VEREERDER VAN JEMüifïi. NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. vir. (Korte inlioud van het voorafgaande) Jeannette Is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar vriendin Lady Varleigh stel de haar dan ook de vraag: „Wie van de velen zal het zijn?" Haar keuze valt op Lord Canister, een aristocraat die zeer geëerd is. Lady Varleigh zegt: nu zou je zelfs den Koning op visite kunnen vragen! De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin nen om haar vader te spreken. Zij verlieten hun plaats en ontmoetten Audrey Wilmot met Majoor Sterne, die juist de balzaal verlaten hadden, en beiden zagen het meisje in het witte bruidskleed en den haar vergezellenden man aan. Hoewel hij trachtte te glimlachen, kon men zich ln de gelaatsuitdrukking van dezen laatsten niet vergissen. Audrey keek snel een anderen kant uit. „Zullen wij wat in de gang loopen?" vroeg zij. Op het gezicht van Majoor Sterne stond sympathie te lezen. „Arme kerel, hij heeft zcoeven een blauwtje geloopen", mompelde hij tegen Audrey. „Maar hoe kon hij anders verwachten? Ik heb altijd geweten dat Jeahnette hem nooit nemen zou", merkte het meisje op. „Met wien zou zij dan trouwen?" vroeg Ma joor Sterne. Audrey lachte eenigszins zenuwachtig. „Vermoedelijk met den laatsten van wien men het zou verwachten. Of Lord Conister, Of Buck Wetherby". Majoor Sterne liet een gefluit hooren. „Be hoort Lord Conister tot de mededingers?" „Dat spreekt wel vanzelf! Wist ge dat niet?" Audrey -sprak eenigszins triomfante lijk. „Neen. Ik heb er niets van bemerkt. Dat doet natuurlijk de deur dicht". Majoor Ster ne had met teleurstelling, met eenige berus ting vermengd, gesproken. „Voor hem moe ten alle anderen het veld ruimen". Audrey loosde een zucht. „Het zou mij niets verwonderen als zij reeds verloofd wa ren. Als dat zoo is, spijt het mij hot meest voor Buck. Hij is zoo aanhankelijk ge weest", „Hij is net zoo'n groote ezel als ik", merkte Majoor Sterne op. Dat zij hem een ezel vond, sprak duidelijk uit de gelaatstrekken van Jeannette, toen zij hem, terwijl zij naar de balzaal ging, op haar weg vond. Hij ging dadelijk voor haar terzijde, maar reeds het feit dat hij daar was prikkelde haar. Met een hooghartig gebaar keerde zij zich van hem af. „Wilt ge wat ijs voor mij halen?" vroeg zij haar begeleider. „Ik ga naar de balzaal". Hij voldeed dadelijk aan haar verzoek en zij raadde dat het hem welkom was zich te kunnen verwijderen. Ook zij vatte het korte uitstel gretig aan, want bijna voor het eerst van haar leven voelde zij zich doodelijk ver moeid. Maar zij dacht er geen oogenblik aan in öc nabijheid van Bufck te blijven. Reeds het zien van hem was onuitstaanbaar. Zij liep verder, keerde hem haar rug toe, en hoopte dat hij zich verwijderd zou hebben vóór de muziek eindigde. Maar hij ging niet. Dat voelde zij, zonder dat zij het zag, en zij wond zich hoe langer hoe meer op. Haar tegenzin tot terugkeeren steeg ten toppunt, toen zij den ouden huis meester Burgess met een ernstig gelaat op haar zag toetreden. „Neem mij niet kwalijk juffrouw! Maar er zijn twee heeren gekomen die uw vader wenschen te spreken. Moet ik hen binnen laten?" Zij keek verbaasd op. „Heeren, Burgess? Wie zijn het? Gasten?" „Niet precies gasten, geloof ik, juffrouw", antwoordde Burgess. „Zij komen voor za ken, zeggen zij". „Zaken!" sprak Jeannette hem innerlijk na. terwijl haar verbazing toenam. „Wat voor zaken? O" toen een plotseling denk beeld haar door het hoofd schoot „zeker heeren van de Pers. Denk je dat ook niet?" De oude Burgess schudde het hoofd. „Ik zou het niet durven zeggen, juffrouw. Ze zien er niet bijzonder deftig uit. Maar zij moeten mijnheer spreken over een zaak van gewicht, zooals zij zeggen". Jeannette lachte even, maar was niet ge heel gerust-. „Dat zeggen zij natuurlijk maar om ontvangen te worden. Maar hij zal hen op het oogenblik niet kunnen ontvangen. Burgess. Beter dat ik even met hen spreek. Waar zijn zij?" „Ik heb ze iri de vestibule laten staan, Juffrouw", antwoordde Burgess. „Zal ik met ti meegaan, als u zich misschien niet zoo ge makkelijk van hen ontslaan kunt?" „O neen", zei Jeannette, „ik denk het wel met hen af te kunnen". Zij verwijderde zich als een vorstin, en riep over haar schouder: .Burgess, blijf bin nen het bereik ik mocht je misschien eens noodig hebben!" Eigenlijk was de komst van deze ongenoo- rie gasten niets vreemds, daar geheel Bent- bridge van haar verjaarfeest vervuld was. Zij kondon zelf best uit Londen komen, be dacht zij, en peinsde er reeds over, waar zil hen het gemakkelijkst een schets van haar kon laten nemen. Haar portret had reeds in een twaalftal bladen gestaan, maar mis schien wenschte men er nog een, op haar verjaardag genomen. Zü kwam in de vestibule en trok de zware gordijnen terug, die deze van de hal scheid de. Eén oogopslag was voldoende om haar te overtuigen, dat de twee mannen geen mannen van de pers waren. Hun kleeding kon er in dit opzicht mee door. maar hun gchecle uiterlijk scheen het tegen t-c spre ken. De langste van de twee, een man met gry- zenden knevel en eenigszins militair uiterlijk sprak haar aan, terwijl zij in twijfel stond. „Ik maak u mijn verontschuldigingen voor het geval wij u storen, madam", zei hij, „maar wij hebben met Mijnheer Wyngold za ken te behandelen". „Dat werd mij gezegd", zei Jeannette. „Maar ik geloof niet dat mijn vader u ont vangen kan. Misschien kan ik uw boodschap aan hem overbrengen". Zij sprak min of meer uit de hoogte, want hun aanwezigheid in dat oogenblik scheen haar het toppunt van aanmatiging, en het geheimzinnig waas waarin zij zich hulden, stemde haar niet gerust, hoewel zij niet had kunnen zeggen waarom. De beide mannen raadpleegden elkaar met een snellen blik, waarna de tweede ant woordde: „Dat is onmogelijk, vrees ik", zei hij, maar met eerbied. „Het betreft een aan gelegenheid van stipt persoonlijken aard, die uitsluitend mijnheer Wyngold aangaat. Het spijt mij madam, maar er blijft; geen andere keuze over". Achter zijn beleefde woorden meende zij een toon van gezag te ontdekken. Het gaf haar het gevoel, alsof hij de macht had haar met een enkele handbeweging uit zijn weg te verwijderen. Weer zag zij hen dien snellen blik wisselen, hoewel zoo vlug, dat zij hem nauwelijks op ving. Toen nam de tweede weer het woord: „Madam", zei hij, ge doet verkeerd. „Wij hebben het recht tot uw vader toegelaten te worden, en het zou ons spijten als wij daar van gebruik moesten maken. Ik verzoek u mij op mijn woord te gelooven en ons ter stond bij hem te brengen". Deze woorden hadden uitwerking. Zij be greep onmiddellijk, dat deze man met gezag bekleed was, al wist zij niet met welk. Maar zij zag het nuttelooze van verderen weer stand in, en gaf haar pogingen met ernstige waardigheid op. „Volg mij dan als ge wilt", zei zij. „Maar begrijp wel, dat ik u zonder de toestemming van mijn vader niet binnen zijn kamer kan laten!" Onder het spreken had zij zich omgewend en liet het aan de mannen over haar te vol gen, terwijl zij als een koningin naar de ka mer van haar vader liep. Al dien tijd klonk de muziek haar als een spot in de ooren en vele stemmen schenen haar uit te lachen. Dit alles herinnerde zij zich later met hartverscheurende levendig heid, wanti n dat oogenblik merkte zij het nauwelijks op. Zelfs de herinnering aan het onuitstaanbare gedrag van Buck was bij haar uitgewischt. Zij kwam aan de deur, bleef een oogen blik staan, opende haar daarna snel en trad vlug binnen, terwijl zij de deur dadelijk ach ter zich sloot. „Vader", begon zij, „er zijn twee mannen gekomen om u te spreken. Zij willen niet zeggen waarover, maar beweren dat het van gewicht is. Het zijn geloof Ik geen mannen van de Pers. Wilt ge hon ontvangen?" Hij zat bij zijn leeslamp en keek van de krant, die op zijn knieën lag, verschrikt op. Schrikte hij alleen maai-? Of overviel hem een doodsangst? Deze gedachte ging Jeannette eensklaps als een zwaar door het hart. Onwillekeurig hield zij den adem in. „Wat is er, lieve vader? Wilt ge hen liever niet ontvangen? Dan zullen zij ook niet bin nenkomen". Waggelend stond hij op. Zijn oogen waren opengesperd en stonden glazig zooals zij nog nooit bij hem gezien had. „Eindelijk zijn zij dus gekomen!" zei hij. „Eindelijk dus!" Zijn uiterlijk en zijn houding joegen haar angst aan. Zij hield haar hand nog steeds op den deurknop. „Als gij hen niet ontvan gen wilt, zullen zij niet binnen komen. Ik zal hen bulten houden, vader!" Zij sprak met klem, maar hij scheen haar niet te hooren. Hij had een kleine lade van zijn schrijfbureau geopend en scheen daar iets te zoeken, maar in het geheim alsof zij niet mocht zien wat. Deze atmosfeer van geheimzinnigheid werd Jeannette plotseling onverdraaglijk. Zij maakte een beweging naar voren, maar het volgende oogenblik wees haar vader haar met een handbeweging terug. „Neen, neen, Jeannette! Blijf bij de deur! Laat die mannen niet binnenkomen. Verzin wat, maar houd hen buiten. Houd hen tegen ik zal je waarschuwen zoodra ik gereed ben". De gejaagde, afgebroken zinnen drongen tot haar hersens door. Wat beteekenden zij? Maar het waren noodkreten, daarin kon zij zich onmogelijk vergissen. Haar geheele hart ging naar hem uit. Bliksemsnel had zij zich omgedraaid. De mannen stonden letterlijk reeds op den drempel. Zij opende de deur en plaatste zich tegenover hen. „Verwijder u als 't. u blieft!" sprak zij kort en gebiedend. „Op dit oogenblik kunt gij niet binnenkomen. Mijn vader is bezig. Later, misschien Zij hield op, want de mannen maakten geen aanstalten tot wijken zooals ze verwacht had. Zij stonden schouder aan schouder, en de langste stak boven haar schouder een hand uit. om haar te beletten de deur weer te sluiten. „Wat beteekent dat?" riep Jeannette. „Durft ge u met geweld toegang banen? Zoo ja. dan heb ik dadelijk hulp bij de hand". Zij trad hen in de deuropening in den weg, maar de deur werd haar uit de hand gerukt,' achter haar wijd opengeworpen, en de man met het zilvergrijze haar, die bij de schrijftafel stond, werd zichtbaar. De adem van het meisje ging snel, maar zij strekte, haar armen van den cenen deurstijl naai den anderen uit en versperde den ingang. „Ge zult hier niet binnentreden tenzij met geweld!" riep zij uit. „Nog één seconde, Jeannette! Houd hen buiten! Ik ben dadelijk gereed", hoorde zij de stem van haar vader met smeekenden aandrang roepen. Zij zette zich schrap. „Madam", zei de man met het militaire uiterlijk, „ge doet verkeerd. Ik zal u ver klaren Hij hield eensklaps op, want onverwacht rees een andere mannengedaante achter hen op. Voor de eerste maal in haar leven be groette Jeannette Buck met blijdschap. „O, Buck, laat die menschen weggaan!" riep ze hem toe. „Mijn vader Eén blik. en hij begreep haar. Hij maakte zich gereed tot optreden. Zij las den groot sten schrik in zijn oogen. „Mijn God!" riep hij uit. „Jeannette! Wal doe je in Godsnaam?" Ia hetzelfde oogenblik klonk er van ach ter haar een doffe knal, die met de verwij derde muziek samensmolt en dezelfde uit werking had als een donderslag bij helde ren hemel. Al haar zinnen schenen haar te begeven en het volgende oogenblik werd zij ter zijde geschoven. Zij probeerde zich om te draalen en wilde de kamer verder bin nengaan, want zij werd zich bewust, dat de twee mannen haar voorbijgesneld waren en zich geplaatst hadden tusschen haar en haar vader. Zij was zich bewust van iets in- eengekronkelds op den vloer, van een af schuwelijke, verstikkende lucht van kruit damp. Maar zij kon aan de ingeving, die bij haar/opgeweld was, geen gehoor geven, want iemand hield haar terug. Iemand greep haar stevig vast, drukte haar aangezicht tegen zijn jas, en daarboven hoorde zij dc stem van Buck, zacht en wanhopig: „Om Godswil Jeannette, kijk niet kijk niet!" Toen wist zij wat er gebeurd was, als had zij het met eigen oogeD gezien. En zij klemde zich vast aan Buck aan Buck sidderende en machteloos en totaal ontzenuwd. „Is hij dood?" stamelde zij. „Is hij dood?" En toen Buck antwoordde „Ja", ontvielen haar haar laatste krachten. Zij wist, dat hij haar de waarheid gezegd had, omdat hij niet tot een leugen in staat was, en een zwarte, alles wegmaaiende golf sloot zich over haar. „O, breng mij weg!" kreunde zij. „Breng mij van hier!" Zijn arm ondersteunde haar. Zij sloot werk tuigelijk de oogen, opdat zij niet datgene zouden zien, wat met zulk een wreede klaar heid in haar hersens gegrift stond. En zoo bracht hij haar weg van de plek des doods. TWEEDE DEEL HOOFDSTUK I De Waarheid. „Laat mij bij haar!" zei Lady Varleigh. Zij schoof Buck terzijde met bewonderens waardige zekerheid van zichzelve. Van welk nut was een man bij zulk een crisis? Zij buk te zich over Jeannette, die achter het gor dijn in de hal neergezonken was in een die pen stoel, waarheen Buck haar gebracht had, en wreef haar ijskoude handen. „Wees gerust, lieve. Ik ben bij je", troostte zij. Zware schokken deden Jeannette trillen. Zij zag naar Lady Varleigh op en haar lip pen vormden woorden, maar hoewel haar keel krampachtig werkte, kwam er geen ge luid te voorschijn. „Breng cognac!" beval Lady Varleigh. Zij bukte zich dieper over het meisje en sloot haar in haar stevige armen, als wilde zij haar tegen de heele wereld in bescher ming nemen. „Het zal weldra overgaan, lieve", mompelde de stem boven haar hoofd teeder. Toen sprak zij bevelend, bijna op barschen toon: „Ben jij daar, Philip? Houd iedereen uit de buurt behalve Buck. Ik zond hem weg om cognac te halen". Op een afstand was een vaag gemompel van stemmen hoorbaar, en eindelijk, na her haalde pogingen, gelukte het Jeannette te spreken. „Waarom komt hij niet?" vroeg zij. „Wie, lieveling? Buck? Hij kan ieder oogen blik terug zijn", dacht Lady Varleigh haar te sussen. „Neen neen", riep Jeannette, bijna hef tig. „Ik bedoelde Hugh". Haar krachteloosheid ging voorbij. Zij richtte zich op en wikkelde zich langzaam los. „Wil ik hem voor je gaan zoeken?" bood Lady Varleigh aan. „Neen", herhaalde Jeannette. „Neen?" Zij stond op. „Ik geloofik geloof.... dat ik Haar tong weigerde haar den dienst en zij rilde weer van het hoofd tot de voeten. Zij wankelde even, maar herstelde zich vlug. „Laatlaat mij niet alleen!" bracht zij eindelijk uit. „Niets zal mij daartoe bewegen. Maar je kunt verder niets doen, lieveling!" „Dat weet ik", antwoordde Jeannette. „Hij is dood. Buck vertelde het mij. Maar ik wilde die mannen zien. Ik weet nog niet alles, en „O, God sta je bij, arme lieveling!" zuchtte Lady Varleigh. „Weet gij dan alles?" De oogen van Jean nette, hoewel nog omfloerst door haar groot verdriet, boorden zich met ontstellende vast heid in de hare. „Gij weet alles? Wilt ge het mij niet zeggen? Of moet ik het vragen aan Buck? Hij doet het". „Lieveling, ik zal je alles zeggen wat ik weet", hernam Lady Varleigh, tegen haar ge moedsaandoening worstelende. „Toen ik hier kwam, wist ik reeds dat er iets niet goed was. Er liepen geruchten. Sir Philip had ze ge hoord. Iets met de Bank. Iemand had gezegd dat zij niet solide was. En nu weten wij het ergste. Vanmiddag werden de betalingen ge staakt. En die mannen kwamen je vader in hechtenis nemen". „In hechtenis nemen!" riep Jeannette. Het aangezicht van het meisje werd doodsbleek. „Maar waarom? Omdat de Bank haar beta lingen gestaakt had? Dat is immers geen misdrijf tegen de wet?" Dady Varleigh schudde het hoofd. „Vraag mij niet verder, vraag mij asjeblieft niet ver der". Zij zweeg en snoot met kracht haar neus. „Ik ben niet goed op de hoogte van de wetten", maakte zij zich er af. „Dan zal ik het aan Buck vragen", ant woordde Jeannette bedaard. Zij zag hem juist terugkomen. Hij liep recht op haar toe en merkte op, hoe zijn ge zicht zich ontspande toen hij haar zag. Hij droeg een glas dat hij haar voorhield, maar zij zette het naast zich neer. „Neen, dank je, ik heb er geen behoefte aan. Het is alweer over, Buck. Maar ik wou je een vraag doen. Zul je haar beantwoor den?" „Zeker", antwoordde hij. Ze keek hem recht in het gezicht. „Waarom waarom kwamen die mannen mijn vader in hechtenis nemen?" Hij beantwoordde liaar blik openhartig en zei zonder aarzelen: „Wegens oplichting". Zij maakte oven een beweging als om een slag af te wenden, maar zat daarna weer doodstil. „Wat versta jc onder oplichting?" vroeg zij. „Het zich wederrechtelijk toeëigenen van geld. Zij knipte eensklaps pijnlijk met de oog leden als werd zij verblind door een bliksem schicht. „Iets zooals diefstal dus?" vroeg zij zeer zacht. „Ja", antwoordde Buck. „En hijen hijen zij spande zich in als iemand die de volle waarheid ineens wenscht tc begrijpen, „en hij schoot zich voor het hoofd om de gevolgen te ont gaan?" „Ja", herhaalde Buck. Tijdens dit geheele verhoor had hij zich kaarsrecht, opgericht cn van geen sympathie biijk gegeven. «Dank je wel" zei Jeannette. Met ijzigo kalmte keerde zij rich tot Lady Varleigh. „Het is zooveel beter dc volle waarheid te weten", merkte zij op. „Mijn arm kind!" zuchtte Lady Varleigh. „Is er nog meer dat ik behoor te weten?" vroeg zij nu weer aan Buck. „Iets dat ik doen kan?" Hij schudde het hoofd. „Wil je iemand laten overkomen?" vroeg hij. „Neen, ik geloof het niet. Wij hebben geen naaste familiebetrekkingen om zoo te zeg gen". Zij dacht na en beproefde een nieuwe rilling te onderdrukken. „Wij dienen het aan iedereen te zeggen, opdat zij vertrekken zul len". „Dat zal ik op mij nemen", zei Buck, en hij wilde gaan. „Is er niemand dien je eerst nog wenscht te spreken?" bedacht hij zich. Zij maakte een driftig gebaar dat hij gaan zou. „Neen niemand! Ik zou nu niemand kunnen zien niemand!" „Dan zal je het ook niet, lieve", zei Lady Varleigh. Maar zelfs zij was niet bestand tegen een nieuw aangekomene Valerie West, die Sir Philip had weten te verschalken en hij gend nadertrad. „O, Jeannette! o, Jeannette!" snikte zij en wierp zich in haar armen. „O, ik zag hem! Ik was in de gang toen het schot af ging. Ik holde naar beneden en zag dat zij hem wegdroegen, en zij hadden zijn gezicht nog niet bedekt". Zij beproefde het zenuwachtige schepseltje te troosten en liet haar uit het door Buck gebrachte glas drinken. Valerie gehoorzaam de en haar tanden klapperden tegen het glas. Maar niets scheen haar te kunnen weerhouden. „O en ik had nog nooit en lijk gezien, Jeannette! Ziet het er altijd voor verschrik kelijk uit., alleen bloed „Valerie!" verbood Lady Varleigh haar streng. Valerie zonk krampachtig snikkend tegen Jeannette, die haar arm om het meisje heen sloeg en over haar hoofd heen tot Lady Var leigh sprak. „Laat haar uitspreken. Het zal haar verlichten en het komt er nu toch niets meer op aan. Het is niet langer mijn vader. Hij is gegaan. En wat hij ook gedaan moge hebben" en haar stem brak bijna, hoewel haar oogen en haar gezicht onveran derd bleven „ik zal hem altijd blijven lief hebben, zoo lang ik leef". „Als hij maar niet zoo geleden had", ver volgde zij even later. En tot Valerie: „Ga nu naar huis, lieve. Laat Skittles je thuisbren gen! Ga naar je moeder. Zij zal je helpen". „O, maar ik kan je niet alleen laten!" snikte Valerie. „Jawel, maar je moet", drong Jeannette zacht aan. „Het is niet goed voor je om hier te blijven. Kom, wil ik met je mee naar boven gaan? Wij kunnen ons niet achter dit gordijn blijven verschuilen. Lady Varleigh, wilt gij eens gaan kijken wat ik zou kunnen doen en het mij op mijn kamer komen zeg gen?" ,Ik wil alles voor je doen", antwoordde haar vriendin met een brok in de keel. En met een woord van dank verwijderde Jeannette zich met Valerie. Aan den ande ren kant van het voorhangsel stond Sir Phi lip, en een paar heeren wachtten tot hun dames gereed waren tot vertrekken. Bij het zien van Jeannette weken allen eerbiedig terug en lieten haar voorbij. Maar ze bleef staan en sprak Sir Philip aan. „Wilt gij Skittles opsporen en hem vragen Valerie thuis te brengen? Zij kwam alleen, maar zij is zoo van streek en moet niet zon der geleide naar huis gaan". „Natuurlijk, natuurlijk", zei Sir Philip. „Laat het aan mij over". Jeannette bedankte hem met een flauw glimlachje en op de trap kwamen zij Skittles toevallig tegen. Hij bleef staan en drukte zich plat tegen den wand zonder te spreken. Jeannette legde hem het geval uit, even za kelijk als zij het Sir Philip gedaan had. „Natuurlijk zal ik haar thuis brengen" verzekerde Skittles. „Pas goed op haar!" riep Jeannette het paartje toe, en vervolgde alleen haar weg. Boven aan de trap gekomen werd zij door een man opgewacht. Hij stond daar, ern stig, hooghartig, bijna afstootend ongenaak baar. Hij trad op Jeannette toe en sprak haar met zachte stem aan. „Is het je verlangen dat ik mij met de anderen verwijder?" Haar oogen kruisten de zijne en zij trok haar wenkbrauwen even op. „Graag!" ant woordde zij. Het ééne woord werd door haar met vorste- lijken eenvoud gesproken. Hij maakte een gebaar als kwam hij in verzet. „Weet je het zeker? Als je het wenscht blijf ik". „Volkomen zeker", gaf Jeannette ten ant woord. Hij beschouwde haar met diep medelijden. „Wanneer mag ik je komen bezoeken?" vroeg hij. .Morgenochtend", antwoordde Jeannette. En met ernstige hoffelijkheid liet zij volgen: „Goeden avond, Lord Conister!" Hij boog zonder te spreken, zooals hij een buiging gemaakt zou hebben voor zijn Ko ningin, en Jeannette vervolgde haar weg. HOOFDSTUK H HET VERLOREN KONINKRIJK Lady Varleigh bleef dien nacht op Star- fields, waiit zooals zij gezegd had. kon niets haar bewegen Jeannette te verlaten. Maar zoover 't meisje zelf betrof, kon zij met haar liefde weinig of niets tot hulp of troost, uit richten, want Jeannette hield zich volkomen kalm en bleef in staat zelve te handelen. In den komenden dag zouden de logeergasten het huis allen verlaten en zij the konden, wa ren nog dienzelfden avond vertrokken. Op sterk aandringen van Lady Varleigh en haar kamenier ging Jeannette naar bed, maar zij duldde volstrekt niet dat een van beiden haar gezelschap hield. Lady Varleigh moest zich dus tevreden stellen met het betrekken van de aangren zende kamer, waar zij den gehcelen nacht lag te luisteren naar geluiden, die zich even wel niet lieten hooren. Vroeg in den morgen kwam zij even om de deur gluren en vond Jeannette reeds gekleed aan het open venster zitten. Haar gezicht was bleek, maar vertoonde geen sporen van aan doening. Zij glimlachte tegen Lady Varleigh. „Ik moest opstaan omdat ik niet slapen kon", zei zij. „Ik vrees, dat gij evenmin een oog dichtgedaan hebt". „Lieve, maak je toch niet bezorgd om mij!" antwoordde Lady Varleigh. Jeannette stond op. „Ik ga naar buiten", zei zij. „Neen, dank u, ga niet met mij mee. Het is voor u niet goed, en ik heb het liever niet. Kom ik terug, dan zal ik bestand zijn tegen alles". Lady Varleigh liet haar haar gang gaan, want Jeannette had iets over zich dat geen tegenspraak duldde. Zonder iets te zeggen keek zij dus toe, terwijl het meisje haar mantel aantrok. ,Jk ga maar even tot aan het prieel op den heuvel", zei Jeannette. „Daar is een plekje waar ik hoop dat zij hem ter ruste zullen leggen, omdat het zijn lievelingsplekje was". Haar stem had niet getrild; alleen had zij zacht gesproken en haar stem langzaam la ten dalen. Toen zij over het pad onder de pijnboo- men liep stond de zon nog niet zeer hoog aan den hemel. De schaduwen voor haar strekten zich nog lang uit, en de lucht was nog kil van den nevel. Zij hijgde, voor zij het prieel bereikt had, maar verlangzaamde haar tred niet. Zij trad het binnen, liet zich op de bank vallen als iemand die aan het einde van zijn tocht gekomen is en bleef met gevouwen handen roerloos zitten. Een diepe stilte lag om haar heen, als had de atmosfeer van het treurspel zich zelfs tot deze plek uitgestrekt. Uit de richting van het meer drongen nu geen vrooüjke stem men tot haar door, geen zachte stem van een geliefde, die ongeduldig wachtte haar voor den eersten keer in zijn armen te slui ten. Alleen die diepe stilte, die als een doods kleed neerhing. Lange minuten bleef het meisje zoo zitten, met geen enkele beweging dan die van haar karte, moeilijke ademhaling, terwijl haar grijze oogen ronddwaalden met den blik van een gevangen vogeltje dat tracht te ont snappen. Eindelijk bracht zij de handen van een*— het was bijna alsof zij ze wrong en stond op. Zij liep naar den ingang van het prieel en leunde er tegen. „Het koninkrijk is van mij afgevallen", mompelde zij. Bijna in hetzelfde oogenblik vernam zij in haar onmiddellijke nabijheid een geluid een geluid, zoo helder, zoo vol reinheid, zoo kwinkeleerend, dat zij opschrikte en rond keek. Toen glimlachte zij een geluid, zoo helder, zoo vol reinheid, zoo kwinkeleerend, dat zij opschrikte en rondkeek. Toen glim lachte zij een treurig, beverig lachje. Het geluid kwam uit de keel van een roodborstje dat op een tak zijn lied uit volle borst zong. Met dit gekweel was ook de spanning ver broken. De haar omringende stilte drukte haar niet langer. Het was alsof iets afgrijse lijks uit den drampkring opgetrokken was. Jeannette sprak, haar oogen op het vogeltje gericht: „Heeft God je gezonden om mij dat te zeggen?" vroeg zij. Het roodborstje huppelde op een anderen tak, steeds onder 't kweelen van zijn eeuwig lied en het meisje betrad het nog van den dauw vochtige gras en keerde haar aange zicht naar de pas opgekomen zon. Een half uur later daalde zij den heuvel af en trad het huis weer binnen. De dood- sche stilte kwam haar op den drempel op nieuw tegemoet, maar zij ging moedig ver der. Lady Varleigh wachtte haar op. „Ik heb boven een ontbijt voor je gereed laten zet ten, lieve", zei rij. „Dank u", antwoordde Jeannette Zij ging met haar vriendin naar haar zit kamer en at en dronk een weinig onder een peinzend zwijgen. Zoodra Lady Varleigh zag dat verder eten Jeannette onmogelijk was, stelde zij voor: ..Jeannette, pak je koffer en kom zoolang bij ons. Men zegt dat dat het beste voor je zijn zou. En ik beloof je dat niemand je daar zal komen storen". „Ik bleef liever hier", antwoordde Jean nette. Lady Varleigh boog zich voorover en greep haar hand. „Dat wist ik, lieve. Maar neem den raad aan van een' oude vriendin en doe die oude vriendin daarmee nu eens een groot een heel groot genoegen". Jeannette zag haar een oogenblik aan'. „Ja", zei zij toen, „ik zal meegaan, als gij het het beste acht. Maai- ik wensch dat er één ding gedaan wordt. En dat zal Buck wel willen doen. Kunt ge zorgen dat ik hem van daag spreek?" „Ik zal er voor zorgen, lieveling", ant woordde Lady Varleigh. Dat Jeannette haar voorstel aangenomen had, veroorzaakte haar eenige verrassing en groote verlichting. Zij had tegenstand ver wacht, maar blijkbaar had Jeannette weinig of niets er tegen in te brengen. Dit droeg tot haar ongerustheid méér bij maar maakte tevenc haar taak gemakkelijker. „Je moet alles inpakken, waar je het meest op gesteld bent, lieve", zei zij. „Je verjaar- cadeaux, alles". Jeannette schudde langzaam het hoofd. „Ik geloof niet dat er iets is, waarop ik bij zonder gesteld ben", merkte zij op. „O zoo", zei Lady Varleigh. Dat maakte het weer zooveel te gemak kelijker, hoewel haar hart opnieuw bloedde over de onverschilligheid van het meisje. Zou zij inderdaad geen begrip hebben van den vollen omvang van de ramp? Of was zij te versuft om het in te zien? Dan was er nog iets anders dat haar zeer verontrustte. Zij had Lord Conister na de tragedie nog niet gesproken en zij wist niet beter of hij was uit het huis vertrokken zonder haar op te zoeken. Wat beteekende dat? Zou hij Jeannette in haar nood ver laten? Bij dit denkbeeld brak haar het hart. „Ik zal zelf naar hem toegaan en hem zeggen wat ik van hem. denk als hij dat doet!" nam rij zich beslist voor. Maar als had Jeannette gelezen wat er in haar gedachten omging, lichtte deze haar het volgende oogenblik omtrent dit punt in. „Ik sprak Lord Conister gisterenavond even voor zijn vertrek", zei zij. „Hij komt mij vanmorgen een bezoek brengen. Kunt ge het zoo inrichten dat wij alleen zijn?" „Dat spreekt vanzelf, lieve", antwoordde Lady Varleigh. Jeannette bedankte, maar haar houding strekte niet bijzonder om Lady Varleigh ge rust te stellen. Het was evenwel duidelijk, dat zij liever niet over het onderwerp sprak, en ondanks haar twijfel, was Lady Varleigh daar blij om. „Ik zal eerst een woordje met hem heb ben", had zij besloten. Maar van dit voornemen kwam niets, want Lord Conister verscheen onverwacht, vóór zij haar maatregelen had kunnen ne men. En tegelijk met hem kwam Burgess binnen en deelde opgewonden mede, dat de deur belegerd werd door verslaggevers, die met geen stok weg te krijgen waren. „O, laat ik hun even gaan zeggen waar het op staat". Lady Varleigh stevende weg, en Jeannette en haar verloofde bleven alleen. Hij liep recht naar de plaats waar zij met gevouwen handen zat en hem aankeek. „Mijn arm kindje!" zei hij. Zij rilde even, als tochtte het in de ka mer; daarna stond zij op en plaatste zich te genover hem. „Het was zeer vriendelijk van u zoo vroeg te komen", zei zij. „Is iedereen vertrok ken?" Hij keek haar in het bleeke, strakke ge laat, en in de oogen die zich in zooveel uren niet gesloten hadden. „Jeannette!" zei hij. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 20