VEREERDER VAN
JEMüifïi.
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL.
vir.
(Korte inlioud van het voorafgaande)
Jeannette Is een weeldekind, de toe
komst lacht haar dan ook tegen. Zij is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders. Haar vriendin Lady Varleigh stel
de haar dan ook de vraag: „Wie van de
velen zal het zijn?"
Haar keuze valt op Lord Canister,
een aristocraat die zeer geëerd is. Lady
Varleigh zegt: nu zou je zelfs den
Koning op visite kunnen vragen!
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
vader toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij, naar hij zegt, niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
Buck, die Jeannette reeds jaren in stil
te bemint, blijft haar bewaken en met
zijn zorgen omringen.
Als het verlovingsfeest in vollen
gang is, treden eenige detectives bin
nen om haar vader te spreken.
Zij verlieten hun plaats en ontmoetten
Audrey Wilmot met Majoor Sterne, die juist
de balzaal verlaten hadden, en beiden zagen
het meisje in het witte bruidskleed en den
haar vergezellenden man aan. Hoewel hij
trachtte te glimlachen, kon men zich ln de
gelaatsuitdrukking van dezen laatsten niet
vergissen. Audrey keek snel een anderen
kant uit.
„Zullen wij wat in de gang loopen?" vroeg
zij.
Op het gezicht van Majoor Sterne stond
sympathie te lezen. „Arme kerel, hij heeft
zcoeven een blauwtje geloopen", mompelde
hij tegen Audrey.
„Maar hoe kon hij anders verwachten?
Ik heb altijd geweten dat Jeahnette hem
nooit nemen zou", merkte het meisje op.
„Met wien zou zij dan trouwen?" vroeg Ma
joor Sterne.
Audrey lachte eenigszins zenuwachtig.
„Vermoedelijk met den laatsten van wien
men het zou verwachten. Of Lord Conister,
Of Buck Wetherby".
Majoor Sterne liet een gefluit hooren. „Be
hoort Lord Conister tot de mededingers?"
„Dat spreekt wel vanzelf! Wist ge dat
niet?" Audrey -sprak eenigszins triomfante
lijk.
„Neen. Ik heb er niets van bemerkt. Dat
doet natuurlijk de deur dicht". Majoor Ster
ne had met teleurstelling, met eenige berus
ting vermengd, gesproken. „Voor hem moe
ten alle anderen het veld ruimen".
Audrey loosde een zucht. „Het zou mij
niets verwonderen als zij reeds verloofd wa
ren. Als dat zoo is, spijt het mij hot meest
voor Buck. Hij is zoo aanhankelijk ge
weest",
„Hij is net zoo'n groote ezel als ik", merkte
Majoor Sterne op.
Dat zij hem een ezel vond, sprak duidelijk
uit de gelaatstrekken van Jeannette, toen
zij hem, terwijl zij naar de balzaal ging, op
haar weg vond. Hij ging dadelijk voor haar
terzijde, maar reeds het feit dat hij daar was
prikkelde haar. Met een hooghartig gebaar
keerde zij zich van hem af.
„Wilt ge wat ijs voor mij halen?" vroeg zij
haar begeleider. „Ik ga naar de balzaal".
Hij voldeed dadelijk aan haar verzoek en
zij raadde dat het hem welkom was zich te
kunnen verwijderen. Ook zij vatte het korte
uitstel gretig aan, want bijna voor het eerst
van haar leven voelde zij zich doodelijk ver
moeid. Maar zij dacht er geen oogenblik aan
in öc nabijheid van Bufck te blijven. Reeds
het zien van hem was onuitstaanbaar. Zij
liep verder, keerde hem haar rug toe, en
hoopte dat hij zich verwijderd zou hebben
vóór de muziek eindigde.
Maar hij ging niet. Dat voelde zij, zonder
dat zij het zag, en zij wond zich hoe langer
hoe meer op. Haar tegenzin tot terugkeeren
steeg ten toppunt, toen zij den ouden huis
meester Burgess met een ernstig gelaat op
haar zag toetreden.
„Neem mij niet kwalijk juffrouw! Maar er
zijn twee heeren gekomen die uw vader
wenschen te spreken. Moet ik hen binnen
laten?"
Zij keek verbaasd op. „Heeren, Burgess?
Wie zijn het? Gasten?"
„Niet precies gasten, geloof ik, juffrouw",
antwoordde Burgess. „Zij komen voor za
ken, zeggen zij".
„Zaken!" sprak Jeannette hem innerlijk
na. terwijl haar verbazing toenam. „Wat
voor zaken? O" toen een plotseling denk
beeld haar door het hoofd schoot „zeker
heeren van de Pers. Denk je dat ook niet?"
De oude Burgess schudde het hoofd. „Ik
zou het niet durven zeggen, juffrouw. Ze
zien er niet bijzonder deftig uit. Maar zij
moeten mijnheer spreken over een zaak van
gewicht, zooals zij zeggen".
Jeannette lachte even, maar was niet ge
heel gerust-. „Dat zeggen zij natuurlijk maar
om ontvangen te worden. Maar hij zal hen
op het oogenblik niet kunnen ontvangen.
Burgess. Beter dat ik even met hen spreek.
Waar zijn zij?"
„Ik heb ze iri de vestibule laten staan,
Juffrouw", antwoordde Burgess. „Zal ik met
ti meegaan, als u zich misschien niet zoo ge
makkelijk van hen ontslaan kunt?"
„O neen", zei Jeannette, „ik denk het wel
met hen af te kunnen".
Zij verwijderde zich als een vorstin, en
riep over haar schouder: .Burgess, blijf bin
nen het bereik ik mocht je misschien eens
noodig hebben!"
Eigenlijk was de komst van deze ongenoo-
rie gasten niets vreemds, daar geheel Bent-
bridge van haar verjaarfeest vervuld was.
Zij kondon zelf best uit Londen komen, be
dacht zij, en peinsde er reeds over, waar zil
hen het gemakkelijkst een schets van haar
kon laten nemen. Haar portret had reeds in
een twaalftal bladen gestaan, maar mis
schien wenschte men er nog een, op haar
verjaardag genomen.
Zü kwam in de vestibule en trok de zware
gordijnen terug, die deze van de hal scheid
de. Eén oogopslag was voldoende om haar
te overtuigen, dat de twee mannen geen
mannen van de pers waren. Hun kleeding
kon er in dit opzicht mee door. maar hun
gchecle uiterlijk scheen het tegen t-c spre
ken.
De langste van de twee, een man met gry-
zenden knevel en eenigszins militair uiterlijk
sprak haar aan, terwijl zij in twijfel stond.
„Ik maak u mijn verontschuldigingen voor
het geval wij u storen, madam", zei hij,
„maar wij hebben met Mijnheer Wyngold za
ken te behandelen".
„Dat werd mij gezegd", zei Jeannette.
„Maar ik geloof niet dat mijn vader u ont
vangen kan. Misschien kan ik uw boodschap
aan hem overbrengen".
Zij sprak min of meer uit de hoogte, want
hun aanwezigheid in dat oogenblik scheen
haar het toppunt van aanmatiging, en het
geheimzinnig waas waarin zij zich hulden,
stemde haar niet gerust, hoewel zij niet had
kunnen zeggen waarom.
De beide mannen raadpleegden elkaar met
een snellen blik, waarna de tweede ant
woordde: „Dat is onmogelijk, vrees ik", zei
hij, maar met eerbied. „Het betreft een aan
gelegenheid van stipt persoonlijken aard, die
uitsluitend mijnheer Wyngold aangaat. Het
spijt mij madam, maar er blijft; geen andere
keuze over".
Achter zijn beleefde woorden meende zij
een toon van gezag te ontdekken. Het gaf
haar het gevoel, alsof hij de macht had haar
met een enkele handbeweging uit zijn weg
te verwijderen.
Weer zag zij hen dien snellen blik wisselen,
hoewel zoo vlug, dat zij hem nauwelijks op
ving. Toen nam de tweede weer het woord:
„Madam", zei hij, ge doet verkeerd. „Wij
hebben het recht tot uw vader toegelaten te
worden, en het zou ons spijten als wij daar
van gebruik moesten maken. Ik verzoek u
mij op mijn woord te gelooven en ons ter
stond bij hem te brengen".
Deze woorden hadden uitwerking. Zij be
greep onmiddellijk, dat deze man met gezag
bekleed was, al wist zij niet met welk. Maar
zij zag het nuttelooze van verderen weer
stand in, en gaf haar pogingen met ernstige
waardigheid op.
„Volg mij dan als ge wilt", zei zij. „Maar
begrijp wel, dat ik u zonder de toestemming
van mijn vader niet binnen zijn kamer kan
laten!"
Onder het spreken had zij zich omgewend
en liet het aan de mannen over haar te vol
gen, terwijl zij als een koningin naar de ka
mer van haar vader liep.
Al dien tijd klonk de muziek haar als een
spot in de ooren en vele stemmen schenen
haar uit te lachen. Dit alles herinnerde zij
zich later met hartverscheurende levendig
heid, wanti n dat oogenblik merkte zij het
nauwelijks op. Zelfs de herinnering aan het
onuitstaanbare gedrag van Buck was bij
haar uitgewischt.
Zij kwam aan de deur, bleef een oogen
blik staan, opende haar daarna snel en trad
vlug binnen, terwijl zij de deur dadelijk ach
ter zich sloot.
„Vader", begon zij, „er zijn twee mannen
gekomen om u te spreken. Zij willen niet
zeggen waarover, maar beweren dat het van
gewicht is. Het zijn geloof Ik geen mannen
van de Pers. Wilt ge hon ontvangen?"
Hij zat bij zijn leeslamp en keek van de
krant, die op zijn knieën lag, verschrikt op.
Schrikte hij alleen maai-? Of overviel hem
een doodsangst?
Deze gedachte ging Jeannette eensklaps
als een zwaar door het hart. Onwillekeurig
hield zij den adem in.
„Wat is er, lieve vader? Wilt ge hen liever
niet ontvangen? Dan zullen zij ook niet bin
nenkomen".
Waggelend stond hij op. Zijn oogen waren
opengesperd en stonden glazig zooals zij nog
nooit bij hem gezien had. „Eindelijk zijn zij
dus gekomen!" zei hij. „Eindelijk dus!"
Zijn uiterlijk en zijn houding joegen haar
angst aan. Zij hield haar hand nog steeds
op den deurknop. „Als gij hen niet ontvan
gen wilt, zullen zij niet binnen komen. Ik
zal hen bulten houden, vader!"
Zij sprak met klem, maar hij scheen haar
niet te hooren. Hij had een kleine lade van
zijn schrijfbureau geopend en scheen daar
iets te zoeken, maar in het geheim alsof
zij niet mocht zien wat.
Deze atmosfeer van geheimzinnigheid
werd Jeannette plotseling onverdraaglijk.
Zij maakte een beweging naar voren, maar
het volgende oogenblik wees haar vader haar
met een handbeweging terug.
„Neen, neen, Jeannette! Blijf bij de deur!
Laat die mannen niet binnenkomen. Verzin
wat, maar houd hen buiten. Houd hen tegen
ik zal je waarschuwen zoodra ik gereed
ben".
De gejaagde, afgebroken zinnen drongen
tot haar hersens door. Wat beteekenden zij?
Maar het waren noodkreten, daarin kon zij
zich onmogelijk vergissen. Haar geheele hart
ging naar hem uit. Bliksemsnel had zij zich
omgedraaid. De mannen stonden letterlijk
reeds op den drempel. Zij opende de deur
en plaatste zich tegenover hen.
„Verwijder u als 't. u blieft!" sprak zij kort
en gebiedend. „Op dit oogenblik kunt gij niet
binnenkomen. Mijn vader is bezig. Later,
misschien
Zij hield op, want de mannen maakten
geen aanstalten tot wijken zooals ze verwacht
had. Zij stonden schouder aan schouder, en
de langste stak boven haar schouder een
hand uit. om haar te beletten de deur weer
te sluiten.
„Wat beteekent dat?" riep Jeannette.
„Durft ge u met geweld toegang banen? Zoo
ja. dan heb ik dadelijk hulp bij de hand".
Zij trad hen in de deuropening in den
weg, maar de deur werd haar uit de hand
gerukt,' achter haar wijd opengeworpen, en
de man met het zilvergrijze haar, die bij de
schrijftafel stond, werd zichtbaar. De adem
van het meisje ging snel, maar zij strekte,
haar armen van den cenen deurstijl naai
den anderen uit en versperde den ingang.
„Ge zult hier niet binnentreden tenzij
met geweld!" riep zij uit.
„Nog één seconde, Jeannette! Houd hen
buiten! Ik ben dadelijk gereed", hoorde zij
de stem van haar vader met smeekenden
aandrang roepen. Zij zette zich schrap.
„Madam", zei de man met het militaire
uiterlijk, „ge doet verkeerd. Ik zal u ver
klaren
Hij hield eensklaps op, want onverwacht
rees een andere mannengedaante achter hen
op. Voor de eerste maal in haar leven be
groette Jeannette Buck met blijdschap.
„O, Buck, laat die menschen weggaan!"
riep ze hem toe. „Mijn vader
Eén blik. en hij begreep haar. Hij maakte
zich gereed tot optreden. Zij las den groot
sten schrik in zijn oogen.
„Mijn God!" riep hij uit. „Jeannette! Wal
doe je in Godsnaam?"
Ia hetzelfde oogenblik klonk er van ach
ter haar een doffe knal, die met de verwij
derde muziek samensmolt en dezelfde uit
werking had als een donderslag bij helde
ren hemel. Al haar zinnen schenen haar te
begeven en het volgende oogenblik werd zij
ter zijde geschoven. Zij probeerde zich om
te draalen en wilde de kamer verder bin
nengaan, want zij werd zich bewust, dat de
twee mannen haar voorbijgesneld waren en
zich geplaatst hadden tusschen haar en
haar vader. Zij was zich bewust van iets in-
eengekronkelds op den vloer, van een af
schuwelijke, verstikkende lucht van kruit
damp. Maar zij kon aan de ingeving, die bij
haar/opgeweld was, geen gehoor geven, want
iemand hield haar terug. Iemand greep haar
stevig vast, drukte haar aangezicht tegen
zijn jas, en daarboven hoorde zij dc stem
van Buck, zacht en wanhopig: „Om Godswil
Jeannette, kijk niet kijk niet!"
Toen wist zij wat er gebeurd was, als had
zij het met eigen oogeD gezien.
En zij klemde zich vast aan Buck aan
Buck sidderende en machteloos en totaal
ontzenuwd.
„Is hij dood?" stamelde zij. „Is hij dood?"
En toen Buck antwoordde „Ja", ontvielen
haar haar laatste krachten.
Zij wist, dat hij haar de waarheid gezegd
had, omdat hij niet tot een leugen in staat
was, en een zwarte, alles wegmaaiende golf
sloot zich over haar.
„O, breng mij weg!" kreunde zij. „Breng
mij van hier!"
Zijn arm ondersteunde haar. Zij sloot werk
tuigelijk de oogen, opdat zij niet datgene
zouden zien, wat met zulk een wreede klaar
heid in haar hersens gegrift stond. En zoo
bracht hij haar weg van de plek des doods.
TWEEDE DEEL
HOOFDSTUK I
De Waarheid.
„Laat mij bij haar!" zei Lady Varleigh.
Zij schoof Buck terzijde met bewonderens
waardige zekerheid van zichzelve. Van welk
nut was een man bij zulk een crisis? Zij buk
te zich over Jeannette, die achter het gor
dijn in de hal neergezonken was in een die
pen stoel, waarheen Buck haar gebracht had,
en wreef haar ijskoude handen.
„Wees gerust, lieve. Ik ben bij je", troostte
zij.
Zware schokken deden Jeannette trillen.
Zij zag naar Lady Varleigh op en haar lip
pen vormden woorden, maar hoewel haar
keel krampachtig werkte, kwam er geen ge
luid te voorschijn.
„Breng cognac!" beval Lady Varleigh.
Zij bukte zich dieper over het meisje en
sloot haar in haar stevige armen, als wilde
zij haar tegen de heele wereld in bescher
ming nemen.
„Het zal weldra overgaan, lieve", mompelde
de stem boven haar hoofd teeder. Toen sprak
zij bevelend, bijna op barschen toon: „Ben jij
daar, Philip? Houd iedereen uit de buurt
behalve Buck. Ik zond hem weg om cognac
te halen".
Op een afstand was een vaag gemompel
van stemmen hoorbaar, en eindelijk, na her
haalde pogingen, gelukte het Jeannette te
spreken.
„Waarom komt hij niet?" vroeg zij.
„Wie, lieveling? Buck? Hij kan ieder oogen
blik terug zijn", dacht Lady Varleigh haar te
sussen.
„Neen neen", riep Jeannette, bijna hef
tig. „Ik bedoelde Hugh".
Haar krachteloosheid ging voorbij. Zij
richtte zich op en wikkelde zich langzaam
los.
„Wil ik hem voor je gaan zoeken?" bood
Lady Varleigh aan.
„Neen", herhaalde Jeannette. „Neen?" Zij
stond op. „Ik geloofik geloof.... dat
ik
Haar tong weigerde haar den dienst en zij
rilde weer van het hoofd tot de voeten. Zij
wankelde even, maar herstelde zich vlug.
„Laatlaat mij niet alleen!" bracht zij
eindelijk uit.
„Niets zal mij daartoe bewegen. Maar je
kunt verder niets doen, lieveling!"
„Dat weet ik", antwoordde Jeannette. „Hij
is dood. Buck vertelde het mij. Maar ik wilde
die mannen zien. Ik weet nog niet alles,
en
„O, God sta je bij, arme lieveling!" zuchtte
Lady Varleigh.
„Weet gij dan alles?" De oogen van Jean
nette, hoewel nog omfloerst door haar groot
verdriet, boorden zich met ontstellende vast
heid in de hare. „Gij weet alles? Wilt ge het
mij niet zeggen? Of moet ik het vragen aan
Buck? Hij doet het".
„Lieveling, ik zal je alles zeggen wat ik
weet", hernam Lady Varleigh, tegen haar ge
moedsaandoening worstelende. „Toen ik hier
kwam, wist ik reeds dat er iets niet goed was.
Er liepen geruchten. Sir Philip had ze ge
hoord. Iets met de Bank. Iemand had gezegd
dat zij niet solide was. En nu weten wij het
ergste. Vanmiddag werden de betalingen ge
staakt. En die mannen kwamen je vader
in hechtenis nemen".
„In hechtenis nemen!" riep Jeannette. Het
aangezicht van het meisje werd doodsbleek.
„Maar waarom? Omdat de Bank haar beta
lingen gestaakt had? Dat is immers geen
misdrijf tegen de wet?"
Dady Varleigh schudde het hoofd. „Vraag
mij niet verder, vraag mij asjeblieft niet ver
der". Zij zweeg en snoot met kracht haar
neus. „Ik ben niet goed op de hoogte van de
wetten", maakte zij zich er af.
„Dan zal ik het aan Buck vragen", ant
woordde Jeannette bedaard.
Zij zag hem juist terugkomen. Hij liep
recht op haar toe en merkte op, hoe zijn ge
zicht zich ontspande toen hij haar zag. Hij
droeg een glas dat hij haar voorhield, maar
zij zette het naast zich neer.
„Neen, dank je, ik heb er geen behoefte
aan. Het is alweer over, Buck. Maar ik wou
je een vraag doen. Zul je haar beantwoor
den?"
„Zeker", antwoordde hij.
Ze keek hem recht in het gezicht. „Waarom
waarom kwamen die mannen mijn vader
in hechtenis nemen?"
Hij beantwoordde liaar blik openhartig en
zei zonder aarzelen: „Wegens oplichting".
Zij maakte oven een beweging als om een
slag af te wenden, maar zat daarna weer
doodstil. „Wat versta jc onder oplichting?"
vroeg zij.
„Het zich wederrechtelijk toeëigenen van
geld.
Zij knipte eensklaps pijnlijk met de oog
leden als werd zij verblind door een bliksem
schicht. „Iets zooals diefstal dus?" vroeg
zij zeer zacht.
„Ja", antwoordde Buck.
„En hijen hijen zij spande zich
in als iemand die de volle waarheid ineens
wenscht tc begrijpen, „en hij schoot zich
voor het hoofd om de gevolgen te ont
gaan?"
„Ja", herhaalde Buck.
Tijdens dit geheele verhoor had hij zich
kaarsrecht, opgericht cn van geen sympathie
biijk gegeven.
«Dank je wel" zei Jeannette. Met ijzigo
kalmte keerde zij rich tot Lady Varleigh.
„Het is zooveel beter dc volle waarheid te
weten", merkte zij op.
„Mijn arm kind!" zuchtte Lady Varleigh.
„Is er nog meer dat ik behoor te weten?"
vroeg zij nu weer aan Buck. „Iets dat ik doen
kan?"
Hij schudde het hoofd. „Wil je iemand
laten overkomen?" vroeg hij.
„Neen, ik geloof het niet. Wij hebben geen
naaste familiebetrekkingen om zoo te zeg
gen". Zij dacht na en beproefde een nieuwe
rilling te onderdrukken. „Wij dienen het aan
iedereen te zeggen, opdat zij vertrekken zul
len".
„Dat zal ik op mij nemen", zei Buck, en
hij wilde gaan. „Is er niemand dien je eerst
nog wenscht te spreken?" bedacht hij zich.
Zij maakte een driftig gebaar dat hij gaan
zou. „Neen niemand! Ik zou nu niemand
kunnen zien niemand!"
„Dan zal je het ook niet, lieve", zei Lady
Varleigh.
Maar zelfs zij was niet bestand tegen een
nieuw aangekomene Valerie West, die Sir
Philip had weten te verschalken en hij
gend nadertrad.
„O, Jeannette! o, Jeannette!" snikte zij
en wierp zich in haar armen. „O, ik zag
hem! Ik was in de gang toen het schot af
ging. Ik holde naar beneden en zag dat zij
hem wegdroegen, en zij hadden zijn gezicht
nog niet bedekt".
Zij beproefde het zenuwachtige schepseltje
te troosten en liet haar uit het door Buck
gebrachte glas drinken. Valerie gehoorzaam
de en haar tanden klapperden tegen het
glas. Maar niets scheen haar te kunnen
weerhouden.
„O en ik had nog nooit en lijk gezien,
Jeannette! Ziet het er altijd voor verschrik
kelijk uit., alleen bloed
„Valerie!" verbood Lady Varleigh haar
streng.
Valerie zonk krampachtig snikkend tegen
Jeannette, die haar arm om het meisje heen
sloeg en over haar hoofd heen tot Lady Var
leigh sprak. „Laat haar uitspreken. Het zal
haar verlichten en het komt er nu toch niets
meer op aan. Het is niet langer mijn vader.
Hij is gegaan. En wat hij ook gedaan
moge hebben" en haar stem brak bijna,
hoewel haar oogen en haar gezicht onveran
derd bleven „ik zal hem altijd blijven lief
hebben, zoo lang ik leef".
„Als hij maar niet zoo geleden had", ver
volgde zij even later. En tot Valerie: „Ga nu
naar huis, lieve. Laat Skittles je thuisbren
gen! Ga naar je moeder. Zij zal je helpen".
„O, maar ik kan je niet alleen laten!"
snikte Valerie.
„Jawel, maar je moet", drong Jeannette
zacht aan. „Het is niet goed voor je om hier
te blijven. Kom, wil ik met je mee naar
boven gaan? Wij kunnen ons niet achter dit
gordijn blijven verschuilen. Lady Varleigh,
wilt gij eens gaan kijken wat ik zou kunnen
doen en het mij op mijn kamer komen zeg
gen?"
,Ik wil alles voor je doen", antwoordde
haar vriendin met een brok in de keel.
En met een woord van dank verwijderde
Jeannette zich met Valerie. Aan den ande
ren kant van het voorhangsel stond Sir Phi
lip, en een paar heeren wachtten tot hun
dames gereed waren tot vertrekken. Bij het
zien van Jeannette weken allen eerbiedig
terug en lieten haar voorbij. Maar ze bleef
staan en sprak Sir Philip aan.
„Wilt gij Skittles opsporen en hem vragen
Valerie thuis te brengen? Zij kwam alleen,
maar zij is zoo van streek en moet niet zon
der geleide naar huis gaan".
„Natuurlijk, natuurlijk", zei Sir Philip.
„Laat het aan mij over".
Jeannette bedankte hem met een flauw
glimlachje en op de trap kwamen zij Skittles
toevallig tegen. Hij bleef staan en drukte
zich plat tegen den wand zonder te spreken.
Jeannette legde hem het geval uit, even za
kelijk als zij het Sir Philip gedaan had.
„Natuurlijk zal ik haar thuis brengen"
verzekerde Skittles.
„Pas goed op haar!" riep Jeannette het
paartje toe, en vervolgde alleen haar weg.
Boven aan de trap gekomen werd zij door
een man opgewacht. Hij stond daar, ern
stig, hooghartig, bijna afstootend ongenaak
baar. Hij trad op Jeannette toe en sprak
haar met zachte stem aan.
„Is het je verlangen dat ik mij met de
anderen verwijder?"
Haar oogen kruisten de zijne en zij trok
haar wenkbrauwen even op. „Graag!" ant
woordde zij.
Het ééne woord werd door haar met vorste-
lijken eenvoud gesproken. Hij maakte een
gebaar als kwam hij in verzet.
„Weet je het zeker? Als je het wenscht
blijf ik".
„Volkomen zeker", gaf Jeannette ten ant
woord.
Hij beschouwde haar met diep medelijden.
„Wanneer mag ik je komen bezoeken?" vroeg
hij.
.Morgenochtend", antwoordde Jeannette.
En met ernstige hoffelijkheid liet zij volgen:
„Goeden avond, Lord Conister!"
Hij boog zonder te spreken, zooals hij een
buiging gemaakt zou hebben voor zijn Ko
ningin, en Jeannette vervolgde haar weg.
HOOFDSTUK H
HET VERLOREN KONINKRIJK
Lady Varleigh bleef dien nacht op Star-
fields, waiit zooals zij gezegd had. kon niets
haar bewegen Jeannette te verlaten. Maar
zoover 't meisje zelf betrof, kon zij met haar
liefde weinig of niets tot hulp of troost, uit
richten, want Jeannette hield zich volkomen
kalm en bleef in staat zelve te handelen. In
den komenden dag zouden de logeergasten
het huis allen verlaten en zij the konden, wa
ren nog dienzelfden avond vertrokken. Op
sterk aandringen van Lady Varleigh en haar
kamenier ging Jeannette naar bed, maar zij
duldde volstrekt niet dat een van beiden
haar gezelschap hield.
Lady Varleigh moest zich dus tevreden
stellen met het betrekken van de aangren
zende kamer, waar zij den gehcelen nacht
lag te luisteren naar geluiden, die zich even
wel niet lieten hooren.
Vroeg in den morgen kwam zij even om de
deur gluren en vond Jeannette reeds gekleed
aan het open venster zitten. Haar gezicht was
bleek, maar vertoonde geen sporen van aan
doening. Zij glimlachte tegen Lady Varleigh.
„Ik moest opstaan omdat ik niet slapen
kon", zei zij. „Ik vrees, dat gij evenmin een
oog dichtgedaan hebt".
„Lieve, maak je toch niet bezorgd om mij!"
antwoordde Lady Varleigh.
Jeannette stond op. „Ik ga naar buiten",
zei zij. „Neen, dank u, ga niet met mij mee.
Het is voor u niet goed, en ik heb het liever
niet. Kom ik terug, dan zal ik bestand zijn
tegen alles".
Lady Varleigh liet haar haar gang gaan,
want Jeannette had iets over zich dat geen
tegenspraak duldde. Zonder iets te zeggen
keek zij dus toe, terwijl het meisje haar
mantel aantrok.
,Jk ga maar even tot aan het prieel op
den heuvel", zei Jeannette. „Daar is een
plekje waar ik hoop dat zij hem ter ruste
zullen leggen, omdat het zijn lievelingsplekje
was".
Haar stem had niet getrild; alleen had zij
zacht gesproken en haar stem langzaam la
ten dalen.
Toen zij over het pad onder de pijnboo-
men liep stond de zon nog niet zeer hoog
aan den hemel. De schaduwen voor haar
strekten zich nog lang uit, en de lucht was
nog kil van den nevel. Zij hijgde, voor zij het
prieel bereikt had, maar verlangzaamde
haar tred niet. Zij trad het binnen, liet zich
op de bank vallen als iemand die aan het
einde van zijn tocht gekomen is en bleef
met gevouwen handen roerloos zitten.
Een diepe stilte lag om haar heen, als had
de atmosfeer van het treurspel zich zelfs tot
deze plek uitgestrekt. Uit de richting van
het meer drongen nu geen vrooüjke stem
men tot haar door, geen zachte stem van
een geliefde, die ongeduldig wachtte haar
voor den eersten keer in zijn armen te slui
ten. Alleen die diepe stilte, die als een doods
kleed neerhing.
Lange minuten bleef het meisje zoo zitten,
met geen enkele beweging dan die van haar
karte, moeilijke ademhaling, terwijl haar
grijze oogen ronddwaalden met den blik van
een gevangen vogeltje dat tracht te ont
snappen. Eindelijk bracht zij de handen van
een*— het was bijna alsof zij ze wrong en
stond op.
Zij liep naar den ingang van het prieel
en leunde er tegen. „Het koninkrijk is van
mij afgevallen", mompelde zij.
Bijna in hetzelfde oogenblik vernam zij in
haar onmiddellijke nabijheid een geluid
een geluid, zoo helder, zoo vol reinheid, zoo
kwinkeleerend, dat zij opschrikte en rond
keek. Toen glimlachte zij een geluid, zoo
helder, zoo vol reinheid, zoo kwinkeleerend,
dat zij opschrikte en rondkeek. Toen glim
lachte zij een treurig, beverig lachje. Het
geluid kwam uit de keel van een roodborstje
dat op een tak zijn lied uit volle borst zong.
Met dit gekweel was ook de spanning ver
broken. De haar omringende stilte drukte
haar niet langer. Het was alsof iets afgrijse
lijks uit den drampkring opgetrokken was.
Jeannette sprak, haar oogen op het vogeltje
gericht: „Heeft God je gezonden om mij dat
te zeggen?" vroeg zij.
Het roodborstje huppelde op een anderen
tak, steeds onder 't kweelen van zijn eeuwig
lied en het meisje betrad het nog van den
dauw vochtige gras en keerde haar aange
zicht naar de pas opgekomen zon.
Een half uur later daalde zij den heuvel
af en trad het huis weer binnen. De dood-
sche stilte kwam haar op den drempel op
nieuw tegemoet, maar zij ging moedig ver
der.
Lady Varleigh wachtte haar op. „Ik heb
boven een ontbijt voor je gereed laten zet
ten, lieve", zei rij.
„Dank u", antwoordde Jeannette
Zij ging met haar vriendin naar haar zit
kamer en at en dronk een weinig onder een
peinzend zwijgen. Zoodra Lady Varleigh zag
dat verder eten Jeannette onmogelijk was,
stelde zij voor: ..Jeannette, pak je koffer
en kom zoolang bij ons. Men zegt dat dat
het beste voor je zijn zou. En ik beloof je
dat niemand je daar zal komen storen".
„Ik bleef liever hier", antwoordde Jean
nette.
Lady Varleigh boog zich voorover en greep
haar hand. „Dat wist ik, lieve. Maar neem
den raad aan van een' oude vriendin en
doe die oude vriendin daarmee nu eens een
groot een heel groot genoegen".
Jeannette zag haar een oogenblik aan'.
„Ja", zei zij toen, „ik zal meegaan, als gij
het het beste acht. Maai- ik wensch dat er
één ding gedaan wordt. En dat zal Buck wel
willen doen. Kunt ge zorgen dat ik hem van
daag spreek?"
„Ik zal er voor zorgen, lieveling", ant
woordde Lady Varleigh.
Dat Jeannette haar voorstel aangenomen
had, veroorzaakte haar eenige verrassing en
groote verlichting. Zij had tegenstand ver
wacht, maar blijkbaar had Jeannette weinig
of niets er tegen in te brengen. Dit droeg
tot haar ongerustheid méér bij maar maakte
tevenc haar taak gemakkelijker.
„Je moet alles inpakken, waar je het meest
op gesteld bent, lieve", zei zij. „Je verjaar-
cadeaux, alles".
Jeannette schudde langzaam het hoofd.
„Ik geloof niet dat er iets is, waarop ik bij
zonder gesteld ben", merkte zij op.
„O zoo", zei Lady Varleigh.
Dat maakte het weer zooveel te gemak
kelijker, hoewel haar hart opnieuw bloedde
over de onverschilligheid van het meisje.
Zou zij inderdaad geen begrip hebben van
den vollen omvang van de ramp? Of was zij
te versuft om het in te zien?
Dan was er nog iets anders dat haar zeer
verontrustte. Zij had Lord Conister na de
tragedie nog niet gesproken en zij wist niet
beter of hij was uit het huis vertrokken
zonder haar op te zoeken. Wat beteekende
dat? Zou hij Jeannette in haar nood ver
laten?
Bij dit denkbeeld brak haar het hart. „Ik
zal zelf naar hem toegaan en hem zeggen
wat ik van hem. denk als hij dat doet!" nam
rij zich beslist voor.
Maar als had Jeannette gelezen wat er
in haar gedachten omging, lichtte deze haar
het volgende oogenblik omtrent dit punt in.
„Ik sprak Lord Conister gisterenavond even
voor zijn vertrek", zei zij. „Hij komt mij
vanmorgen een bezoek brengen. Kunt ge
het zoo inrichten dat wij alleen zijn?"
„Dat spreekt vanzelf, lieve", antwoordde
Lady Varleigh.
Jeannette bedankte, maar haar houding
strekte niet bijzonder om Lady Varleigh ge
rust te stellen. Het was evenwel duidelijk,
dat zij liever niet over het onderwerp sprak,
en ondanks haar twijfel, was Lady Varleigh
daar blij om.
„Ik zal eerst een woordje met hem heb
ben", had zij besloten.
Maar van dit voornemen kwam niets,
want Lord Conister verscheen onverwacht,
vóór zij haar maatregelen had kunnen ne
men. En tegelijk met hem kwam Burgess
binnen en deelde opgewonden mede, dat de
deur belegerd werd door verslaggevers, die
met geen stok weg te krijgen waren.
„O, laat ik hun even gaan zeggen waar het
op staat". Lady Varleigh stevende weg, en
Jeannette en haar verloofde bleven alleen.
Hij liep recht naar de plaats waar zij met
gevouwen handen zat en hem aankeek.
„Mijn arm kindje!" zei hij.
Zij rilde even, als tochtte het in de ka
mer; daarna stond zij op en plaatste zich te
genover hem.
„Het was zeer vriendelijk van u zoo vroeg
te komen", zei zij. „Is iedereen vertrok
ken?"
Hij keek haar in het bleeke, strakke ge
laat, en in de oogen die zich in zooveel uren
niet gesloten hadden. „Jeannette!" zei hij.
(Wordt vervolgd.)