemen. Mijn vader ^al
het aan het souper bekend maken".
„Zooals je wilt", antwoordde hij toegeef
lijk. „Hoe gauwer, hoe prettiger voor mij. Ik
zal mij dan zekerder van je voelen. Je hebt
zeer veel van een vogel, Jeannette. Ik heb
veel zin je vleugels te kortwieken".
Onwillekeurig prikkelde zijn glimlach haai
een weinig. „O. wees niet zoo flauw", zei zij.
„Ik ben een veel praktischer wezen dan je
denkt. Laten wij nu naar vader gaan".
In de hal hield hij stil. „Jeannette, ik heb
geen gelegenheid gehad je mijn verjarings-
wenschen of mijn geschenk aan te bieden.
Wanneer kan ik je alleen spreken? Zullen
wij samen in de bosschen een ritje gaan ma
ken als dit voorbij is?"
En, bijna tegen wil en dank, kreeg zij weer
dat gevoel van verrukking. Hij verlangde dus
toch naar haar! Hij verlangde haar alleen
voor zich te hebben! Een koel minnaar was
hij dus niet. Zij moest haar oogen voor het
vuur dat in de zijne blonk neerslaan.
„Het wordt laat", zei zij: „Ik zou graag
willen natuurlijk. Maar ik weet niet zeker
of wij den tijd zullen hebben".
„Maak dan tijd", zei hij, „ik weet zeker dat
je daarvoor slim genoeg bent. Vanmiddag
dus! Je vader heeft mij reeds aan de lunch
gevraagd".
„Dat had hij niet mogen doen, zonder het
eerst aan mij te vragen", plaagde Jeannette.
„En v/at zou je dan gezegd hebben als hij
het gedaan had?" plaagde haar minnaar te
rug.
Zij schudde het hoofd en wilde niet ant
woorden. Hij nam een houding van meester
schap over haar aan, die haar nog vreemd
aandeed, maar van den anderen kant had
deze ook een eigenaardige bekoring. Dit was
de soort man naar wien zij in het geheim
verlangd had de man die haar zijn wil
wist op te leggen zonder haar te kwetsen en
haar ten slotte aan zich liet gehoorzamen.
Zij gal' zich rekenschap dat de citadel die zij
zoo lang' verdedigd had, eerlang tot overgave
gedwongen zou worden.
Maar zij had zich nog niet overgegeven, en
haar trots, zoowel als haar aard kwamen te
gen het'strijken van de vlag zonder onder
handelingen in verzet. Het moest hem duide
lijk gemaakt worden, dat, hoewel zij zich
aan hem beloofd had, zij nog niet volkomen
de zijne was. Hij mocht haar niet als zijn
uitsluitend bezit beschouwen, tot zij het tee-
ken daartoe gegeven had.
Dus schonk zij hem alleen een glimlach.
Hij volgde haar met een vlugheid die zij
niet verwacht had, en vóór zij de hand naai
den knop van de deur van de kamer haars
vaders uitstrekte, had hij ze gegrepen. Hij
draaide haar met het aangezicht naar zich
toe. „Jeannette!"
Hall' geschrikt, half boos, weerstreefde zij
hem oogenblikkelijk, maar zoodra zij zijn
blik van ongeveinsde verbazing gezien had,
uitte zij een zenuwachtig lachje en gaf toe.
Maar zij bood hem haar lippen niet, en hij
liet haar los, bijna voor hun wangen elkaar
aai^geraakt hadden.
„Wacht maar, straks!" zei hij, en met be
wonderenswaardig zelfbedwang opende hij
de deur voor haar.
Zij wist dat haar gezicht gloeide en was
verbaasd over de kalmte waarmee hij den
toestand wist te redden.
„Het was uw wensch dat ik terugkwam,
mijnheer", sprak hij tot Norman Wyngold,
die hem op het haardkleed afwachtte, en
er slecht en bijna gejaagd uitzag, „hier ben
ik dus. Maar ik acht mijn aanwezigheid bij
deze conferentie overbodig, zoodat ik zal
heengaan als u het mij vergunt".
„Volstrekt niet, volstrekt niet!" riep de
bankier. „Uw aanwezigheid is gewenscht. En
jij, Jeannette! Waarom ben je zoo laat,
kind?"
Hij keek haar aan met een flauwen rimpel
op zijn voorhoofd, maai deze verdween ter
stond toen zij op hem toetrad:
Mijn lieve kind!" zei hij innig, en stak
zijn hand door haar arm.
Dc tafel was met papieren overdekt, en
met een hoofdbeweging er naar wijzende,
hernam hij„Ik wil dit achter den rug heb
ben. Fothergill wacht en alles is gereed". Hij
strekte de hand uit naar een schel. „Binnen
vijl' minuten, Jeannette, zul je een schatrijke
vrouw zijn".
Zij wierp een van haar snelle blikken op
hem. De gejaagd uitgesproken, bijna onsa
menhangende zinnen waren geuit op een
toon die haar trof. „Het spijt me, dat ik u
heb laten wachten." zei zij, „maar ik was op
tijd, zooals ik beloofd had. Wat moet er ge
beuren? Heeft u Fothergill ontboden?"
„Ja", antwoordde hij. „En Fothergill heeft
zijn klerk meegebracht als getuige. En Buck
Wetherby is ook hier. Dat hindert je immers
niet, Jeannette? Hij is vrederechter, en ik
achtte zijn handtcekening op het document
eveneens wenschelijk".
Op het voorhoofd van Jeannette verscheen
een rimpel, gelijk aan die welke even te
voren op dat van haar vader verschenen
was. „Maar waarom juist Buck?" vroeg zij.
„Dat is mij niet duidelijk. Was Hugh niet
even goed geweest?"
„Neen, neen! Ik verlang onpartijdige ge
tuigen. Deze acte moet onaantastbaar in or
de zijn". Wyngold sprak bijna driftig. „Ik wil
niet dat er aan getornd kan worden. Het is
van hot allergrootste belang".
„Ik zie het noodzakelijke er niet van in",
merkte Jeannette aan
„Lieve", antwoordde haar vader, „dat kan
ik het beste beoordeelen".
Zij kreeg een kleur van ontevredenheid,
maar zei niets meer. Bij de zeldzame gele
genheden waarbij Norman Wyngold zich
liet gelden, v/as hij onverzettelijk.
De oude notaris uit Bentbridge, dien zij
haar leven lang gekend had, trad weinige
minuten later de kamer binnen, gevolgd door
zijn klerk en Buck Wetherby. Deze laatste
liep recht op Jeannette af, maar sprak niet
dan nadat de oude notaris zijn gelukwen
schen geuit had. Als gewoonlijk wachtte hij
zijn beurt af.
„Het is een hoogst verblijdende gelegen
heid", zei mijnheer Fothergill, toen hij zich
over de hand van Jeannette boog, „en het
is mij een feest haar te mogen bijwonen".
„Het moet verschrikkelijk gewichtig zijn
voor u", lachte Jeannette. „En ik ben waar
lijk overweldigd door de aanwezigheid van
u, en van twee vrederechters als getuigen,
bij deze indrukwekkende plechtigheid".
„Maar uw rol is hoogst eenvoudig", merkte
de notaris aan, en hij maakte tegen Lord
Conister een buiging als groette hij een
vorst.
Nu was de beurt aan Buck. Hij nam de
hand die zij hem toestak zonder buiging aan
en keek Jeannette recht in de oogen. „Ik
wensch u het beste dat het leven brengen
kan", zei hij.
„En wat is dat?" vroeg Jeannette luchtig.
Hij lachte tegen haar, maar in zijn oogen
veranderde niets; zij schenen bijna in de
toekomst te zien. „De oprechte liefde, het
gelul^ Jeannette", zei hij.
Hij ging op zijn bedaarde manier verder
om Lord Conister te begroeten. In zijn hou
ding was niet het geringste spoor van spij
tigheid te ontdekken, en ook daarom kon
Jeannette hem moeilijk vergiffenis schen
ken. Zij vond dat dit air van beschermheer
schap onverdragelijk was. Zij wenschte dat
haar vader niet op zulk een vormelijkheid
gesteld geweest was, maar haar gegriefdheid
ging als een wolkje voorbij toen haar vader
haar voorwaarts trok en de acte ondertee-
kende, terwijl zijn vrije hand de hare vast
drukte. Want de drukking van zijn vingers
bewees haar dat hij diep ontroerd was.
Toen hij zich opgericht had, sloot hij haar
in zijn armen en kuste haar in tegenwoor
digheid van allen. „Wat mij nu moge over
komen", zei hij, „ge zijt een rijke vrouw,
Jeannette, en dit geld dat ik hiermee op je
vastgezet heb, kan zonder je toestemming
door niemand dan jou aangeraakt worden".
„Dat klinkt onherroepelijk", merkte zij
lachende op.
Weer overviel haar dat gevoel, als hing er
een tragedie in de lucht, en zij beproefde uit
alle macht het kwijt te raken. Als zij er in
dat oogenblik toe in staat geweest was, zou
zij alle uiterlijk vertoon van genegenheid
vermeden hebben, want het scheen van de
zijde van haar vader een zekere zwakheid
te verraden, waaraan zij weinig gewoon was.
Zij beproefde zich schertsende van de zaak
af te maken; maar het klonk zelfs haar
valsch in de ooren. Zij was overtuigd dat
Buck haar voor zeer harteloos aanzag.
De wanhoop bijna nabij, wendde zij zich
tot haar verloofde.
„Wel, Lord Conister, ik hoop dat ge be
hoorlijk onder den indruk zijt", zei zij. „Maar
daarvan ben ik overtuigd. Ik voel mij precies
alsof er een vonnis over mij geveld zal wor
den. Laat het als 't u blieft een licht zijn!"
Hij glimlachte tegen haar, zooals hij in de
hall gedaan had, aldus een bewondering te
kennen gevende, die hij niet in woorden kon
uitdrukken.
„Ik hoop dat je het als zoodanig beschou
wen zult", antwoordde hij. „Ik veroordeel je
dus tot het inlossen van je belofte van gis
teren, dat je vanmiddag met mij zult gaan
rijden".
Zij knikte. „Goed. Dat zal ik. Je blijft lun-
chep? Best. Daarna gaan wij dadelijk samen'
rijden".
Op de een of andere wijze redden haar
woorden den toestand. Zij voelde dat de
spanning nu voorbij was. Zij streelde den
arm van haar vader en draaide zich om.
Wat kwam het er ook 'eigenlijk op aan wat
Buck dacht? Was de blik in de oogen van
haar verloofde niet voldoende?
HOOFDSTUK X.
Het ritje in het Bosch
In den middag reden zij in de door den
herfst goudgekleurde bosschen en onder het
rijden kwam bij Jeannette de gedachte op,
dat dit de schoonste dag was, dien zij ooit
doorleefd had. Hugh gedroeg zich zeer teeder
jegens haar en scheen haar stemming merk
waardig te begrijpen. Geen enkele maal
overschreed hij de grenzen die zij voor hem
trok.
Zij reden door de stille, met mos begroeide
lanen en weinig bezochte paden, tot zij aan
een steile helling kwamen die naar een met
gras begroeiden heuvel voerde, van welks
top men de verafgelegen torens van Culver-
ley onderscheiden kon ,die in den middag-
zonnegloed versmolten. Als bij zwijgende
afspraak hielden beiden de teugels in en
bleven een oogenblik stil kijken.
Eindelijk sprak de man. „Jeannette, je
vader heeft je vandaag veel gegeven, maar
ik hoop je nog veel meer te geven".
De eenvoudige oprechtheid van de woor
den trof haar, maar zij zei niets terug.
Hij wachtte een paar seconden en ging
toen voort: „Na vanavond zal het mij ver
gund zijn je openlijk als de mijne op te
eischen. Mag ik je nu reeds mijn ring geven
en je vragen hem voor mij te dragen als de
tijd daar is?"
Zij keerde zich tot hem, gedreven door een
ingeving, waarvan zij zich niet volkomen
rekenschap wist te geven. „Nu nog niet", zei
zij. „Asjeblieft nu nog niet! Laten we- tot
vanavond wachten! Vind je dat erg?"
Hij zag haar ernstig aan. „Wat je wenscht
zal altijd gebeuren", zei hij.
Met een eigenaardig gevoel van opluchting
reikte zij hem haar hand. „Dank je", ant
woordde zij.
Hij bleef haar hand vasthouden. „Jeannet
te, je behoeft je nooit beangst te maken of
te laten weerhouden je wenschen aan mij
kenbaar te maken. Ik zal het altijd een
voorrecht achten toe te zien dat zij vervuld
worden. Jouw geluk beteekent voor mij een
massa, en het zal mijn voornaamste zorg
zijn het te vestigen".
„Dank je", herhaalde zij, en wenschte on
redelijk opnieuw dat korte gevoel van onwe
zenlijkheid te kunnen smaken dat haar een
oogenblik eerder had doen trillen.
„Je weet dat je je in dat opzicht op mij
veriaten kunt, niet waar", zei hij.
„Ja", antwoordde Jeannette.
„En ben je gelukkig?" vroeg hij teeder.
Zij fronste even de wenkbrauwen. „Ja, ik
geloof het wel. Ik weet het waarlijk niet ze
ker. Het is zulk een nieuwe ervaring, niet
waar?"
„Zou je het dan anders wenschen?"
„O neen! Ik zou het volstrekt niet anders
wenschen", zei Jeannettc.
Hij glimlachte en liet haar hand los.
„Vanavond, Jeannette, vanavond, als wij in
allen vorm en openbaar verloofd zijn, zal ik
jc 'dien kus vragen, dien je me twee malen
ontzegd hebt".
Zij voelde dat zij een kleur kreeg. „Maar
I niet in het openbaar, asjeblieft", zei zij met
een lachje.
„Neen, zeker niet in het openbaar". Hij
lachte met haar. „Maar ik laat mij niet
langer op een afstand houden. Dat gaat
niet, Jeannette".
„Gaat dat niet?" vroeg Jeannette, en weer
verwonderde zij zich eigenaardig waarom hij
het nemen van hetgeen hij begeerde uitstel
de.
Zij liet haar paard keeren en zij daalden
den heuvel af. „Je moet eens gauw naar
Culverley komen", hername Lord Conister.
„Wij zullen het samen eens doorloopen, en
dan moet je zelf je kamers kiezen en zeggen
hoe je alles ingericht wilt hebben".
„Dat zal ik heerlijk vinden", zei Jeannette.
Hij lachte goedkeurend. „En ik niet min
der, liefste. Het oude huis eischt vernieu
wing. Het valt bijna even hard in elkaar als
de Hall". Hij zag haar aan. „Weet je wel,
Jeannette, dat ik vroeger altijd gedacht hep,
dat je als het daartoe kwam, zou besluiten
daar te regeeren?"
„Werkelijk?" riep Jeannette. „Ik ben
nieuwsgierig te weten waarom".
Haar stem drukte misnoegen uit: haar
voorhoofd vertoonde een rimpel.
„Klinkt dat zoo vreemd?" vroeg Lord Co
nister. „Hoe Wetherby over je denkt valt
tamelijk in het oog, niet waar?"
„Maar niet dat ik het beantwoord!" viel
Jeannette uit. „Niemand kan zeggen dat ik
hem ooit de geringste aanmoediging gege
ven heb!"
„O, stellig!" Hij lachte weer. „Niemand
kan er zich op beroemen, ooit in het bin
nenste van een vrouw gelezen te hebben.
Gisteren om dezen tijd had ik er geen flauw
begrip van, wat er in het jouwe omging".
„Gisteren om dezen tijd!" herhaalde Jean
nette, en zij zweeg met een gevoel van
schaamte. Gisteren om dezen tijd gingen
Lady Varleigh en zij de lijst van haar min
naars na, bespraken zij nu1 eens dit punt en
dan dat, als waren zij dingen, die in een
winkel ts koop zijn. Bij deze herinnering
kreeg zij opnieuw een kleur. Maar zij had
tenminste geen oogenblik geaarzeld om af
gewezen te worden.
„Je moet best hebben kunnen begrijpen
dat ik nooit met Buck Wetherby zou willen
trouwen", zei zij na een oogenblik. „Er is
niets dat in zijn voordeel spreekt".
„Dat ben ik volstrekt niet met je eens",
antwoordde Lord Conister met eenigszins
ongewonen nadruk. „Volgens mij bezit hij
alle eigenschappen die een vrouw met mo
gelij lclieid in een man zou kunnen wenschen
behalve geld, en dat, vermoed ik, zou bij
jou geen gewicht in de schaal werpen".
Jeannette wierp hem een snellen blik toe.
Deze ernstige verklaring verbaasde haar, en
zij liet het onmiddellijk en met klem blijken.
„Volgens mij", antwoordde zij met een ver
achtelijk optrekken van de bovenlip, „is hij
de vervelendste man dien ik ooit ontmoet
heb. Men zou zijn bestaan onmiddellijk ver
geten als hij maar niet altijd aanwezig
was".
„Daar sta ik verbaasd over", hernam Lord
Conister. „Je spreekt immers over Buck,
niet waar? Je bedoelt niet Bandy?"
„O, Bandy!" Zij lachte verachtelijk. „Ban
dy is inderdaad een verkwikking, vergeleken
bij Buck. Je wilt toch niet zeggen ik kan
het mij onmogelijk voorstellen dat Buck
in de verste verte een belangwekkend man
is?"
Er heerschte een oogenblik stilte, en zij
zag dat haar metgezel zich in het zadel op
richtte alvorens té antwoorden. Toen hij
sprak, ontdekte zij een klank van ontstem
ming in zijn woorden.
„Neen, Jeannette. Ik meen eerlijk wat ik
zeg. Ik houd Wetherby oprecht voor een van
de degelijkste mannen die ik ken, en ik acht
de vrouw die met hem trouwt bijzonder
gelukkig".
„O, brr!" riep Jeannette uit. „Als zij een
greintje hersens heeft zal zij binnen veertien
dagen van verveling sterven. Ik ken geen
saaier piet dan hij".
„Nu, ik wou dat er meer mannen waren
zooals hij", hernam Lord Conister. „Hij is
oprecht, een goed sportsman en onbreukbaar
trouw. En ik herhaal," hij sprak met vuur
„dat hij alles is wat een vrouw kan ver
langen méér, veel méér dan de meesten
ooit krijgen".
„Ik schijn wat gemist te hebben", merkte
Jeannette op.
Hij ontmoette haar blik en zijn trekken
verzachtten zich. „Den een zijn dood is den
ander zijn brood", zei hij. „De keuze was aan
jou, Jeannette, en ik zeg je eerlijk dat je
beter had kunnen kiezen. Maar als het
aan mij ligt, zul je cr nooit spijt van heb
ben".
Ondanks zichzelve maakten zijn woorden
indruk op haar, maar ze wilde ze niet voor
ernst opnemen.
„Iedereen is vandaag zoo tragisch", zei
zij. „Ik begrijp niet waarom. Komt het door
mijn verjaardag, of omdat ik verloofd ben?
Laten wij dit onvruchtbaar èesprek staken
en genieten!"
Zij gaf haar paard een tik met de karwats
en het volgende oogenblik galoppeerde zij
over de vlakke strook gronds die hen van
Starfields scheidde. En onder het rijden was
zij woedend ofschoon zij niet wist op wie:
op Buck, op Hugh, of op zichzelve. Over het
geheel was zij geneigd de schuld aan Buck
te geven.
Zooals het toeval wilde, was hij de eerste
dien zij zag, zoodra zij den voet op het ter
rein van haar vader gezet had, maar ze ging
heb voorbij, zonder hem aan te zien. In dat
oogenblik had zij het gevoel, alsof zij met
blijdschap afstand gedaan zou hebben van
alle verrassingen en triomfen die haar
wachtten, als zij hem uit het huis had kun
nen jagen.
HOOFDSTUK XI.
De Witte Roos
„Ja, ik wil hem vanavond eens verras
sen". sprak Jeannette bij zichzelve.
Zij stond voor den grooten spiegel in haar
kamer, gekleed voor het bal en bekeek haar
eigen beeld met onderzoekende, critische
blikken. Eerlijk gezegd was zij zelve een wei
nig verrast over hclgeen de spiegel haar
zeide. Evenals Lady Varleigh, had zichzelve
nooit voor mooi gehouden; maar ontegen
zeggelijk bezat zij vanavond iets schoons,
iets schoons van zeer treffenden aard. Haar
opgewonden gezicht en schitterende oogen,
de roode lippen en de blinkende tanden, de
zachte haren, kunstig boven het kleine, fij
ne kopje opgemaakt, alles was in zijn soort
volmaakt. En haar verbazingwekkende
levenslust straalde naar buiten alsof er in
haar binnenste een vuur brandde. Dezen
avond had zij niets tragisch of onwezenlijks
over zich. Zij stond daar de triomf in
eigen gedaante gereed om naar beneden
te gaan en de hulde, die haar wachtte te
aanvaarden.
Maar toch „Pffff!" kwam het eensklaps
tennhaar lippen en zij draaide zich om. „Wie
zou er niet schoon uitzien in zulk een cos-
tuum?"
Zij droeg een toilet dat voor de bruids
japon van een koningin had kunnen dooi>
gaan een verbazingwekkend meesterstuk
van kunst, maar nog meer verbazingwek
kend door zijn eenvoud, terwijl haar eenig
versiersel bestond uit een lang snoer pare
len, haar vroeger op den dag door haar va
der gegeven. Zij droeg ook den kleinen, met
juweelen bezetten waaier, dien Lady Var
leigh in den middag had laten bezorgen.
Maar, behalve nog een klein parelsnoer dat
eens aan haar moeder behoord had, in de
haren, droeg zij geen andere juweelen. Niet
temin was zij van het hoofd tot de voeten
verrukkelijk, een visioen van stralende
jeugd.
Zij droeg geen ringen en keek nieuwsgie
rig naar haar linkerhand en vroeg zich af
welk schitterend versiersel zij aan het einde
van den avond daar dragen zou. Zij had
het kunnen uitschreeuwen van overmoed. Ja,
zij was gelukkig, in weerwil van alle toekom
stige lange gezichten van afgewezen min
naars. Zij zou altijd gelukkig zijn. Zij wilde
gelukkig zijn.
Haar kamenier klopte aan de deur.
„Binnen, Marie!" riep zij.
Het meisje trad binnen, een prachtigen
tuil bloemen in de hand gardenia's en le
lies, geurend en versch uit de kassen met
in het midden één prachtige, sneeuwwitte
roos.
„Van de Hall", zei Marie.
Zij had een groot ontzag voor haar jeug
dige meesteres, anders zou zij uitroepen van
bewondering niet weerhouden hebben. Jean
nette nam de bloemen met een kreet van
genoegen aan. Van Hugh, natuurlijk! En
hoe mooi hoe aanbiddelijk waren zij!
Deze attentie van hem vond zij erg lief.
Toen herinnerde zij zich plotseling wat de
kamenier gezegd had. Zij lichtte haar ge
zicht van de bloemen op.
„Toch niet van de Hal!" zei zij. „Zij komen
van Culverley".
„Men zei mij van de Hall, mademoi
selle", hield Marie vol, Jeannette met kwalijk
verborgen zenuwachtig aanziende. „Er is een
briefje bij, als mademoiselle zien wil".
Jeannette zag en vond een reepje papier
rond de stengels van de bloemen gewonden.
Zij maakte het los en streek het blad. Bij het
lich van haar toilet-tafel las zij de weinige
woorden die het bevatten woorden, die
Hugh nooit geschreven zou hebben:
„Wilt ge u verwaardigen deze te dragen?
Zij werden gekweekt voor u zijn zijn uwer
niet onwaardig als gij in de gift den gever
kunt vergeten. B. W."
Zij keek op en ontmoette haar van woede
ziedende oogen in den spiegel. Haar gezicht
was wit, haar roode lippen waren vast op
eengeklemd.
Een paar oogenblikken bleef zij beweging
loos staan, tot zij tot het meisje zei: „Je
kunt gaan, Marie".
Het meisje maakte dat zij weg kwam.
Toen haalde Jeannette diep adem, en een
klein gouden lucifersdoosje van haar tafel
nemende, stak zij een kaars aan, die op een
aschbakje stond. Zij hield het reepje papier
in de vlam, legde het neer en zag het ver
branden. Toen nam zij de bloemen op
zijn bloemen, die harer niet onwaardig wa
ren! De stengels knetterden en weigerden
te branden. Met een beweging van woede
slingerde zij den tuil op den grond en ver
trapte de bloemen onder haar voet. I-Iarer
niet onwaardig! Verbeeldde hij zich inder
daad dat zij zich zou vernederen zijn bloe
men te dragen?
Toen, naar omlaag ziende, zag zij de witte
roos, rein en schoon, ongeschonden tusschen
de vertrapte klokjes van de lelies liggen. Een
kleine schok, die als een rilling was, door
liep haar. Zij bukte, trok de roos los en
schoof de andere bloemen terzijde. Terwijl
zij dit deed, viel de vreemdsoortige steen
dien Lady Varleigh haar gegeven had uit
haar boezem en bleef aan den langen ket
ting rond haar hals hangen. Zij greep den
steen om hem weer in haar corsage te laten
glijden, maar stond eensklaps als aan den
grond genageld, want de steen was in haar
liand zoo zwart als inkt geworden.
Het eerste oogenblik was het haar onmo
gelijk adem te halen. Toen lachte zij spot
tend en liet den steen op zijn plaats glijden.
Op haar bloote huid voelde hij koud aan.
Zij keek weer naar de volmaakte roos in
haar hand, opende daarna een lade en
wierp de bloem er in.
Haar oogen ontmoetten weer de oogen in
den spiegel, maar zij wendde ze snel af, als
schaamde zij zich, en wilde de kamer ver
laten.
Zij opende de deur eenigszins vlug en
schrikte, toen zij haar vader vlak bij den
drempel zag staan. Zij slaakte een kreet
van verrassing, hoewel niet zijn aanwezig
heid, maar wel zijn houding en uiterlijk
haar dazen ontlokte. Want hij had zich
bijna half van haar afgekeerd, bijna als
zocht hij al zijn moed bijeen om haar te
naderen. En zijn gezicht droeg dienzelfden
kommervollen trek, waarover zij zich den
laatsten tijd zoo ongerust gemaakt had.
„Wel, vader?" zei zij. „Waart gij op weg
naar mij? Wat is er?"
Zijn oogen kruisten de hare en hij glim
lachte, maar spookachtig. „Ja, lieve! Ik
wilde mijn meisje eens in al haar mooie
veeren zien voor een ander zijn blikken op
haar werpt".
Zij stak hem haar beide handen toe met
een gebaar van onuitsprekelijke teederheid.
„Kom binnen!" noodigde zij hem uit. Hij
trad binnen, waarna zij de deur sloot en zich
tegenover hem plaatste.
„Liefste vader", zei zij, „ge moet mij één
ding beloven".
„Ik wil je alles beloven wat in mijn macht
staat", antwoordde hij.
Zij schudde het hoofd. „Ik verlang niets
voor mezelve. Ge hebt me méér dan genoeg
gegeven. Maar ge moet me beloven, liefste,
dat denzelfden dag waarop alle gasten ver
trokken zijn, ge alles van u af zult zetten en
met mij op reis gaan".
Hij keek haar met een zonderling strakken
blik aan. „En Hugh dan?" zei hij. „Wil je
hem zoo gauw in den steek laten?"
Zij fronste de wenkbrauwen. „Wees niet
zoo kinderachtig! Wat komt hij er op aan
vergeleken bij u? Beloof het mij ais 't u
blieft, vader! Het zou mij zooveel gelukkiger
stemmen als ik die belofte van u heb".
Hij trok haar teeder in zijn armen. „Ik be-
loof je steeds alles te zullen doen wat tot je
geluk kan strekken, lieveling", antwoordde
hij. „Laat mij je nu een oogenblik zoo vast
houden, mijn eigen mooie meisje, en voelen
dat ik je geheel voor mezelve heb voor ik je
met al die menschen beneden moet deelen!"
Hij sloot haar dichter in zijn omhelzing en
liet zijn oogen zich aan haar vergasten als
iemand die een schat beschouwt, dien hij
niet lang meer de zijne mag noemen.
Weer had zij dat gevoel als stond zij voor
een tragedie, onbekend maar onvermijdelijk,
en weer streed zij daartegen.
„Laten wij vanavond gelukkig zijn! vroeg
zij zacht. „Heusch, liefste vader, ik wil mijn
verloving dadelijk verbreken als zij u onge
lukkig maakt. Dat deed ik liever veel
liever!"
(Wordt vervolgd.)