IN HET UND VAN DEN SCHIJN.
H. D. VERTELLING
Bij de sterren van Hollywood.
(Bijzondere correspondentie).
(Dienst van de United Telegraph)
Mathematica is de meest exacte aller we
tenschappen. Dikwijls echter bespeurt men
resultaten, voor welke men met wijd-open
mond blijft zitten; in het bijzonder wanneer
men vermenigvuldigt. Maar aan de zaak zelf
is niets te veranderen, of men wil of niet.
In het. algemeen: vermenigvuldigen is altijd
beter dan deelen. Bij voorbeeld: Gloria
Swanson verdient in Hollywood vijfduizend
dollar per week. Per week. Een jaar heeft
52 van die weken. Verzoeke beleefd, uit te
rekenen, hoeveel Gloria per jaar verdient.
Verzoeke verder te bedenken, dat Hollywood
behalve Gloria nog andere sterren heeft, men
denke alleen maar aan Carola Griffith.
Charlie Chaplin. Ramon Novarro, Tom Mix,
Douglas. Fairbanks, Lilian Gish, Adolphe
Menjou, Mary Pickford, Vilma Banky. Men
zou dus nog verder kunnen vermenigvuldi
gen, zoolang tot je afgemartelde hersenen
niet anders zoneten worden dan een verme-
nigvuldigins^smachine. Het is om duizelig te
worden e;a onwillekeurig doet zich de vraag
voor: \j^at doet men met dergelijke astrono
mische getallen, met zoo onmenschelijk veel
g£d? Het is niet goed, zich te laten verblin
den. Maar in bijna alle dingen des levens is
het voldoende, zich de oogen te laten openen
iets nader toe te zien. In Hollywood heeft
daar de sceptische Franschman voor gezorgd.
René Guetta, die een even levendig als ka
rakteristiek boekje over Hollywood heeft ge
schreven (René Guetta, Trop prés des étoi-
les. Pion, Parijs).
wat doet men met zoo fantatisch veel
geld? Bij dag en bij nacht? Wakend en sla
pend? Dagen en nachten in Hollywood,
sprookjes uit duizend-en-een filmsHet
gouden paradijs aan de kust van den Pacifi-
schen OceaanLaat ons iets naderbij
aten. Een visite bij G. S. in haar „Bungalow"
in Beverly Hills, de voornaamste wijk van
Hollywood: voor het huis een verzameling
van de fijnste automerken, Rolls Royce, Mi
nerva, Packard. Cadillac, de goedkoopste wa
gen een Bugatti. Op iedere trede van de
trap en in de ruime voorhall onbewegelijk,
schier vastgeworteld. een haag van knech
ten in livrei: natuurlijk kaarsverlichting, or
chideeën, kristal, Maharadja-juweelen, stijve
waardigheid, bij protocol vastgesteld cere
monieel gelijk in een film van het hof van
den zonnekoning. Louter beroemdheden en
er tusschen eenige vreemdelingen, die zoo
rijk zijn, dat zij zich kunnen veroorloven,
niet anders dan rijk te zijn: gasten, die el
kaar ten deele te goed, ten deele te slecht
kennen. Gang na gang, in emdelooze opeen
volging,. schotel na schotel, oververzadiging
zonder eetlust. Waar moet men over spreken?
Over de „zaak" te spreken behoort niet tot
den goeden toon. Gemeenschappelijke bezig
heid verwekt tegengestelde belangen, rivali
teit, die voor dezen eenen keer achter glim
lachende maskers heeft te verdwijnen. Ook
mag voor de aanwezige vreemde outsiders
het aureool van de beroemde sterren niet
geschonden worden. Een film, een ontstel
lend kostbare film: sterren op aarde. Een
vervelende film. Gelukkig is er alcohol, cock
tails, likeuren, Rijnwijnen, champagne. De
alcohol is in de Vereenigde Staten ten
strengste verboden. Maar zelfs voor een ge
ringer inkomen dan vijfduizend dollar per
weel» maakt, ieder verbod eerbiedig halt.
Waar, menschen met elkaar niet weten, wat
aan te vangen, houdt alles bij den alcohol
op. Tegen middernacht loopt het daverende
feest eindelijk af. Iedereen verzekert wel,
dat hij verschrikkelijk graag nog langer zou
zijn gebleven, maar den volgenden morgen,
dat is zelfs waar, moeten de sterren -stipt om
negen uur op de „set", de werkplaats, aan
wezig zijn. G. slaakt een zucht van opluch
ting. Alles is goed gegaan. In de slaapka
mer wacht al devoot met twee kamermeisjes
de bezorgde mama, die een kamer in het
huis bewoont. Die lieve mamawanneer
zij soms aan G. S. begin terugdenktNu
heeft zij met haar laatsten verjaardag een
cheque van 20.000 dollar ten geschenke ge
kregen; Twintigduizend, die zij in absoluut
veilige terreinspeculaties heeft belegd. Ter
reinspeculaties zijn op het oogenblik de
grootè mode in Hollywood.
De groote mode zijn terreinspeculaties en
een „ranch", een stille farm in de landelijke
eenzaamheid, waar men gedurende het
weekend vlucht. De Zondag in Hollywood:
niet uit te houden. Kaarsrechte geasfalteer
de straten, vervelende palmen,bankgebouwen
Ligett-Drug-Stores, apotheken, waar men al
les kan koopen, medicamenten, sandwiches
en sok-ophouders, enkele hotels en restau
rants,, eeuwige zon, eeuwige bloemenpracht,
dan de bekende ateliers van de groote film-
ondériïemingen, hier en daar nog vriende
lijk uitnoodigende, witte gebouwen, die men
toch échter liever zoo lang mogelijk uit den
weg gaat, de mortuaries, prachtige dooden-
hallen, waar de wereld zelfs voor de meest
beroemde ster met planken wordt dichtge
timmerd. Dat is Hollywood overdag. Vijf da
gen van de week moet de ster werken, onaf-
gebroken werken, de eene opneming na de
andere, dezelfde scène wordt door den onver-
biddeïijken regisseur niet zelden tot hon
derd maal toe herhaald. Maar den zesden
dag kan de ster ontvluchten, weg van het
atelier, den regisseur, het reclamebureau,
weg van de secretarissen, de schrijvers, de
kleermakers, de interviewers, weg, naar bui
ten, op. de ranch aan de verlaten kust van
de Pacific. Weekend. Laat ons iets naderbij
zien.'De meest vooraanstaanden van de
vooraanstaanden mogen van tijd tot tijd hun
weekend in het rustige buitenverblijf van
den krantenkoning H. doorbrengen. Een uit-
noodiging op de ranch van mr. H. wordt als
oen zeer belangrijke en uiterst benijdens
waardige aangelegenheid beschouwd. (Guetta
verzwijgt zijn naam, maar blijkbaar is Hearst
de eigenaar van het grootste concern van
AmerÖcaansche bladen bedoeld). Allereerst
rijd*" m«n zestien uren in een specialer, luxe-
trein H.'s salonwagen, slaapwagen, eetwa-
gen. Er wordt gedronken, bridge gespeeld,
bridge gespeeld, gedronken, gegeten, weder
om gedronken. Dan, den volgenden morgen
twee uren per auto. Ondex*weg zijn ter ver
welkoming op bijzonder geschikte plaatsen
romantische cowboy's op paarden in film-
echte costuums en met fonkelnieuwe lasso's
geposteerd. Eindelijk, eindelijk, op een ma
jestueus rotsplateau boven den Oceaan de
ranch. In onze Europeesche bekrompenheid
stellen wij ons een ranch als iets bepaalds
voor: het moet zeker iets rustieks zijn, iets
primitiefs, ongerepts en oorspronkelijks, rond
om prairiën, vredige kudden, velden Maar
een Europeaan moet zich geen voorstelling
maken van iets. waarvan hij geen begrip
heeft: wij zouden uw gezicht wel eens wil
len zien, wanneer iemand u als weekend
huisje de Notre Dame Kathedraal van
Parijs aanbood. Het landhuis op de ranch
van mr. H. is namelijk een getrouwe naboot
sing van de Notre Dame. Het middenschip,
pardon, de eetkamer bij H. is zestig Meter
lang en tien Meter breed. Men durft in dit
heiligdom niet. hardop te spreken. In ruil
daarvoor is in het park van ongeveer 100.000
H.A. grootte benevens andere attracties een
complete menagerie ondergebracht, alle
sterren van de dierenwereld. Op een andere
plek weer ligt een enorme menigte kisten
opgestapeld: een pas uit Italië aangekomen
oud-Romeinsche tempel, die nog niet is uit
gepakt. Zoo is het met de verkwikking in
Gods vrije natuur gesteld, voor zoover men
beschikt over een wekelijksch inkomen van
5000 doll. Arm Europa!
Begrijpelijk: met vijfduizend dollar week
loon moet je iets heel „extra" hebben. Maar
Amerika is heel anders: terwijl men bij ons
onder „extra" altijd iets buitengewoons ver
staat. noemt men in Hollywood extra het
tegengestelde, iets waar men niet over
spreekt: de tallooze figuranten, vrouwelijke
en mannelijke, die zich van studio naar stu
dio de voeten stuk loopen, urenlang wachten,
urenlang hopen, om tenslotte hoe dikwijls!
met een kort „Nothing for you", weer heen
te gaan. De extra's gaan, luieren, zitten,
staan overal, gisteren, vandaag, morgen, het
volgend jaar, in de eeuwigheid. Zij vechten
met den nood als met een abstracte, maar
alom tegenwoordige schaduw en houden
vol. Vroeger waren zij officieren, kantoorbe
dienden, studenten, echtgenooten, stenoty
pisten. zij komen uit alle landen en zweven
rusteloos, spookachtig rond een magisch be
grip, dat hun doel en centrum van de wereld
voorkomt: de film. Honderdmaal stuurt men
ze weg, honderd maal keeren ze terug. Velen
zouden een ander, een veilig bestaan kunnen
vinden, 30 dollar per week, maar liever lij
den zij honger in de verwachting van een
vaag „misschien", een zich „artistiek" op
blazende illusie, die hun eventueel vijftig of
zestig dollar zou kunnen opleveren. En dan:
is niet Adolphe Menjou, zijn niet een paar
anderen als „extras" begonnen? Er zijn twin
tigduizend extras in Hollywood en ieder van
deze twintigduizend denkt: „Waarom ik ook
niet?" Zij bootsen krampachtig de houding,
den gang, de bewegingen van hun voorbeeld
na, misschien wordt eens een van de almach
tige regisseurs op hen attent, misschien „ont
dekt" hij ze, de Groote Lubitsch misschien
of Sternberg, er is maar een toeval noodig,
want het talent, neen, het genie is onge
twijfeld aanwezig, ten minste zooals bij Men
jou, zooals bij Pickford of bij Gish.
Van dit feit is ieder stellig overtuigd.
„Waarom ook ik niet?" In deze angstige en
tegelijk provoceerende vraag, die ach, zoo
vaak onbeantwoord blijft, ligt geheel de
moordende strijd en de verleiding des levens,
harde werkelijkheid en onaardsche droom,
alle ontbering en alle vertwijfeling en alle
hoop der wereld.
En overal in de wereld stooten, dringen,
gesticuleeren, duwen de extras, lijder, gebrek
en honger, vernederen zich alle extras, die
het tot ster of althans tot ee nveilige bezig
heid zouden willen brengen in de eeuwige
film van het lot. „Waarom niet cok ik?"
„Ook jij, ook jij", is het laatste, her defini
tieve antwoord aan ieder in dit leven, aan
de extras zoowel als aan de anderen: maar
dat antwoord komt eerst in de schoone,
blanke gebouwen, die men, niet alleen in
Hollywood, zoo angstvallig zou willen ver
mijden: in de mortuaries.
HET ZOMERBUITENLEVEN IN
VROEGER TIJD.
De zomer is de tijd van het buitenleven en
wanneer wij de hofdichten van de 18de eeuw
inzien, kunnen wij een juist beeld krijgen
van de toenmalige zomervreugden.
De gedichten waren gladgestreken en stijf
en de buitenplaatsen waren het ook. Wij be
hoeven slechts te herinneren aan de tuin
architectuur van een Le Nötre, die zijn hoo
rnen vervormde tot peperbussen en zoutvaat
jes, tot Adam's en Eva's en tot wijnflesschen
en alle lanen omsloot met rechte groene
muren.
Toen het ware natuurvermaak bedorven
was kwam daarvoor in de plaats het houten
poppen-vermaak.
Er stonden houten Jagers, die aanlegden,
houten zwanen dreven in de vijvertjes. Men
zag er een houten huisje met twee vaatjes
en als men er op de deur klopte en op een
veer trapte, sprong de deur open en een
houten kastelein presenteerde U op een
houten blaadje een glaasje. Wat verder stond
een tuinmanswoning met drie personen, de
man, de vrouw en de hond en trapte men op
een veer. dan begon de man te harken, de
vrouw te spinnen en de hond te blaffen.
Het was eenvoudig wansmaak en het valt
daarom ook niet te verwonderen, dat al die
menschen zich verveelden op hun stijve
houterige buitenplaatsen,- te midden van een
onnatuurlijke natuur.
En op dien tijd, smakeloos als hij was, doelt
dan ook een beschrijving, die een Fransch
man over ons land gaf en waarin hij den
doorsnee Hollander beschreef, die, als hij
buiten was, den tijd, dien hij niet aan tafel
zat. doorbracht in een houten koepel aan den
kant van een vuile, stinkende sloot, een pijp
in den mond en naast zich zijn vrouw, die
geen woord sprak.
Men kan zich voorstellen, dat dergelijke
menschen verheugd waren als er bezoek
kwam. Men behoeft echter niet te vragen, of
die bezoekers zich daar ook verveelden!
Wel vonden zij alles even mooi en verruk
kelijk daar buiten en declameerden als het
ware:
Wat leeft een mensch In zoo'n gehucht
Gelukkig en verheugd.
Bij Bloemengeur en frissche lucht
En landelijke vreugd!
maar de gastheer kon veilig antwoorden:
Ja, vriend! in 't mooiste varf het jaar,
Als jij eens buiten komt;
Maar keer het blad eens om 't wordt
naar
Hier, als het najaar gromt.
En als November grijnst en grient,
Gram als een Herakliet,
Kom dan eens buiten, heer en vriend!
Jij zingt een ander lied.
Ver weg kon men nooit gaan, omdat de ge
brekkige communicatiemiddelen hiervoor een
beletsel waren en al te veel moet men zich
van deze buitenverblijven dan ook niet voor
stellen.
Bovendien hadden (V stadsregecringen
met het oog op de veiligheid der wallen in
geval van oorlog het bouwen van huizen,
die bepaalde afmetingen te boven gingen,
verboden, zoodat ook hierin een rem lag
voor al te grootsche opzet.
In zijn „Moortje" voert Bredero Lambert
sprekend op, in welk type wij een burger
moeten zien van den ouden stempel, die zich
maar niet kon vereenigen met de nieuwer-
wetsche ideeën van de 17e eeuw. Hieruit
blijkt dan ook, dat de tuinen vrij primitief
waren:
„lek sach lens na de bloemen.
Of na de bolletjes, om eygentlyck te
noemen,
Of sy oock vrosen uyt, en waren sy al doot.
Ick kooper weer genoech, voor een blanck
of drie groot,
Ick ben so mal niet as de luy, die vuer wat
tulpen,
Vuer keysers kroonen, vuer hoorentjes
en vuer schulpen,
En sulck luermarcktery, dat nieuwers toe
en dient,
Veul gelts sel geven!
Ick houw hennen, noch duyven, noch
katjes, noch honckjes,
Noch knynen, noch vleughels, 'k heb gien
sin in die stronckjes;
Thet niet een beet om t lijf dat, men
't gelt so verqulst
Ick legh het liever op en stapel 't in
mijn kist"
Maar reeds was een jonger geslacht ln op
komst, dat de vleugelen der weelde breeder
zou uitslaan. Lezen we slechts Spieghel, die
zijn buitenplaats Meerhuyzen in zijn Hert-
spieghel uitschildert:
In 't noorder deel twee kamers 2ich
ontmoeten
Het midden is een saai van veertigh
voeten langh,
Daar achter an een koken met een syel-
ghangh
Het achterst tot een eetsael, daer men
ziet in 't groene,
En in de boven-ruymt drie salen nevens
een:
Het dak hier op ,de ghevels bey van
herde steen.
In zijn tuin stond het tempelken der
Muzen of de Muze-toren-hof, dat een acht
kante belvédère van drie verdiepingen hoog
schijnt geweest te zijn. O.m. was Pieter Vla
ming van meening, dat dit gebouw niets
anders was dan „een groote lindeboom, naar
de wijze van dien tijd gevlochten en met
trappen in de hoogte gelegd en gevormd tot
een priëel waarin men wel twintig menschen
in 't ronde eerlijk kon onthalen."
Spieghel zelf zegt er van:
Daer biedt ons t Muze-toren-hof op
éénen grontf,
Drie schuyl-huts, boven een, vierkant,
achthoekigh, rond:
Diens tinnens singel-trans, vertoont ons
in 't noord-oosten,
d'Inlandze Zuyder-ze, 't hoogh Ghoyer-
bosch in 't oosten,
Na 't zuiden leidt d'ondiepe ronde
Diemermeer,
Zaft stroomt de Amstel uyt de middagn
hoek ter neer,
De zwarte Haerlem-meer blinkt glinterigh
na 't weste:
De grazeloze Blenk, daer 't groot-vier
ghaat te neste,
En noordwerts stroomt het visch-rijk om-
gedijkte Y
Dat van scheepskielen -krielt.
De toren zal dus wel meer dan een linde
boom geweest 'zijn, tenminste als men van
hier uit een panorama kan zien, dat reikt
tot aan de Blinkert bij Kraantje Lek. moet
de hoogte vrij aanzienlijk geweest zijn.
Maar ook de burgers en de middenstand
zochten vreugde in het buitenleven, ln hun
tenten en optrekjes langs buitensingels en
grachten. Een in het bijzonder Haarlemsch
buitenvermaak was, om een klein stukje
land, beplant met boomen en bloemen te
bezitten.
Het was eeuwenlang de weelde van een
stedeling om buiten de stadspoorten een tuin
te hebben, waarvan hij bij zijn ontbijt zijn
eigen radijsjes kon eten of na zijn maaltijd
met fiere trots kon wijzen op een schaaltje
bessen, met de woorden: „Dit is van mijn
eigen grond!" En gastvrij, als de Hollander
was, noodigde hij zomersavonds gaarne vrien
den en kennissen op zijn „buiten" om thee
te drinken en aan het einde, als alles bewon
derd was, vroeg de gastheer, of zijn vrienden
niet eens willen gaan tuinen.
Die tuin. hoe klein ook, had drie afdeelln-
gen: de bloementuin, het bosch en de moes
tuin, en als de ruimte het toeliet ook nog
een kippenhok, duiventil of een eendenkom,
plus nóg een bergje met een priëel er op!
Het tuin vermaak was een vermaak voor
den geheelen zomer en voor een groot deel
van den herfst. Toen bij de opkomst der
steden de poorters werden opgesloten achter
hooge muren, was er toch een groot gedeelte,
dat zich met landbouw bezig hield en of
schoon zij als poorters gehouden waren
„binnen der poorten" te wonen, werd hun
dikwijls bij oude handvesten een zekeren
tijd vergund om buiten te zijn, meestal zes
weken in het voorjaar en nog eens zes weken
in den oogsttijd.
Later legden de patriciërs ln de nabijheid
der steden groote buitenverblijven aan, maar
voor den burgerman bleef steeds waar:
Dat is een groote vreucht voor mijn
geneghentheyt.
Dat mijn Bogaert soo dicht bij Staat
gelegen leydt,
W. S.
HET BESTE TENNISCOSTUUM
Vele tennisspeelsters beoefenen op het
oogenblik haar geliefde sport zonder kousen
en vele „sterren" die binnenkort te Wimble
don zullen verschijnen, behooren reeds tot
de kousloozen.
De afkeer van kousen die deze tennis
speelsters toonen is het natuurlijk gevolg
van het feit dat die kleedingstukken niet
kunnen worden gedragen zonder,.opgehouden"
te worden. En dit ophouden kan niet ge
schieden zonder dat het spel daarvan de
nadeelige gevolgen toont: de speelster is niet
geheel en al vrij in haar bewegingen wan
neer een band of elastiek haar drukt of
knelt.
Suzanne Lenglen droeg nog kousen, maar
zij rolde ze boven de knie stijf op met behulp
van een muntstuk.
Maar nu schijnen de bioote beenen geheel
in de mode te zijn gekomen. En de behoefte
aan vrijheid van beweging schijnt hierbij nog
niet te zullen ophouden. Verklaarde niet on
langs Senorita de Alvarez dat volgens haar
meening het beste sportcostuum voor vrou
wenhet badcostuum is?
De Weduwe
door H. BUYS.
(Nadruk verboden; auteursrecht
voorbehouden).
Domus de schilder stond voor zijn oude
boerderij en keek omhoog, waar de wolken
stoeiden. De slanke man met de scherpe
gelaatstrekken van iemand, die het leed niet
heeft gespaard, had een droomerigen glim
lach, open en jongensachtig. Hij ging waar
schijnlijk weer op in een of ander vizioen,
in een van de fantastische onderwerpen,
die zijn jeugdig kunstenaarschap beroemd
maakten.
Mara, de blonde slanke vrouw en Gulder.
de oude vriend, zaten onder den pereboom
in den tuin. Domus keek niet naar hen,
maar hij zag ze toch. Hij had er goed aan
gedaan. Gulder, den vereenzaamden vrijge
zel bij zich in huis te nemen. Domus ei\
Mara waren vereenigd in liefde, een zoontje
Beatus was hen geboren niettemin had
het samenleven op de eenzame hoeve hun
geluk in gevaar gebracht. De wrijving van
al te zelfstandige naturen bleef niet ach
terwege. Zij moesten met elkaar twisten:
berouwvolle verzoening was steeds het ein
de.
Zoo werd Gulder de vredestichter. Den
„ongevaarlijke" noemde hij zichzelf schert
send. Hij hield van Domus en van Mara
evenveel.' Hij was hun dankbaar, dat zij
den avond van zijn leven hadden gered.
Juist voerde hij met Mara een zacht ge
sprek, waarvan Domus niets hoorde: „He:
moeilijkste is", zeide Mara' terwijl zy een
licht groene doek om haar smalle schouders
trok, „dat je hem denkt te hebben en hem
inderdaad nooit nebt".
„Een kunstenaar", antwoordde Gulder,
„Zijn vrouw moet hem deelen met de on
bekende grootheid. De X. van de scheppende
kracht".
„Ook ik geloof een kunstenares te zijn, Gul
der. Maar ik geef mij openhartig en vrij.
Wanneer Domus mij noodig heeft, vindt hij
mij. Wie weet, of hij mij wel noodig heeft?"
„Wie zich in overvloed beklaagt, zondigt
Mara".
„In overvloed? Dikwijls ben ik zoo arm,
Gulder. Ook het kind is niet anders dan
egoïsme".
Mara zweeg, want Domus kwam naderbij
hij scheen tot iets een besluit te hebben
genomen. „Ik ga nog de plassen in ik moet
de wolken schilderen. Hier is het mij niet
wijd genoeg."
„Ga niet. vandaag", vroeg Mara. Je hebt een
slechten nacht gehad, je moogt je niet in
spannen."
„Ik ga."
„Eigenlijk behoef Ik hem nooit iets te
vragen hij doet altijd het tegenoverge
stelde. Zeg hem, Gulder, dat hij verstandig
moet zijn."
Gulder keek bedenkelijk naar het vale ge
zicht van zijn jongen vriend. De doffe glans
van zijn oogen beviel hem niet. „Het hart is
zwakker dan het oog. Blijf hier. Domus."
Maar de schilder ging. Hij stapte op zijn
fiets en reed weg, de juichende lente in.
„Vanavond kom ik terug!" riep hij nog. Hij
zag de wolken en vergat, zijn vrouw te groe
ten. Het was alsof Mar a's smalle gezicht
versteende.
Het werd avond en het werd nacht. Domus
kwam niet terug. „Hij zal Scholten en Kr an
in de plassen ontmoet hebben", meende
Gulder. „Die nemen hem dan mee naar het
koffiehuis."
Het werd middernacht. Zij bleven wakker
alleen Beatus sliep vredig, de vuistjes ge
bald naast zijn hoofd. Gulder speelde op de
piano om Mara afleiding te geven. De vrouw
verdroeg het nauwelijks.
Om twee uur riep zij: „Ik ga hem zoeken!"
Onthutst volgde Gulder haar. Het had eigen
lijk geen zin, in de eindelooze plassen te
zoeken Gulden ried haar aan, naar het
dorpskoffiehuis te gaan. Daar doemden lan
tarens op donkere gestalten gingen ge
bogen over den weg. Zij droegen een lang
pak. Turfboeren waren het. De eene had
Domus' fiets aan de hand, een kind droeg
zijn schildergereedschap. De last echter, ge
huld in een deken, was Domus zelf. Hij was
dood.
Er was een ets van den schilder Walter
Domus, die vertoonde een jonge vrouw, die
straalde van geluk en de dood, een gepant
serde reus, hief het zwaard op. Hij wilde de
bekoorlijke harmonie vernielen. Zoo was het
Mara nu overkomen. Het leed had haar ge
troffen. Zij zag zichzelf in scherven vallen en
haar doffe radeloosheid was sterker dan de
smart.
Druk medelijden om haar heen. Een zwart
consilium van vrienden. Veel liefde waar
van ze heelemaal niets had geweten, veel
egoïsme, veel nieuwsgierigheid. Dat ging
zoo eenige dagen. Toen was de begrafenis
voorbij. Het werd weer stil in het huis ën ln
den tuin. Alleen Mara, de weduwe, Beatus,
het zoontje en Gulder, de vriend, waren bij
een.
Guller nam angstig waar, dat Mara den
algemeenen weg van den troost vermeed. Z:J
klampte zich niet vast aan Domus' kind. Zij
zag in dezen kleine egoïsme die in den chaos
van smart alleen voedsel en slaap noodig
had, niet de groote compensatie Een goede
moeder was zij, maar de weduwe versloeg het
moeder-zijn. Zij verzette zich tegen de wreed
heid van het lot.
Gulder was al te oud voor dezen strijd. Een
goede vriend van de gelukkigen was hij ge
weest als trooster van de verslagenen
faalde hij. Een onverdacht woord ontviel
hem: „Domus' dood is benijdenswaard
daar mopt ik steeds aan denken, Mara. Ar
geloos ging hij aan het werk en hij keerde
niet. terug."
„Hij was niet argeloos. Hij heeft alles ge
weten. Altijd ging hij om met den dood. Hij
heeft mij voorgespiegeld, dat hij met m\j
leefde dat is het, Gulder. Hij was al lang
dood en zijn leven laaide nog op in de
kunst Daarom ging hij de plassen in en zag
den hemel en vergat, mij dc hand te ge
ven."
Gulder zat voorover gebogen, zijn grijze
hoofd steunde peinzend op zijn hand.
„Wanneer dat zoo is, Mara", zeide hij plot
seling, .dan zou je ook het recht dan zou
je ook de kracht moeten hebben, je aan de
smart te onttrekken. Je kent mijn philoso-
fie."
Mara sloot de oogen. Een glimlach, ge
temperd door het leed, kwam op haar gelaat.
„Licht jij me dan in".
„Laat de dooden den dood. Een uitge
strekt gebied ligt voor je. wanneer je wilt. Je
bent nog een mooie, jonge vrouw."
..En jij een filosoof".
Mara stond langzaam op. „Ik kan Je
leerlinge niet zijn, Gulder Je weet heel veel,
maar je vermoet niet, hoe ellendig ik ben.
Ik tast met mijn hongerende armen in de
ruimte: Begrijp je dat?"
Zij liet hem alleen. Daarna bleef zij ver
scheidene dagen onzichtbaar. In Domüs'
atelier sloot zij zich op. Gulder had plotseling
het gevoel, dat hii moest heengaan. Hij was
overbodig. Toen Mara hem eindelijk op zijn
herhaald verzoek binnenliet vond hU haar,
omringd door Domus' schilderijen. Rondom
de doodsbleeke jonge ouw stond en hing
het werk van den jongen kunstenaar.
.Ik ga heen. Mara Ik wil afscheid nemen."
Zij gaf hem de hand. die klam was. ..Ja,
Gulder. ik zou niet meer voor je kunnen
zorgen. Ik heb een groote ontdekking ge
daan. Domus is niet dood nu pas begint
hij voor mij te leven. De mensch, die heen
ging liet mij zijn werk. Ik was de vrouw van
mijn meester. Zijn leven was de kunst en mij
schonk hhet kind. Ik zal ze belde verzor
gen en schenken aan de wereld. Dat is over
vloed voor een vrouw. Je meende, dat Ik
dien al tijdens Domus' leven had gehad?
Neen. Gulder nu heb ik hem".
EEN DIER MET LANTAARNS.
Een lantaarndragend
dier is de vuurvlieg.
De vuurvlieg Is geen
vlieg in de dierkun
dige beteekenls. Even
als onze glimwormen,
die volstrekt geen
worm is. is de vuur
vlieg een kever. Onze
voorouders letten
meestal op toevallige
overeenkomsten als zij
namen gaven. Het
lichtgevende insoct
onzer lanen ziet men
altijd op den grond
kruipen, daarom was
het een glimworm.
De lichtende kevers
uft de tropen wor
den 's avonds meest
vliegend waargeno
men en waren daar
om vliegen.
Vuurvliegen behoo
ren tot verschillende
soorten, alle zijn bewoners van tropisch
Amerika. Zij zijn kevers van ongeveer 4 1 2
c.M. lengte en lijken over 't geheel vrij veel
op onze kniptorren, wier larven de bekende
ritnaalden zijn, die onze aardappels zoo
teisteren.
De kleur is roestbruin of zwartachtig en
op het schildvormig gedeelte van het lichaam,
dat de spraakmakende gemeente „kop"
noemt, zyn twee ovale, geelwitte plekken.
Dit zijn twee van de lantarens der
vuurvlieg, want deze deelen geven licht, als
onze glimwormen, maar veel schitterender.
Er is nog een lantaren aan de buitenzijde
en dit orgaan zendt het meeste licht uit,
wanneer de kever vliegt. Het uitstralen van
het licht schijnt geheel afhankelijk van den
wil van het dier te zijn. want, als het aan
het eten is of uitrust, houdt het lichten op,
maar als zij vliegen om te paren, dan is
het licht zeer helder. De Indianen van Vera
Cruz verkoopen de vuurvliegen als versie
ringsmiddelen. De diertjes worden door een
Hst gevangen. De Indiaan maakt een gloei
end stukje kool aan een stok vast en draait
dit in de lucht rond om het nog meer te
doen gloeien. Zoo worden de echte kevers,
die het stukje kool voor een bijzonder helder
schijnende vuurvlieg aanzien, aangelokt en
gevangen. Zij worden in kooltjes van ijzer-
draad verzameld, gevoed met gemalen suiker
riet en verzorgd totdat de dames ze koopen
om zich er mee te tooien. Zij bevestigen ze
n.l. in het kapsel of als edelgesteenten aan
de kleeren.
DRIE UUR SLAAP PER DAG.
De eigenaar van een plaatsingsbureau te
Londen heeft aan een redacteur van een
Engelsch tijdschrift de wonderlijke mededee-
ling gedaan, dat hij gedurende de laatste 25
jaren hij is thans 51 niet meer dan drie
uur per etmaal heeft geslapen. Hij kan 16
a 18 uren aan één stuk werken en wanneer
anderen slapen, zit hij aan zijn schrijftafel,
of wandelt, of is verdiept in een pas ver
schenen roman.
Met slapeloosheid heeft zijn geval niets te
maken. Hij gevoelt zich nooit vermoeid en
hij slaapt alleen omdat hij gedurende drie
uur van een etmaal niets beters te doen
heeft. Hééft hij in dien tijd werkelijk Iets
te doen dan gaat hij heelemaal niet slapen.
Het kan hem niets schelen ln 60 of 70 uur
geen nachtrust te hebben.
Hij heeft in zijn jeugd veel aan athletiek cn
sport gedaan. Ook toen beschouwde hij
slapen als tijdverlies en maakte hij er een
gewoonte van. om 4 uur 's nachts op te staan.
Tenslotte ontdekte hij dat hij aan drie uur
slaap meer dan genoeg had en daar hield
hij zich toen verder aan.
„De meeste menschen", zoo zeide hij,
„slapen veel te veeL Eén keer heb ik acht
uur achter elkaar geslapen en ik was er
dagen ziek van. Het komt op de qualiteit van
de slaap aan, niet op de quantlteit. Weinig
menschen verstaan de kunst van goed slapen.
Als men zich ter ruste legt moet alle span
ning uit lichaam en geest verdwenen zijn.
Wanneer men op deze wijze drie uur slaapt
heeft men hier veel meer aan dan aan 9 uur
slaap met een nog werkenden geest en ge
spannen spieren.
Naarmate de mensch ouder wordt, heeft hij
minder slaap noodig omdat hij geleerd heeft
zijn krachten te sparen."
Deze wonderlijke man B. Camplin Smith
heet hij is vroeger acteur geweest en
speelt nog wel voor de film.
Onlangs leidde hij gedurende §en week het
volgende leven: hij kwam des morgens te
7 uur op zijn kantoor, werkte daar anderhalf
uur en ging dan naar het filmatelier, waar
het werk den geheelen dag doorging tot 1 a
2 uur des nachts. Om 4 uur bereikte hij
dan zijn woning en toch was hij om 7 uur
weer op zijn kantoor.
Een wondcrmensch, Inderdaad!
HET EERSTE VETLÏGHEIDS-
SCHEERMES.
De meeste menschen denken dat het veilig-
heidsscheermes een uitvinding is van een
Amerikaan. Dit is evenwel niet zoo. Lang
voordat iemand in Amerika op de gedachto
kwam maakte de Engelschman John Kelly,
die toen te Londen woonde een veiligheids-
scheermes dat zeer veel overeenkwam met
die welke nu zoo algemeen in gebruik zijn.
Hij was de gelukkige of liever: ongeluk
kige bezitter van een min of meer ..ge
spleten" kin en tengevolge daarvan wondde
hij zijn kin altijd bij het scheren. Op zekeren
dag, nadat hij zich weer een fllnken „'nan"
gegeven had. zette hij zich aan 't werk en
het gelukte hem van een stukje van het blad
van een zaag en van een stuk telegraafdraad
een %'eiligheldsscheermes te maken.
Het mes beviel hem uitstekend en hij
maakte er nog verschillende andere, daarbij
gebruik makende van wetenschaooeüjke
methoden. Hij gaf ze aan zijn vrienden en
kennissen en sommige van die messen zijn
thans nog ln gebruik.