GAME AND SET.
E
BIOGRAPHIEEN IN
EEN NOTEDOP
DE VALLEI DES DOODS.
Het is voor vreemdelingen en zelfs voor
Vele Nederlanders, die nooit in Indië waren
en er zich ook niet voor interesseeren, altijd
een soort van raadsel, hoe wij het toch klaar
weten te spelen om ons overwicht over zoo
vele millioenen onderdanen van H. M. de
Koningin te blijven behouden.
Te meer, omdat wij dat overwicht moeten
weten te handhaven zónder machtsmiddelen
en liefst zelfs zonder machtvertoon, Ja als
het kan bij voorkeur nog wel zonder gebruik
van groote woorden en stemverheffing. Ik
kan mij ook steeds in die gedachten ver
plaatsen, wijl ik zelf zoo ten volle besef hoe
moeilijk dat uit te leggen is. Er zijn tal van
die gevallen, .dat er 'n spanning is. Die ten
goede of ten kwade kan eindigen, zooals in
elke botsing, waarin de survival of the fittest
den doorslag geeft.
Het gaat er mee als men het orde houden
in een klas. Het hangt vaak van één moment
af, of de nieuwe leeraar het zal kunnen bol
werken met zijn discipelen. Een zeer bekend
hoogleeraar in de rechtswetenschappen, die
'nbochel had, begon zijn eerste college
op eigenaardige wijze. Hij liet dit mismaakte
lichaamsdeel eens flink bewonderen en toen
er een beetje zacht gelach hoorbaar werd,
draaide hij zich om en zei: „Ziezoo heeren
en nu zult u mij voortaan van voren mogen
bekijken!" Daarmede had hij het pleit ge
wonnen.
In onze Oost zijn die momenten echter van
meer beteekenis. De voerder van het gezag,
ambtenaar of officier, klein beambtetje of
eenvoudig korporaal, heeft in de geschiedenis
van onze koloniën meer dan eens voor ge
vallen gestaan, waarbij feitelijk het behoud
van groote belangen eenige seconden lang in
zijn hand lag.
Dan en dè.n eerst recht gevoelt men als
Nederlanders de enorme verantwoordelijk
heid, die er op iemand rust, op den eenling,
die staat tegenover de velen, waarover wij
te regeeren hebben en zullen hebben, ten
bate van ons groote rijk, ten bate ook van
hen, die door ons geregeerd worden.
En dat besef is wel het mooie in de uit
oefening van onze vaak moeilijke dagtaak te
midden der millioenen Inlanders van allerlei
rang en stand in onze koloniale bezittingen.
r
Ik besprak, zooals zoovele oud-gasten dat
bijna dagelijks doen, die kwestie van het „Je
maintiendrai" in „onzen" tijd en thans 'n
paar decennia later. En ik richtte de vraag
tot mijn vriend, die op Celebes bij de rech
terlijke macht was geweest: „Heb je op
Celebes wel eens moeilijkheden gehad, waar
bij het er om ging, of je je overwicht zoudt
kunnen handhaven, ja dan neen?"
Hij dacht na, schudde zijn hoofd, zei
zachtjes: „nee; ik geloof het niet. Celebes
Js weer heel wat anders dan Java
Toen, zich de kin strijkende, zei hij einde
lijk: „En tochja, tóch heb ik eens 'n
moment van benauwde spanning doorleefd.
Hot gebeurde juist daar, waar het gezag, om
redenen, die ik hier buiten beschouwing kan
laten, nu niet zóó hoog in aanzien stonds, als
wel wenschelijk war. En ik had tegenover mij
een lastig man, een zeer bekwaam, gezag
hebbend, invloedrijk heertje, maar 'n kerel
met haar op de tanden die nu en dan horens
in den wal kon steken en met wten ons
gouvernement al meer dan eens groote moei
lijkheden had gehad."
„I-Ieb Je even den tijd? dan zal ik Je het
voorvalletje vertellen; het is geen haarstreu-
bende Geschichte hoor, ik speel er geen hel
denrol in, zie je, maar 't is maar, omdat ik
weet, dat jij van die dingen houdt, waar 'n
fijn kantje aan zit enne
„Ik wil het heel graag hooren", zeg ik,
etak 'n versche pijp op en zweeg in alle talen.
„Nou dan", begon hij. „Ik was voorzitter
van verscheidene landraden, onder andere te
Makassar waar ik woonde, en van waar uit
ik dan met een eigen rijtuig naar die diverse
zittingen heen reed.
„En bij een dier zittingen is toen dat Inci
dent voorgevallen, dat zich een oogenbllk zeer
ernstig liet aanzien, maar goed is afgeloopen
ten slotte.
„Laat mij eens even nadenken, hoe zat
het ook weer? Juist. Zóó was het. Voor
den landraad te Tjamba moest een diefstal
zaak worden behandeld. Dat Tjamba lag 35
palen van Makassar. Die afstand was nu
zoo erg niet, maar je kon er niet in je rijtuig
komen.
..De weg daarheen ging over Maros. Van
daar kon je dan nog een paal of vijf verder
het bergland in komen, maar verder dan het
daar liggende gehuchtje konden de Makas-
saarsche peerdjes je niet brengen, daar
achter steeg het bosch vrij steil en kon je
alleen te paard verder, over 'n niet al te
breed, rotsig ruiterpad, dat nog al sterk de
hoogte in ging. Ik was daarom zoo vrij om
van mijn bevoegdheid gebruik te maken de
zittingen eventueel niet op de hoofdplaats
der afdeellngen te hóuden. Ik reed dus niet
naar Tjamba, maar in het gehuchtje aan den
voet van het gebergte liet ik inspannen en
ging daar In onze rechtszaal binnen. Dat
gebouw kon je vrijwel vergelijken met een
lange, open bollenschuur. Het stond op dikke
bamboe palen. De zandbodem was de vloer,
en liet heelc gedoetje werd door atap ge
dekt. Men had er 'n tafel in gezet- en cenige
keukenstoelen heen gesleept en daaraan
zaten de leden van het rechtsprekend col
lege, waaronder de regent die lid van het
college was, in dit geval, de Djaksa, de
panghoeloe, die van Tjamba naar beneden
waren komen rijden, evenals de beklaagde
en de getuigen, benevens de griffier en mijn
persoontje, die via Maros uit Makassar
waren aangekomen.
,.ïn dit primitieve gedoetje zou dan de
zitting plaats hebben. Er was nog al aardig
wat auditorium en eenige vrij aanzienlijke
inlanders uit de buurt woonden de zitting
hij. Ik heb nooit geweten, of dat feit verband
hield met de recalcitrante houding van den
regent en of dat dus In scène was gezet of
niet. maar dat doet er ook niet toe.
„Vóór den aanvang der terechtzitting had
den de begroetingen plaats, de regent lachte
zijn fijne sardonische lachje, maar reikte me,
hoffelijk de hand. Toen deelde de Djaksa
mij mede. dat hij een v
Bocglneesch. zooals het te Tjamba werd ge
sproken. n'efc goed verstond.
„Ik doorzag 'dadelijk de moeilijkheden, die
mij te wachten stonden.
„Dus", zog Ik tegen den djaksa, „je ver
staat den beklaagde ln het geheel niet, die
spreekt 'n dialect, dat je niet kunt volgen,
'n ander soort Boegineesch dus?"
..Snja toewan, preslden", zei de djaksa be-
leo'd het hoofd buigend.
„Dan kan ik dus onmogelijk van je hulp
als tolk gebruik maken bij de zitting."
„Tlda bissa toewan preslden". 1) zei weer
da djaksa met neergeslagen oogen.
Ik dacht even snel na. Dus alleen de
regent verstond dat dialect, zoo zoo, dat
werd buitengewoon lastig.
„Maar ten eerste wist lk, dat hij het
Nederlandsch gouvernement om diverse re
denen niet al te zeer gezind was en ons den
voet zoo mogelijk zou dwars zetten en ook
wLst ik, dat een regent het nogal 'n flink
eindje onder zijn waardigheid achten kon
om als tolk op te treden. Maar het hem offi
cieus vragen, in een apartje, dat verdraaide
ik toch. Dan maar met open vizier!
„Ik opende dus de zitting, las de acte van
verwijzing in het Maleisch voor, deelde
toen den regent den toestand mede en deed
een beroep op zijn hulpvaardigheid om bij
uitzondering als tolk te fungeeren
„Ik keek eens onopgemerkt naar het audi
torium, dat in rijen op den grond zat, zag
toen ook, dat men naar den regent keek,
maar deze zag niet op, haalde intusschen
de noodige utensiliën voor zijn sirihpruim te
voorschijn en begon zelfs, terwijl ik hem
persoonlijk toesprak, zop'n pruim in elkaar
te werken."
„Dat zijn toch geen manieren?" vroeg ik
den verteller.
.Natuurlijk niet, maar hij deed het
expres. En daaraan zag Ik dan ook al, dat
er wat in hem broeide. Wat het was, wist
ik nog niet, doch ik was op alle mogelijke
vijandige dingen voorbereid. Maar ik achtte
het op dat moment verstandiger, die belee-
digende manipulaties met die pruimberei-
ding voorloopig nog maar te negeeren. Wel
ken weg moest ik volgen? Even tijd winnen
was al vast iets gewonnen.
„Maar het feït dat hij hoegenaamd niet
reageerde op mijn verzoek om als tolk op te
treden bracht mij in een moeilijk parket
„Hij had het rechter- over het linkerbeen
geslagen. In zijn linkerhand hield hij het
blad, met zijn rechter bracht hij er de betel
en de rooie poespas in over, bleef daarbij
aandachtig bezig, stompte al maar fn de
holte van zijn linkerhand de pruim-ingre-
diënten te saam.
„Er was 'n beklemmende stilte alom, de
oogen van circa honderd inlanders volgden
de uittartende gedragingen en het bou-
deerend, sarrend stilzwijgen van den lastigen
potentaat, je begrijpt, dat het pénibel werd!
„Toen dat circa 10, 15 seconden geduurd
had moest er iets gebeuren.
„Ik moest, óf opstuiven en hem de les
lezen, maar mischien was dat wel, waar hij
op aanstuurde. En hoe zouden de gevolgen
zfjn?
„De regent met zijn stille Sphfnxlachje
bleef stampen in de holte van zijn lange
dorre magere hand. Het volk en de inland-
sche leden van den raad keken afwisselend
naar mij en den regent. Deze zat er bij alsof
de heele zaak hem niet aanging.
„Toen, mischien ook om tijd te winnen,
maar in elk geval óók om hem te laten
voelen dat er nu een oorlogstoestand, iets
ongewoons was ingetreden en dat ik alsnog
op hem wachtte, nam ik mijn besluit. Ik
zei niets, nam de acte van verwijzing ïn de
hand, las den inhoud voor de tweede
maal in zijn geheel voor en herhaalde
ook mijn verzoek aan den regent
„Toen ik uitgesproken had, bleef hij in
tusschen voortgaan met het aanstampen
van zijn sirihpruim en weer volgden er vier
of vijf zeer lange seconden stilte....
„Nu moest de kogel door de kerk!
„Even keek ik over de luisterend gehurkte
schare, zag de oogen wat sneller bewegen!
Men was in 'n geweldige spanning, wat er
nu gebeuren zou. De regent bleef stampen
de sirih en de betel en de andere poespas
in de holte van zijn dorre linkerhand.
„Toen nam ik het woorcl weer, keek den
regent recht in de oogen, die hij toen wel
op moest heffen en zei: Ik heb u tot
twee malen toe duidelijk uitgelegd, regent,
dat ik u ln deze zaak als tolk noodig heb
en waarom! Weer stilte, enfin, ik ging door.
„De beklaagde moet verstaanbaar verne
men, wat hem ten laste wordt gelegd, want
hij moet zich daarop kunnen verdedigen en
de Landraad moet die verdediging ook kun
nen verstaan. De Landraad en de beklaagde
moeten de getuigen kunnen verstaan en wij
moeten zijn bezwaren daartegen kunnen be
grijpen....
„Weer dwaalde toen de bük van den regent
even ter zijde, zwiepte over de toehoorders,
rustte toen op de linkerhand, hoewel de
pruimbereiding had opgehouden! De regent
zweeg, dat duurde twee, drie, vier secon
den. In tennistaal zou je kunnen zeggen het
stond: advantage out!
„Toen vervolgde ik, met stemverheffing
ditmaal: Aangezien u, regent, de eenige bent,
die het dialect verstaat en spreken kunt
en dus als tolk kunt optreden, zal,
indien u uwe medewerking opzettelijk ont
houdt, in deze zaakgeen recht kunnen
worden gesproken.
„Ik zal u de acte nóg ééns voorle
zen!.... zei Ik en in de stilte hóórde je de
krekels, 't Was ellendig!
„Even ging er toen een kleine flikkering
van welbehagen en triomph door de halfge
sloten sluwe donkere oogen van den regent,
maar die verdween bliksemsnel, toen ik mijn
zin afmaakte en zei:
„En als u, regent, dadrna blijft weigeren
om als tolk op te treden, dan hef ik de zit
ting op. Dan rijd ik naar Maros. En dan
telegrafeer ik vandaar onmiddellijk aan den
Gouverneur, het Hooggerechtshof en den
Gouverneur-Generaal en vertel hun, dat
door uw houding hier geen recht kan wor
den gesproken! Ik kan je zeggen dat de at-
mospheer toen geladen was!
„Toen las ik de acte.... nog
maals voor. Nauwelijks echter was het
laatste woord mijn mond uit, of de regent
vertolkte alles, deed het keurig netjes, fun
geerde gedurende de geheele zitting, vlot en
serviel, als tolk."
„Hij had dus eieren voor zijn geld geko
zen", zei ik. „En nu was het game and set?"
vroeg ik.
„Ja", zei mijn vrind. „Het was een moei
lijk parket voor mij geweest, héél moeilijk
zelfs. Maar het prettige van de oplossing
was wel, dat hij na dit ééne geval, toen hij
mijn meerderheid had gevoéld, nooit meer
last heeft veroorzaakt.
„Hij aanvaardde zijn nederlaag. Het was
echt: game and set!
„Dat doet een Oosterling en dat wordt
helaas maar al te vaak vergeten."
„En", vroeg ik, „zou hij geen wrok heb
ben gevoeld?"
Even dacht mijn vriend na en zei toen:
„N....ee, dat geloof ik niet. Toen de zit
ting opgeheven was en ik was opgestaan,
namen wij vormelijk afscheid, gaven elkaar
de hand en zijn slamat djalan (goede reis)
klonk doodgewoon. Het was uit en voor
goed. Een voornaam Oosterling weet de
nederlaag te verdragen, daarin zijn het
groote heeren, m'n waarde Perhel."
PIM PERNEL.
(Nadruk verboden).
Mevrouw: Maar waarom toll je wegnadat
je me 55 jaar trouw gediend hebt?
Meid: Wel mevrouw, ik ben bang dat mijn
leven een sleur zou worden.
(The Humorist).
Zij; „Geeft u mij een postzegel van VA
cent. Maar wat komt u mij bekend voor!"
Hij: „Ik heb u de vorige week uit het water
gered."
Zij: „Ach ja, natuurlijk! Maar geeft u
mij dan maar 12 postzegels van VA cent en
een briefkaart van VA.
Raad aan automobilisten: Parkeer nooit
op voetgangers.
Zusje: „Waar gaan de dieren naar toe als
ze dood zijn?"
Broertje; „De goeie naar de hemel. De
slechte worden opgezet voor het museum.
Vacantieganger die weer in zijn eïgen
land is: „Ha, hoe heerlijk rijdt de oude dorps
autobus, nu de Vaderlandsche lucht weer
door de banden stroomt!"
Vraag: „Hoe kan men goedkoop aan een
automobiel komen?"
Antwoord: „Koop 'm op afbetaling en rij
over den quitantielooper."
Oom: „Ik veronderstel dat jullie wel iets
voor stormachtige dagen op zij leggen?"
Nichtje: „Ja oompje, we sparen voor een
dichten wagen."
Wat voorspelt geluk? Als men op den weg
een hoefijzer opraapt en door een passee-
rende auto in een veld met klavervier ge
smakt wordt.
ANNA MARIA VAN SCHURMANN
LUXE OP EEN OORLOGS
BODEM.
Niet ver van de plek waar onze ,3ata-
viers" te Gravesend aanleggen ligt op het
oogenbllk de Amerikaansche kruiser Ra
leigh. De inrichting van dit schip is typisch
Amerikaansch en in menig opzicht weinig
oorlogsachtig. Afgescheiden van de amuse-
mentsmidelen voor de officieren zijn er niet
minder dan zes radio-ontvangtoestellen vooi
de matrozen. Elk dier toestellen kan onaf
hankelijk worden afgestemd voor radio
programma's van alle stations in Europa er
Amerika.
Van electriciteit trekt men als in Ameri
kaansche woningen alle profijt op het oor
logsschip. De stille en schoone kracht wordt
gebruikt voor al het keukenwerk, van koken
tot omwasschen. Er is ook een electrische
wasscherij en strijkinrichting en een elec
trische koelmachine. Electriciteit drijft ook
een drukpers. De koelmachine moet uiterst
productief zijn want in alle hoeken van het
schip vindt men kranen voor ijswater. Eiken
avond is er op het bovendek bioscoopvoor
stelling, waarin de bemanning de nieuwste
films kan bewonderen.
De kruiser heeft een opvallend volledige
kantoor-installatie. Het schip heeft b.v. eer
ver menig vuldigingsmachine met en bene
vens een gansche batterij schrijfmachines.
Een van de functies van de drukpers i?
elk lid van de bemanning een circulaire of
boekje te verschaffen waarin raad en voor
lichting wordt gegeven over de haven die
men aandoet. De jongste uitgave op dit ge
bied van de Raleigh is natuurlijk vooral aar
Londen gewijd. En de Londenaren, die ken
nis-hebben gemaakt met de Amerikaansche
Jantjes en het drukwerk van hun schip
hebben gezien, zijn verontwaardigd over het
feit, dat Londen er „natuurlijk de tweede
grootste stad van de wereld" in wordt ge
noemd.
„Grooter Londen" heeft heel wat meet
inwoners dan New-York, dat geen of nog
geen „Grooter New-York" kent. Maar de
Amerikaansche marine-drukker heeft waar
schijnlijk gelijk indien hij zijn New-York
vergelijkt met het zoo geheeten metropoli-
taansch gebied van Londen, waarin de
rand-voorsteóen niet zijn begrepen.
De onvruchtbaarste streek op aarde in het
vruchtbaarste land der wereld. Als de zon
een vijand wordt. Goud, maar tot welk een
prijs!
1) Tida bissa. Het kan niet.
Er is geen land ter wereld over welks kil-
maat en schoonheid in de laatste 25 jaar zoo
veel en zoo uitbundig geschreven is als de
Amerikaansche staat Californië.
Californië is de Tuin der Aarde.
Californië is 's Werelds Lustwaranda.
Californië het Beloofde Land.
Californië het Paradijs op Aarde.
Californië, waar de zon altijd schijnt
Enzoovoorts, enzoovoorts, tot in het onein
dige.
Twee dingen kenmerken eiken Amerikaan.
Hij is buitengewoon trotsch op zijn vader
stad, -staat en -land en kan er geen kwaad
van hooren en hij weet hoe hij smakelijk en
suggestief reclame moet maken.
Voor den Californiër is er ter wereld een
voudig niets, dat ook maar in den schaduw
van zijn Californië kan staan, zijn Californië
dat zelf geen schaduw kent, omdat de zon
er altijd schijnt. Neen» je mag niets kwaads
vam Californië zeggen.
Als je den euvelen moed hebt om den in
woner bij den stroom van loftuitingen over
zijn land in de rede te vallen en tc herinne
ren aan de aardbeving, die ruim 20 jaar ge
leden de hoofdstad San Francisco half ver
woestte, dan zal hij het uitschreeuwen: Een
aardbeving? Hoe komt u erbij! Er is nooit
een aardbeving geweest. Wel een vreeseiijke
ramp, maar dat was een brand!
En hij zal doorgaan over de wondere
schoonheid van het begenadigde land, dat je
van zee uit betreedt door den Gouden Poort,
het land met zijn gouden vruchten, zijn goud
in den bodem en zijn gouden zonlicht, dat
het alles beschijnt.
En Californië is zonder eenigen twijfel een
wondermooie landstreek. De bewoner over
drijft niet gauw, wanneer hij er hoog van
opgeeft, maar tot ditzelfde stuk aarde, be
hoort ook de onherbergzaamste en onbe-
woonbaarste landstreek ter wereld, de Vallei
des Doods. Wanneer ooit twee contrasten op
een betrekkelijk klein bestek vereenlgd wa
ren, dan is het hier. Naast de vruchtbaarste
landouwen op aarde, ligt de vallei waar geen
plantenleven mogelijk is en feitelijk ook
geen menschenleven.
De Vallei des Doods ligt in het Oostelijk
centrale deel van Californië, dicht Dij de
grens van den staat Nevada. Zij is ongeveer
150 K.M. lang en varieert in breedte van 25
tot 40 K.M. Zij is ingesloten door machtige
bergruggen tot een hoogte van 3500 Meter.
De toppen van deze bergen zijn steeds met
sneeuw bedekt en de bodem van de vallei
wordt geteisterd door de zon die het leven
er bijna ondoenlijk maakt. Met uitzondering
van de Doode Zee in Palestina, ligt de Val
lei des Doods lager dan welke andere land
streek ter aarde ook, namelijk van 80 tot 100
Meter beneden den zeespiegel. Deze ligging
is verantwoordelijk voor de abnormaal hooge
temperaturen, die in den ergsten tijd tot 145
graden kunnen stijgen en het in het beste
seizoen nog noodig-maken, dat de mensch,
die zich in deze desolatie waagt, den gehee-
len dag door water moet drinken, om de
marteling van den dorst te weerstaan. Wa
ter! Het regent bijna nooit in deze doodsval
lei en de bronnen, die zij bevat, zijn voor den
leek moeilijk te vinden en liggen ver vaneen.
De bodem van deze vallei is bedekt met de
beenderen van de avonturiers, dte, niet lan
ger in staat om de kwellingen van de ver
schroeiende zonnestralen te weerstaan, be
wusteloos op het heete zand zijn neergeval
len. Zij heeft haar luguberen naam gekregen
door het lot, dat een expeditie van honder
den goudzoekers trof, tijdens de „gold rush"
van 1849. Deze dorstigen naar het edele me
taal verdwaalden in het hun onbekende iand
en kwamen langs de Begrafenisbergen 'n de
fatale vallei. Eenmaal binnen konden zij den
uitgang niet vinden en dagenlang worstelden
zij door het natuurlijk fornuis, -vaar geen
schaduw te vinden was en geen vocht om
hun brandenden dorst te lessen. In wanhoop
gingen zij tenslotte uit elkaar en probeerden
elk voor zichzelf uit dien heksenketel te ont
komen. Slechts aan zeer enkelen van die
honderden gelukte dit. Het overgroote deel
echter kwam jammerlijk om, gedood door de
alles verzengende hitte of door vergiftiging.
Want een bijzonder gevaar dat. den avontu
rier in deze vallei nog bedre;\t is de kans,
dat het kristalhelder water, dat bij na lang
zoeken en smachten vindt, geladen is met
doodelijke vergiften als minerale arsenicum
of blauwzuur.
Maar waarom, zult ge vragen lezer, begeven
zich dan nog menschen naar een streek,
waarvan de verschrikkingen bekend zijn. En
het antwoord is, als in 1849, toen de groote
koorts heerschte: goud! Zooals gij in uw
leunstoel dit lezende u geen voorstelling kunt
maken van den werkelijken omvang van het
gevaar, dat den reiziger in de Vallei des
Doods bedreigt, noch van de moordende hit
te die er heerscht en zelfs, wil lk wedden,
geneigd zijt te denken, dat het wel een beetje
overdreven zal zijn en dat u het er wel zoudt
uithouden, zoo laten nog steeds vele roeke-
loozen, daarbij opgezweept door den lust
naar goud, zich verleiden tot een poging om
de vallei haar schatten te ontrukken. En
sommigen zijn daarin geslaagd cn zelfs te
ruggekeerd, als zij gauw tevreden wilden zijn
met hun oogst, maar de meesten zijn er ge-
blieven en hun verbleekte geraamten getuigen
elk voor zich van een overwinning van de
vallei.
Anderen gaan er heen om te werken ln
de mijnen, waar de talk wordt verkregen die
verwerkt wordt tot poeder voor de huid, weer
anderen om hun brood te verdienen bij de
winplaatsen van blijkbaar onuitputtelijke
borax. Maar in deze mijnen wordt slechts
vijf maanden in het jaar gewerkt, gedurende
de overige zeven zijn ze gesloten, daar dan
het verblijf in de vallei, laat staan de arbeid,
onmogelijk wordt.
Kleurlingen kunnen de hitte beter door
staan dan blanken en de eenige blanke in
deze mijnen is dan ook steeds de algemeene
opzichter van het werk. Slechts veinigen van
deze opzichters komen na vijf maanden wer
ken er een volgend jaar weer terug en velen
hunner sterven in het eerste seizoen of wor
den krankzinnig, door de hitte. Twee man
nen zijn er echter, en zij worden als wonde
ren aanschouwd, die de vallei -cunnen weer
staan. Zij heeten Oscar Denton. :en Schot,
die 8 jaar achtereen opzichter bij de borax-
mijnen was en „Old Dad" Fairbanks, een
zonderlinge oude man, die meer dan vijftig
menschenlevens aan de vallei neeft ontrukt
en deze reddingen tot zijn vrijwillig opge
legde levenstaak heeft gemaakt. Denton en
Fairbanks zijn het erover eens. lat et m de
eerste plaats de hitte is en niet de dorst, die
den reiziger in de vallei ddodt en die som
migen tot een staat des geestes drijft, waarin
zij zich de kleeren van het lichaam rukken
en in cirkels rondrennen.
De komst van de automobiel heeft ook de
verschrikkingen van de Vallei des .Doods wel
eenigszins verminderd, maar zij is en blijft
een der weinige plekjes op aarde, die Gooi
den mensch nog niét veroverd en blijvend in
bezit genomen is.
di-iiivut. lei setter suf ui r/ec reestïU arvg.
y*-*- let li vertlt* stent* It tele A* rit ten est.
<K1d eet Iico lterjtletl tt lertj el en Be/^am
Anna Maria van Schurmann, meestal ver
keerdelijk Schuurman of Schuurmans ge
noemd, was in haar tijd. de gouden eeuw,
een der beroemdste vrouwen. Feministe was
zij en taalgeleerde, theologe en letterkundi
ge, schilderes. Maar omdat zij weinig oor
spronkelijks van beteekenis heeft voortge
bracht moet zij voor het nageslacht ver ach
ter staan bij vrouwen als Maria Tessel-
schade en Anna Roemers Visscher, bij Bet je
Wolff en Aagje Deken. Zij was geboren te-
Keulen, 5 November 1607, waar haar ouders
waren gaan wonen om de godsdienstvervol
gingen te ontgaan. Haar ouders trachtten
reeds vroeg haar geest te ontwikkelen, toen
zij nog nauwelijks drie jaar oud was kon zij
reeds vloeiend lezen. Zij oefende zich met
groote ambitie, leerde Latijn en Griekseh, re
kenkunde en studeerde muziek. Gedurende
haar" later verblijf te Utrecht en Franeker
leerde zij de meeste Europeesche en Ooster-
sche talen en bleef daarbij Latijn en Griekseh
zoo trouw beoefenen, dat zij er een haast
ongelimiteerde kennis van kreeg. Haar stu
die strekte zich uit tot wijsbegeerte, rhetori-
ca, wis-, natuur- en sterrekunde en vooral
godgeleerdheid, welke wetenschap zij in al
haar vertakkingen beoefende.
Bovendien bezat zij veel aanleg voor tee
kenen en schilderen en boetseerde in was.
Behalve dat schreef zij mooi en zong en.
speelde met vaardigheid, dichtte in verschei
dene talen, vooral in het latijn en bracht de
gansche wereld in verbazing, omdat zij ook
alle deugden der huisvrouw bezat. Vandaar
dan ook dat haar lof in alle landen weer
klonk en koningen en vorsten het niet be
neden zich achtten om haar een bezoek te
vereeren.
Toen zij nog pas veertien was kreeg zij
een huwelijksaanzoek van niemand minder
dan Jacob Cats. Cats had reeds menigën
dichtregel aan haar gewijd, de houtsnede
hierboven, met het vleiende onderschrift
komt voor in de oude folio-uitgaven zijner-
werken, en is daarin niet de eenige. Zij
wees den raadpensionaris echter af en sinds
dien heeft ieder, die haar een aanzoek deed
dat lot gedeeld. Zij scheen een onoverko-
melijken afkeer van het huwelijk gekregen
te hebben, hoe weinig vleiend dit ook moge
klinken voor den grooten zanger van het
„Houwelijck" en den „Trouringh".
Rivetus, Vossius, Spanheim, Salmasius, Be
verwijk, Huygens en andere voorname ge
leerden en letterkundigen rekenden het zich
een eer om met haar in briefwisseling te
staan en verspreidden overal haar lof. Prin
ses Maria de Gonzaga, die als koninklijke
bruid naar Polen reisde en de hertogin De
Longeville legden een bezoek bij haar af. De
prinses van Bohemen betuigde haar harte
lijk genegen te zijn en De Richelieu gaf haar
de ondubbeizinnigste blijken van zijn hoog
achting. Tijdens een bezoek van Christina
van Zweden vervaardigde zij onder het ge
sprek het welgelijkend afbeeldsel dier vorstin
en redetwistte tegelijk met anderen over een
godgeleerd onderwerp.
In het laatst van haar leven werd Anna
Maria een fanatiek volgelinge van Labadie
te Genève, dien zij te Middelburg had leeren
kennen. Zij volgde hem naar Amsterdam,
Heifort en Altona, waar zij het eerste deel
van haar „Eucleria", of „De verkiezing van
het beste deel" heeft opgesteld en in het
licht gezonden. Zij beschrijft daarin de ge
schiedenis van Labadie, en de door hem ge
vormde gemeente en tevens ook haar eigen
levensgeschiedenis. Eigenaardig is, dat haar
levensinzicht zooveel veranderd was, dat zij
alle wetenschap ijdel noemde. Na den dood
van Labadie trok zij met zijn volgelingen,, de
Labadisten naar Wiewert, een dorpje in de
nabijheid van Leeuwarden en voltooide al
daar het andere deel van haar geschrift. Zij
stierf in 1678.
Haar geschriften verschenen in 1648 en in
1652. Tegen haar „Eucleria" melioris partis
electio hebben onderscheidene schrijvers de
pen opgevat, in het tweede deel heeft zij ge
tracht hen te weerleggen. Dit werk is echter
de hoofdbron voor ieder, die haar nauwkeu
rig wil leeren kennen, want zij heeft daarin
haar beeld getrouw en naar waarheid ge
schetst en haar hart voor de gansche wereld
opengelegd.
Over haar zoo goed als over ieder ander,
die een persoonlijkheid is, zijn verschillende
vertelsels in omloop. Algemeen verspreid
was de bijzonderheid, dat zij tuinspinnen at,
maar voor de waarheid zal "wel niemand dur
ven instaan. Sommigen zeiden, dat zij hei
melijk met Labadie getrouwd was, maar dit
is stellig ongegrond.
Zij: „Oh John, mevrouw hiernaast heeft
precies denzelfden hoed op als ik!"
Hij: „Nu moet je zeker een nieuwen hoed
hebben?"
Zij: „Dat is tenminste goedkooper dan
verhulzen.
Vader: „Waarom heb je je huiswerk niet
gemaakt?"
Zoon: „Ik heb besloten niets meer uit te
voeren, 't Is niet billijk. Wij kinderen doen
al het werk, en de onderwijzer wordt er voor
betaald!"