GAME AND SET. E BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP DE VALLEI DES DOODS. Het is voor vreemdelingen en zelfs voor Vele Nederlanders, die nooit in Indië waren en er zich ook niet voor interesseeren, altijd een soort van raadsel, hoe wij het toch klaar weten te spelen om ons overwicht over zoo vele millioenen onderdanen van H. M. de Koningin te blijven behouden. Te meer, omdat wij dat overwicht moeten weten te handhaven zónder machtsmiddelen en liefst zelfs zonder machtvertoon, Ja als het kan bij voorkeur nog wel zonder gebruik van groote woorden en stemverheffing. Ik kan mij ook steeds in die gedachten ver plaatsen, wijl ik zelf zoo ten volle besef hoe moeilijk dat uit te leggen is. Er zijn tal van die gevallen, .dat er 'n spanning is. Die ten goede of ten kwade kan eindigen, zooals in elke botsing, waarin de survival of the fittest den doorslag geeft. Het gaat er mee als men het orde houden in een klas. Het hangt vaak van één moment af, of de nieuwe leeraar het zal kunnen bol werken met zijn discipelen. Een zeer bekend hoogleeraar in de rechtswetenschappen, die 'nbochel had, begon zijn eerste college op eigenaardige wijze. Hij liet dit mismaakte lichaamsdeel eens flink bewonderen en toen er een beetje zacht gelach hoorbaar werd, draaide hij zich om en zei: „Ziezoo heeren en nu zult u mij voortaan van voren mogen bekijken!" Daarmede had hij het pleit ge wonnen. In onze Oost zijn die momenten echter van meer beteekenis. De voerder van het gezag, ambtenaar of officier, klein beambtetje of eenvoudig korporaal, heeft in de geschiedenis van onze koloniën meer dan eens voor ge vallen gestaan, waarbij feitelijk het behoud van groote belangen eenige seconden lang in zijn hand lag. Dan en dè.n eerst recht gevoelt men als Nederlanders de enorme verantwoordelijk heid, die er op iemand rust, op den eenling, die staat tegenover de velen, waarover wij te regeeren hebben en zullen hebben, ten bate van ons groote rijk, ten bate ook van hen, die door ons geregeerd worden. En dat besef is wel het mooie in de uit oefening van onze vaak moeilijke dagtaak te midden der millioenen Inlanders van allerlei rang en stand in onze koloniale bezittingen. r Ik besprak, zooals zoovele oud-gasten dat bijna dagelijks doen, die kwestie van het „Je maintiendrai" in „onzen" tijd en thans 'n paar decennia later. En ik richtte de vraag tot mijn vriend, die op Celebes bij de rech terlijke macht was geweest: „Heb je op Celebes wel eens moeilijkheden gehad, waar bij het er om ging, of je je overwicht zoudt kunnen handhaven, ja dan neen?" Hij dacht na, schudde zijn hoofd, zei zachtjes: „nee; ik geloof het niet. Celebes Js weer heel wat anders dan Java Toen, zich de kin strijkende, zei hij einde lijk: „En tochja, tóch heb ik eens 'n moment van benauwde spanning doorleefd. Hot gebeurde juist daar, waar het gezag, om redenen, die ik hier buiten beschouwing kan laten, nu niet zóó hoog in aanzien stonds, als wel wenschelijk war. En ik had tegenover mij een lastig man, een zeer bekwaam, gezag hebbend, invloedrijk heertje, maar 'n kerel met haar op de tanden die nu en dan horens in den wal kon steken en met wten ons gouvernement al meer dan eens groote moei lijkheden had gehad." „I-Ieb Je even den tijd? dan zal ik Je het voorvalletje vertellen; het is geen haarstreu- bende Geschichte hoor, ik speel er geen hel denrol in, zie je, maar 't is maar, omdat ik weet, dat jij van die dingen houdt, waar 'n fijn kantje aan zit enne „Ik wil het heel graag hooren", zeg ik, etak 'n versche pijp op en zweeg in alle talen. „Nou dan", begon hij. „Ik was voorzitter van verscheidene landraden, onder andere te Makassar waar ik woonde, en van waar uit ik dan met een eigen rijtuig naar die diverse zittingen heen reed. „En bij een dier zittingen is toen dat Inci dent voorgevallen, dat zich een oogenbllk zeer ernstig liet aanzien, maar goed is afgeloopen ten slotte. „Laat mij eens even nadenken, hoe zat het ook weer? Juist. Zóó was het. Voor den landraad te Tjamba moest een diefstal zaak worden behandeld. Dat Tjamba lag 35 palen van Makassar. Die afstand was nu zoo erg niet, maar je kon er niet in je rijtuig komen. ..De weg daarheen ging over Maros. Van daar kon je dan nog een paal of vijf verder het bergland in komen, maar verder dan het daar liggende gehuchtje konden de Makas- saarsche peerdjes je niet brengen, daar achter steeg het bosch vrij steil en kon je alleen te paard verder, over 'n niet al te breed, rotsig ruiterpad, dat nog al sterk de hoogte in ging. Ik was daarom zoo vrij om van mijn bevoegdheid gebruik te maken de zittingen eventueel niet op de hoofdplaats der afdeellngen te hóuden. Ik reed dus niet naar Tjamba, maar in het gehuchtje aan den voet van het gebergte liet ik inspannen en ging daar In onze rechtszaal binnen. Dat gebouw kon je vrijwel vergelijken met een lange, open bollenschuur. Het stond op dikke bamboe palen. De zandbodem was de vloer, en liet heelc gedoetje werd door atap ge dekt. Men had er 'n tafel in gezet- en cenige keukenstoelen heen gesleept en daaraan zaten de leden van het rechtsprekend col lege, waaronder de regent die lid van het college was, in dit geval, de Djaksa, de panghoeloe, die van Tjamba naar beneden waren komen rijden, evenals de beklaagde en de getuigen, benevens de griffier en mijn persoontje, die via Maros uit Makassar waren aangekomen. ,.ïn dit primitieve gedoetje zou dan de zitting plaats hebben. Er was nog al aardig wat auditorium en eenige vrij aanzienlijke inlanders uit de buurt woonden de zitting hij. Ik heb nooit geweten, of dat feit verband hield met de recalcitrante houding van den regent en of dat dus In scène was gezet of niet. maar dat doet er ook niet toe. „Vóór den aanvang der terechtzitting had den de begroetingen plaats, de regent lachte zijn fijne sardonische lachje, maar reikte me, hoffelijk de hand. Toen deelde de Djaksa mij mede. dat hij een v Bocglneesch. zooals het te Tjamba werd ge sproken. n'efc goed verstond. „Ik doorzag 'dadelijk de moeilijkheden, die mij te wachten stonden. „Dus", zog Ik tegen den djaksa, „je ver staat den beklaagde ln het geheel niet, die spreekt 'n dialect, dat je niet kunt volgen, 'n ander soort Boegineesch dus?" ..Snja toewan, preslden", zei de djaksa be- leo'd het hoofd buigend. „Dan kan ik dus onmogelijk van je hulp als tolk gebruik maken bij de zitting." „Tlda bissa toewan preslden". 1) zei weer da djaksa met neergeslagen oogen. Ik dacht even snel na. Dus alleen de regent verstond dat dialect, zoo zoo, dat werd buitengewoon lastig. „Maar ten eerste wist lk, dat hij het Nederlandsch gouvernement om diverse re denen niet al te zeer gezind was en ons den voet zoo mogelijk zou dwars zetten en ook wLst ik, dat een regent het nogal 'n flink eindje onder zijn waardigheid achten kon om als tolk op te treden. Maar het hem offi cieus vragen, in een apartje, dat verdraaide ik toch. Dan maar met open vizier! „Ik opende dus de zitting, las de acte van verwijzing in het Maleisch voor, deelde toen den regent den toestand mede en deed een beroep op zijn hulpvaardigheid om bij uitzondering als tolk te fungeeren „Ik keek eens onopgemerkt naar het audi torium, dat in rijen op den grond zat, zag toen ook, dat men naar den regent keek, maar deze zag niet op, haalde intusschen de noodige utensiliën voor zijn sirihpruim te voorschijn en begon zelfs, terwijl ik hem persoonlijk toesprak, zop'n pruim in elkaar te werken." „Dat zijn toch geen manieren?" vroeg ik den verteller. .Natuurlijk niet, maar hij deed het expres. En daaraan zag Ik dan ook al, dat er wat in hem broeide. Wat het was, wist ik nog niet, doch ik was op alle mogelijke vijandige dingen voorbereid. Maar ik achtte het op dat moment verstandiger, die belee- digende manipulaties met die pruimberei- ding voorloopig nog maar te negeeren. Wel ken weg moest ik volgen? Even tijd winnen was al vast iets gewonnen. „Maar het feït dat hij hoegenaamd niet reageerde op mijn verzoek om als tolk op te treden bracht mij in een moeilijk parket „Hij had het rechter- over het linkerbeen geslagen. In zijn linkerhand hield hij het blad, met zijn rechter bracht hij er de betel en de rooie poespas in over, bleef daarbij aandachtig bezig, stompte al maar fn de holte van zijn linkerhand de pruim-ingre- diënten te saam. „Er was 'n beklemmende stilte alom, de oogen van circa honderd inlanders volgden de uittartende gedragingen en het bou- deerend, sarrend stilzwijgen van den lastigen potentaat, je begrijpt, dat het pénibel werd! „Toen dat circa 10, 15 seconden geduurd had moest er iets gebeuren. „Ik moest, óf opstuiven en hem de les lezen, maar mischien was dat wel, waar hij op aanstuurde. En hoe zouden de gevolgen zfjn? „De regent met zijn stille Sphfnxlachje bleef stampen in de holte van zijn lange dorre magere hand. Het volk en de inland- sche leden van den raad keken afwisselend naar mij en den regent. Deze zat er bij alsof de heele zaak hem niet aanging. „Toen, mischien ook om tijd te winnen, maar in elk geval óók om hem te laten voelen dat er nu een oorlogstoestand, iets ongewoons was ingetreden en dat ik alsnog op hem wachtte, nam ik mijn besluit. Ik zei niets, nam de acte van verwijzing ïn de hand, las den inhoud voor de tweede maal in zijn geheel voor en herhaalde ook mijn verzoek aan den regent „Toen ik uitgesproken had, bleef hij in tusschen voortgaan met het aanstampen van zijn sirihpruim en weer volgden er vier of vijf zeer lange seconden stilte.... „Nu moest de kogel door de kerk! „Even keek ik over de luisterend gehurkte schare, zag de oogen wat sneller bewegen! Men was in 'n geweldige spanning, wat er nu gebeuren zou. De regent bleef stampen de sirih en de betel en de andere poespas in de holte van zijn dorre linkerhand. „Toen nam ik het woorcl weer, keek den regent recht in de oogen, die hij toen wel op moest heffen en zei: Ik heb u tot twee malen toe duidelijk uitgelegd, regent, dat ik u ln deze zaak als tolk noodig heb en waarom! Weer stilte, enfin, ik ging door. „De beklaagde moet verstaanbaar verne men, wat hem ten laste wordt gelegd, want hij moet zich daarop kunnen verdedigen en de Landraad moet die verdediging ook kun nen verstaan. De Landraad en de beklaagde moeten de getuigen kunnen verstaan en wij moeten zijn bezwaren daartegen kunnen be grijpen.... „Weer dwaalde toen de bük van den regent even ter zijde, zwiepte over de toehoorders, rustte toen op de linkerhand, hoewel de pruimbereiding had opgehouden! De regent zweeg, dat duurde twee, drie, vier secon den. In tennistaal zou je kunnen zeggen het stond: advantage out! „Toen vervolgde ik, met stemverheffing ditmaal: Aangezien u, regent, de eenige bent, die het dialect verstaat en spreken kunt en dus als tolk kunt optreden, zal, indien u uwe medewerking opzettelijk ont houdt, in deze zaakgeen recht kunnen worden gesproken. „Ik zal u de acte nóg ééns voorle zen!.... zei Ik en in de stilte hóórde je de krekels, 't Was ellendig! „Even ging er toen een kleine flikkering van welbehagen en triomph door de halfge sloten sluwe donkere oogen van den regent, maar die verdween bliksemsnel, toen ik mijn zin afmaakte en zei: „En als u, regent, dadrna blijft weigeren om als tolk op te treden, dan hef ik de zit ting op. Dan rijd ik naar Maros. En dan telegrafeer ik vandaar onmiddellijk aan den Gouverneur, het Hooggerechtshof en den Gouverneur-Generaal en vertel hun, dat door uw houding hier geen recht kan wor den gesproken! Ik kan je zeggen dat de at- mospheer toen geladen was! „Toen las ik de acte.... nog maals voor. Nauwelijks echter was het laatste woord mijn mond uit, of de regent vertolkte alles, deed het keurig netjes, fun geerde gedurende de geheele zitting, vlot en serviel, als tolk." „Hij had dus eieren voor zijn geld geko zen", zei ik. „En nu was het game and set?" vroeg ik. „Ja", zei mijn vrind. „Het was een moei lijk parket voor mij geweest, héél moeilijk zelfs. Maar het prettige van de oplossing was wel, dat hij na dit ééne geval, toen hij mijn meerderheid had gevoéld, nooit meer last heeft veroorzaakt. „Hij aanvaardde zijn nederlaag. Het was echt: game and set! „Dat doet een Oosterling en dat wordt helaas maar al te vaak vergeten." „En", vroeg ik, „zou hij geen wrok heb ben gevoeld?" Even dacht mijn vriend na en zei toen: „N....ee, dat geloof ik niet. Toen de zit ting opgeheven was en ik was opgestaan, namen wij vormelijk afscheid, gaven elkaar de hand en zijn slamat djalan (goede reis) klonk doodgewoon. Het was uit en voor goed. Een voornaam Oosterling weet de nederlaag te verdragen, daarin zijn het groote heeren, m'n waarde Perhel." PIM PERNEL. (Nadruk verboden). Mevrouw: Maar waarom toll je wegnadat je me 55 jaar trouw gediend hebt? Meid: Wel mevrouw, ik ben bang dat mijn leven een sleur zou worden. (The Humorist). Zij; „Geeft u mij een postzegel van VA cent. Maar wat komt u mij bekend voor!" Hij: „Ik heb u de vorige week uit het water gered." Zij: „Ach ja, natuurlijk! Maar geeft u mij dan maar 12 postzegels van VA cent en een briefkaart van VA. Raad aan automobilisten: Parkeer nooit op voetgangers. Zusje: „Waar gaan de dieren naar toe als ze dood zijn?" Broertje; „De goeie naar de hemel. De slechte worden opgezet voor het museum. Vacantieganger die weer in zijn eïgen land is: „Ha, hoe heerlijk rijdt de oude dorps autobus, nu de Vaderlandsche lucht weer door de banden stroomt!" Vraag: „Hoe kan men goedkoop aan een automobiel komen?" Antwoord: „Koop 'm op afbetaling en rij over den quitantielooper." Oom: „Ik veronderstel dat jullie wel iets voor stormachtige dagen op zij leggen?" Nichtje: „Ja oompje, we sparen voor een dichten wagen." Wat voorspelt geluk? Als men op den weg een hoefijzer opraapt en door een passee- rende auto in een veld met klavervier ge smakt wordt. ANNA MARIA VAN SCHURMANN LUXE OP EEN OORLOGS BODEM. Niet ver van de plek waar onze ,3ata- viers" te Gravesend aanleggen ligt op het oogenbllk de Amerikaansche kruiser Ra leigh. De inrichting van dit schip is typisch Amerikaansch en in menig opzicht weinig oorlogsachtig. Afgescheiden van de amuse- mentsmidelen voor de officieren zijn er niet minder dan zes radio-ontvangtoestellen vooi de matrozen. Elk dier toestellen kan onaf hankelijk worden afgestemd voor radio programma's van alle stations in Europa er Amerika. Van electriciteit trekt men als in Ameri kaansche woningen alle profijt op het oor logsschip. De stille en schoone kracht wordt gebruikt voor al het keukenwerk, van koken tot omwasschen. Er is ook een electrische wasscherij en strijkinrichting en een elec trische koelmachine. Electriciteit drijft ook een drukpers. De koelmachine moet uiterst productief zijn want in alle hoeken van het schip vindt men kranen voor ijswater. Eiken avond is er op het bovendek bioscoopvoor stelling, waarin de bemanning de nieuwste films kan bewonderen. De kruiser heeft een opvallend volledige kantoor-installatie. Het schip heeft b.v. eer ver menig vuldigingsmachine met en bene vens een gansche batterij schrijfmachines. Een van de functies van de drukpers i? elk lid van de bemanning een circulaire of boekje te verschaffen waarin raad en voor lichting wordt gegeven over de haven die men aandoet. De jongste uitgave op dit ge bied van de Raleigh is natuurlijk vooral aar Londen gewijd. En de Londenaren, die ken nis-hebben gemaakt met de Amerikaansche Jantjes en het drukwerk van hun schip hebben gezien, zijn verontwaardigd over het feit, dat Londen er „natuurlijk de tweede grootste stad van de wereld" in wordt ge noemd. „Grooter Londen" heeft heel wat meet inwoners dan New-York, dat geen of nog geen „Grooter New-York" kent. Maar de Amerikaansche marine-drukker heeft waar schijnlijk gelijk indien hij zijn New-York vergelijkt met het zoo geheeten metropoli- taansch gebied van Londen, waarin de rand-voorsteóen niet zijn begrepen. De onvruchtbaarste streek op aarde in het vruchtbaarste land der wereld. Als de zon een vijand wordt. Goud, maar tot welk een prijs! 1) Tida bissa. Het kan niet. Er is geen land ter wereld over welks kil- maat en schoonheid in de laatste 25 jaar zoo veel en zoo uitbundig geschreven is als de Amerikaansche staat Californië. Californië is de Tuin der Aarde. Californië is 's Werelds Lustwaranda. Californië het Beloofde Land. Californië het Paradijs op Aarde. Californië, waar de zon altijd schijnt Enzoovoorts, enzoovoorts, tot in het onein dige. Twee dingen kenmerken eiken Amerikaan. Hij is buitengewoon trotsch op zijn vader stad, -staat en -land en kan er geen kwaad van hooren en hij weet hoe hij smakelijk en suggestief reclame moet maken. Voor den Californiër is er ter wereld een voudig niets, dat ook maar in den schaduw van zijn Californië kan staan, zijn Californië dat zelf geen schaduw kent, omdat de zon er altijd schijnt. Neen» je mag niets kwaads vam Californië zeggen. Als je den euvelen moed hebt om den in woner bij den stroom van loftuitingen over zijn land in de rede te vallen en tc herinne ren aan de aardbeving, die ruim 20 jaar ge leden de hoofdstad San Francisco half ver woestte, dan zal hij het uitschreeuwen: Een aardbeving? Hoe komt u erbij! Er is nooit een aardbeving geweest. Wel een vreeseiijke ramp, maar dat was een brand! En hij zal doorgaan over de wondere schoonheid van het begenadigde land, dat je van zee uit betreedt door den Gouden Poort, het land met zijn gouden vruchten, zijn goud in den bodem en zijn gouden zonlicht, dat het alles beschijnt. En Californië is zonder eenigen twijfel een wondermooie landstreek. De bewoner over drijft niet gauw, wanneer hij er hoog van opgeeft, maar tot ditzelfde stuk aarde, be hoort ook de onherbergzaamste en onbe- woonbaarste landstreek ter wereld, de Vallei des Doods. Wanneer ooit twee contrasten op een betrekkelijk klein bestek vereenlgd wa ren, dan is het hier. Naast de vruchtbaarste landouwen op aarde, ligt de vallei waar geen plantenleven mogelijk is en feitelijk ook geen menschenleven. De Vallei des Doods ligt in het Oostelijk centrale deel van Californië, dicht Dij de grens van den staat Nevada. Zij is ongeveer 150 K.M. lang en varieert in breedte van 25 tot 40 K.M. Zij is ingesloten door machtige bergruggen tot een hoogte van 3500 Meter. De toppen van deze bergen zijn steeds met sneeuw bedekt en de bodem van de vallei wordt geteisterd door de zon die het leven er bijna ondoenlijk maakt. Met uitzondering van de Doode Zee in Palestina, ligt de Val lei des Doods lager dan welke andere land streek ter aarde ook, namelijk van 80 tot 100 Meter beneden den zeespiegel. Deze ligging is verantwoordelijk voor de abnormaal hooge temperaturen, die in den ergsten tijd tot 145 graden kunnen stijgen en het in het beste seizoen nog noodig-maken, dat de mensch, die zich in deze desolatie waagt, den gehee- len dag door water moet drinken, om de marteling van den dorst te weerstaan. Wa ter! Het regent bijna nooit in deze doodsval lei en de bronnen, die zij bevat, zijn voor den leek moeilijk te vinden en liggen ver vaneen. De bodem van deze vallei is bedekt met de beenderen van de avonturiers, dte, niet lan ger in staat om de kwellingen van de ver schroeiende zonnestralen te weerstaan, be wusteloos op het heete zand zijn neergeval len. Zij heeft haar luguberen naam gekregen door het lot, dat een expeditie van honder den goudzoekers trof, tijdens de „gold rush" van 1849. Deze dorstigen naar het edele me taal verdwaalden in het hun onbekende iand en kwamen langs de Begrafenisbergen 'n de fatale vallei. Eenmaal binnen konden zij den uitgang niet vinden en dagenlang worstelden zij door het natuurlijk fornuis, -vaar geen schaduw te vinden was en geen vocht om hun brandenden dorst te lessen. In wanhoop gingen zij tenslotte uit elkaar en probeerden elk voor zichzelf uit dien heksenketel te ont komen. Slechts aan zeer enkelen van die honderden gelukte dit. Het overgroote deel echter kwam jammerlijk om, gedood door de alles verzengende hitte of door vergiftiging. Want een bijzonder gevaar dat. den avontu rier in deze vallei nog bedre;\t is de kans, dat het kristalhelder water, dat bij na lang zoeken en smachten vindt, geladen is met doodelijke vergiften als minerale arsenicum of blauwzuur. Maar waarom, zult ge vragen lezer, begeven zich dan nog menschen naar een streek, waarvan de verschrikkingen bekend zijn. En het antwoord is, als in 1849, toen de groote koorts heerschte: goud! Zooals gij in uw leunstoel dit lezende u geen voorstelling kunt maken van den werkelijken omvang van het gevaar, dat den reiziger in de Vallei des Doods bedreigt, noch van de moordende hit te die er heerscht en zelfs, wil lk wedden, geneigd zijt te denken, dat het wel een beetje overdreven zal zijn en dat u het er wel zoudt uithouden, zoo laten nog steeds vele roeke- loozen, daarbij opgezweept door den lust naar goud, zich verleiden tot een poging om de vallei haar schatten te ontrukken. En sommigen zijn daarin geslaagd cn zelfs te ruggekeerd, als zij gauw tevreden wilden zijn met hun oogst, maar de meesten zijn er ge- blieven en hun verbleekte geraamten getuigen elk voor zich van een overwinning van de vallei. Anderen gaan er heen om te werken ln de mijnen, waar de talk wordt verkregen die verwerkt wordt tot poeder voor de huid, weer anderen om hun brood te verdienen bij de winplaatsen van blijkbaar onuitputtelijke borax. Maar in deze mijnen wordt slechts vijf maanden in het jaar gewerkt, gedurende de overige zeven zijn ze gesloten, daar dan het verblijf in de vallei, laat staan de arbeid, onmogelijk wordt. Kleurlingen kunnen de hitte beter door staan dan blanken en de eenige blanke in deze mijnen is dan ook steeds de algemeene opzichter van het werk. Slechts veinigen van deze opzichters komen na vijf maanden wer ken er een volgend jaar weer terug en velen hunner sterven in het eerste seizoen of wor den krankzinnig, door de hitte. Twee man nen zijn er echter, en zij worden als wonde ren aanschouwd, die de vallei -cunnen weer staan. Zij heeten Oscar Denton. :en Schot, die 8 jaar achtereen opzichter bij de borax- mijnen was en „Old Dad" Fairbanks, een zonderlinge oude man, die meer dan vijftig menschenlevens aan de vallei neeft ontrukt en deze reddingen tot zijn vrijwillig opge legde levenstaak heeft gemaakt. Denton en Fairbanks zijn het erover eens. lat et m de eerste plaats de hitte is en niet de dorst, die den reiziger in de vallei ddodt en die som migen tot een staat des geestes drijft, waarin zij zich de kleeren van het lichaam rukken en in cirkels rondrennen. De komst van de automobiel heeft ook de verschrikkingen van de Vallei des .Doods wel eenigszins verminderd, maar zij is en blijft een der weinige plekjes op aarde, die Gooi den mensch nog niét veroverd en blijvend in bezit genomen is. di-iiivut. lei setter suf ui r/ec reestïU arvg. y*-*- let li vertlt* stent* It tele A* rit ten est. <K1d eet Iico lterjtletl tt lertj el en Be/^am Anna Maria van Schurmann, meestal ver keerdelijk Schuurman of Schuurmans ge noemd, was in haar tijd. de gouden eeuw, een der beroemdste vrouwen. Feministe was zij en taalgeleerde, theologe en letterkundi ge, schilderes. Maar omdat zij weinig oor spronkelijks van beteekenis heeft voortge bracht moet zij voor het nageslacht ver ach ter staan bij vrouwen als Maria Tessel- schade en Anna Roemers Visscher, bij Bet je Wolff en Aagje Deken. Zij was geboren te- Keulen, 5 November 1607, waar haar ouders waren gaan wonen om de godsdienstvervol gingen te ontgaan. Haar ouders trachtten reeds vroeg haar geest te ontwikkelen, toen zij nog nauwelijks drie jaar oud was kon zij reeds vloeiend lezen. Zij oefende zich met groote ambitie, leerde Latijn en Griekseh, re kenkunde en studeerde muziek. Gedurende haar" later verblijf te Utrecht en Franeker leerde zij de meeste Europeesche en Ooster- sche talen en bleef daarbij Latijn en Griekseh zoo trouw beoefenen, dat zij er een haast ongelimiteerde kennis van kreeg. Haar stu die strekte zich uit tot wijsbegeerte, rhetori- ca, wis-, natuur- en sterrekunde en vooral godgeleerdheid, welke wetenschap zij in al haar vertakkingen beoefende. Bovendien bezat zij veel aanleg voor tee kenen en schilderen en boetseerde in was. Behalve dat schreef zij mooi en zong en. speelde met vaardigheid, dichtte in verschei dene talen, vooral in het latijn en bracht de gansche wereld in verbazing, omdat zij ook alle deugden der huisvrouw bezat. Vandaar dan ook dat haar lof in alle landen weer klonk en koningen en vorsten het niet be neden zich achtten om haar een bezoek te vereeren. Toen zij nog pas veertien was kreeg zij een huwelijksaanzoek van niemand minder dan Jacob Cats. Cats had reeds menigën dichtregel aan haar gewijd, de houtsnede hierboven, met het vleiende onderschrift komt voor in de oude folio-uitgaven zijner- werken, en is daarin niet de eenige. Zij wees den raadpensionaris echter af en sinds dien heeft ieder, die haar een aanzoek deed dat lot gedeeld. Zij scheen een onoverko- melijken afkeer van het huwelijk gekregen te hebben, hoe weinig vleiend dit ook moge klinken voor den grooten zanger van het „Houwelijck" en den „Trouringh". Rivetus, Vossius, Spanheim, Salmasius, Be verwijk, Huygens en andere voorname ge leerden en letterkundigen rekenden het zich een eer om met haar in briefwisseling te staan en verspreidden overal haar lof. Prin ses Maria de Gonzaga, die als koninklijke bruid naar Polen reisde en de hertogin De Longeville legden een bezoek bij haar af. De prinses van Bohemen betuigde haar harte lijk genegen te zijn en De Richelieu gaf haar de ondubbeizinnigste blijken van zijn hoog achting. Tijdens een bezoek van Christina van Zweden vervaardigde zij onder het ge sprek het welgelijkend afbeeldsel dier vorstin en redetwistte tegelijk met anderen over een godgeleerd onderwerp. In het laatst van haar leven werd Anna Maria een fanatiek volgelinge van Labadie te Genève, dien zij te Middelburg had leeren kennen. Zij volgde hem naar Amsterdam, Heifort en Altona, waar zij het eerste deel van haar „Eucleria", of „De verkiezing van het beste deel" heeft opgesteld en in het licht gezonden. Zij beschrijft daarin de ge schiedenis van Labadie, en de door hem ge vormde gemeente en tevens ook haar eigen levensgeschiedenis. Eigenaardig is, dat haar levensinzicht zooveel veranderd was, dat zij alle wetenschap ijdel noemde. Na den dood van Labadie trok zij met zijn volgelingen,, de Labadisten naar Wiewert, een dorpje in de nabijheid van Leeuwarden en voltooide al daar het andere deel van haar geschrift. Zij stierf in 1678. Haar geschriften verschenen in 1648 en in 1652. Tegen haar „Eucleria" melioris partis electio hebben onderscheidene schrijvers de pen opgevat, in het tweede deel heeft zij ge tracht hen te weerleggen. Dit werk is echter de hoofdbron voor ieder, die haar nauwkeu rig wil leeren kennen, want zij heeft daarin haar beeld getrouw en naar waarheid ge schetst en haar hart voor de gansche wereld opengelegd. Over haar zoo goed als over ieder ander, die een persoonlijkheid is, zijn verschillende vertelsels in omloop. Algemeen verspreid was de bijzonderheid, dat zij tuinspinnen at, maar voor de waarheid zal "wel niemand dur ven instaan. Sommigen zeiden, dat zij hei melijk met Labadie getrouwd was, maar dit is stellig ongegrond. Zij: „Oh John, mevrouw hiernaast heeft precies denzelfden hoed op als ik!" Hij: „Nu moet je zeker een nieuwen hoed hebben?" Zij: „Dat is tenminste goedkooper dan verhulzen. Vader: „Waarom heb je je huiswerk niet gemaakt?" Zoon: „Ik heb besloten niets meer uit te voeren, 't Is niet billijk. Wij kinderen doen al het werk, en de onderwijzer wordt er voor betaald!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18