DEV RDEftVAN 11 NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannette is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar vriendin Lady Varleigh stel de haar dan ook de vraag: „Wie van de velen zal het zijn?" Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd Is. Lady Varleigh zegt: nu zou je zelfs den Koning op visite kunnen vragen! De meerder jarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin ncn om haar vader te spreken. Zij lachte hem flauwtjes toe, maar er lag terughoudendheid in dien glimlach. „Neen wij zullen de zaak uit een praktisch oogpunt beschouwen", begon zij. „Ge begrijpt na tuurlijk dat er van een huwelijk tusschen ons niet langer sprake kan zijn, niet waar? Hij keek verrast op. Blijkbaar had hij dat niet van haar verwacht. Hij antwoordde met waardigheid: „Mijn woord is mijn woord, Jeannette. Ik ben vandaag niet hier geko men om je te verzoeken mij daarvan te ont slaan". „Dat weet ik", antwoordde Jeannette. Ernstig, maar vriendelijk, ging hij voort: „Dat zij verre van mij, liefste. Ik ben geko men om je mijn hulp aan te bieden ♦- en de bescherming van mijn naam, zoo spoedig als Je daarvan gebruik wilt maken". „Goede genade!" riep Jeannette uit en keerde zich plotseling van hem af. Zij liep naar het venster en bleef daar staan, haar rug naar hem toegewend. Hij sloeg haar onrustig gade. Zou het haar te machtig worden? Na een oogenblik vervolgde hij: ::Ik han del niet overijld. Ik heb ernstig met mijzelf overlegd, en ben tot het besluit gekomen dat onmiddellijk handelen voor ons beiden het beste zou zijn. Dan zullen wij terstond van hier gaan. Wij zullen een reis om de wereld maken. En tegen den tijd dat wij terugkee- ren over een jaar bijvoorbeeld zul je je een positie verworven hebben als mijn vrouw en zeer weinigen zullen zich de moeite ge troosten zich te herinneren wie je waart voor wij trouwden. Dat, Jeannette, is vol gens mijn beste weten de eenige manier om uit deze impasse te geraken". Hij sprak met klimmenden aandrang, want hij zag dat zij zich niet dan met de grootste moeite goed kon houden en wenschte vóór alles een scène te vermijden. Ook zonder dat waren de zaken reeds moeilijk genoeg. Hij hoopte ernstig dat zij naar waarde zou we ten te schatten hetgeen hij om harentwille deed en zich met gelatenheid zou schikken. Zij zou toch wel inzien dat haar geen keuze bleef! Even plotseling als zij naar het venster ge- loopen was keerde zij er van terug en bleef Stil staan, haar rug naar het licht, haar ge zicht in de schaduw. Haar handen hingen langs haar zijden en hij zag dat ze kramp achtig gesloten waren. „Ge doet me het voorstel van dat over haaste huwelijk, opdat ik zoo spoedig moge lijk onder een anderen naam zal kunnen doorgaan!" Hij antwoordde haar bedaard, maar met klem. „Lieve, ik acht het noodzakelijk voor jou zoowel als voor mij dat je mijn voor stel aanneemt". „Ja, het is mij duidelijk, het is mij duide lijk", hernam Jeannette. Zij sprak stootend, bijna met tussehenpoozen. „Het is ongetwij feld zeer grootmoedig van u. Weet ge zeker dat het u nooit berouwen zal?" „Daar mag jij me nooit aanleiding toe geven", antwoordde hij. Zij haalde diep adem. „Dat zou ik zeker niet", zei Jeannette. „Maar Hugh, ik kan nooit met je trouwen. Het was mooi van je je zoo diep fc vernederen. Maar weet welnu, ik kan het niet doen". Iiij keek haar verbaasd aan. „Meen je dat?" zei hij. Zij knikte met nadruk. „In vollen ernst". „Maar je hebt niet eens den tijd geno men om er over te denken", riep hij uit. „Je weet niet wat je zegt! Deze schok heeft je zenuwgestel in de war gebracht!" Zij trad langzaam op hem toe en hij zag dat er een zeer vreemdsoortig glimlachje over haar gelaat gleed. „Ik weet wel wat ik zeg", antwoordde zij. Iiij stond bewegingloos voor een raadsel. „Ik begrijp je niet!" Recht en slank, stond zij nu voor hem, zich zelf volkomen meester. „Ik zal het je uit leggen", zei zij. „Twee avonden geleden heb jo me gevraagd je vrouw te worden. Toen wist je nog niet wat er gebeuren zou. Als je het geweten had, zou je me dan gevraagd hebben?" „Jeannette!" riep hij uit, „dat is geen eer lijke vraag!" „Dan zal ik een andere doen", hernam zij. „Als je me dien avond niet ten huwe lijk gevraagd had, zou je dan vandaag tot mij gekomen zijn om mij de bescherming van je naam aan te bieden?" „Jeannette!" herhaalde hij. Er heerschte een doodsch stilzwijgen tus schen hen. Toen haalde Jeannette opnieuw diep adem en sprak: „Dat is de reden waarom ik niet met je kan trouwen". „Je denkt dat ik je niet liefheb", bracht hij in het midden. „Maar daarin vergis je je". Haar vreemd glimlachje verdween en haar gezicht droeg een geheimzinnigen, verheven trek, toen zij antwoordde: „Ik geloof dat wij beiden aan den rand aan den buitensten rand waren, elkaar te gaan beminnen. Maar het zat bij geen van ons beiden nog erg diep. Het zal nu niet moeilijk zijn terug te treden". „Maar kind", zei hij, en hij sprak met meer gevoel dan hü tot nu toe getoond had, „wat wil je dan beginnen!" „Dat weet ik nog niet", antwoordde Jean nette. Hij stak half beschroomd een hand uit en raakte haar arm aan. „Denk nog eens goed na, voor je me weg zendt!" zei hü. „Neem nu nog geen besluit. Waarvoor?" „Maar ik heb reeds besloten, hernam Jean nette. Haar grijze oogen bliksemden hem te gen. „O, zie je de onmogelykheid er niet van in? Jü met jë grooten naam en familie- eer, zou trouwen met de dochter van een.." Zij hield op. „Zie je het niet in?" „Ik geloof dat je je vergist", zei hij. „O neen! Neen! De vergissing ligt aan jou. Je zult me dankbaar zijn o, hoe dankbaar zul je .later zün dat ik je niet aan je woord gehouden heb. Maar ik kan het niet. Ik kan het met geen mogelijkheid. Begrijp dat asjeblieft, en praat mij er niet weer over!" Ook zü had gesproken met méér ernst dan zy tot zoover had laten blijken en de man, die haar in het diepbedroefde, opgeheven gelaat keek, was diep ontroerd. „Maar ik wil je nog één ding vragen", zei hij, „en wat ik je bidden mag, liefste, denk goed na, vóór je antwoordt, want er hangt zooveel van af. Ben je zeker volkomen ze ker dat je me niet een beetje meer lief- hebt dan je denkt?" Haar oogen vergrootten zich. Een oogen blik keken zij bijna zielsbedroefd, maar die uitdrukking verdween onmiddellyk. Zy lach te hem toe met by na bevende lippen. „Ik ben er volkomen zeker van", zei zü en zij kon het zonder stamelen zeggen, „dat ik je niet voldoende liefheb om op die manier met je te trouwen". „Ha!" zei hij, „dat is om de waarheid heen draaien. Wees oprecht tegen mü, Jeannette! Dat ben je me verschuldigd!" „Ik ben oprecht", antwoordde zij- „Ik heb Je de waarheid gezegd. Ik weet zeer goed dat er een liefde bestaat, die door niets op aarde te niet gedaan kon worden. Maar maar en haar oogen ontmoetten de zyne met volkomen eerlijkheid „de onze is daar ver van verwijderd. Je waart edelmoedig ge noeg om mü een offer aan te bieden; maar het blüft een opoffering en ik kan het niet aannemen, dat moet je inzien. Als wy elkaar onuitsprekelük beminden, dan was het iets anders. Dan zouden wy bü elkaar hooren volgens den loop der dingen. Maar onze lief de is dat niet, dus moeten wü het zoo laten. Het is de schuld van niemand. Het geeft een voudig niet er verder over te spreken, zie daar". Zy hield met spreken op, en ln het zwijgen dat volgde, gebeurde er iets. Het was als gingen zy op een onverklaarbare wüze uit elkander, hoewel geen van beiden een stap deed. Dit beteekende Jeannette bedacht het eerst later dat zü er dichter bü ge weest waren elkaar volkomen te begrypen, dan zij zich ooit verbeeld had, dat ooit het geval zou zyn. Eindelyk sprak de man weer, met een die pen zucht. „Welnu, Jeannette, het zü zoo. In ieder geval ben ik gehouden my aan je besluit te onderwerpen. Is het werkelük on herroepelijk? Je wilt het niet nader overwe gen?" „Och, waarvoor zou dat" goed zün?" Hy maakte een beweging als iemand, die zich in het onvermüdelijke schikt, draaide zich om en liep naar het einde van de ka mer. Toen hij zich daar weer tot haar keerde wachtte zü met opeengeklemde lippen en een lichte glans van medeüjden verscheen in haar oogen, toen hü haar weer naderde. „Moet dit dus ons vaarwel zün?" zei hü. „Ja", antwoordde Jeannette, kort en zonder iets te verraden. Hü reikte haar de hand. „Jeannette, vind je mü erg om te verachten?" De nederigheid van zyn woorden verraste haar. Zü had de lichte hooghartigheid in zyn houding altijd als een van zijn voornaamste karaktertrekken beschouwd. Zij stak hem oogenblikkelük haar hand toe. „Neen. Ik vind je zeer verstandig", ant woordde zü- Zün vingers sloten zich om de hare. Hij boog zich tot haar over en zy zag dat hü zeer aangedaan was. „Mag ik je een kus geven voor dezen éénen keer, Jeannette", zei hü, „vóór ik voorgoed wegga?" Ook dit ontroerde haar. Zy voelde haar zelfbeheersching eensklaps wankelen. Eén oogenblik maar niet langer dan één oogenblik voelde zü zich machteloos. Toen hü zich diep boog, klampte zü zich als een wanhopige aan haar wankelend besluit vast. Zü week snel terug. „Liever niet!" zei zij. „O, liever niet!" „Zelfs dat weiger je me?" vroeg hy. „Ja, ja! Ik weiger. Ik moet". Zy wendde de oogen van zün verwijtenden blik af. ;,0, be grijp mij", riep zij by na handenwringend uit, „en vertrek! Vertrek! Ziet ge niet dat ik het haast niet langer kan verdragen?" Hü liet haar onmiddellyk los en zy' trad van hem terug, haar gezicht met de handen bedekkende. Zij trilde van hoofd tot de voe ten. „Meen je dat?" vroeg hij. „Moet ik gaan?" „Ja, wat ik je bidden mag ga ga!" herhaalde zü stootend. „Ik verlang er naar alleen te zyn. Ik moet alleen zijn, waar wacht je nog op? Kun je niet zien, dat ik naar je vertrek haak?" Hü nam haar bij haar woord. Er bleef geen andere keuze over. Bü de deur wierp hij nogmaals een blik op haar een langen blik vol smart. „Vaarwel!" zei hij. „O, vaarwel!" antwoordde Jeannette. Daarop nam zy de handen van haar ge zicht weg om hem toe te lachen, maar hoe wel zü haar zelfbeheersching op bewonde renswaardige wüze had weten te herkrijgen, was er in haar glimlachje iets, dat hem on uitsprekelijk griefde. Dit verdreef hem ten slotte uit haar tegenwoordigheid, en ontnam hem allen lust nog langer te dralen. Zooals zy gezegd had, waarom zou hij blijven, als zij naar zün vertrek haakte? Maar de spyt bleef en knaagde aan zijn hart, hoewel hü de wysheid van haar be sluit moest erkennen. Indien zü bezweken was, zouden alle andere overwegingen naar alle winden verstrooid en zyn huwelyk zou voor altijd een smet op zün wapenschild ge weest zijn. Het had weinig gescheeld, of de familie-cer was bezoedeld en hij wist, dat hü na verloop van tyd dankbaar zou zün dat het zoo afgeloopen was. Zü had gezegd, dat de liefde nog bü geen van beiden diep door gedrongen was, en hü gaf haar gaarne ge- lük. Alleen was hü zich in het diepst van zün hart bewust, ofschoon hü het zichzelve» nauwelijks bekennen wilde, dat hü er zeer dichtbij gevaarlijk dichtbij geweest was, haar te veel te beminnen om haar op te geven. HOOFDSTUK EU De laatste vazal Zij was alleen. Een lange, trillende zucht ontsnapte aan Jeannette. Zij liep terug naar het venster en wierp het wijd open voor den vochtigen wes tenwind, als dacht zü te stikken. Zü leunde met haar hoofd tegen de hjst en sloot de oogen. Gedurende de weinige oogenblikken die volgden, was het als had het leven zelf opgehouden. Toen hoorde zy achter zich het opengaan van de deur en dit deed haar haar krachten verzamelen. „HÜ is weg", mompelde zü- ,Ik heb hem weggezonden". Zü had bet toonloos gezegd, alleen om Lady Varleigh in te lichten. Maar het antwoord kwam niet van Lady Varleigh, en zü keerde zich om als door een veer bewogen en al haar lusteloosheid was verdwenen. „Ik hoop niet dat ik stoor", sprak Buck. „Maar Burgess zei, dat je me wilde spreken. Ik klopte, maar je hoorde me zeker niet". Hij stond in het midden van de kamer. Zijn grijze oogen ontmoetten de hare op een eerlyke manier. Hü bracht blijkbaar geen bezoek van deelneming. „Ik kwam eens hooren, of ik ook met het een of ander van dienst kan zyn" zei hy. „Dank je", zei Jeannette. „Er zijn een paar dingen, waarover ik je graag wilde raadple gen als je het goed vindt". „Ik wil met genoegen alles doen wat ik kan", antwoordde hy. Zij wees naar een stoel. „Ga zitten! En laat ik je in de eerste plaats bedanken voor wat je gisteravond voor me gedaan hebt". „O, dat is volstrekt niet noodig!" weerde Buck af. Hij was bü den stoel blüven staan, tot zij plaats genomen had, en ging daarna met ernstig gelaat tegenover haar zitten. Zü ging voort, terwyl het haar steeds meer moeite kostte. „Je begrijpt natuurhjk dat toen ik die mannen buiten wilde hou den ik geen flauw denkbeeld had dat dat „Dat begrijp ik natuurlyk", voleindigde Buck. Zü vouwde haar handen krampachtig over haar knie. „Mij was niets gezegd dat spreekt van zelf. Ik verwacht van jou de waarheid. Wil je me alles zeggen?" „Zeker, wil ik dat", antwoordde Buck. „Het heeft geen zin iets voor je verborgen te hou den; de hoofdzaak is je evenwel reeds be kend. De bank is failliet". „Is er geen enkele hoop meer?" „Het is onherroepelük", hernam Buck. „Zü heeft zich sedert langen tyd alleen door frau duleuze handelingen kunnen staande hou den. Deposito's zijn verduisterd. Rekeningen courant zyn vervalscht. Zü heeft zich in on- gelooflüke speculaties gestoken om geleden verliezen te dekken, maar ten slotte was het gat te groot om het te kunnen dempen. Het is misschien nog wat vroeg om een oor deel uit te spreken, maar ik geloof niet, dat de cliënten een cent van hun geld terug zullen zien". „Was jy ook een cliënt?" vroeg Jeannette plotseling. „Dat doet hier niets ter zake", merkte Buck op. „Je hebt beloofd mü alles te vertellen", bracht zy hem in herinnering. Zonder verder verzet volgde hü haar wenk op. „Korten tyd geleden deponeerde ik by wüze van tüdelyken maatregel een bedrag in de Bank tegen een interest van vier pro cent. Het was geen groot bedrag niet om zich ongerust over te maken". „En geschiedde dat op aanraden van myn vader?" vroeg zü. „Ja, ik geloof- het wel", zei Buck losjes, alsof hü er niets geen belang bü had, „maar hy zal niet geweten hebben dat de krach zoo naby was. Zü moest vroeger of later ko men, maar zoo spoedig had hü haar niet verwacht". „Waarom probeer je het goed te maken?" vroeg Jeannette in al haar wanhoop een weinig wrevelig. „Omdat ik er van overtuigd ben", ant woordde Buck. „Ik geloof dat hy, bijna tot het allerlaatst, hoopte het te kunnen hou den tot. „Tot?" vroeg Jeannette toen hü opeens op hield. „Tot na Je huwelük", antwoordde Buck. „Ha!" Zü maakte haar handen met een büna koortsachtig gebaar van elkander los. „O, God ey gedankt dat het eerder gebeur de!" „Ja", zei Buck. Zü keek hem scherp, half argwanend aan maar hy scheen het niet op te merken, als altijd alleen aan het onmiddellyke en voor de hand liggende denkende. Zyn stompheid had haar altüd gehinderd. Zoo ook nu, maar minder sterk dan vroeger. Het was ontegen zeggelijk een troost, dat hier iemand was dio ontbloot was van voldoende verbeeldings kracht om de uitwerking te zien, die de vér strekkende catastrophe psychologisch in de eerste plaats op haar moest hebben. Hy ver genoegde zich er mee de zaak te beschouwen als ware zü niet meer dan een toeschouwster, en dit feit maakte het haar oneindig gemak kelijker. Zij mocht hem minachten zooveel zy wilde, maar juist om die reden kon zij het over zich krygen zich vryer te uiten tegenover hem dan tegenover wie anders ook. Indien de eenvoud van zijn beschou wing niet haar eerbied voor hem opwekte, het versterkte tenminste haar vertrouwen in hem. „Wil je voortgaan?" hernam zü na een oogenblik. „Ik zou graag weten welke schik kingen er getroffen worden, en wat er waar- schijnlük gebeuren zal". ,Er is nog niets anders bepaald dan de lijkschouwing" antwoordde Buck. „En die zal morgenmiddag gehouden worden, maar je aanwezigheid wordt niet vereischt". „Ha!" Zy zag hem met een snellen, dank baren blik aan. „Heb jij dat zoo geschikt?" .•,Ik roerde dat punt aan", zei Buck. „Maar er bestond geen verschil van meening over. Zij waren zeer schappelijk". ,Dank je", zei Jeannette. Zy zweeg even en deed haar best haar stem even zakehjk te laten klinken als de zijne. „En de begrafe nis? Kunnen wij schikkingen daarvoor ma ken?" „Ik geloof het wel", antwoordde Buck. Zü stond op. Hoewel zy zich niet door haar gevoelens liet meesleepen, kon zy deze kwestie toch niet bespreken, terwyl zij kalm zat. In zün correctheid was Buck ook opge staan, maar zü verzocht hem weer te gaan zitten. „Blyf liever zitten. Ik heb er over na gedacht dat er misschien moeilijkheden zou den kunnen ontstaan over het ter aarde be stellen in gcwüden grond". .Wil je dat atin mij overlaten?" verzocht Buck. „Neen". Zü zei het met beslistheid. ..Tk wou dit- zeggen. Het is mij liever als er over dat onderwerp in het geheel niet gehaspeld wordt. Er is een plekje ln het park dat wij beiden liefhadden.haar stem beefde on verwacht een weinig, maar het was onmid- delhjk voorby. „Ik zou graag willen dat hy daar rustte, als het kon". „Ik zal zorgen dat het kan", zei Buck. „Waar is dat plekje?" Jeannette leunde met haar arm op den schoorsteenmantel en zocht bijna onbewust steun wegens een zwakheid, die zy nauwe lyks opmerkte. „Je weet het prieel onder de boomen...'. mün prieel?" „Ja", antwoordde Buck ernstig. Zü liet het hoofd even zakken. „Daar heb ik vanmorgen vroeg een plekje gemerkt met steenen aan het hoofd- en voeten einde. Dat was het plekje dat ons het dierbaarst was. Ik geloof niet dat.... dat.... iemand hem dat zal misgunnen". Weer beefde haar stem. Zy liet een kuchje hooren dat half misnoegd klonk. „Ik neem het op mij", zei Buck met zyn stalen gezicht. „Moeilijkheden zullen zich niet voordoen. Is er nog meer?" „Wacht even!" zei Jeannette. Zü keerde hem een oogenblik haar rug toe en stond bewegingloos. Neen, het was geen overweldi gende aandoening, het was geen verdriet van welken aard ook; dat alles lag ver, ver be neden de oppervlakte en was nauwelyks be gonnen haar te kwellen. Maar zy voelde zich onwel. Eindelyk sprak zy met een geweldige po ging, zich tegen dat afschuwelyke gevoel van walging verzettende: „Ik heb nog niet gevraagd om hem te zien, maarik zou graag willen, alsalsHet voortgaan was haar onmogelük. Er scheen iets in haar hersens te knappen. Haar lichamehjke aan doeningen overmeesterden haar en zy was machteloos ze te overwinnen. Zy hoopte, dat Buck het niet bemerken zou, maar als ge- woonlyk kwam het anders uit. Hij stond op en wilde haar met een arm ondersteunen. „Het is alweer over", zei zij. „Dat zie ik", antwoordde hü, maar hield haar niettemin vast en zij leunde met ge sloten oogen even tegen hem aan, nauwelyks wetende wat zü deed. Toen haar krachten eindelük teruggekeerd waren, richtte zy zich op, en Buck begon dadelyk te spreken. „Wat het laatste betreft, daarop zou ik niet te hard aandringen als ik je was". „O!" riep zij. „Wat Valerie zei was dus waar! Zy zag hemdaarna". „Dat zal ik niet beweren", hernam Buck. „Maar het zou nergens goed voor zijn. Ik hoop dat je niet zult aanhouden". „Goed dan", antwoordde Jeannette, en zy was er zelve verwonderd over, dat zy zich zoo goedschiks aan zün oordeel onderwierp. „Was dat alles?" vroeg Buck. „Neen, nog niet". Zy draaide zich kalm om en zag hem aan. „Alleen nog dit. Er zal na tuurlyk een vergadering van schuldeischers plaats hebben?" „Ongetwyfeld", zei Buck. „Meer dan één waarschynlük". Zü knikte. „Zooals Ik dacht. En jij bent een van hen. Welnu, dan verklaar ik je dit: ik zal het later tegenover münheer Fother- gill en iedereen v/ien het aangaat herhalen. Ik weet in de verste verte niet in hoeverre ik gerechtigd ben tot het geld, dat mijn vader gisteren op my vastgezet heeft, of wat hij my verder vermaakt mocht hebben. Maar ik zal er geen cent van aanraken. Zijn schul den zyn de myne, en ik zal nooit iets als het mijne beschouwen zoolang die niet volledig betaald zyn". „Neem mij niet kwalyk", merkte Buck op, „maar ik hoop dat je te dien aanzien van besluit veranderen zult, want het is volko men onnoodig en ik betwüfel sterk of men het je vergunnen zal". „O, wees niet zoo dom!" riep Jeannette. Hatuurlijk doe ik het en zy keerde zich ongeduldig van hem af. Hoe kreeg hij het gedaan zelfs in oogenblikken als deze zoo prozaisch, zoo doodnuchter zoo ezelachtig dom te zyn? Achter haar rug klonk zyn vaste, vrij een tonige stem. „In ieder geval is dat een be sluit, waarop wij niet behoeven vooruit te loopen. Is er nog iets anders dat ik voor je doen kan?" „Neen, dank je", antwoordde Jeannette, zonder het hoofd om te draaien. „Het liefst zou ik nu alleen zyn". Zy hoorde hem naar de deur gaan, en toen verweet haar hart haar hevig haar onhartelykheid. Zij keerde zich vlug om. „Buck!" Hij bleef dadelyk stilstaan. Zij meende een eigenaardigen trek, die zeker geen glimlach was, op zyn stereotiep aangezicht te ontdek ken, maar dit herinnerde zij zich later, eer der dan dat het haar nu opviel. Zy trad met uitgestrekte hand op hem toe. „Vaarwel! En hartelyk bedankt!" Het was een echo van de oude Jeannette, die nog niet geheel in de zee van tegenspoed ten onder gegaan was, een tikje aanmati gend, zich zichtbaar op een voetstuk stel lend, zich bewust een gunst te verleenen. Hy bukte zich een weinig over haar hand. „Vaarwel! En bedenk, ik ben tot je dienst alty'd!" Alsof zü hem met eenige mogelykheïd noo dig kon hebben altyd! Zoo smaalde een zwak, benepen stemmetje in de doffe her sens van Jeannette. Zy riep een stüf gele genheidsglimlachje te voorschyn. „Dat is héél lief van jé. Vaarwel!" her haalde zy en na haar hand teruggetrokken te hebben, keerde zij zich af. Zy hoorde hem de deur openen en achter zich sluiten, en liet zich tot een flauw ge baar van ongeduld verleiden. Ja, hy was door en door een doodgoeie kerel, maar ach waarom was hü zoo wanhopig suf en dom? Had de sterke arm van Hugh haar slechts ondersteund! Hoe verschillend! O God, hoe anders! Zij sloot de oogen en rilde. Hij was weg. Zij had hem weggezonden. En hy zou nooit, nooit terugkeeren. De liefde, die alle kloven overspant, was niet voor haar, en in dat oogenblik wist zij, dat er op aarde niets bestond dat die liefde kon evenaren. Alles wat zy ooit gewaardeerd had, rijkdom, ver maken, vleierij, alles was in het niet verzon ken. De teerling was geworpen en het ko ninkrijk was van haar afgevallen. Méér nog, de vader dien zü verafgood had, had deze schande over haar gebracht en nu was ook hij zyn aangewezen weg gegaan en zij was alleen. Eenzaam verlaten behalve door een goedigen sul den laatsten van haar vazallen die haar nog aanbad op zijn zwakke, slappe manier, alleen, omdat hy het altyd gedaan had en de kracht miste om zich van haar los te rukken en haar evenals anderen deden, te laten zinken. Met een gebaar van onultsprekelyke wan hoop sloeg zij de handen ineen: HOOFDSTUK IV. Het zinkende schip. „Lieve, ik kon onmogelyk eerder terugko men", hijgde Lady Varleigh. En is hij al weg? Wanneer komt hü weer?" „Als ge Lord Conister bedoelt", zei Jean nette met opeengeklemde lippen, „nooit!" „Wat?" riep Lady Varleigh! maar toen zag zy het gezicht van Jeannette. „Wat een schandalige yeQt! Ja, ik meen het. Hij is nü als de rest. Er is geen één in de duizend, dia er een vrouw door zou halen als zy gevaar liepen zelf hun vleugels te zengen". „Nu is u onbillijk", merkte Jeannette op. „Zoo?" Lady Varleigh schudde nadrukke- lyk het hoofd. „Ik heb mü nog nooit in een man vergist, lieve, en ik betwüfel of ik het ooit zal doen of zal kunnen. Hü is dus weg, zeg je? Wees blij dat je van hem af bent. Ik heb hem nooit kunnen uitstaan". Jeannette stiet een eigenaardig schril lachje uit. „Ja, hü is weg. En nu zult ge nooit met den Koning op theevisite komen. Dat spijt mij, Lady Varleigh". „Stil!" riep Lady Varleigh, büna als had Jeannette een godslastering geuit. „Wij zul len niet op dien toon voortgaan, lieve. Je zult al je moeilijkheden te boven komen. Dat weet ik omdat je een geboren veroveraar- ster bent. Heb je nog ander bezoek gcLad?" „Ja. Van Buck", antwoordde Jeannette. „Ha!" de zwarte oogen van Lady Varleigh blonken van goedkeuring. „Dat is eerst een uitstekend jongmensch! Maar waar is hij dan nu? Je hebt hem immers ook niet weg gezonden?" „Jawel, ik verzocht hem weg te gaan", zei Jeannette. „Maar hü zal weer terugkomen. Dat doet hy altijd". „Beste jongen!" hernam Lady Varleigh met vuur. „Welnu, lieve, wy zullen Marie laten komen en je bezittingen inpakken. Je weet hoe ik altijd verlangd heb je bij me te hebben". „Ja, ik ga mee", antwoordde Jeannette zeer lydelyk. Zij schikte zich zonder tegenstribbelen in alles wat Lady Varleigh bedisselde. Wat gaf het of zij bleef of ging? Zij scheen volstrekt geen eigen wil meer te bezitten. Het afscheid van Lord Conister scheen al haar krachten opgeslorpt te hebben en verder kwam niets er meer op aan. Later zou zij probeeren met zichzelve in het reine te komen, maar nu liet zy zich alleen met het getij meedrijven. Haar gedachten gingen naar haar vader terug. Zü had een sterk gevoel dat zijn af wezigheid slechts tijdelijk was, byna ver wachtte zy ieder oogenblik zyn terugkomst. Afschuw had haar aangegrepen, maar ver driet als het ware nog niet. Zij was nog niet begonnen hem te missen. Zü kon zich niet indenken, dat hy" gegaan was. Hoewel zy in derdaad zyn laatste rustplaats uitgekozen had, voelde zü nog niet en hierin werd zy door het verstand aanzïenlyk gesterkt dat hij die plaats ooit zou vullen. Men mocht op dat piekje iets neerlegen dat hem ééns bevat had, maar hemzelf de gelief de persoonlykheid, waarmee haar bestaan zoo innig samengeweven was och, nooit nooit nooit! Blykbaar had iedereen verwacht dat zij buiten zichzelve zou zün van verdriet; maar met uitzondering van een vaag gevoel dat zij iets verloren had en dien aanval van wal ging in tegenwoordigheid van Buck, was zij zich geen diepe aandoening bewust. Haar verstand had de schandelijke waarheid om trent de Bank begrepen, maar zy wilde er niet bü stilstaan. Hst scheen niet het hoofd uitgangspunt te zyn. Zij werd rondgewenteld in een draaikolk, zonder dat zij zich verzet ten kon en niets maakte eenigen blyvenden indruk op haar. Zij kon tegen duizend rot sen geslingerd en op twaalf plaatsen gewond worden, maar zy voelde geen pyn, behalve in dat ééne bittere oogenblik, toen haar minnaar van haar weggegaan was. Dat had haar in dat oogenblik diep gewond, maar zy werd reeds weer voortgejaagd en er was nu geen tyd, zelfs niet om te treuren. Dat alles zou later komen. Zy voelde vaag, dat haar een bittere strüd te wachten stond maar dat scheen er nu nog niet op aan te komen. Haar gedachten toefden vóór alles by haar vader, en, wat er ook gebeuren mocht, hem was deze hevige beroering ten minste bespaard. Lady Varleigh had dus nagenoeg vrij spel, en zij maakte er gebruik van. Zy schreef ook een briefje aan Buck Wetherby, dat hem Juist bereikte, toen hy uit Starfields op zijn oude Hall teruggekeerd was. Hij las het briefje, staande op de terrastreden van zijn tehuis, zonder eenige aandoening op zijn reeds bijna geheel uitdrukkingloos gezicht. Na gelezen te hebben, trad hy het huis binnen en ontmoette Skittles op den drem pel. Skittles grijnsde als gewoonhjk, maar had een hoogroode kleur en scheen verle gen. „Naar Starfields geweest?" vroeg Skittles. „Ja", zei Buck, die eveneens was blijven staan. „Morgen lykschouwing". „En wat zal Jeannette doen?" „Zij gaat zoolang naar Lady Varleigh", antwoordde Buck. Skittles scheen verlicht. „Dat dacht Ik wel. Hoor eens, ouwe Buck, ik moet een woordje met je hebben". „Maar het is tijd voor de lunch", merkte Buck op. „Dat weet Ik. En dan wordt het tüd voor iets anders, tot bedty'd toe. Maar je zult niet zoo'n allemachtige haast hebben dat je me niet even te woord kunt staan!" Skittles sprak half schertsend, half over tuigend. Hy" legde een hand op Buck en duwde hem naar de bibliotheek. Buck liet het zich filosofisch welgevallen, misschien bedenkende, dat hy er dan het gauwste af was. Maar zoodra hy de deur achter zich gesloten had werd het hem dui delijk, dat Skittles niet goed wist hoe het aan te vangen zün gemoed te ontlasten. Vóór hij begon schopte hy een paar malen met zijn laars tegen een blok in den haard. Om geen tyd te verliezen nam Buck de pijp, die hij voornemens was na de lunch te rooken en begon haar met stoïcünsche kalmte te stoppen. „Hoor eens!" kwam Skittles eensklaps los. „Ik wou je vertellen dat ik eindelyk tot een besluit gekomen ben en met een collega van het Indische Leger zal ruilen". Buck keek van het stoppen van zyn pijp op. „Ik vermoedde het", zei hij. Skittles lachte eenigszins gedwongen. „Blij me kwijt te raken, hè?" „Dat juist niet", antwoordde Buck. „Maar ik denk dab je je daarginds nuttiger kunt maken dan hier, en je zult niet gauw last krygen van heimwee". „O, ik ga niet alleen", hernam Skittles en hy lachte weer, toen de oogen van zyn broer op hem bleven rusten. „Weet je, oude jon gen, het komt my" voor, dat ik de laatste maanden mijn tyd aardig verknoeid heb. Maar er was een reden voor. Ik wou goed weten wat ik eigenlijk wilde". „Wist je dat dan eerst niet?" vroeg Buck. „Neen. De zaak is, dat ik altyd graag naar Indië gewild heb, maar niet om er een vrouw te zoeken. Te veel concurrentie, heb ik ge hoord, en niet veel dat de moeite waard is. Dus nam ik het besluit dat als ik ging, ik een vrouw met mü zou meenemen". Skittles had nu zün zekerheid herkregen. Hij sprak zelfs een beetje opsnyerig. „Ga je dan trouwen?" vroeg Buck. Skittles lachte met beminnelijke koelbloe digheid. „Je slaat den spyker op zijn kop, ouwe jongen. Het is tamelijk plotseling ge komen. Maar dat doet het dikwijls. Ik hcop, dat de schok niet al te hevig voor jc zal zün", (Wordt vervolgd.)..

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 20