H. D.-VERTELI INGEN
FEUILLETON,
Liefde de Leid-ster
C&C05R07&IS
ZtErP
M&T riE-T AMKt-R
D^SBELM^N
HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAG 3 JULI 1929
'Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
Kwaliteit
door JOHN GALSWORTHY.
Tk kende hem al vanaf mijn jeugd, want
hij maakte mijn vader's schoenen; hij woon
de met Zijn ouderen broer in een klein
winkeltje in een zijstraat van het West-End,
die er met de jaren niet op vooruit gegaan
was.
Het winkeltje had iets rustigs, iets gedistin
geerds; er hing geen bordje van „Hofleve
rancier" buiten, alleen zijn eigen Duitsche
naam stond op het raam geschilderd: „Gebrs.
Gessier", en in de etalage stonden een paar
laarzen. Ik herinner me, dat ik dikwijls
heb zitten denken, hoe hij aan die laarzen
kwam, want hij werkte alleen op bestelling,
en het leek bijna ongelooflijk, dat hij ooit
een paar gemaakt zou kunnen hebben, dat
niet goed paste. Had hij ze expres voor zijn
etalage gekocht? Ook dat leek hoogst on
waarschijnlijk. Hij zou nooit schoenen in zijn
huis geduld hebben, die hij niet zelf gemaakt
had. Bovendien waren ze daar veel te mooi
voor; dat paar lage schoenen, onbeschrijf
lijk van lijn, de lakschoenen met bovenstuk
van stof, de hooge bruine rijlaarzen met hun
prachtige doffe glans, die er zoo soepel en veer
krachtig uitzagen, alsof ze honderd jaar ge
dragen waren inplaats van heelemaal niet.
Die schoenen konden alleen maar gemaakt
zijn door iemand die de ziel van een schoen
altijd voor zich zag zij waren verpersoon
lijkingen van het volmaakte schoeisel. Dit
alles ben ik natuurlijk pas later gaan denken,
hoewel ik al diep van de hooge waardigheid
van hem en zijn broeder doordrongen was,
toen ik promoveerde tot het eerste paar door
hem gemaakte schoenen. Ik was toen veer
tien. Want schoenen maken zooals hij ze
maakte leek mij, en lijkt mij nog een
kunst vol mysterie en schoonheid.
Ik weet nog, hoe ik een keer verlegen op
merkte, terwijl ik hem mijn voet toestak:
„Is het geen moeilijk werk, Mr. Gassier??"
•En zijn antwoord, terwijl een glimlach
zich plotseling vanuit zijn vuurrooden baard
over zijn heele gezicht verspreidde:
„Heddis een Koenst!"
Hijzelf zag eruit alsof hij van leer gemaakt
was met zijn rimpelig, geel gezicht en kroezig
rood haar en roode baard, met de diepe vou
wen die schüto langs zijn wangen naar zijn
mondhoeken liepen, en zijn eentonige
licesche stem, want leer is een stug en kop
pig materiaal. En stugheid en koppigheid
lagen duimen dik op zijn gezicht, alleen lag
er in zijn grijsblauwe oogen de kalme ernst
van den man, die zijn Ideaal gevonden heeft.
Zijn broer leek veel op hem, hoewel iets
bleeker en kleurloozer, zooveel zelfs, dat ik
er in het begin nooit heelemaal zeker van
was, wie ik voor had. Als hij dan aan het
einde van het gesprek niet zei: „Ik zal es
mijn broeder fragen", wist ik dat hij het
was, en anders, dat het zijn broer was.
Toen ik ouder en roekeloozer werd, en mijn
rekeningen liet oploopen, deed ik dat nooit
bij de Gebrs. Gessier. Ik zou er niet naar
toe hebben durven gaan en hem mijn voet
toesteken als ik nog meer dan bijvoorbeeld
twee paar op zijn rekening had staan. Die
twee. paar beteekenden voor hem altijd de
veilige verzekering, dat ik zijn klant' nog
steeds was.
Want het was mij onmogelijk om altijd
mijn schoenen bij hem te bestellen zij
gingen mee tot in het oneindige.
Bij hem ging men naar binnen, niët zoo
als in de meeste winkels, met de gedachte:
„Help me en laat me dan in 's hemelsnaam
gaan!" maar vergenoegd, stil-verheugd; en
je ging zitten op de eenige houten stoel en
wachtte er was nooit iemand in den
winkel. En al gauw kwam dan zijn gezicht,
of dat van zijn broer, over het lage houten
beschotje kijken, dat de winkel afschoot van
de werkplaats.
Een kort geschraap, een zacht geslof van
pantoffels, en hij stond voor me, zonder jas,
een beetje gebogen, met zijn leeren schoot
voor en opgeschorte mouwen, een beetje
knipperend met zijn oogen, alsof hij zoo pas
wakker geworden was uit een droom, of als
een uil, die overdag wakker gemaakt wordt
en een beetje kribbig naar den verstoorder
van zijn rust kijkt.
En dan zei ik: „Goeie middag, Mr, Gessier.
Zoudt u een paar schoenen van Russisch leer
voor mij kunnen maken?"
Dan ging hij zonder een woord te zeggen
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct». per regel.
Uit het Engelsch
van
CHARLES GARVICE.
ID
liét dinér-, duurde lang en eindelijk gaf
Lady 'Marip.éen 'teeken om naar de salon te
gaan waar de koffiegereed stond. Lady
Marie zai dichtbij de piano cn haar vingers
raakten zaclït de toosten aan, terwijl ze met
de anderen sprak.
Ja Lady Marie, ^cn beetje muziek, dat
zouden we wel graag hooren, zei Graaf
Bradfinch.
Wilt u heusclv iets hooren? vroeg Marie,
misschien wil de markies van Belmayne wel
viool spelen. Je hebt toch zeker je viool
meegebracht? Zal- ik je begeleiden?
Ja, graag, zei Philip dankbaar.
Zij zocht muziek uit en ze begonnen te
spelen. Philip vond het niet gemakkelijk om
dU in gezelschap te doen, maar het feit dat
de vrouw van w iehij hield samen met hem
spelen zou, deden hem hart ch ziel in zijn
spel leggen.
Ook Marie kwam onder de betoovering
ervan en toen de laatste tonen waren weg
gestorven en de toehoorders worden van be
wondering spraken zei ze:
Speel nog wat, Philij.
Hij stond op en antwoordde zacht: Als
jij heb wilt, graag.
Toen speelde hij nog een paar Hongaar-
sche dansen, wier wilde hartstochtelijkheid
liet gezelschap in extase bracht.
Wat kunt u prachtig spelen, zei Lady
weg. naar zijn werkplaats of naar den ande
ren hoek van den winkel, en ik bleef stille
tjes in zijn makkelijken houten stoel zitten
en snoof de leerlucht op. Gewoonlijk was hij
al gauw terug, met in zijn hand een stuk
zand-bruin leer. Met zijn oogen erop geves
tigd merkte hij dan op: „Wat een schoon
stuk!" Als ik het dan ook bewonderd had,
informeerde hij verder: „Wanneer moest u
ze haben?" En dan zei ik: „O, wanneer u ze
klaar kunt hebben." Dan hij weer: „Over
twee weken?" Of als het zijn broer was: „Ik
zal es mijn broeder f ragen."
Dan zei ik: „Dank u! Goeie middag, Mr.
Gessier. „Goede mittag!" was zijn antwoord,
terwijl hij nog eens naar het leer in zijn hand
keek. En terwijl ik naar de deur ging hoorde
ik zijn pantoffels alweer naar zijn werkplaats
terug sloffen. Maar als ik iets moest hebben
dat hij nog niet voor mij gemaakt had, dam
pas kwam hij los dan trok hij me mijn
schoen uit en bekeek hem met critischen
blik, vol bewondering voor zijn eigen maak
sel en vol afkeer voor de manier, waarop ik
zijn meesterstuk mishandeld had. Dan zette
hij mijn voet op een stuk papier, ging er
twee of drie keeer losjes met een potlood
omheen en bevoelde dan met nerveuze vin
gers mijn teenen, alsof hij zich met hart en
ziel in mijn schoeisel-behoeften wilde in
leven.
Ik kan den dag niet vergeten waarop ik
tegen hem zei: „Mr. Gessier, dat laatste
paar schoenen van u kraakte."
Hij keek me een poos zwijgend aan, alsof
hij verwachtte dat ik mijn mededeeling zou
herroepen of wijzigen, en zei toen:
„Het was toch werkelijk zoo."
„Dat is niet goed."
„Waren ze een van de eerste dagen nat
geworden?"
„Ik geloof het niet."
Hij sloeg zijn oogen neer, alsof hij zich de
schoenen weer volkomen voor den geest wilde
halen, en het speet me, dat ik hem zoo van
streek had gebracht.
„Stuur ze terug!" zei hij. „Ik zal ze nach-
zien."
Ik kreeg bijna medelijden met mijn arme
krakende schoenen, zoo goed kon ik me de
verontwaardigd-verwonderde blik voorstel
len, waarmee hij op ze neer zou zien.
„Sommige schoenen", zei hij langzaam,
„zijn schlecht en blijven schlecht. Als ik niets
daaraan doen kan, krijgt u ze niet op de
rekening."
Een keer (en ook nooit meer) ging ik bij
vergissing zijn winkel binnen met een paar
schoenen aan, die ik eens, toen ik haast had,
bij een groote schoenenzaak gekocht had. Hij
nam mijn bestelling op zonder me leer te
laten zien, en ik voelde zijn oogen door het
leer van mijn schoenen heenboren. Ten slotte
zei hij
„Die schoenen zijn niet von mir."
Er was niets nijdigs, niets verdrietigs,
zelfs niets minachtends in zijn stem. Hij
stak zijn hand uit en drukte een vinger op
de plaats waar de linkerschoen, in een po
ging om modieus te lijken, zijn-goeden pas
vorm had laten varen.
„Daar doet hij pijn,'" zei hij. „Die grosse,
zaken hebben kein zelf-respect. Bocht!" En
toen, alsof er iets in hem bezweken was, zei
.hij vele bittere dingen. Het is de eerste en
eenige keer, dat ik het ooit met hem over de
moei!ijklieden en zorgen van zijn bestaan
heb gehad.
„Zij krijgen alles," zei hij, „zij adverteeren,
maar arbeiten doen ze niet. Zij stelen het
van ons. Straks heb iek geen werk meer.
Jedes jaar wordt het minder u zult het
zien." En toen ik naar zijn rimpelig gezicht
keek, zag ik daarop vele dingen, die ik nog
nooit opgemerkt had: bittere dingen en
bittere strijd en wat was zijn baard eens
klaps vol met grijze haren 1
Zoo goed als ik kon verklaarde ik hem
hoe ik aan die ongelukkige schoenen kwam.
Maar zijn gezicht en zijn stem maakten zoo'n
diepen indruk op mij, dat ik gedurende de
volgende vijf minuten verscheidene paren
schoenen bestelde. Noodlot! Zij gingen nog
langer dan anders mee. En ik kon het voor
mijn geweten niet verantwoorden naar hem
toe te gaan, voor ze een goed eind op streek
waren: twee jaar later!
Toen ik tenslotte ging ontdekte ik tot mijn
verbazing, dat op één van zijn twee kleine
etalages een andere naam geschilderd stond,
ook van een schoenmaker en natuurlijk
een Hofleverancier. De oude, bekende schoe
nen stonden samengepropt in het andere
raam. Binnen in het in tweeën gedeelde
winkeltje was het donkerder dan ooit. En
het duurde ook langer dan ooit voor hij over
het beschotje keek en het geslof van zijn
pantoffels begon. Ten slotte stond hij voor
me en zei, onderzoekend door zijn brille-
glazen kijkend:
„MrIs het niet?"
„O, mr. Gessier," stamelde ik, „uw schoe
nen zijn gewoon geweldig goed! Kijk eens,
deze zijn riög"keurig!" En "ik stak mijn vöet
naar hem uit. Hij keek ernaar.
„Ja," zei hij, „de menschen moeten geen
goede schoenen meer hebben-"
Ik merkte haastig op: „Wat hebt u met
uw winkel gedaan?"
Hij antwoordde rustig: „Hij was te duur.
Hebt u schoenen noodig?"
Ik bestelde drie paar, hoewel ik er maar
twee noodig had en ging haastig weg. Ir
had het gevoel of hij me aanzag voor één
van de deelgenooten aan een reusachtig
complot tegen-hem, of liever tegen zijn op
vatting van schoenen. En het was pas vele
maanden later dat ik weer naar zijn winkel
ging met het idee. „Tja, ik kan hem toch
niet in den steek laten. Misschien is het zijn
broer wel, die me helpt."
En werkelijk kwam zijn oudere broer van
achter het beschotje uit.
„Wel, Mr. Gessier", zei ik, „hoe gaat het
met u?"
Hij kwam dichterbij en staarde mij aan.
„Goed, danke," zei hij. „Maar mijn broeder
is tot."
En toen zag ik, dat hij het werkelijk zeir
was maar zoo oud geworden! En ik had
hem nog nooit van te voren over zijn broer
hooren praten. Ik zei zachtjes: „O, wat spijt
me dat voor u!"
„Ja", antwoordde hij, „hij was een goede
man en hij maakte goede Schuhe; maar hij
is tot." En hij raakte zijn kruin aan, waar zijn
haar plotseling even sc'naarsch was geworden
als op die van zyn broer, waarschijnlijk om
de oorzaak van zijn dood aan te duiden. „Het
verlies van de helft van de wienkel heeft het
getan. Hebt u nog Schuhe noodig?" En hij
liet mij het stuk leer in zijn hand zien. „Een
schoon stuk."
Ik bestelde verscheidene paren. Het duur
de lang voor ze kwamen maar ze waren
beter dan ooit. Je kon ze gewoon niet af
dragen. En spoedig daarna ging ik buitens
lands.
Meer dan een jaar later was ik pas weer, In
Londen en de eerste winkel, waar ik naar
toe ging, was die van mijn ouden vriend.
Ik had een man van zestig achtergelaten, ik
vond er een van vijf en zeventig, afgesloofd,
mager cn bevend, die me nu werkelijk niet
meer herkende-
„O. Mr. Gessier", zei ik van streek, „wat
zijn uw schoenen goed! Ik heb deze bijna
aldoor gedragen, toeri ik in het buitenland
was, en ze zijn nog niet half op!"
Hij keek lang naar mijn schoenen Sen
paar van Russisch leer, en zijn gezicht leek
wat op te klaren. Hij bukte zich, legde zijn
hand over mijn wreef en vroeg:
.Passen ze u daar? Ik had last mit dat
paar, erlnnere ich mich."
Ik verzekerde hem, dat ze uitstekend zaten.
„Hebt u Schuhe noodig? Ik kan ze wel
voor u maken, het is een schlechte tijd."
Ik antwoordde: „Ja, graag, graag! Ik heb
er veel noodig."
„Ik zal een nieuw model machen. Uw voet
is vielleicht grooter". En heel langzaam trok
hij zijn potlood rond mijn voet, en bevoelde
mijn teenen. Eénsheek hij op en zei: „Wist u,
dat mijn broeder tot ist?"
Het was pijnlijk om mee te maken; ik was
blij toen ik weg kon gaan.
Ik had de schoenen al opgegeven, toen
ze op een avond kwamen. Ik maakte het pak
je open en zette vier paar op een rij. Toen
paste ik ze één voor één aan. Ze waren on
getwijfeld betere, dan hij ooit voor me ge
maakt liad. En voor in één van de straat
schoenen vond ik zijn rekening. Het bedrag
was hetzelfde als gewoonlijk, maar toch gaf
het me een schok"; Hij had nooit zijn reke
ning gestuurd vöor hét eind van de drie
maanden. Ik vloog naar beneden en schreef
een chèque, die ik meteen naar de bus bracht.
Toen ik een week later door het zijstraatje
kwam, bedacht ik me dat ik wel even naar
binnen kon gaan om hem te vertellen hoe
goed zijn schoenen zaten, Maar toen ik bij
zijn winkel kwam stond zijn naam niet meer
op het raam. In de etalage stonden nog cie
lage schoenen, de lakschoenen met stoffen
bovenstuk, de dof-glanzende rijlaarzen.
Ik ging naar binnen. In de twee kleine
winkeltjes, die nu weer één waren geworden,
zat een jonge man.
'„Mr. Gessier thuis?" vroeg ik.
Hij wierp me een zonderlingen blik toe.
„Nee, meneer," zei hij. „Nee. Maar we
zullen gaarne uw bestelling uitvoeren. We
hebben den winkel overgenomen. U zult
onzen naam hiernaast wel gezien hebben. We
hebben verscheidene bekende klanten."
„Ja, ja," zei ik, „maar Mr. Gessier?"
„O", antwoordde hij, „dood".
„Dood! Maar Woensdag voor een week heb
pas deze schoeneri van hem gekregen!"
„Ja", zei hij, „erg plotseling. Hij is gewoon
van honger gestorven!"
„Goeie God!"
„Langzame hongerdood noemde de dokter
het! Maar hij weAte ook zoo idioot! Wou
den winkel aanhouden, wou niet, dat iemand
anders zijn schoenen aanraakte! Als hij een
bestelling kreeg, deed hij er weken over. De
menschen wilden niet wachten. Hij verloor
ledereen. En daar zat hij en sloofde maar
door. Maar dat wil lk voor hem zeggen
Goeie schoenen maken kan le! Maar de con
currentie tegenwoordig! Hij zette nooit een
advertentie! Altijd het beste leer, en alles
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN k 60 Cts. p« rcj.
MinItiiiMCIIIilRIiliBKIIIirillillIllllIllll
'1
Hier Bek) ik einde-
kijk weer die ecBte
pepermunt, wefke
mijn moeder ook
steeds geBruikte.
't Is de origineeke
King-pepermunt.
10 CT5. PER ROL
zelf doen! Tja, zoo gaat het. Wat wou je
anders?"
„Maar hongerdood
„Das nou misschien wat kras uitgedrukt
maar ik weet zelf dat ie dag en nacht
met zijn schoenen bezig was. Tot het laatst
toe. Ziet u, ik ben erbij geweest. Gaf zich
geen tijd om te eten; nooit een cent in huls.
Alles ging op aan huur en leer. Hoe hij het
nog zoo lang heeft uitgehouden, weet ik niet.
Liet altijd zijn kachel uitgaan. Een type was
ie. Maar goeie schoenen maakte ie."
„Ja," zei ik, „hij maakte goeie schoenen."
FAILLISSEMENTEN.
Door de ArrondLssements-Rechtbank te
Haarlem zijn de volgende faillissementen uit
gesproken op Dinsdag 2 Juli 1929:
1. J. Tames, aannemer, wonende te Haar
lem, Laurierstraat 20. Curator Mr. Dr. W. P.
Vis, wonende te Haarlem;
2. P. van der Glas, schilder, wonende te
Haarlem, Zijlvest 29. Curator Mr. C. H.
Beekhuis, wonende te Leeuwarden.
3. Jan van Til Jr.. bollenhandelaar, wonen
de te Hillegom, Stationsweg 184. Curator Mr.
C. Blankevoort, wonende te Haarlem.
Rechter-Commissaris Mr. A. L. M. van
Berckel.
Opgeheven werd het faillissement van:
A. Kelderman, wonende te Haarlem. Cu
rator mevr. Mr. ScheltemaConradi, wonen
de te Haarlem.
ORGELBESPELING
in de Groote of St. Bavokerk te Haarlem op
Donderdag 4 Juli 1929 van 34 uur, door
den heer Klaas Bakker.
Programma.
1. Koraalvoorspel en koraal „Vater unser
im Himmelreich" J. S. Bach.
2. Passacaglia en Fuga c kl. t., J. S. Bach.
3 Koraal E gr. t. J. Jongen.
4. Improvisation-Caprice J. Jongen.
5. Berceuse L. Vierne.
6. Sonate I F. Borowsld.
Allegro ma non troppo.
Andante
Allegro con fuoco.
OM HAAR FRISSCKi
GEUR IETS
BIJZONDERS
OP GOEDE ZEEP STMT
Glenny. Ik vraag me af van wien u die
gave hebt? Uw vader en uw moeder waren
toch geen van beide muzikaal.
Neen, ik herinner mij ook niet dat de
Behnayne's veel aanleg voor muziek hadden,
merkte de oude graaf Brasfinch op. Wat
dat betreft hebt u niet veel met ze gemeen,
trouwens uiterlijk lijkt u ook niet op uw
ouders.
Er werd nog meer muziek gemaakt, maar
de markies wilde niet meer spelen. Mevrouw
Merston leidde enkele oudere gasten naar
de brldge-tafel en de avond ging verder ge
zellig voorbij.
Het is een groot succes geworden, kind,
zei mevrouw Merston, toe'n ze na het ver
trek van de gasten met Marie en Philip
alleen was.
Er wachtte een auto voor Philip, maar de
nacht was zoo prachtig, dat hij er de voor
keur aan gaf om naar huis te wandelen.
Opeens bedacht hij dat hij zijn viool verge
ten had en hij liep de vestibule weer bin
nen. Eerst meende hij dat er niemand in de
salon was, maar plotseling zag hij dat Marie
snikkend op den divan lag. Doodelijk ver
schrikt bleef hij staan; toen riep hij:
Marie!
Ze sprong op en keek hem haast veront
waardigd aan.
Waarom ben je teruggekomen? vroeg
ze met de tranen nog op haar gezicht, terwijl
ze hem koud aankeek.
Ikik kom mijn viool halen, ant
woordde hij. Maar waarom huil je? Ben
je ziek of voel je je ongelukkig? O, Marie!
Geen van beiden, antwoordde ze hoog
hart ig, Toen kreeg ze spijt van haar onvrien
delijkheid en voegde er zachter aan toe:
Ik ben moe. dat is alles; hier is je viool.
Hij nam het instrument aan cn keek nog
eens met bedroefde oogen naar haar.
'Je bent ongelukkig, Marie! Omdat
omdat
Ze lachte. Je moet nooit probeeren de
oorzaak van vrouwentranen op te sporen;
Philip; mijn verdriet is alweer voorbij. Goe
den nacht.
Glimlachend stak ze hem de hand toe en
ging hem voor naar de vestibule. Hij kon niets
meer tegen haar zeggen want de portier en
een knecht stonden bij de deur.
Hij was blij dat hij vbesloten h,ad te wan
delen; hij wilde' alléén zijn om te den
ken. Wat was er met Marie? Was het hun
verloving die haar drukte? Moest hij haar
opgeven?
Hij bleef stil staan en keek een poos rade
loos voor zich uit. Néén, dat kon hij niet.
Bovendien: hij was overtuigd, dat ze dit per
slot van rekening niet eens zou willen. Raven-
ford en Belmayne stonden op het spel; hij
moest geduld hebben, het zou allemaal nog
wel ten goede veranderen.
Toen hij vlak bij huis was, zag hij dat er
een man opzij van den weg stond. Het was
Reuben, die zijn slappen hoed afnam toen
de Markies naderde.
Goeden avond Reuben, zei Philip. je
bent zeker net a!s ik door den heerlijken
nachtlucht verleid tot een wandeling. Wat
schijnt de maan prachtig!
Ja mylord, zei Reuben. Overdag heb
ik weinig tijd om te wandelen, want ik moet
alles alleen doen, sinds Larry weg is.
Philip knikte en stond stil, alsof hij na
dacht.
Ja dat is nu alhoelang is het eigen
lijk a! geleden?' Wat gaat die tijd toch
gauw voorbij! Er. heb je sindsdien nooit meer
iets van hem gehoord?
Neen mylord.
Je hebt hem zeker al die jaren erg ge
mist. Maar ik ben overtuigd dat hij je noy;
wel eens zal komen verrassen met een onver
wachte terugkomst.
Dat denk ik ook, stemde Reuben ernstig
toe; en daar hoop ik dan ook maar
op.
Een oogenblik was er stilte en toen zei
Philip, alsof iets binnen in hem hem dreef
om te spreken over Lady Marie:
Ik ben op het Kasteel geweest. Er was
een diner,
Ik hoop dat het goed gaat met Lady
Marie. Ik heb haar en u nog niet kunnen
gelukwenschen, zei Reuben.
Dank je wel, dan je wel. Reuben, ant
woordde Philip met een zucht.
Ja, het gaat haar uitstekend en ze
spreekt vaak over je. Goeden nacht, Reuben.
Goeden nacht, mylord.
Neem me niet. kwalijk, véegde hij er
aan toe, terwijl Philip verder liep. Hebt
u misschien ook iemand in de laan gezien?
Neen, zei Philip. Waaron;?
Ik dacht dat ik iemand zag bewegen in
het kreupelhout van het park. maar ik kon
niemand vinden en daarom stond ik hier te
wachten, toen u aankwam. Ik wou zien of
er ook iemand uit het kreupelbosch te voor
schijn zou komen.
Philip keek rond. Stroopers misschien,
zei hij. Dunton vertelde me, dat er laatst
een paar vogels weg waren.
Ik geloof niet dat er stroopers in het
dorp zijn, zei Reuben. U en Lady Marie
zijn zoo vrijgevig met het wild en de zalm.
dat niemand behoeft te stroopen. Stroopers
vind je meestal op plaatsen waar de land
heer onvriendelijk en onpopulair is.
Philip lachte.
Ik ben blij dat we populair zijn. Reuben
Als je nog iets ziet zeg dan maar tegen
Dunton dat hij maar eens goed moet uit
kijken. Goedenavond.
RIJKSKWEEKSCHOOL VOOR ONDER
WIJZERS (ESSEN).
Haarlem, 1 en 2 Juli 1929.— Eind«amen
L. O. Geëxamineerd 6 candidate! Ge
slaagd de heeren; B. C. Betzema, Harlem,
A. Brouwer, Haarlem; G. Gotschal,Haar
lem; C. Jongens. Haarlem; J. Rankema,
Hoofddorp: J. W. Stuiver, Aalsmeer.
De vrouw in de portierswoning opeide de
groote poort, hoog en glimlachte tegei haar
jongen meester.
Het spijt me dat ik u uit bed moet ïalen,
juffrouw Burley.
D,at hindert niet, mylord. Ik zoi niet
willen dat een ander u binnen liet. Ik lacht
straks al dat u aankwam en daarom ten ik
maar vast naar de poort gegaan. Maa het
was niet zoo, hoewel Ik toch z.eker voetstap
pen heb gehoord.
Dat heb je ook. Het was Reuben Psyne,
hij heeft in de laan gewandeld.
Philip vertelde er niet bij dat Reuben had
gezegd dat hij iemand had zien loopen. Vant
de jonge landheer wilde de vrouw niet ang
stig makgn.
Eenige oogenblikken bleef hij staan om
naar haar kinderen te vragen, toen liep hij
verder en ging door de openslaande deuen
naar de bibliotheek, die hij zijn „muziek
kamer" noemde.
Een oude man, die al sedert zijn jongeis-
jaren in dienst van de familie was, kw.m
even later binnen met het likeurstel en de
sigaren.
O, dank je wel, Geddon, zei Philip.
Ja, een beetje whisky-en-soda wil ik wel hei-
ben.
Geddon maakte den drank klaar en nan
Philip voorzichtig den vioolkist af, die hij op
tafel legde.
Is er nog iets. meneer? vroeg hij.
Neen, dank je wel Geddon, je kunt
naar bed gaan.
Dank u wel meneer. Zal ik het raan:
maar dicht doen?
Neen, laat het maar open. Het is zoo
warm. Goeden nacht.
.(Wordt vervolgd.)