H. D. VERTELLING
HONDEN EN KATTEN.
Huisdieren te Parijs.
door AND Bé ADORJAN.
Buffon, de groote natuuronderzoeker duid
de eens het paard aan als „de edelste ver
overing van den mensch". In ons groote-
stadsgewoel heeft de auto deze verovering
tamelijk op den achtergrond gedrongen,
hond en kat daarentegen staan des te meer
in de gunst der Parijsche bevolking. Hetzij
rasdier of simpel product van de liefde of
van het toeval, verheugen hond en kat zich
hier in een populariteit, alsof zij de levende
overleveringen waren van den door dichters
geprezen gouden tijd, toen dier en mensch
nog in hechte relatie met elkaar leefden.
„Onze vierbeenige broeders" noemt de Pa
rijsche volksmond kat en hond, een broe
derschap, waaraan niemand den geringsten
aanstoot neemt.
Zouden op zekeren dag, door Cwïfts ge
schriften in geestdrift gebracht, deze vier
beenige broeder hun eïgen rijk stichten, dan
zouden zij zonder twijfel Parijs tot hun
hoofdstad kiezen% "Er wordt hier een ware
«eredienst met hond en kat verricht. Als
decoratief element en als voorwendsel voor
aangename samenkomsten behooren deze
viervoeter^ toe aan het mondaine leven van
de wereldstad. Thans vinden te Parijs weer
verscheidene honden- en kattententoonstel
lingen plaats, hoogst populaire attracties,
die een grooteren toeloop hebben dan me-
nia® officieele schilderijententoonstelling of
elegante modeshow, ja zelfs dan danswed
strijden. Man, vrouw en kind trekken er
heen en met blijdschap ontwaart de bezoe
ker, meneer Dupent bijvoorbeeld of de be
scheiden familie Durant een of andere ge
lijkenis tusschen het tentoongestelde pracht
exemplaar en den kater of den hond, dien
zij thuis vertroetelen. De blinkende sterren
van het Parijsche firmament, dames van de
voojmaamste society, de beroemdste tooneel-
speelsters zijn echter bij deze tentoonstel
lingen niet minder geïnteresseerd, immers
zij wedijveren niet alleen, wie de mooiste
exemplaren tentoonstelt, maar ook wie van
haar de mooiste teelt. Want het is bij deze
dames mode geworden, er haar kleine land
goed op na te houden, waar zij hoogst per
soonlijk haar dierencultuur behartigen. Die-
renteelt oefent men uit als beroep, te meer,
omdat deze bezigheid een zeer behoorlijke
verdienste oplevert. In het bijzonder, wan
neer men handige en uitgeslapen dieren
handelaren achter zich heeft. Dan worden
■er fictieve veilingen op touw gezet. Een
wolk stof wordt met veel elegance den be
langhebbenden in de naieve oogen gestrooid.
Reclameberichten verschijnen in de bladen,
want het gaat er immers alleen om, een of
andere dollarkoningin tot koopen te ani-
meeren.
Als grootste sensatie fungeerde op de
jongste Parijsche hondententoonstelling een
riwergterrier, die nauwelijks tweemaal zoo
groot was als een gebalde vuist. Honderd
duizend francs werden al op den openings
dag voor het wonderdier geboden; de grafe
lijke eigenares wees het aanbod echter aris
tocratisch van de hand. Alle bladen maak
ten er melding van en blijkbaar niet ver
geefs, want, twee dagen later kreeg de dame
Van een Amerikaansche eer. bod, dat vijftig
duizend francs hooger ^,as. En daar ook
gravinnentrots zijn grenzen heeft werd fox
nu Amerikaansch eigendom. Een Parijsche
spotvogel, die dit alles eveneens uit de bla
den vernam, stond eergisteren naast mij,
gaapte den hond lang aan, om daarna, den
hoed afnemend, met komische eerbied af
scheid te nemen: „Uw dienaar, mijnheer de
baron!" Een hond van zesduizend dollar is
echter boven zulke plagerijen verheven.
Arme mensch! Hoe durf je je goedkoope
spot op zoo'n duren fox af te schieten!
De liefde van de Parijzenaars voor hon
den en katten is echter zeker niet de liefde
van misanthropen. Integendeel zij is vol le- j
vensvreugde en van 'n teederheid, die men
jegens zwakkeren koestert. Ook met de kin-
derloosheid van de Parijsche huwelijken
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Aan de wedstrijden, die gearrangeerd wor
den om uit te maken, wie in stad of land het
mooiste meisje is lijkt mij een groot risico
verbonden, namelijk voor de deelneemsters.
Want tenslotte is de kans groot, dat
degene, die zich aanmeldt, het mooiste
meisje niet is en ik zou zoo zeggen,
v/anneer je de winnares niet bent, dan
maak je een beetje mal figuur, omdat
je door deelneming aan den wedstrijd
toch te kennen hebt gegeven, dat je denkt
voor dien eeretitel in aanmerking te komen.
Maar misschien zie ik dat verkeerd in en als
dat zoo is, moet het mij maar niet kwalijk
genomen worden. Ik ben maar een man en
dus onhandig, lomp en dom. Nu dit eenmaal
vaststaat, kan ik verder vrij over het onder-
werp fantaseeren. De menschen, die deze
wedstrijden zoo afkeuren, vragen allemaal,
wat het nut ervan is. Dit vind ik een zonder
linge vraag. Moet dan alles wat wij doen of
laten een nuttig einddoel hebben? Mogen
we niet nu en dan eens wat doen
heelemaal zonder bedoeling? Wie het
geval van dezen kant bekijkt, kan er vrede
mee hebben; de één hapt in een banaan, de
ander vliegt den Oceaan over, een derde
draagt bij voorkeur bruine schoenen en een
vierde doet mee aan een schoonheidswed-
strijd. De smaken zijn nu eenmaal verschil
lend. Alleen begrijp ik niet, waarom de En-
gelsche taal daar nu in Nederland weer bij
te pas komt. Is dat alleen, omdat de schoon-
heidswedstrijd in Amerika begonnen is? Die
reden lijkt mij in het geheel niet voldoende
en ik zie volstrekt niet in, waarom men b.v.
in Leeuwarderadeel geen candidaten zou
kunnen oproepen om uit te maken, wie
juffrouw Leeuwarderadeel zal zijn of
juffrouw Steenwij kerwold of juffrouw
Rilland-Bath of zoo iets? Waarom altijd dat
Miss? Wanneer in Bussum laat ik zeggen
juffrouw Miep van Hengel den prijs der
schoonheid wegdraagt en den dag na haar
feestelijke bekroning een van haar kennissen
op straat ontmoet, zou ze dan niet verbaasd
kijken, wanneer het jongemensch beleefd
groetende tot haar zei: „goedenmorgen Miss
van Hengel"? Het wordt met de Nederland-
sche taal hoe langer hoe maller: de Frauleins
hebben wij al, dat zijn de Duitsche meisjes,
die hier in betrekking zijn, de Mademoiselles
hadden we al lang; die staan op visitekaart
jes van deftige juffrouwen, die het chiquer
vinden zich Mademoiselle dan juffrouw te
noemen en nu hebben wij de Misses er nog
bij en wachten maar op signora's en signori-
ta's zoodra Italië en het Italiaansch in de
mode raken. Dat komt ook nog. alleen weet
ik niet wanneer en dat is maar goed ook.
want als je wist wanneer de mode draait,
dan zou er geen aardigheid meer aan zijn- De
mode is net als het we«x\ ze overvalt je en
heeft zij niets te maken. Hoe meer kinderen
men heeft, des te "meer honden en katten
heeft men ook. Een goedkoop kinderspeel
goed dus? Misschien. Maar bovendien nog
iets anders. Een burgerlijke, welgestelde,
jonge Fransche mama verklaarde mij on
langs: „De Fransche gouvernante is feite
lijk niets anders dan een exportartikel. Wij
moeders voeden onze kinderen liever zelf op
en daar wij ons niet als volleerde paedago-
gen beschouwen, roepen wij den hond als
opvoeder te hulp. Wie zou onze kinderen
meer liefde, onzelfzuchtigheid, trouw, goed
heid, dankbaarheid' leeren als deze vierbee
nige broeders?"
Begraven worden in Parijs de honden op
een eigen, uiterst imposant kerkhof, een be
wijs voor de zelfs verder dan de dood rei
kende liefde der Parijzenaars voor hun die
ren. De doodenakker van de honden is een
bezienswaardigheid, liefelijk, mooi, luxueus
gestoffeerd met kunstzinnige grafsteenen.
Werken van voortreffelijke beeldhouwers
zijn daar te zien en men zegt, dat letterkun
digen de opschriften redigeerden om aan
brood te komen.
De moderne Fransche litteratuur heeft
ook overigens aan de groote liefde voor de
dieren veel te danken. De eens door Rodol-
phe Salis gestichte „Chat Noir", de zinne
beeld geworden zwarte kater van de Parij
sche dakgoten, was niet alleen een voor
beeld voor alle moderne cabarets maar ook
een vruchtbare bodem, waaruit latere be
roemdheden van de Fransche litteratuur bij
menigte omhoog schoten. Zonder Beaude-
laires liefde en bewondering voor de katten
zou zelfs de wereldlitteratuur eenige van de
schoonste en kunstzinnigste proeven van
moderne lyriek armer zijn. Ook de onster
felijkheid van een Anatole France berust
niet minder op de kunst, waarmede hij de
kat Hamilcar en den hond Riquet heeft ge
schapen, dan op de wijze, waarop hij den
figuren van professor Bergeret of van den
monnik Jeróme Coignard leven wist in te
blazen. Hoeveel andere meesters van de pen
zouden wij daar nog aan moeten toevoegen!
Colette met haar dierdialogen, gravin de
Noailles en Charles Derennes mogen als
voorbeelden aanduiden, welke krachten van
de nieuwste Fransche litteratuur door de
liefde voor hond en kat werden geïnspi
reerd. Een liefde, die in de naieve massa-
ziel welig tiert gelijk wilde bloemen, in de
broeikas van de diepe en gevoelige dichter
ziel veredeld tot de meest betooverende
bloesems. Tot in het legendaire schijnt ech
ter de roem der katten en honden in Parijs
te stijgen. Onlangs ontdekte ik in een oud
gedeelte van de stad een „Rue du chat qui
pêche", en ik ken ergens anders een van
ouds bekend restaurant „au chien qui fume".
Een stad, waarin naar hond en kat niet
alleen straten genoemd worden, maar waar
in de katten zelfs gaan hengelen en de hon
den zich als rookers openbaren grenst wer
kelijk al aan het sprookje of aan het door
dichters gestichte paradijs van „o^ze vier
beenige broeders".
(Nadruk verboden).
EEN KUNSTWERK UIT HET
STEENEN TIJDPERK.
Kort geleden werd ln de beroemde grot der
„Drie Gebroeders" in Montesquieu-Avantes in
Frankrijk een aardige vondst gedaan. Onder
de opgegraven voorwerpen bevond zich na
melijk een uit 'nbeen van 'n bison gesneden
sprinkhaan, een kunstwerk uit het steenen
tijdvak. De vondst is te belangwekkender
omdat het voor de eerste maal is, dat een
insect op deze wijze werd uitgebeeld. Tege
lijkertijd levert het snijwerk, het bewijs, dat
in de tamelijk koude periode, waaruit dit
snijwerk afkomstig is, insecten in Frankrijk
voorkwamen.
je moet er maar liever niet over nadenken,
anders zou je aan allerlei gekheden niet
meedoen en hoe stijf en onveranderlijk zou
onze samenleving dan worden! Er moet
toch wat om te lachen overblijven.
Het zal mij benieuwen of mettertijd de
mode nog niet eens zoo zal omslaan, dat er
wedstrijden worden georganiseerd, waaraan
alleen mannen deelnemen, geen schoonheids
wedstrijden natuurlijk, waQt wij mannen
hebben geen schoonheid en het klassieke
woord: „als een man maar iets mooier is dan
een aap, dan is hij mooi genoeg," blijft nog
altijd bestaan. Ik bedoel dan ook niet het
uiterlijk, maar het innerlijk, een wedstrijd
b.v. tusschen menschen, die zich behoorlijk
tegenover den belastinggaarder hebben ge
dragen, menschen, die nooit te weinig heb
ben opgegeven, menschen, die nooit een
dwangbevel hebben gehad en menschen, aan
wie nooit een aanmaning is gezonden. Deze
laatste categorie is de braafste: prima, prima
eerste kwaliteit belastingbetaler. Ik weet niet,
of de schouwburgdirectie er iets in zien zou
om zoo in Mei of Juni, als de menschen toen
niet meer naar het theater komen, een der-
gelijken wedstrijd aan te kondigen; ik durf
ook niet zeggen, hoe het publiek (aangeno
men dat er publiek is) zich tegenover een
dergelijke uitstalling van brave lieden zal
gedragen, maar eerlijk gezegd heb ik er niet
veel vertrouwen in. Toen onlangs in de
krans ter sprake kwam, dat één van onze
kennissen in dit opzicht de deugd zelve was,
nooit een te lage opgave had gedaan, nooit
te laat betaald had, toen zei er één uit onzen
kring: „wat een zoet mannetje, wat een brave
Hendrik!" en er was helaas niemand, die
daartegen opkwam. Maar misschien is het
als vertooning toch geen onderneming; dan
zou er wat anders verzonnen moeten worden.
Een wedstrijd voor de leelijkste mannen zou
stellig veel meer trekken dan een concours
voor de braafste, maar daar komen misschien
geen deelnemers voor, want zooals iedereen
weet, de vrouw heeft den naam van ij del te
zijn, maar de man is dat nog veel erger.
Wie weet er niet, dat wij man
nen veel meer aandacht besteden aan
onze kleeding dan vroeger en ik zal zeker
niet terugwenschen naar den tijd, toen onze
grootvaders en overgrootvaders zoodra zij
getrouwd waren, ertoe overgingen om alleen
donkerbruine of zwarte stoffen te dragen
met ernstige zwarte dassen, precies alsof het
huwelijk een tragische gebeurtenis was, die
een einde moest maken aan een kleurige, om
niet te zeggen lichtzinnige jeugd.
Het spreekt vanzelf, dat iedereen, die zijn
brood verdient in de kleerenbranche, zoo
als wij tegenwoordig het kleedingvak noemen,
er onberispelijk uit moet zien. Zooais pen
schilder geen vervelooze huisdeur en een
timmerman geen gat in den vloer van zijn
huiskamer mag hebben, zoo behoor: ook een
koopman in kleeding het voorbeeld te geven
De duivelachtige ambitie van den man, die
nooit kan nalaten het bootje aan 't schom
melen te maken.
(Ontleend aan „Life", teeke-
ning van R. B. Fuller.)
Ada
door
HASSE ZETTERSTRÖM,
Stockholm.
Ada is een groene papegaai, die in een
mooie kooi in een huisje in een badplaats
aan zee woont. Dit gebeurt midden in den
zomer en het eiland is vol badgasten.
Ada's eigenaresse, mevrouw Blom, is voor
een paar dagen naar de stad gegaan ^n zij
heeft haar buurvrouw, mevrouw Lund, ver
zocht, op Ada te passen.
Ada zit op haar dikke houten stang en
slaat alles gade, dat in de kamer in het
kleine huisje gebeurt, en ook alles, dat bui
ten het kleine huisje voor valt. Nu en dan
eet zij een beetje sla en een stukje beschuit,
dat zij eerst in het kleine waternapje doopt
om het te weeken.
Haar ronde oogen staren stijf aan weers
zijden van haar kop recht uit en af en toe
maakt zij den snavel open om het eenige
woord te zeggen, dat zij kent: „Ada! Ada!"
Het geheele eiland kent Ada. De kleine
meisjes dringen voor haar kooi, voeren haar
en zijn blij, wanneer zij naar haar fluit, of
wanneer zij soms haar grootste kunststuk
laat zien; op de bovenste houten stang te
zitten en een beschuit midden in de water
map te laten vallen,
Ada merkt onmiddellijk, dat haar vrouw
tje haar heeft verlaten. Zij schreeuwt, roept
en fluit den geheelen ochtend. Daar het
raam open is, hoort men haar „Ada! Ada!"
tot ver in het veld.
Het raam is openAda staat op den
vloer van de kooi op het fijne zand en met
den snavel maakt zij de deur van de kooi
open. Zij werkt stil en kalm verder en ten
slotte heeft zij succes. De deur is open en
Ada wandelt de kooi uit.
Een oogenblik blijft zij stil op de tafel zit
ten, dan heft zij de vleugels op en vliegt
regelrecht het raam uit. De lucht is licht en
helder en de hemel is blauw. Ada voelt haar
hart door het groote geluk van de vrijheid
kloppen, hooger en hooger vliegt ze en ten
slotte bereikt zij den boschrand. Daar blijft
zij en jubelt haar „Ada! Ada".
van een onberispelijk uiterlijk. Ik herinner
mij, dat, ik meen in Tilburg of den Bosch,
een fabrikant jarenlang rustig geleefd had
zonder dat het ooit iemand was ingevallen,
crltiek op zijn uiterlijke verschijning te doen
hooren.Totdat op zekeren dag zijn neef in
diezelfde stad een groot kleedingmagazijn
vestigde onder den naam „Le Tailleur Moder
ne" wat hij deftiger vond dan ..De Nieuwer-
wetsche Kleedermaker". Het duurde niet
lang of een grappenmaker in een koffiehuis
had voor dezen man den bijnaam uitgevon
den Janssen Modern, waardoor vanzelf de
neef gedoopt werd met een teeenovergestel-
den titel Janssen Antiek: weldra was zelfs
de familienaam vervallen en de één werd
kortweg „Modern" en de ander even kort
„Antiek" genoemd.
Uiterst modern is wat mij onlangs eens
overkwam.
Het is dikwijls bijzonder moeilijk om fan
tasie van werkelijkheid te onderscheiden
juist in deze maatschappij, die ze zoo vaak
dooreenmengt. Het is al een paar jaar gele
den, dat ik op een dag in Amsterdam plot
seling iets ongewoons zag gebeuren. Een
groote man met een rood gezicht en een
groote bos verward rood haar vervolgde een
klein, mager meisje, dat met grooten angst
voor hem wegliep. Ik vond het een vreemd
verschijnsel, want deze twee figuren werden
geheel ongemoeid gelaten, hoewel er niet ver
daar vandaan groote groepen menschen met
belangstelling stonden te kijken. Het arme
kleine meisje, een kind misschien van een
jaar of acht, liep wat het loopen kon. maar
het was duidelijk, dat het den grooten man
onmogelijk zou kunnen ontvluchten. Nu ben
ik niet heldhaftiger dan een ander en in
bepaalde omstandigheden b.v. bij een hagel
bui of bij een stortregen vind ik het niet
beneden mijn waardigheid om te gaan schui
len, maar wanneer je daar vlak voor je een
arm kindje met alle macht ziet trachten te
ontkomen aan een woesten kerel, dan komt
je bloed toch in .opstand en clan doe je iets.
Wat je doet, hangt dan van de omstandig
heden af; ben je vlak bij een brandalarm,
dan roep je de brandweer op de plaats des
onheils, zie je een agent in de buurt, dan is
dit natuurlijk de eenvoudigste oplossing,
maar daar die twee hulpmiddelen afwezig
waren, schoot er niets anders over dan al
mijn heldenmoed voor dezen eenen keer
bij elkaar te rapen en mijzelf in het barnen
der gevaren te storten. Ik riep dus uit al
mijn macht: „Hou op! Wat moet dat daar!"
want ik zag het moment komen, dat ae ge
vaarlijke kerel het meisje zou beetpakken en
haar zeker voor het minst op een pak slaag
zou. onthalen, zoo nie: erger, misschien we!
een moord aan het kind begaan. Op een
ooger.blik «enden wij eins mee ons drieën; hc
kind hijgende en blijkbaar aan het eind
van haar krachten, de man dravende en op
hot. punt van te overwinnen en ik. ofschoon
het tempo mij machtig genoeg was, spur-
Mevrouw Lund vertelt, hoe het allemaal
gebeurd is:
„Ik had er geen idee van. dat ik op dat
pluimvee moest letten, wat gaan je ten
slotte menschen en dieren van anderen aan
je hebt toch genoeg met Jezelf te stellen,
nou, dus ben ik een moment uitgegaan en
als ik weer terugkom, is de kooi open. Weet
ik, hoe dat gebeurd is? Maar het is een
groot onheil, wat zal zij zeggen, wanneer
zü terugkomt en de vogel is weg. zij is
toch zoo aan hem gehecht. ik weet wer
kelijk niet, wat ik moet beginnen. Ik heb
den vogelkoopman al opgebeld, maar hij
heeft op het oogenblik zulke dieren niet in
voorraad, en misschien wil zij juist deze
hebben. Goede vogelvrienden laten zich
niets wijsmaken, die hooren aan de stem, of
het een andere vogel is, maar ik heb 20 Kro
nen uitgeloofd, wanneer iemand het pluim
vee levend vangt en het hier brengt!"
Ada leefde in deze dagen op aller lippen.
Men riep haar in het struikgewas, op de
velden en buiten op zee. En overal werd over
haar gesproken. Het gerucht van haar ver
breidde zich tot op de andere eilanden. Bij
het telefoonkantoor werd door de naburige
gemeenten opgebeld.
„Wat is er met Ada? Hebt U iets van haar
gehoord? Heeft iemand haar vandaag ge
zien?"
Zondag preekte de proost zelf in de kerk
en er waren veel menschen. Het was een
warme dag en een van de ramen van het
koor stond open. De gemeente zat stil en
aandachtig te luisteren naar de ernstige
woorden van den ouden zieleherder, die vol
waren van bezorgdheid over de moeiijke tij
den.
Toen verscheen Ada. Zij kwam heel kalm
aangevlogen en ging op het kozijn van het
open raam zitten. Allen zagen haar en ge
lijktijdig, alsof er aan een touw was getrok
ken, stond de vergadering op en riep met
luide stem: „Ada! Ada! Ada!"
De oude proost, die met den rug naar Ada
toe stond, begreep er niets van. Hij was
door het wonderlijke optreden van zijn ge
meente zoo getroffen, dat hij knielde en een
gebed las voor degenen, die op zee in nood
verkeeren.
Maar Ada vloog verder.
Op een dag ontdekte men haar op een
tak in het dennenbosch. Menschen verza
melden zich onder den boom en lokten haar,
maar zij antwoordde niet. Zij zat maar stil
en schommelde op een tak.
Daar kwam de jonge, lenige ingenieur.
Hij mat den afstand van de aarde tot Ada
en toen begon hij te klimmen. Hij klom met
de handigheid van een acrobaat van tak tot
tak en tenslotte had hy haar bereikt. De
spanning beneden was ongeloofelijk. Zou
Ada zich laten vangen? De dokter wedde
met den notaris om tien Kronen en mevrouw
Lund, die aanwezig was, kreeg een zenuw
schok en moest worden weggedragen. De
opwinding was te sterk voor haar.
De ingenieur stond nu op denzelfden tak.
waarop Ada zat. HU strekte kalm de hand
uit en greep Ada. Een zucht van opluchting
voer door de vergadering aan den voet van
den boom.
Ada's uitstapje was ten einde. Zij was ge
vangen. De ingenieur klom omlaag. Ada in
den binnenzak van zijn jacquet. Met opval
lende koelheid ontweek hij de huldiging van
de menigte. Hij liep regelrecht naar huis
en stak Ada In het brandende keukenfor
nuis.
Het was een valsche Ada, die de ingenieur
had gevangen. Zij was gesneden uit hout en
mooi opgeverfd door iemand, die onbekend
wenschte te blijven.
De notaris zit in zijn boot buiten op het
water en vischt baars. Het is goed vischw/ïer
en hij haalt de eene baars na de andere op.
Er komt een kotter aanzeilen. Hij maakt een
zwaai naar den notaris toe, om den weg
naar de haven te vragen. De notaris geeft
vriendelijk inlichtingen, de kotter zeilt ver
der. daar komt plotseling Ada. Zij zeilt over
het hoofd van den notaris heen, hij laat zijn
beide hengelstokken vallen, strekt de armen
omhoog en roept: „Ada! Ada! Ada!"
Daar draait de kotter opnieuw en zeilt weg
van het eiland naar een rustiger oord.
tende wat ik kon om op het juiste oogenblik
te kunnen ingrijpen. Op het moment dat ik
besloot mij met de zaak te bemoeien, hoorde
ik van alle kanten een geschreeuw, waarvan
ik de reden niet begreep. Het was of de
toeschouwers eenparig partij kozen tegen
mij, inplaats van zooals ik verwacht had, de
schanddaad te helpen tegengaan. De dra
vende aterling keerde zijn hoofd naar mij
toe en riep: „ezelskop!" hetgeen mijn ont
stemming natuurlijk niet kleiner maakte.
Daarop stonden hij en het kind stilNog
niet begrijpende, keek ik hem verwoed aan,
waarop hij herhaalde: „ezelskop" en toen de
oplossing van het raadsel gaf: „zie je niet,
aat het bioscoop is? Nou moeten we alles
weer overdoen". En inderdaad, toen ik mij
omkeerde, zag ik ergens tegen een huis aan
gedrukt een apparaat tot opneming, dat ik
niet eerder had opgemerkt. Wat blee'f mij
anders over dan excuses te maken, die noch
door den man, noch door het kind werden
aanvaard. De eerste, hijgende en warm van
het loopen, trok zijn pruik af. want dat was
de vefvaarlijke roode haardos geweest en
voegde mij toe, terwijl ik beschaamd vlucht
te: „bemoei je voortaan met je eigen zaken,
man!" Beschaamd verdween ik onder het
hoongelach van het publiek, dat deze gratis
toegift op de bioscoopvertooning buitenge
woon vermakelijk scheen te vinden. Ik hield
het; mij evenwel voor gezegd en besloot
nooit weer op den Openbaren weg tusschen-
beiden te komen.
Daartoe zou ik heel gauw- de gelegenheid
hebben. Het was geen 3 maanden later, dat
ik in een plaatsje bij Zwolle, waarvan ik
den naam vergeten ben, op een autotocht
plotseling, terwijl wij een oogenblik stil
stonden om een band te vervangen, in een
boschje twee mannen zag, die bezig waren
tegen elkaar het zwaard te trekken. Geducht
was hun woede, vreeselijk hun uitvallen,
bewonderenswaardig van behendigheid was
hun afweer-tactiek op het moment, dat het
scherpe zwaard hen zou hebben doorboord.
Als je zooiets ziet, kies Je natuurlijk dadelijk
partij. Ik gaf mijn moreelen steun aan den
linkerman, di" :n blauw wambuis droeg en
hoopte van h dat zijn tegenstander met
het gele wambuis den strijd zou verliezen.
Onze band lag om het wiel; wij moesten
verder. Hoe de strijd eindigde, wist ik dus
op dat oogenblik niet, maar het toeval wilde,
dat ik enkele weken naderhand een bioscoop
binnenloopende, de vertooning op het doek
zag. Helaas, het blauwe wambuLs had het
verloren, het gele wambuis had de overwin
ning behaald. Natuurlijk kon het mij feite
lijk niet veel schelen; de zaak was alleen,
dat ik blauw een mooie kleur vind en geel
niet. maar ik prees mijzelf gelukkig, dat ik
er dezen keer niet ingeloopen was en mij
had weten te onthouden van bemoeiing in
bioscoopzaken, die mij niet aangingen.
Maar het leven gaat snel en vertoont al
tijd weer nieuwe beelden, om zoo te zeggen
Zaterdagavond komt mevrouw Blom,
Ada's meesteres. Het is bekend geworden,
dat zij komt en niemand ontbreekt op den
aanlegsteiger van de boot. om haar te ont
vangen. Zij is voor het overige niet veran
derd.
Zij gaat kalm aan land en draagt haar
kleine reistasch. Als zij echter den heuvel
naar de villa op gaat. gebeurt er iets. Ada
komt aangevlogen en daar zij haar vrouwtje
herkent, laat zU zich stil op haar hoofd neer.
En daar blijft /.ij.
Mevrouw Blom glimlacht vriendelijk en
gaat haar weg met opgeheven hoofd en met
Ada als kleurige en mooie versiering op haar
hoed. De badgasten volgen haar in een lan
ge rij van den steiger af.
De notaris zit op zijn veranda. Hij ziet me
vrouw Blom en Ada komen. Een driest be
sluit rijot in zijn ziel. HU staat op, gaat de
villa binnen, blijft voor zijn vrouw staan en
zegt op stelligcn toon: „Ik doe het! Ik doe
het Niets ter wereld kan mij er van terug
houden!"
„Ach, Adolf, doe het toch liever niet!" zei-
de de vrouw van den notaris, zonder te we
ten. wat hij wil. Zü vermoedt alleen, dat er
iets ontzettends zal gebeuren.
De notaris neemt een deken van het bed
en gaat naar buiten. Mevrouw Blom komt
hem tegen. Hij sluipt achter haar aan, werpt
de deken over haar hoofd, trekt haar op
den grond en roept zegevierend:
„Ik heb haar! Ik heb haar! Ik ben het,
die haar heeft gevangen!
Mevrouw Blom spartelt in den deken, het
geheele eiland helpt haar zich er uit te wik
kelen en in de algemeene verwarring gelukt
het Ada zich vrij te maken en zij vliegt weg.
Zij vliegt steil omhoog en over de daken
en als zü aan het kleine huisje komt. waar
in haar kool staat en op haar wacht, vliegt
zij er heen, door het raam en wipt de kooi
binnen. Haar hart klopt luldruchitg van in
spanning en angst en vermoeid zinkt zij op
den bodem van de kool neer in het fijne
zand.
Daar ontdekt zij, dat zij de deur van de
kooi achter zich heeft opengelaten en daar
zij een nauwgezette vogel is, maakt zij ze
ordentelijk en keurig met den snavel dicht,
waarop zU haar geliefde oude plaats op
den dikken, ronden, houten stang weer in
neemt.
En daar zit ze.
(Nadruk verboden, auteursrecht voobc-
houden)
KAN DOOFHEID GENEZEN
WORDEN DOOR LICHT?
Twee Weensche dokters hebben geconsta
teerd, dat menschen die hardhoorend zijn,
vefel beter hooren wanneer hun hoofden aan
sterk licht worden blootgesteld. Deze ontdek
king werd gedaan met behulp van een me
disch document dat meer dan 150 jaar oud
is.
Tegen het einde van de 18e eeuw loofde
de Universiteit van Göttingen een prijs uit
voor een verhandeling over den invloed van
het licht op de lichaamsgesteldheid van den
mensch. De twee prUswinnaars vonden, on
der meer, dat het licht den gehoorzin ver
scherpt.
Het jongste onderzoek van de Weensche
doktoren heeft aangetoond, dat deze bewe
ring juist was. Zij namen proeven met hard-
hoorenden door hen iets toe te fluisteren op
verschillende afstanden. Daarna stelden zij
de hoofden van hun patiënten aan sterk
electriscli licht bloot en constateerden een
gemiddelde verbetering van 50 pet.
D—e verbetering duurt zoo lang als het
licho Drandt cn eindigt in den regel, als het
weer donker wordt. In de meeste gevallen
was de werking van het licht slechts zeer tij
delijk, maar in sommige gevallen zeiden de
patiënten dat zij uren na dc inwerking van
het licht, beter konden hooren.
De proef mislukte geheel, wanneer de pa
tiënten geblinddoekt werden.
(want het is een versleten beeld) aLs de
glaasjes uit een caleidoscoop. Op een morgen
stond ik vroeg op, daar ik toch niet had
kunnen slapen en wandelde een afgelegen
buurt door, waar een fabriek staat. Aan een
zijdeur waren twee mannen bezig om die
open te maken. Het scheen moeilijk te gaan;
om beurten werkten ze met Uver en haast,
hetgeen ik zien kon zonder dat zU mij in het
oog kregen. Ik keek rond naar het toestel
van de bioscoop, maar zag het nergens. Dit
is niet verwonderlijk, omdat fllmopnemers
dikwijls de zonderlingste plaatsen kiezen
voor hun opnemingen, soms halfvcrscholen
in een steeg, soms totaal onzichtbaar op
een dak. Ik keek er een poosje naar en wan
delde toen rustig verder: wat is er voor
interessants aan om te kijken naar twee
mannen, die een deur willen openmaken
quasi als inbrekers, van de bioscoop? En
verder wandelende feliciteerde ik mijzelf
met de kalmte van geest, die over mU geko
men was, zoodat ik mij niet meer bemoeide
met bioscoopaangelegenheden, die mij niet
aangingen. Helaas, dienzelfden avond stond
in de courant te lezen, dat twee inbrekers
een brutale inbraak hadden gepleegd in
de fabriek van zus en zoo en kans hadden
gezien, daar verschillende kostbare werk
tuigen te stelen. Dezen keer was het echt
geweest en had ik moeten optreden. Ik heb
maar stilletjes gezwegen, want de politie is
geen gemakkelijke instelling en informeert
soms veel verder dan je wel aangenaam is.
Had ik mij als ooggetuige aangemeld, wie
weet of ik niet als medeplichtige gearres
teerd zou zijn geworden.
Maar één ding is zeker; ik vind, dat er
een wet moet komen bU de twaalfduizeudne-
genhonderdzeventien andere wetten, dio wij
gelukkig al bezitten, waarbij bepaald wordt,
dat Iedere bioscooponderncming, die op
straat aan het werk gaat, een groot bord
moet meedragen met den naam van de on
derneming er op en een behoorlijk in triplo
gewaarmerkte verklaring van den burge
meester, dat het een bloscoopondcrnemlng
is. Ontbreekt dat, clan kan de goede staats
burger gerust ingrijpen.
Zoo kan een toeval Iemand soms vreemde
parten spelen, buiten zijn schuld. Een vori-
gen Zondag hield omstreeks half twaalf de
organisator van de welgeslaagde feesten in
Amsterdam, Huib Luns, een rede over den
vermaarden Belgischen schilder, die bekend
staat als „de oude Breughel" en het toeval
wilde, dat onmiddellijk na afloop van zijn
voordracht de aankondiger van de A.V.R.O.
mededeelde, dat nu begonnen zou worden
met de lunchmuziek. Een ongezocht granje,
dat de brave man natuurlijk niet helnen kon.
Maar niettemin fiedelde onmiddellUk na het
Luns-proza de Lunchmuziek cr vroolijk op
los.
FIDELIO.