IN HET UND VAN DEN SCHIJN. H. D. VERTELLING Bij de sterren van Hollywood. (Bijzondere correspondentie). (Dienst van de United Telegraph) Mathematica is de meest exacte aller we tenschappen. Dikwijls echter bespeurt men resultaten, voor welke men met wijd-open mond blijft zitten; in het bijzonder wanneer men vermenigvuldigt. Maar aan de zaak zelf is niets te veranderen, of men wil of niet. In het. algemeen: vermenigvuldigen is altijd beter dan deelen. Bij voorbeeld: Gloria Swanson verdient in Hollywood vijfduizend dollar per week. Per week. Een jaar heeft 52 van die weken. Verzoeke beleefd, uit te rekenen, hoeveel Gloria per jaar verdient. Verzoeke verder te bedenken, dat Hollywood behalve Gloria nog andere sterren heeft, men denke alleen maar aan Carola Griffith. Charlie Chaplin. Ramon Novarro, Tom Mix, Douglas. Fairbanks, Lilian Gish, Adolphe Menjou, Mary Pickford, Vilma Banky. Men zou dus nog verder kunnen vermenigvuldi gen, zoolang tot je afgemartelde hersenen niet anders zoneten worden dan een verme- nigvuldigins^smachine. Het is om duizelig te worden e;a onwillekeurig doet zich de vraag voor: \j^at doet men met dergelijke astrono mische getallen, met zoo onmenschelijk veel g£d? Het is niet goed, zich te laten verblin den. Maar in bijna alle dingen des levens is het voldoende, zich de oogen te laten openen iets nader toe te zien. In Hollywood heeft daar de sceptische Franschman voor gezorgd. René Guetta, die een even levendig als ka rakteristiek boekje over Hollywood heeft ge schreven (René Guetta, Trop prés des étoi- les. Pion, Parijs). wat doet men met zoo fantatisch veel geld? Bij dag en bij nacht? Wakend en sla pend? Dagen en nachten in Hollywood, sprookjes uit duizend-en-een filmsHet gouden paradijs aan de kust van den Pacifi- schen OceaanLaat ons iets naderbij aten. Een visite bij G. S. in haar „Bungalow" in Beverly Hills, de voornaamste wijk van Hollywood: voor het huis een verzameling van de fijnste automerken, Rolls Royce, Mi nerva, Packard. Cadillac, de goedkoopste wa gen een Bugatti. Op iedere trede van de trap en in de ruime voorhall onbewegelijk, schier vastgeworteld. een haag van knech ten in livrei: natuurlijk kaarsverlichting, or chideeën, kristal, Maharadja-juweelen, stijve waardigheid, bij protocol vastgesteld cere monieel gelijk in een film van het hof van den zonnekoning. Louter beroemdheden en er tusschen eenige vreemdelingen, die zoo rijk zijn, dat zij zich kunnen veroorloven, niet anders dan rijk te zijn: gasten, die el kaar ten deele te goed, ten deele te slecht kennen. Gang na gang, in emdelooze opeen volging,. schotel na schotel, oververzadiging zonder eetlust. Waar moet men over spreken? Over de „zaak" te spreken behoort niet tot den goeden toon. Gemeenschappelijke bezig heid verwekt tegengestelde belangen, rivali teit, die voor dezen eenen keer achter glim lachende maskers heeft te verdwijnen. Ook mag voor de aanwezige vreemde outsiders het aureool van de beroemde sterren niet geschonden worden. Een film, een ontstel lend kostbare film: sterren op aarde. Een vervelende film. Gelukkig is er alcohol, cock tails, likeuren, Rijnwijnen, champagne. De alcohol is in de Vereenigde Staten ten strengste verboden. Maar zelfs voor een ge ringer inkomen dan vijfduizend dollar per weel» maakt, ieder verbod eerbiedig halt. Waar, menschen met elkaar niet weten, wat aan te vangen, houdt alles bij den alcohol op. Tegen middernacht loopt het daverende feest eindelijk af. Iedereen verzekert wel, dat hij verschrikkelijk graag nog langer zou zijn gebleven, maar den volgenden morgen, dat is zelfs waar, moeten de sterren -stipt om negen uur op de „set", de werkplaats, aan wezig zijn. G. slaakt een zucht van opluch ting. Alles is goed gegaan. In de slaapka mer wacht al devoot met twee kamermeisjes de bezorgde mama, die een kamer in het huis bewoont. Die lieve mamawanneer zij soms aan G. S. begin terugdenktNu heeft zij met haar laatsten verjaardag een cheque van 20.000 dollar ten geschenke ge kregen; Twintigduizend, die zij in absoluut veilige terreinspeculaties heeft belegd. Ter reinspeculaties zijn op het oogenblik de grootè mode in Hollywood. De groote mode zijn terreinspeculaties en een „ranch", een stille farm in de landelijke eenzaamheid, waar men gedurende het weekend vlucht. De Zondag in Hollywood: niet uit te houden. Kaarsrechte geasfalteer de straten, vervelende palmen,bankgebouwen Ligett-Drug-Stores, apotheken, waar men al les kan koopen, medicamenten, sandwiches en sok-ophouders, enkele hotels en restau rants,, eeuwige zon, eeuwige bloemenpracht, dan de bekende ateliers van de groote film- ondériïemingen, hier en daar nog vriende lijk uitnoodigende, witte gebouwen, die men toch échter liever zoo lang mogelijk uit den weg gaat, de mortuaries, prachtige dooden- hallen, waar de wereld zelfs voor de meest beroemde ster met planken wordt dichtge timmerd. Dat is Hollywood overdag. Vijf da gen van de week moet de ster werken, onaf- gebroken werken, de eene opneming na de andere, dezelfde scène wordt door den onver- biddeïijken regisseur niet zelden tot hon derd maal toe herhaald. Maar den zesden dag kan de ster ontvluchten, weg van het atelier, den regisseur, het reclamebureau, weg van de secretarissen, de schrijvers, de kleermakers, de interviewers, weg, naar bui ten, op. de ranch aan de verlaten kust van de Pacific. Weekend. Laat ons iets naderbij zien.'De meest vooraanstaanden van de vooraanstaanden mogen van tijd tot tijd hun weekend in het rustige buitenverblijf van den krantenkoning H. doorbrengen. Een uit- noodiging op de ranch van mr. H. wordt als oen zeer belangrijke en uiterst benijdens waardige aangelegenheid beschouwd. (Guetta verzwijgt zijn naam, maar blijkbaar is Hearst de eigenaar van het grootste concern van AmerÖcaansche bladen bedoeld). Allereerst rijd*" m«n zestien uren in een specialer, luxe- trein H.'s salonwagen, slaapwagen, eetwa- gen. Er wordt gedronken, bridge gespeeld, bridge gespeeld, gedronken, gegeten, weder om gedronken. Dan, den volgenden morgen twee uren per auto. Ondex*weg zijn ter ver welkoming op bijzonder geschikte plaatsen romantische cowboy's op paarden in film- echte costuums en met fonkelnieuwe lasso's geposteerd. Eindelijk, eindelijk, op een ma jestueus rotsplateau boven den Oceaan de ranch. In onze Europeesche bekrompenheid stellen wij ons een ranch als iets bepaalds voor: het moet zeker iets rustieks zijn, iets primitiefs, ongerepts en oorspronkelijks, rond om prairiën, vredige kudden, velden Maar een Europeaan moet zich geen voorstelling maken van iets. waarvan hij geen begrip heeft: wij zouden uw gezicht wel eens wil len zien, wanneer iemand u als weekend huisje de Notre Dame Kathedraal van Parijs aanbood. Het landhuis op de ranch van mr. H. is namelijk een getrouwe naboot sing van de Notre Dame. Het middenschip, pardon, de eetkamer bij H. is zestig Meter lang en tien Meter breed. Men durft in dit heiligdom niet. hardop te spreken. In ruil daarvoor is in het park van ongeveer 100.000 H.A. grootte benevens andere attracties een complete menagerie ondergebracht, alle sterren van de dierenwereld. Op een andere plek weer ligt een enorme menigte kisten opgestapeld: een pas uit Italië aangekomen oud-Romeinsche tempel, die nog niet is uit gepakt. Zoo is het met de verkwikking in Gods vrije natuur gesteld, voor zoover men beschikt over een wekelijksch inkomen van 5000 doll. Arm Europa! Begrijpelijk: met vijfduizend dollar week loon moet je iets heel „extra" hebben. Maar Amerika is heel anders: terwijl men bij ons onder „extra" altijd iets buitengewoons ver staat. noemt men in Hollywood extra het tegengestelde, iets waar men niet over spreekt: de tallooze figuranten, vrouwelijke en mannelijke, die zich van studio naar stu dio de voeten stuk loopen, urenlang wachten, urenlang hopen, om tenslotte hoe dikwijls! met een kort „Nothing for you", weer heen te gaan. De extra's gaan, luieren, zitten, staan overal, gisteren, vandaag, morgen, het volgend jaar, in de eeuwigheid. Zij vechten met den nood als met een abstracte, maar alom tegenwoordige schaduw en houden vol. Vroeger waren zij officieren, kantoorbe dienden, studenten, echtgenooten, stenoty pisten. zij komen uit alle landen en zweven rusteloos, spookachtig rond een magisch be grip, dat hun doel en centrum van de wereld voorkomt: de film. Honderdmaal stuurt men ze weg, honderd maal keeren ze terug. Velen zouden een ander, een veilig bestaan kunnen vinden, 30 dollar per week, maar liever lij den zij honger in de verwachting van een vaag „misschien", een zich „artistiek" op blazende illusie, die hun eventueel vijftig of zestig dollar zou kunnen opleveren. En dan: is niet Adolphe Menjou, zijn niet een paar anderen als „extras" begonnen? Er zijn twin tigduizend extras in Hollywood en ieder van deze twintigduizend denkt: „Waarom ik ook niet?" Zij bootsen krampachtig de houding, den gang, de bewegingen van hun voorbeeld na, misschien wordt eens een van de almach tige regisseurs op hen attent, misschien „ont dekt" hij ze, de Groote Lubitsch misschien of Sternberg, er is maar een toeval noodig, want het talent, neen, het genie is onge twijfeld aanwezig, ten minste zooals bij Men jou, zooals bij Pickford of bij Gish. Van dit feit is ieder stellig overtuigd. „Waarom ook ik niet?" In deze angstige en tegelijk provoceerende vraag, die ach, zoo vaak onbeantwoord blijft, ligt geheel de moordende strijd en de verleiding des levens, harde werkelijkheid en onaardsche droom, alle ontbering en alle vertwijfeling en alle hoop der wereld. En overal in de wereld stooten, dringen, gesticuleeren, duwen de extras, lijder, gebrek en honger, vernederen zich alle extras, die het tot ster of althans tot ee nveilige bezig heid zouden willen brengen in de eeuwige film van het lot. „Waarom niet cok ik?" „Ook jij, ook jij", is het laatste, her defini tieve antwoord aan ieder in dit leven, aan de extras zoowel als aan de anderen: maar dat antwoord komt eerst in de schoone, blanke gebouwen, die men, niet alleen in Hollywood, zoo angstvallig zou willen ver mijden: in de mortuaries. HET ZOMERBUITENLEVEN IN VROEGER TIJD. De zomer is de tijd van het buitenleven en wanneer wij de hofdichten van de 18de eeuw inzien, kunnen wij een juist beeld krijgen van de toenmalige zomervreugden. De gedichten waren gladgestreken en stijf en de buitenplaatsen waren het ook. Wij be hoeven slechts te herinneren aan de tuin architectuur van een Le Nötre, die zijn hoo rnen vervormde tot peperbussen en zoutvaat jes, tot Adam's en Eva's en tot wijnflesschen en alle lanen omsloot met rechte groene muren. Toen het ware natuurvermaak bedorven was kwam daarvoor in de plaats het houten poppen-vermaak. Er stonden houten Jagers, die aanlegden, houten zwanen dreven in de vijvertjes. Men zag er een houten huisje met twee vaatjes en als men er op de deur klopte en op een veer trapte, sprong de deur open en een houten kastelein presenteerde U op een houten blaadje een glaasje. Wat verder stond een tuinmanswoning met drie personen, de man, de vrouw en de hond en trapte men op een veer. dan begon de man te harken, de vrouw te spinnen en de hond te blaffen. Het was eenvoudig wansmaak en het valt daarom ook niet te verwonderen, dat al die menschen zich verveelden op hun stijve houterige buitenplaatsen,- te midden van een onnatuurlijke natuur. En op dien tijd, smakeloos als hij was, doelt dan ook een beschrijving, die een Fransch man over ons land gaf en waarin hij den doorsnee Hollander beschreef, die, als hij buiten was, den tijd, dien hij niet aan tafel zat. doorbracht in een houten koepel aan den kant van een vuile, stinkende sloot, een pijp in den mond en naast zich zijn vrouw, die geen woord sprak. Men kan zich voorstellen, dat dergelijke menschen verheugd waren als er bezoek kwam. Men behoeft echter niet te vragen, of die bezoekers zich daar ook verveelden! Wel vonden zij alles even mooi en verruk kelijk daar buiten en declameerden als het ware: Wat leeft een mensch In zoo'n gehucht Gelukkig en verheugd. Bij Bloemengeur en frissche lucht En landelijke vreugd! maar de gastheer kon veilig antwoorden: Ja, vriend! in 't mooiste varf het jaar, Als jij eens buiten komt; Maar keer het blad eens om 't wordt naar Hier, als het najaar gromt. En als November grijnst en grient, Gram als een Herakliet, Kom dan eens buiten, heer en vriend! Jij zingt een ander lied. Ver weg kon men nooit gaan, omdat de ge brekkige communicatiemiddelen hiervoor een beletsel waren en al te veel moet men zich van deze buitenverblijven dan ook niet voor stellen. Bovendien hadden (V stadsregecringen met het oog op de veiligheid der wallen in geval van oorlog het bouwen van huizen, die bepaalde afmetingen te boven gingen, verboden, zoodat ook hierin een rem lag voor al te grootsche opzet. In zijn „Moortje" voert Bredero Lambert sprekend op, in welk type wij een burger moeten zien van den ouden stempel, die zich maar niet kon vereenigen met de nieuwer- wetsche ideeën van de 17e eeuw. Hieruit blijkt dan ook, dat de tuinen vrij primitief waren: „lek sach lens na de bloemen. Of na de bolletjes, om eygentlyck te noemen, Of sy oock vrosen uyt, en waren sy al doot. Ick kooper weer genoech, voor een blanck of drie groot, Ick ben so mal niet as de luy, die vuer wat tulpen, Vuer keysers kroonen, vuer hoorentjes en vuer schulpen, En sulck luermarcktery, dat nieuwers toe en dient, Veul gelts sel geven! Ick houw hennen, noch duyven, noch katjes, noch honckjes, Noch knynen, noch vleughels, 'k heb gien sin in die stronckjes; Thet niet een beet om t lijf dat, men 't gelt so verqulst Ick legh het liever op en stapel 't in mijn kist" Maar reeds was een jonger geslacht ln op komst, dat de vleugelen der weelde breeder zou uitslaan. Lezen we slechts Spieghel, die zijn buitenplaats Meerhuyzen in zijn Hert- spieghel uitschildert: In 't noorder deel twee kamers 2ich ontmoeten Het midden is een saai van veertigh voeten langh, Daar achter an een koken met een syel- ghangh Het achterst tot een eetsael, daer men ziet in 't groene, En in de boven-ruymt drie salen nevens een: Het dak hier op ,de ghevels bey van herde steen. In zijn tuin stond het tempelken der Muzen of de Muze-toren-hof, dat een acht kante belvédère van drie verdiepingen hoog schijnt geweest te zijn. O.m. was Pieter Vla ming van meening, dat dit gebouw niets anders was dan „een groote lindeboom, naar de wijze van dien tijd gevlochten en met trappen in de hoogte gelegd en gevormd tot een priëel waarin men wel twintig menschen in 't ronde eerlijk kon onthalen." Spieghel zelf zegt er van: Daer biedt ons t Muze-toren-hof op éénen grontf, Drie schuyl-huts, boven een, vierkant, achthoekigh, rond: Diens tinnens singel-trans, vertoont ons in 't noord-oosten, d'Inlandze Zuyder-ze, 't hoogh Ghoyer- bosch in 't oosten, Na 't zuiden leidt d'ondiepe ronde Diemermeer, Zaft stroomt de Amstel uyt de middagn hoek ter neer, De zwarte Haerlem-meer blinkt glinterigh na 't weste: De grazeloze Blenk, daer 't groot-vier ghaat te neste, En noordwerts stroomt het visch-rijk om- gedijkte Y Dat van scheepskielen -krielt. De toren zal dus wel meer dan een linde boom geweest 'zijn, tenminste als men van hier uit een panorama kan zien, dat reikt tot aan de Blinkert bij Kraantje Lek. moet de hoogte vrij aanzienlijk geweest zijn. Maar ook de burgers en de middenstand zochten vreugde in het buitenleven, ln hun tenten en optrekjes langs buitensingels en grachten. Een in het bijzonder Haarlemsch buitenvermaak was, om een klein stukje land, beplant met boomen en bloemen te bezitten. Het was eeuwenlang de weelde van een stedeling om buiten de stadspoorten een tuin te hebben, waarvan hij bij zijn ontbijt zijn eigen radijsjes kon eten of na zijn maaltijd met fiere trots kon wijzen op een schaaltje bessen, met de woorden: „Dit is van mijn eigen grond!" En gastvrij, als de Hollander was, noodigde hij zomersavonds gaarne vrien den en kennissen op zijn „buiten" om thee te drinken en aan het einde, als alles bewon derd was, vroeg de gastheer, of zijn vrienden niet eens willen gaan tuinen. Die tuin. hoe klein ook, had drie afdeelln- gen: de bloementuin, het bosch en de moes tuin, en als de ruimte het toeliet ook nog een kippenhok, duiventil of een eendenkom, plus nóg een bergje met een priëel er op! Het tuin vermaak was een vermaak voor den geheelen zomer en voor een groot deel van den herfst. Toen bij de opkomst der steden de poorters werden opgesloten achter hooge muren, was er toch een groot gedeelte, dat zich met landbouw bezig hield en of schoon zij als poorters gehouden waren „binnen der poorten" te wonen, werd hun dikwijls bij oude handvesten een zekeren tijd vergund om buiten te zijn, meestal zes weken in het voorjaar en nog eens zes weken in den oogsttijd. Later legden de patriciërs ln de nabijheid der steden groote buitenverblijven aan, maar voor den burgerman bleef steeds waar: Dat is een groote vreucht voor mijn geneghentheyt. Dat mijn Bogaert soo dicht bij Staat gelegen leydt, W. S. HET BESTE TENNISCOSTUUM Vele tennisspeelsters beoefenen op het oogenblik haar geliefde sport zonder kousen en vele „sterren" die binnenkort te Wimble don zullen verschijnen, behooren reeds tot de kousloozen. De afkeer van kousen die deze tennis speelsters toonen is het natuurlijk gevolg van het feit dat die kleedingstukken niet kunnen worden gedragen zonder,.opgehouden" te worden. En dit ophouden kan niet ge schieden zonder dat het spel daarvan de nadeelige gevolgen toont: de speelster is niet geheel en al vrij in haar bewegingen wan neer een band of elastiek haar drukt of knelt. Suzanne Lenglen droeg nog kousen, maar zij rolde ze boven de knie stijf op met behulp van een muntstuk. Maar nu schijnen de bioote beenen geheel in de mode te zijn gekomen. En de behoefte aan vrijheid van beweging schijnt hierbij nog niet te zullen ophouden. Verklaarde niet on langs Senorita de Alvarez dat volgens haar meening het beste sportcostuum voor vrou wenhet badcostuum is? De Weduwe door H. BUYS. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). Domus de schilder stond voor zijn oude boerderij en keek omhoog, waar de wolken stoeiden. De slanke man met de scherpe gelaatstrekken van iemand, die het leed niet heeft gespaard, had een droomerigen glim lach, open en jongensachtig. Hij ging waar schijnlijk weer op in een of ander vizioen, in een van de fantastische onderwerpen, die zijn jeugdig kunstenaarschap beroemd maakten. Mara, de blonde slanke vrouw en Gulder. de oude vriend, zaten onder den pereboom in den tuin. Domus keek niet naar hen, maar hij zag ze toch. Hij had er goed aan gedaan. Gulder, den vereenzaamden vrijge zel bij zich in huis te nemen. Domus ei\ Mara waren vereenigd in liefde, een zoontje Beatus was hen geboren niettemin had het samenleven op de eenzame hoeve hun geluk in gevaar gebracht. De wrijving van al te zelfstandige naturen bleef niet ach terwege. Zij moesten met elkaar twisten: berouwvolle verzoening was steeds het ein de. Zoo werd Gulder de vredestichter. Den „ongevaarlijke" noemde hij zichzelf schert send. Hij hield van Domus en van Mara evenveel.' Hij was hun dankbaar, dat zij den avond van zijn leven hadden gered. Juist voerde hij met Mara een zacht ge sprek, waarvan Domus niets hoorde: „He: moeilijkste is", zeide Mara' terwijl zy een licht groene doek om haar smalle schouders trok, „dat je hem denkt te hebben en hem inderdaad nooit nebt". „Een kunstenaar", antwoordde Gulder, „Zijn vrouw moet hem deelen met de on bekende grootheid. De X. van de scheppende kracht". „Ook ik geloof een kunstenares te zijn, Gul der. Maar ik geef mij openhartig en vrij. Wanneer Domus mij noodig heeft, vindt hij mij. Wie weet, of hij mij wel noodig heeft?" „Wie zich in overvloed beklaagt, zondigt Mara". „In overvloed? Dikwijls ben ik zoo arm, Gulder. Ook het kind is niet anders dan egoïsme". Mara zweeg, want Domus kwam naderbij hij scheen tot iets een besluit te hebben genomen. „Ik ga nog de plassen in ik moet de wolken schilderen. Hier is het mij niet wijd genoeg." „Ga niet. vandaag", vroeg Mara. Je hebt een slechten nacht gehad, je moogt je niet in spannen." „Ik ga." „Eigenlijk behoef Ik hem nooit iets te vragen hij doet altijd het tegenoverge stelde. Zeg hem, Gulder, dat hij verstandig moet zijn." Gulder keek bedenkelijk naar het vale ge zicht van zijn jongen vriend. De doffe glans van zijn oogen beviel hem niet. „Het hart is zwakker dan het oog. Blijf hier. Domus." Maar de schilder ging. Hij stapte op zijn fiets en reed weg, de juichende lente in. „Vanavond kom ik terug!" riep hij nog. Hij zag de wolken en vergat, zijn vrouw te groe ten. Het was alsof Mar a's smalle gezicht versteende. Het werd avond en het werd nacht. Domus kwam niet terug. „Hij zal Scholten en Kr an in de plassen ontmoet hebben", meende Gulder. „Die nemen hem dan mee naar het koffiehuis." Het werd middernacht. Zij bleven wakker alleen Beatus sliep vredig, de vuistjes ge bald naast zijn hoofd. Gulder speelde op de piano om Mara afleiding te geven. De vrouw verdroeg het nauwelijks. Om twee uur riep zij: „Ik ga hem zoeken!" Onthutst volgde Gulder haar. Het had eigen lijk geen zin, in de eindelooze plassen te zoeken Gulden ried haar aan, naar het dorpskoffiehuis te gaan. Daar doemden lan tarens op donkere gestalten gingen ge bogen over den weg. Zij droegen een lang pak. Turfboeren waren het. De eene had Domus' fiets aan de hand, een kind droeg zijn schildergereedschap. De last echter, ge huld in een deken, was Domus zelf. Hij was dood. Er was een ets van den schilder Walter Domus, die vertoonde een jonge vrouw, die straalde van geluk en de dood, een gepant serde reus, hief het zwaard op. Hij wilde de bekoorlijke harmonie vernielen. Zoo was het Mara nu overkomen. Het leed had haar ge troffen. Zij zag zichzelf in scherven vallen en haar doffe radeloosheid was sterker dan de smart. Druk medelijden om haar heen. Een zwart consilium van vrienden. Veel liefde waar van ze heelemaal niets had geweten, veel egoïsme, veel nieuwsgierigheid. Dat ging zoo eenige dagen. Toen was de begrafenis voorbij. Het werd weer stil in het huis ën ln den tuin. Alleen Mara, de weduwe, Beatus, het zoontje en Gulder, de vriend, waren bij een. Guller nam angstig waar, dat Mara den algemeenen weg van den troost vermeed. Z:J klampte zich niet vast aan Domus' kind. Zij zag in dezen kleine egoïsme die in den chaos van smart alleen voedsel en slaap noodig had, niet de groote compensatie Een goede moeder was zij, maar de weduwe versloeg het moeder-zijn. Zij verzette zich tegen de wreed heid van het lot. Gulder was al te oud voor dezen strijd. Een goede vriend van de gelukkigen was hij ge weest als trooster van de verslagenen faalde hij. Een onverdacht woord ontviel hem: „Domus' dood is benijdenswaard daar mopt ik steeds aan denken, Mara. Ar geloos ging hij aan het werk en hij keerde niet. terug." „Hij was niet argeloos. Hij heeft alles ge weten. Altijd ging hij om met den dood. Hij heeft mij voorgespiegeld, dat hij met m\j leefde dat is het, Gulder. Hij was al lang dood en zijn leven laaide nog op in de kunst Daarom ging hij de plassen in en zag den hemel en vergat, mij dc hand te ge ven." Gulder zat voorover gebogen, zijn grijze hoofd steunde peinzend op zijn hand. „Wanneer dat zoo is, Mara", zeide hij plot seling, .dan zou je ook het recht dan zou je ook de kracht moeten hebben, je aan de smart te onttrekken. Je kent mijn philoso- fie." Mara sloot de oogen. Een glimlach, ge temperd door het leed, kwam op haar gelaat. „Licht jij me dan in". „Laat de dooden den dood. Een uitge strekt gebied ligt voor je. wanneer je wilt. Je bent nog een mooie, jonge vrouw." ..En jij een filosoof". Mara stond langzaam op. „Ik kan Je leerlinge niet zijn, Gulder Je weet heel veel, maar je vermoet niet, hoe ellendig ik ben. Ik tast met mijn hongerende armen in de ruimte: Begrijp je dat?" Zij liet hem alleen. Daarna bleef zij ver scheidene dagen onzichtbaar. In Domüs' atelier sloot zij zich op. Gulder had plotseling het gevoel, dat hii moest heengaan. Hij was overbodig. Toen Mara hem eindelijk op zijn herhaald verzoek binnenliet vond hU haar, omringd door Domus' schilderijen. Rondom de doodsbleeke jonge ouw stond en hing het werk van den jongen kunstenaar. .Ik ga heen. Mara Ik wil afscheid nemen." Zij gaf hem de hand. die klam was. ..Ja, Gulder. ik zou niet meer voor je kunnen zorgen. Ik heb een groote ontdekking ge daan. Domus is niet dood nu pas begint hij voor mij te leven. De mensch, die heen ging liet mij zijn werk. Ik was de vrouw van mijn meester. Zijn leven was de kunst en mij schonk hhet kind. Ik zal ze belde verzor gen en schenken aan de wereld. Dat is over vloed voor een vrouw. Je meende, dat Ik dien al tijdens Domus' leven had gehad? Neen. Gulder nu heb ik hem". EEN DIER MET LANTAARNS. Een lantaarndragend dier is de vuurvlieg. De vuurvlieg Is geen vlieg in de dierkun dige beteekenls. Even als onze glimwormen, die volstrekt geen worm is. is de vuur vlieg een kever. Onze voorouders letten meestal op toevallige overeenkomsten als zij namen gaven. Het lichtgevende insoct onzer lanen ziet men altijd op den grond kruipen, daarom was het een glimworm. De lichtende kevers uft de tropen wor den 's avonds meest vliegend waargeno men en waren daar om vliegen. Vuurvliegen behoo ren tot verschillende soorten, alle zijn bewoners van tropisch Amerika. Zij zijn kevers van ongeveer 4 1 2 c.M. lengte en lijken over 't geheel vrij veel op onze kniptorren, wier larven de bekende ritnaalden zijn, die onze aardappels zoo teisteren. De kleur is roestbruin of zwartachtig en op het schildvormig gedeelte van het lichaam, dat de spraakmakende gemeente „kop" noemt, zyn twee ovale, geelwitte plekken. Dit zijn twee van de lantarens der vuurvlieg, want deze deelen geven licht, als onze glimwormen, maar veel schitterender. Er is nog een lantaren aan de buitenzijde en dit orgaan zendt het meeste licht uit, wanneer de kever vliegt. Het uitstralen van het licht schijnt geheel afhankelijk van den wil van het dier te zijn. want, als het aan het eten is of uitrust, houdt het lichten op, maar als zij vliegen om te paren, dan is het licht zeer helder. De Indianen van Vera Cruz verkoopen de vuurvliegen als versie ringsmiddelen. De diertjes worden door een Hst gevangen. De Indiaan maakt een gloei end stukje kool aan een stok vast en draait dit in de lucht rond om het nog meer te doen gloeien. Zoo worden de echte kevers, die het stukje kool voor een bijzonder helder schijnende vuurvlieg aanzien, aangelokt en gevangen. Zij worden in kooltjes van ijzer- draad verzameld, gevoed met gemalen suiker riet en verzorgd totdat de dames ze koopen om zich er mee te tooien. Zij bevestigen ze n.l. in het kapsel of als edelgesteenten aan de kleeren. DRIE UUR SLAAP PER DAG. De eigenaar van een plaatsingsbureau te Londen heeft aan een redacteur van een Engelsch tijdschrift de wonderlijke mededee- ling gedaan, dat hij gedurende de laatste 25 jaren hij is thans 51 niet meer dan drie uur per etmaal heeft geslapen. Hij kan 16 a 18 uren aan één stuk werken en wanneer anderen slapen, zit hij aan zijn schrijftafel, of wandelt, of is verdiept in een pas ver schenen roman. Met slapeloosheid heeft zijn geval niets te maken. Hij gevoelt zich nooit vermoeid en hij slaapt alleen omdat hij gedurende drie uur van een etmaal niets beters te doen heeft. Hééft hij in dien tijd werkelijk Iets te doen dan gaat hij heelemaal niet slapen. Het kan hem niets schelen ln 60 of 70 uur geen nachtrust te hebben. Hij heeft in zijn jeugd veel aan athletiek cn sport gedaan. Ook toen beschouwde hij slapen als tijdverlies en maakte hij er een gewoonte van. om 4 uur 's nachts op te staan. Tenslotte ontdekte hij dat hij aan drie uur slaap meer dan genoeg had en daar hield hij zich toen verder aan. „De meeste menschen", zoo zeide hij, „slapen veel te veeL Eén keer heb ik acht uur achter elkaar geslapen en ik was er dagen ziek van. Het komt op de qualiteit van de slaap aan, niet op de quantlteit. Weinig menschen verstaan de kunst van goed slapen. Als men zich ter ruste legt moet alle span ning uit lichaam en geest verdwenen zijn. Wanneer men op deze wijze drie uur slaapt heeft men hier veel meer aan dan aan 9 uur slaap met een nog werkenden geest en ge spannen spieren. Naarmate de mensch ouder wordt, heeft hij minder slaap noodig omdat hij geleerd heeft zijn krachten te sparen." Deze wonderlijke man B. Camplin Smith heet hij is vroeger acteur geweest en speelt nog wel voor de film. Onlangs leidde hij gedurende §en week het volgende leven: hij kwam des morgens te 7 uur op zijn kantoor, werkte daar anderhalf uur en ging dan naar het filmatelier, waar het werk den geheelen dag doorging tot 1 a 2 uur des nachts. Om 4 uur bereikte hij dan zijn woning en toch was hij om 7 uur weer op zijn kantoor. Een wondcrmensch, Inderdaad! HET EERSTE VETLÏGHEIDS- SCHEERMES. De meeste menschen denken dat het veilig- heidsscheermes een uitvinding is van een Amerikaan. Dit is evenwel niet zoo. Lang voordat iemand in Amerika op de gedachto kwam maakte de Engelschman John Kelly, die toen te Londen woonde een veiligheids- scheermes dat zeer veel overeenkwam met die welke nu zoo algemeen in gebruik zijn. Hij was de gelukkige of liever: ongeluk kige bezitter van een min of meer ..ge spleten" kin en tengevolge daarvan wondde hij zijn kin altijd bij het scheren. Op zekeren dag, nadat hij zich weer een fllnken „'nan" gegeven had. zette hij zich aan 't werk en het gelukte hem van een stukje van het blad van een zaag en van een stuk telegraafdraad een %'eiligheldsscheermes te maken. Het mes beviel hem uitstekend en hij maakte er nog verschillende andere, daarbij gebruik makende van wetenschaooeüjke methoden. Hij gaf ze aan zijn vrienden en kennissen en sommige van die messen zijn thans nog ln gebruik.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 19