H. D. VERTELLING HONDEN EN KATTEN. Huisdieren te Parijs. door AND Bé ADORJAN. Buffon, de groote natuuronderzoeker duid de eens het paard aan als „de edelste ver overing van den mensch". In ons groote- stadsgewoel heeft de auto deze verovering tamelijk op den achtergrond gedrongen, hond en kat daarentegen staan des te meer in de gunst der Parijsche bevolking. Hetzij rasdier of simpel product van de liefde of van het toeval, verheugen hond en kat zich hier in een populariteit, alsof zij de levende overleveringen waren van den door dichters geprezen gouden tijd, toen dier en mensch nog in hechte relatie met elkaar leefden. „Onze vierbeenige broeders" noemt de Pa rijsche volksmond kat en hond, een broe derschap, waaraan niemand den geringsten aanstoot neemt. Zouden op zekeren dag, door Cwïfts ge schriften in geestdrift gebracht, deze vier beenige broeder hun eïgen rijk stichten, dan zouden zij zonder twijfel Parijs tot hun hoofdstad kiezen% "Er wordt hier een ware «eredienst met hond en kat verricht. Als decoratief element en als voorwendsel voor aangename samenkomsten behooren deze viervoeter^ toe aan het mondaine leven van de wereldstad. Thans vinden te Parijs weer verscheidene honden- en kattententoonstel lingen plaats, hoogst populaire attracties, die een grooteren toeloop hebben dan me- nia® officieele schilderijententoonstelling of elegante modeshow, ja zelfs dan danswed strijden. Man, vrouw en kind trekken er heen en met blijdschap ontwaart de bezoe ker, meneer Dupent bijvoorbeeld of de be scheiden familie Durant een of andere ge lijkenis tusschen het tentoongestelde pracht exemplaar en den kater of den hond, dien zij thuis vertroetelen. De blinkende sterren van het Parijsche firmament, dames van de voojmaamste society, de beroemdste tooneel- speelsters zijn echter bij deze tentoonstel lingen niet minder geïnteresseerd, immers zij wedijveren niet alleen, wie de mooiste exemplaren tentoonstelt, maar ook wie van haar de mooiste teelt. Want het is bij deze dames mode geworden, er haar kleine land goed op na te houden, waar zij hoogst per soonlijk haar dierencultuur behartigen. Die- renteelt oefent men uit als beroep, te meer, omdat deze bezigheid een zeer behoorlijke verdienste oplevert. In het bijzonder, wan neer men handige en uitgeslapen dieren handelaren achter zich heeft. Dan worden ■er fictieve veilingen op touw gezet. Een wolk stof wordt met veel elegance den be langhebbenden in de naieve oogen gestrooid. Reclameberichten verschijnen in de bladen, want het gaat er immers alleen om, een of andere dollarkoningin tot koopen te ani- meeren. Als grootste sensatie fungeerde op de jongste Parijsche hondententoonstelling een riwergterrier, die nauwelijks tweemaal zoo groot was als een gebalde vuist. Honderd duizend francs werden al op den openings dag voor het wonderdier geboden; de grafe lijke eigenares wees het aanbod echter aris tocratisch van de hand. Alle bladen maak ten er melding van en blijkbaar niet ver geefs, want, twee dagen later kreeg de dame Van een Amerikaansche eer. bod, dat vijftig duizend francs hooger ^,as. En daar ook gravinnentrots zijn grenzen heeft werd fox nu Amerikaansch eigendom. Een Parijsche spotvogel, die dit alles eveneens uit de bla den vernam, stond eergisteren naast mij, gaapte den hond lang aan, om daarna, den hoed afnemend, met komische eerbied af scheid te nemen: „Uw dienaar, mijnheer de baron!" Een hond van zesduizend dollar is echter boven zulke plagerijen verheven. Arme mensch! Hoe durf je je goedkoope spot op zoo'n duren fox af te schieten! De liefde van de Parijzenaars voor hon den en katten is echter zeker niet de liefde van misanthropen. Integendeel zij is vol le- j vensvreugde en van 'n teederheid, die men jegens zwakkeren koestert. Ook met de kin- derloosheid van de Parijsche huwelijken HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Aan de wedstrijden, die gearrangeerd wor den om uit te maken, wie in stad of land het mooiste meisje is lijkt mij een groot risico verbonden, namelijk voor de deelneemsters. Want tenslotte is de kans groot, dat degene, die zich aanmeldt, het mooiste meisje niet is en ik zou zoo zeggen, v/anneer je de winnares niet bent, dan maak je een beetje mal figuur, omdat je door deelneming aan den wedstrijd toch te kennen hebt gegeven, dat je denkt voor dien eeretitel in aanmerking te komen. Maar misschien zie ik dat verkeerd in en als dat zoo is, moet het mij maar niet kwalijk genomen worden. Ik ben maar een man en dus onhandig, lomp en dom. Nu dit eenmaal vaststaat, kan ik verder vrij over het onder- werp fantaseeren. De menschen, die deze wedstrijden zoo afkeuren, vragen allemaal, wat het nut ervan is. Dit vind ik een zonder linge vraag. Moet dan alles wat wij doen of laten een nuttig einddoel hebben? Mogen we niet nu en dan eens wat doen heelemaal zonder bedoeling? Wie het geval van dezen kant bekijkt, kan er vrede mee hebben; de één hapt in een banaan, de ander vliegt den Oceaan over, een derde draagt bij voorkeur bruine schoenen en een vierde doet mee aan een schoonheidswed- strijd. De smaken zijn nu eenmaal verschil lend. Alleen begrijp ik niet, waarom de En- gelsche taal daar nu in Nederland weer bij te pas komt. Is dat alleen, omdat de schoon- heidswedstrijd in Amerika begonnen is? Die reden lijkt mij in het geheel niet voldoende en ik zie volstrekt niet in, waarom men b.v. in Leeuwarderadeel geen candidaten zou kunnen oproepen om uit te maken, wie juffrouw Leeuwarderadeel zal zijn of juffrouw Steenwij kerwold of juffrouw Rilland-Bath of zoo iets? Waarom altijd dat Miss? Wanneer in Bussum laat ik zeggen juffrouw Miep van Hengel den prijs der schoonheid wegdraagt en den dag na haar feestelijke bekroning een van haar kennissen op straat ontmoet, zou ze dan niet verbaasd kijken, wanneer het jongemensch beleefd groetende tot haar zei: „goedenmorgen Miss van Hengel"? Het wordt met de Nederland- sche taal hoe langer hoe maller: de Frauleins hebben wij al, dat zijn de Duitsche meisjes, die hier in betrekking zijn, de Mademoiselles hadden we al lang; die staan op visitekaart jes van deftige juffrouwen, die het chiquer vinden zich Mademoiselle dan juffrouw te noemen en nu hebben wij de Misses er nog bij en wachten maar op signora's en signori- ta's zoodra Italië en het Italiaansch in de mode raken. Dat komt ook nog. alleen weet ik niet wanneer en dat is maar goed ook. want als je wist wanneer de mode draait, dan zou er geen aardigheid meer aan zijn- De mode is net als het we«x\ ze overvalt je en heeft zij niets te maken. Hoe meer kinderen men heeft, des te "meer honden en katten heeft men ook. Een goedkoop kinderspeel goed dus? Misschien. Maar bovendien nog iets anders. Een burgerlijke, welgestelde, jonge Fransche mama verklaarde mij on langs: „De Fransche gouvernante is feite lijk niets anders dan een exportartikel. Wij moeders voeden onze kinderen liever zelf op en daar wij ons niet als volleerde paedago- gen beschouwen, roepen wij den hond als opvoeder te hulp. Wie zou onze kinderen meer liefde, onzelfzuchtigheid, trouw, goed heid, dankbaarheid' leeren als deze vierbee nige broeders?" Begraven worden in Parijs de honden op een eigen, uiterst imposant kerkhof, een be wijs voor de zelfs verder dan de dood rei kende liefde der Parijzenaars voor hun die ren. De doodenakker van de honden is een bezienswaardigheid, liefelijk, mooi, luxueus gestoffeerd met kunstzinnige grafsteenen. Werken van voortreffelijke beeldhouwers zijn daar te zien en men zegt, dat letterkun digen de opschriften redigeerden om aan brood te komen. De moderne Fransche litteratuur heeft ook overigens aan de groote liefde voor de dieren veel te danken. De eens door Rodol- phe Salis gestichte „Chat Noir", de zinne beeld geworden zwarte kater van de Parij sche dakgoten, was niet alleen een voor beeld voor alle moderne cabarets maar ook een vruchtbare bodem, waaruit latere be roemdheden van de Fransche litteratuur bij menigte omhoog schoten. Zonder Beaude- laires liefde en bewondering voor de katten zou zelfs de wereldlitteratuur eenige van de schoonste en kunstzinnigste proeven van moderne lyriek armer zijn. Ook de onster felijkheid van een Anatole France berust niet minder op de kunst, waarmede hij de kat Hamilcar en den hond Riquet heeft ge schapen, dan op de wijze, waarop hij den figuren van professor Bergeret of van den monnik Jeróme Coignard leven wist in te blazen. Hoeveel andere meesters van de pen zouden wij daar nog aan moeten toevoegen! Colette met haar dierdialogen, gravin de Noailles en Charles Derennes mogen als voorbeelden aanduiden, welke krachten van de nieuwste Fransche litteratuur door de liefde voor hond en kat werden geïnspi reerd. Een liefde, die in de naieve massa- ziel welig tiert gelijk wilde bloemen, in de broeikas van de diepe en gevoelige dichter ziel veredeld tot de meest betooverende bloesems. Tot in het legendaire schijnt ech ter de roem der katten en honden in Parijs te stijgen. Onlangs ontdekte ik in een oud gedeelte van de stad een „Rue du chat qui pêche", en ik ken ergens anders een van ouds bekend restaurant „au chien qui fume". Een stad, waarin naar hond en kat niet alleen straten genoemd worden, maar waar in de katten zelfs gaan hengelen en de hon den zich als rookers openbaren grenst wer kelijk al aan het sprookje of aan het door dichters gestichte paradijs van „o^ze vier beenige broeders". (Nadruk verboden). EEN KUNSTWERK UIT HET STEENEN TIJDPERK. Kort geleden werd ln de beroemde grot der „Drie Gebroeders" in Montesquieu-Avantes in Frankrijk een aardige vondst gedaan. Onder de opgegraven voorwerpen bevond zich na melijk een uit 'nbeen van 'n bison gesneden sprinkhaan, een kunstwerk uit het steenen tijdvak. De vondst is te belangwekkender omdat het voor de eerste maal is, dat een insect op deze wijze werd uitgebeeld. Tege lijkertijd levert het snijwerk, het bewijs, dat in de tamelijk koude periode, waaruit dit snijwerk afkomstig is, insecten in Frankrijk voorkwamen. je moet er maar liever niet over nadenken, anders zou je aan allerlei gekheden niet meedoen en hoe stijf en onveranderlijk zou onze samenleving dan worden! Er moet toch wat om te lachen overblijven. Het zal mij benieuwen of mettertijd de mode nog niet eens zoo zal omslaan, dat er wedstrijden worden georganiseerd, waaraan alleen mannen deelnemen, geen schoonheids wedstrijden natuurlijk, waQt wij mannen hebben geen schoonheid en het klassieke woord: „als een man maar iets mooier is dan een aap, dan is hij mooi genoeg," blijft nog altijd bestaan. Ik bedoel dan ook niet het uiterlijk, maar het innerlijk, een wedstrijd b.v. tusschen menschen, die zich behoorlijk tegenover den belastinggaarder hebben ge dragen, menschen, die nooit te weinig heb ben opgegeven, menschen, die nooit een dwangbevel hebben gehad en menschen, aan wie nooit een aanmaning is gezonden. Deze laatste categorie is de braafste: prima, prima eerste kwaliteit belastingbetaler. Ik weet niet, of de schouwburgdirectie er iets in zien zou om zoo in Mei of Juni, als de menschen toen niet meer naar het theater komen, een der- gelijken wedstrijd aan te kondigen; ik durf ook niet zeggen, hoe het publiek (aangeno men dat er publiek is) zich tegenover een dergelijke uitstalling van brave lieden zal gedragen, maar eerlijk gezegd heb ik er niet veel vertrouwen in. Toen onlangs in de krans ter sprake kwam, dat één van onze kennissen in dit opzicht de deugd zelve was, nooit een te lage opgave had gedaan, nooit te laat betaald had, toen zei er één uit onzen kring: „wat een zoet mannetje, wat een brave Hendrik!" en er was helaas niemand, die daartegen opkwam. Maar misschien is het als vertooning toch geen onderneming; dan zou er wat anders verzonnen moeten worden. Een wedstrijd voor de leelijkste mannen zou stellig veel meer trekken dan een concours voor de braafste, maar daar komen misschien geen deelnemers voor, want zooals iedereen weet, de vrouw heeft den naam van ij del te zijn, maar de man is dat nog veel erger. Wie weet er niet, dat wij man nen veel meer aandacht besteden aan onze kleeding dan vroeger en ik zal zeker niet terugwenschen naar den tijd, toen onze grootvaders en overgrootvaders zoodra zij getrouwd waren, ertoe overgingen om alleen donkerbruine of zwarte stoffen te dragen met ernstige zwarte dassen, precies alsof het huwelijk een tragische gebeurtenis was, die een einde moest maken aan een kleurige, om niet te zeggen lichtzinnige jeugd. Het spreekt vanzelf, dat iedereen, die zijn brood verdient in de kleerenbranche, zoo als wij tegenwoordig het kleedingvak noemen, er onberispelijk uit moet zien. Zooais pen schilder geen vervelooze huisdeur en een timmerman geen gat in den vloer van zijn huiskamer mag hebben, zoo behoor: ook een koopman in kleeding het voorbeeld te geven De duivelachtige ambitie van den man, die nooit kan nalaten het bootje aan 't schom melen te maken. (Ontleend aan „Life", teeke- ning van R. B. Fuller.) Ada door HASSE ZETTERSTRÖM, Stockholm. Ada is een groene papegaai, die in een mooie kooi in een huisje in een badplaats aan zee woont. Dit gebeurt midden in den zomer en het eiland is vol badgasten. Ada's eigenaresse, mevrouw Blom, is voor een paar dagen naar de stad gegaan ^n zij heeft haar buurvrouw, mevrouw Lund, ver zocht, op Ada te passen. Ada zit op haar dikke houten stang en slaat alles gade, dat in de kamer in het kleine huisje gebeurt, en ook alles, dat bui ten het kleine huisje voor valt. Nu en dan eet zij een beetje sla en een stukje beschuit, dat zij eerst in het kleine waternapje doopt om het te weeken. Haar ronde oogen staren stijf aan weers zijden van haar kop recht uit en af en toe maakt zij den snavel open om het eenige woord te zeggen, dat zij kent: „Ada! Ada!" Het geheele eiland kent Ada. De kleine meisjes dringen voor haar kooi, voeren haar en zijn blij, wanneer zij naar haar fluit, of wanneer zij soms haar grootste kunststuk laat zien; op de bovenste houten stang te zitten en een beschuit midden in de water map te laten vallen, Ada merkt onmiddellijk, dat haar vrouw tje haar heeft verlaten. Zij schreeuwt, roept en fluit den geheelen ochtend. Daar het raam open is, hoort men haar „Ada! Ada!" tot ver in het veld. Het raam is openAda staat op den vloer van de kooi op het fijne zand en met den snavel maakt zij de deur van de kooi open. Zij werkt stil en kalm verder en ten slotte heeft zij succes. De deur is open en Ada wandelt de kooi uit. Een oogenblik blijft zij stil op de tafel zit ten, dan heft zij de vleugels op en vliegt regelrecht het raam uit. De lucht is licht en helder en de hemel is blauw. Ada voelt haar hart door het groote geluk van de vrijheid kloppen, hooger en hooger vliegt ze en ten slotte bereikt zij den boschrand. Daar blijft zij en jubelt haar „Ada! Ada". van een onberispelijk uiterlijk. Ik herinner mij, dat, ik meen in Tilburg of den Bosch, een fabrikant jarenlang rustig geleefd had zonder dat het ooit iemand was ingevallen, crltiek op zijn uiterlijke verschijning te doen hooren.Totdat op zekeren dag zijn neef in diezelfde stad een groot kleedingmagazijn vestigde onder den naam „Le Tailleur Moder ne" wat hij deftiger vond dan ..De Nieuwer- wetsche Kleedermaker". Het duurde niet lang of een grappenmaker in een koffiehuis had voor dezen man den bijnaam uitgevon den Janssen Modern, waardoor vanzelf de neef gedoopt werd met een teeenovergestel- den titel Janssen Antiek: weldra was zelfs de familienaam vervallen en de één werd kortweg „Modern" en de ander even kort „Antiek" genoemd. Uiterst modern is wat mij onlangs eens overkwam. Het is dikwijls bijzonder moeilijk om fan tasie van werkelijkheid te onderscheiden juist in deze maatschappij, die ze zoo vaak dooreenmengt. Het is al een paar jaar gele den, dat ik op een dag in Amsterdam plot seling iets ongewoons zag gebeuren. Een groote man met een rood gezicht en een groote bos verward rood haar vervolgde een klein, mager meisje, dat met grooten angst voor hem wegliep. Ik vond het een vreemd verschijnsel, want deze twee figuren werden geheel ongemoeid gelaten, hoewel er niet ver daar vandaan groote groepen menschen met belangstelling stonden te kijken. Het arme kleine meisje, een kind misschien van een jaar of acht, liep wat het loopen kon. maar het was duidelijk, dat het den grooten man onmogelijk zou kunnen ontvluchten. Nu ben ik niet heldhaftiger dan een ander en in bepaalde omstandigheden b.v. bij een hagel bui of bij een stortregen vind ik het niet beneden mijn waardigheid om te gaan schui len, maar wanneer je daar vlak voor je een arm kindje met alle macht ziet trachten te ontkomen aan een woesten kerel, dan komt je bloed toch in .opstand en clan doe je iets. Wat je doet, hangt dan van de omstandig heden af; ben je vlak bij een brandalarm, dan roep je de brandweer op de plaats des onheils, zie je een agent in de buurt, dan is dit natuurlijk de eenvoudigste oplossing, maar daar die twee hulpmiddelen afwezig waren, schoot er niets anders over dan al mijn heldenmoed voor dezen eenen keer bij elkaar te rapen en mijzelf in het barnen der gevaren te storten. Ik riep dus uit al mijn macht: „Hou op! Wat moet dat daar!" want ik zag het moment komen, dat ae ge vaarlijke kerel het meisje zou beetpakken en haar zeker voor het minst op een pak slaag zou. onthalen, zoo nie: erger, misschien we! een moord aan het kind begaan. Op een ooger.blik «enden wij eins mee ons drieën; hc kind hijgende en blijkbaar aan het eind van haar krachten, de man dravende en op hot. punt van te overwinnen en ik. ofschoon het tempo mij machtig genoeg was, spur- Mevrouw Lund vertelt, hoe het allemaal gebeurd is: „Ik had er geen idee van. dat ik op dat pluimvee moest letten, wat gaan je ten slotte menschen en dieren van anderen aan je hebt toch genoeg met Jezelf te stellen, nou, dus ben ik een moment uitgegaan en als ik weer terugkom, is de kooi open. Weet ik, hoe dat gebeurd is? Maar het is een groot onheil, wat zal zij zeggen, wanneer zü terugkomt en de vogel is weg. zij is toch zoo aan hem gehecht. ik weet wer kelijk niet, wat ik moet beginnen. Ik heb den vogelkoopman al opgebeld, maar hij heeft op het oogenblik zulke dieren niet in voorraad, en misschien wil zij juist deze hebben. Goede vogelvrienden laten zich niets wijsmaken, die hooren aan de stem, of het een andere vogel is, maar ik heb 20 Kro nen uitgeloofd, wanneer iemand het pluim vee levend vangt en het hier brengt!" Ada leefde in deze dagen op aller lippen. Men riep haar in het struikgewas, op de velden en buiten op zee. En overal werd over haar gesproken. Het gerucht van haar ver breidde zich tot op de andere eilanden. Bij het telefoonkantoor werd door de naburige gemeenten opgebeld. „Wat is er met Ada? Hebt U iets van haar gehoord? Heeft iemand haar vandaag ge zien?" Zondag preekte de proost zelf in de kerk en er waren veel menschen. Het was een warme dag en een van de ramen van het koor stond open. De gemeente zat stil en aandachtig te luisteren naar de ernstige woorden van den ouden zieleherder, die vol waren van bezorgdheid over de moeiijke tij den. Toen verscheen Ada. Zij kwam heel kalm aangevlogen en ging op het kozijn van het open raam zitten. Allen zagen haar en ge lijktijdig, alsof er aan een touw was getrok ken, stond de vergadering op en riep met luide stem: „Ada! Ada! Ada!" De oude proost, die met den rug naar Ada toe stond, begreep er niets van. Hij was door het wonderlijke optreden van zijn ge meente zoo getroffen, dat hij knielde en een gebed las voor degenen, die op zee in nood verkeeren. Maar Ada vloog verder. Op een dag ontdekte men haar op een tak in het dennenbosch. Menschen verza melden zich onder den boom en lokten haar, maar zij antwoordde niet. Zij zat maar stil en schommelde op een tak. Daar kwam de jonge, lenige ingenieur. Hij mat den afstand van de aarde tot Ada en toen begon hij te klimmen. Hij klom met de handigheid van een acrobaat van tak tot tak en tenslotte had hy haar bereikt. De spanning beneden was ongeloofelijk. Zou Ada zich laten vangen? De dokter wedde met den notaris om tien Kronen en mevrouw Lund, die aanwezig was, kreeg een zenuw schok en moest worden weggedragen. De opwinding was te sterk voor haar. De ingenieur stond nu op denzelfden tak. waarop Ada zat. HU strekte kalm de hand uit en greep Ada. Een zucht van opluchting voer door de vergadering aan den voet van den boom. Ada's uitstapje was ten einde. Zij was ge vangen. De ingenieur klom omlaag. Ada in den binnenzak van zijn jacquet. Met opval lende koelheid ontweek hij de huldiging van de menigte. Hij liep regelrecht naar huis en stak Ada In het brandende keukenfor nuis. Het was een valsche Ada, die de ingenieur had gevangen. Zij was gesneden uit hout en mooi opgeverfd door iemand, die onbekend wenschte te blijven. De notaris zit in zijn boot buiten op het water en vischt baars. Het is goed vischw/ïer en hij haalt de eene baars na de andere op. Er komt een kotter aanzeilen. Hij maakt een zwaai naar den notaris toe, om den weg naar de haven te vragen. De notaris geeft vriendelijk inlichtingen, de kotter zeilt ver der. daar komt plotseling Ada. Zij zeilt over het hoofd van den notaris heen, hij laat zijn beide hengelstokken vallen, strekt de armen omhoog en roept: „Ada! Ada! Ada!" Daar draait de kotter opnieuw en zeilt weg van het eiland naar een rustiger oord. tende wat ik kon om op het juiste oogenblik te kunnen ingrijpen. Op het moment dat ik besloot mij met de zaak te bemoeien, hoorde ik van alle kanten een geschreeuw, waarvan ik de reden niet begreep. Het was of de toeschouwers eenparig partij kozen tegen mij, inplaats van zooals ik verwacht had, de schanddaad te helpen tegengaan. De dra vende aterling keerde zijn hoofd naar mij toe en riep: „ezelskop!" hetgeen mijn ont stemming natuurlijk niet kleiner maakte. Daarop stonden hij en het kind stilNog niet begrijpende, keek ik hem verwoed aan, waarop hij herhaalde: „ezelskop" en toen de oplossing van het raadsel gaf: „zie je niet, aat het bioscoop is? Nou moeten we alles weer overdoen". En inderdaad, toen ik mij omkeerde, zag ik ergens tegen een huis aan gedrukt een apparaat tot opneming, dat ik niet eerder had opgemerkt. Wat blee'f mij anders over dan excuses te maken, die noch door den man, noch door het kind werden aanvaard. De eerste, hijgende en warm van het loopen, trok zijn pruik af. want dat was de vefvaarlijke roode haardos geweest en voegde mij toe, terwijl ik beschaamd vlucht te: „bemoei je voortaan met je eigen zaken, man!" Beschaamd verdween ik onder het hoongelach van het publiek, dat deze gratis toegift op de bioscoopvertooning buitenge woon vermakelijk scheen te vinden. Ik hield het; mij evenwel voor gezegd en besloot nooit weer op den Openbaren weg tusschen- beiden te komen. Daartoe zou ik heel gauw- de gelegenheid hebben. Het was geen 3 maanden later, dat ik in een plaatsje bij Zwolle, waarvan ik den naam vergeten ben, op een autotocht plotseling, terwijl wij een oogenblik stil stonden om een band te vervangen, in een boschje twee mannen zag, die bezig waren tegen elkaar het zwaard te trekken. Geducht was hun woede, vreeselijk hun uitvallen, bewonderenswaardig van behendigheid was hun afweer-tactiek op het moment, dat het scherpe zwaard hen zou hebben doorboord. Als je zooiets ziet, kies Je natuurlijk dadelijk partij. Ik gaf mijn moreelen steun aan den linkerman, di" :n blauw wambuis droeg en hoopte van h dat zijn tegenstander met het gele wambuis den strijd zou verliezen. Onze band lag om het wiel; wij moesten verder. Hoe de strijd eindigde, wist ik dus op dat oogenblik niet, maar het toeval wilde, dat ik enkele weken naderhand een bioscoop binnenloopende, de vertooning op het doek zag. Helaas, het blauwe wambuLs had het verloren, het gele wambuis had de overwin ning behaald. Natuurlijk kon het mij feite lijk niet veel schelen; de zaak was alleen, dat ik blauw een mooie kleur vind en geel niet. maar ik prees mijzelf gelukkig, dat ik er dezen keer niet ingeloopen was en mij had weten te onthouden van bemoeiing in bioscoopzaken, die mij niet aangingen. Maar het leven gaat snel en vertoont al tijd weer nieuwe beelden, om zoo te zeggen Zaterdagavond komt mevrouw Blom, Ada's meesteres. Het is bekend geworden, dat zij komt en niemand ontbreekt op den aanlegsteiger van de boot. om haar te ont vangen. Zij is voor het overige niet veran derd. Zij gaat kalm aan land en draagt haar kleine reistasch. Als zij echter den heuvel naar de villa op gaat. gebeurt er iets. Ada komt aangevlogen en daar zij haar vrouwtje herkent, laat zU zich stil op haar hoofd neer. En daar blijft /.ij. Mevrouw Blom glimlacht vriendelijk en gaat haar weg met opgeheven hoofd en met Ada als kleurige en mooie versiering op haar hoed. De badgasten volgen haar in een lan ge rij van den steiger af. De notaris zit op zijn veranda. Hij ziet me vrouw Blom en Ada komen. Een driest be sluit rijot in zijn ziel. HU staat op, gaat de villa binnen, blijft voor zijn vrouw staan en zegt op stelligcn toon: „Ik doe het! Ik doe het Niets ter wereld kan mij er van terug houden!" „Ach, Adolf, doe het toch liever niet!" zei- de de vrouw van den notaris, zonder te we ten. wat hij wil. Zü vermoedt alleen, dat er iets ontzettends zal gebeuren. De notaris neemt een deken van het bed en gaat naar buiten. Mevrouw Blom komt hem tegen. Hij sluipt achter haar aan, werpt de deken over haar hoofd, trekt haar op den grond en roept zegevierend: „Ik heb haar! Ik heb haar! Ik ben het, die haar heeft gevangen! Mevrouw Blom spartelt in den deken, het geheele eiland helpt haar zich er uit te wik kelen en in de algemeene verwarring gelukt het Ada zich vrij te maken en zij vliegt weg. Zij vliegt steil omhoog en over de daken en als zü aan het kleine huisje komt. waar in haar kool staat en op haar wacht, vliegt zij er heen, door het raam en wipt de kooi binnen. Haar hart klopt luldruchitg van in spanning en angst en vermoeid zinkt zij op den bodem van de kool neer in het fijne zand. Daar ontdekt zij, dat zij de deur van de kooi achter zich heeft opengelaten en daar zij een nauwgezette vogel is, maakt zij ze ordentelijk en keurig met den snavel dicht, waarop zU haar geliefde oude plaats op den dikken, ronden, houten stang weer in neemt. En daar zit ze. (Nadruk verboden, auteursrecht voobc- houden) KAN DOOFHEID GENEZEN WORDEN DOOR LICHT? Twee Weensche dokters hebben geconsta teerd, dat menschen die hardhoorend zijn, vefel beter hooren wanneer hun hoofden aan sterk licht worden blootgesteld. Deze ontdek king werd gedaan met behulp van een me disch document dat meer dan 150 jaar oud is. Tegen het einde van de 18e eeuw loofde de Universiteit van Göttingen een prijs uit voor een verhandeling over den invloed van het licht op de lichaamsgesteldheid van den mensch. De twee prUswinnaars vonden, on der meer, dat het licht den gehoorzin ver scherpt. Het jongste onderzoek van de Weensche doktoren heeft aangetoond, dat deze bewe ring juist was. Zij namen proeven met hard- hoorenden door hen iets toe te fluisteren op verschillende afstanden. Daarna stelden zij de hoofden van hun patiënten aan sterk electriscli licht bloot en constateerden een gemiddelde verbetering van 50 pet. D—e verbetering duurt zoo lang als het licho Drandt cn eindigt in den regel, als het weer donker wordt. In de meeste gevallen was de werking van het licht slechts zeer tij delijk, maar in sommige gevallen zeiden de patiënten dat zij uren na dc inwerking van het licht, beter konden hooren. De proef mislukte geheel, wanneer de pa tiënten geblinddoekt werden. (want het is een versleten beeld) aLs de glaasjes uit een caleidoscoop. Op een morgen stond ik vroeg op, daar ik toch niet had kunnen slapen en wandelde een afgelegen buurt door, waar een fabriek staat. Aan een zijdeur waren twee mannen bezig om die open te maken. Het scheen moeilijk te gaan; om beurten werkten ze met Uver en haast, hetgeen ik zien kon zonder dat zU mij in het oog kregen. Ik keek rond naar het toestel van de bioscoop, maar zag het nergens. Dit is niet verwonderlijk, omdat fllmopnemers dikwijls de zonderlingste plaatsen kiezen voor hun opnemingen, soms halfvcrscholen in een steeg, soms totaal onzichtbaar op een dak. Ik keek er een poosje naar en wan delde toen rustig verder: wat is er voor interessants aan om te kijken naar twee mannen, die een deur willen openmaken quasi als inbrekers, van de bioscoop? En verder wandelende feliciteerde ik mijzelf met de kalmte van geest, die over mU geko men was, zoodat ik mij niet meer bemoeide met bioscoopaangelegenheden, die mij niet aangingen. Helaas, dienzelfden avond stond in de courant te lezen, dat twee inbrekers een brutale inbraak hadden gepleegd in de fabriek van zus en zoo en kans hadden gezien, daar verschillende kostbare werk tuigen te stelen. Dezen keer was het echt geweest en had ik moeten optreden. Ik heb maar stilletjes gezwegen, want de politie is geen gemakkelijke instelling en informeert soms veel verder dan je wel aangenaam is. Had ik mij als ooggetuige aangemeld, wie weet of ik niet als medeplichtige gearres teerd zou zijn geworden. Maar één ding is zeker; ik vind, dat er een wet moet komen bU de twaalfduizeudne- genhonderdzeventien andere wetten, dio wij gelukkig al bezitten, waarbij bepaald wordt, dat Iedere bioscooponderncming, die op straat aan het werk gaat, een groot bord moet meedragen met den naam van de on derneming er op en een behoorlijk in triplo gewaarmerkte verklaring van den burge meester, dat het een bloscoopondcrnemlng is. Ontbreekt dat, clan kan de goede staats burger gerust ingrijpen. Zoo kan een toeval Iemand soms vreemde parten spelen, buiten zijn schuld. Een vori- gen Zondag hield omstreeks half twaalf de organisator van de welgeslaagde feesten in Amsterdam, Huib Luns, een rede over den vermaarden Belgischen schilder, die bekend staat als „de oude Breughel" en het toeval wilde, dat onmiddellijk na afloop van zijn voordracht de aankondiger van de A.V.R.O. mededeelde, dat nu begonnen zou worden met de lunchmuziek. Een ongezocht granje, dat de brave man natuurlijk niet helnen kon. Maar niettemin fiedelde onmiddellUk na het Luns-proza de Lunchmuziek cr vroolijk op los. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 19