H. D.-VERTELI INGEN FEUILLETON, Liefde de Leid-ster C&C05R07&IS ZtErP M&T riE-T AMKt-R D^SBELM^N HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAG 3 JULI 1929 'Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.) Kwaliteit door JOHN GALSWORTHY. Tk kende hem al vanaf mijn jeugd, want hij maakte mijn vader's schoenen; hij woon de met Zijn ouderen broer in een klein winkeltje in een zijstraat van het West-End, die er met de jaren niet op vooruit gegaan was. Het winkeltje had iets rustigs, iets gedistin geerds; er hing geen bordje van „Hofleve rancier" buiten, alleen zijn eigen Duitsche naam stond op het raam geschilderd: „Gebrs. Gessier", en in de etalage stonden een paar laarzen. Ik herinner me, dat ik dikwijls heb zitten denken, hoe hij aan die laarzen kwam, want hij werkte alleen op bestelling, en het leek bijna ongelooflijk, dat hij ooit een paar gemaakt zou kunnen hebben, dat niet goed paste. Had hij ze expres voor zijn etalage gekocht? Ook dat leek hoogst on waarschijnlijk. Hij zou nooit schoenen in zijn huis geduld hebben, die hij niet zelf gemaakt had. Bovendien waren ze daar veel te mooi voor; dat paar lage schoenen, onbeschrijf lijk van lijn, de lakschoenen met bovenstuk van stof, de hooge bruine rijlaarzen met hun prachtige doffe glans, die er zoo soepel en veer krachtig uitzagen, alsof ze honderd jaar ge dragen waren inplaats van heelemaal niet. Die schoenen konden alleen maar gemaakt zijn door iemand die de ziel van een schoen altijd voor zich zag zij waren verpersoon lijkingen van het volmaakte schoeisel. Dit alles ben ik natuurlijk pas later gaan denken, hoewel ik al diep van de hooge waardigheid van hem en zijn broeder doordrongen was, toen ik promoveerde tot het eerste paar door hem gemaakte schoenen. Ik was toen veer tien. Want schoenen maken zooals hij ze maakte leek mij, en lijkt mij nog een kunst vol mysterie en schoonheid. Ik weet nog, hoe ik een keer verlegen op merkte, terwijl ik hem mijn voet toestak: „Is het geen moeilijk werk, Mr. Gassier??" •En zijn antwoord, terwijl een glimlach zich plotseling vanuit zijn vuurrooden baard over zijn heele gezicht verspreidde: „Heddis een Koenst!" Hijzelf zag eruit alsof hij van leer gemaakt was met zijn rimpelig, geel gezicht en kroezig rood haar en roode baard, met de diepe vou wen die schüto langs zijn wangen naar zijn mondhoeken liepen, en zijn eentonige licesche stem, want leer is een stug en kop pig materiaal. En stugheid en koppigheid lagen duimen dik op zijn gezicht, alleen lag er in zijn grijsblauwe oogen de kalme ernst van den man, die zijn Ideaal gevonden heeft. Zijn broer leek veel op hem, hoewel iets bleeker en kleurloozer, zooveel zelfs, dat ik er in het begin nooit heelemaal zeker van was, wie ik voor had. Als hij dan aan het einde van het gesprek niet zei: „Ik zal es mijn broeder fragen", wist ik dat hij het was, en anders, dat het zijn broer was. Toen ik ouder en roekeloozer werd, en mijn rekeningen liet oploopen, deed ik dat nooit bij de Gebrs. Gessier. Ik zou er niet naar toe hebben durven gaan en hem mijn voet toesteken als ik nog meer dan bijvoorbeeld twee paar op zijn rekening had staan. Die twee. paar beteekenden voor hem altijd de veilige verzekering, dat ik zijn klant' nog steeds was. Want het was mij onmogelijk om altijd mijn schoenen bij hem te bestellen zij gingen mee tot in het oneindige. Bij hem ging men naar binnen, niët zoo als in de meeste winkels, met de gedachte: „Help me en laat me dan in 's hemelsnaam gaan!" maar vergenoegd, stil-verheugd; en je ging zitten op de eenige houten stoel en wachtte er was nooit iemand in den winkel. En al gauw kwam dan zijn gezicht, of dat van zijn broer, over het lage houten beschotje kijken, dat de winkel afschoot van de werkplaats. Een kort geschraap, een zacht geslof van pantoffels, en hij stond voor me, zonder jas, een beetje gebogen, met zijn leeren schoot voor en opgeschorte mouwen, een beetje knipperend met zijn oogen, alsof hij zoo pas wakker geworden was uit een droom, of als een uil, die overdag wakker gemaakt wordt en een beetje kribbig naar den verstoorder van zijn rust kijkt. En dan zei ik: „Goeie middag, Mr, Gessier. Zoudt u een paar schoenen van Russisch leer voor mij kunnen maken?" Dan ging hij zonder een woord te zeggen INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». per regel. Uit het Engelsch van CHARLES GARVICE. ID liét dinér-, duurde lang en eindelijk gaf Lady 'Marip.éen 'teeken om naar de salon te gaan waar de koffiegereed stond. Lady Marie zai dichtbij de piano cn haar vingers raakten zaclït de toosten aan, terwijl ze met de anderen sprak. Ja Lady Marie, ^cn beetje muziek, dat zouden we wel graag hooren, zei Graaf Bradfinch. Wilt u heusclv iets hooren? vroeg Marie, misschien wil de markies van Belmayne wel viool spelen. Je hebt toch zeker je viool meegebracht? Zal- ik je begeleiden? Ja, graag, zei Philip dankbaar. Zij zocht muziek uit en ze begonnen te spelen. Philip vond het niet gemakkelijk om dU in gezelschap te doen, maar het feit dat de vrouw van w iehij hield samen met hem spelen zou, deden hem hart ch ziel in zijn spel leggen. Ook Marie kwam onder de betoovering ervan en toen de laatste tonen waren weg gestorven en de toehoorders worden van be wondering spraken zei ze: Speel nog wat, Philij. Hij stond op en antwoordde zacht: Als jij heb wilt, graag. Toen speelde hij nog een paar Hongaar- sche dansen, wier wilde hartstochtelijkheid liet gezelschap in extase bracht. Wat kunt u prachtig spelen, zei Lady weg. naar zijn werkplaats of naar den ande ren hoek van den winkel, en ik bleef stille tjes in zijn makkelijken houten stoel zitten en snoof de leerlucht op. Gewoonlijk was hij al gauw terug, met in zijn hand een stuk zand-bruin leer. Met zijn oogen erop geves tigd merkte hij dan op: „Wat een schoon stuk!" Als ik het dan ook bewonderd had, informeerde hij verder: „Wanneer moest u ze haben?" En dan zei ik: „O, wanneer u ze klaar kunt hebben." Dan hij weer: „Over twee weken?" Of als het zijn broer was: „Ik zal es mijn broeder f ragen." Dan zei ik: „Dank u! Goeie middag, Mr. Gessier. „Goede mittag!" was zijn antwoord, terwijl hij nog eens naar het leer in zijn hand keek. En terwijl ik naar de deur ging hoorde ik zijn pantoffels alweer naar zijn werkplaats terug sloffen. Maar als ik iets moest hebben dat hij nog niet voor mij gemaakt had, dam pas kwam hij los dan trok hij me mijn schoen uit en bekeek hem met critischen blik, vol bewondering voor zijn eigen maak sel en vol afkeer voor de manier, waarop ik zijn meesterstuk mishandeld had. Dan zette hij mijn voet op een stuk papier, ging er twee of drie keeer losjes met een potlood omheen en bevoelde dan met nerveuze vin gers mijn teenen, alsof hij zich met hart en ziel in mijn schoeisel-behoeften wilde in leven. Ik kan den dag niet vergeten waarop ik tegen hem zei: „Mr. Gessier, dat laatste paar schoenen van u kraakte." Hij keek me een poos zwijgend aan, alsof hij verwachtte dat ik mijn mededeeling zou herroepen of wijzigen, en zei toen: „Het was toch werkelijk zoo." „Dat is niet goed." „Waren ze een van de eerste dagen nat geworden?" „Ik geloof het niet." Hij sloeg zijn oogen neer, alsof hij zich de schoenen weer volkomen voor den geest wilde halen, en het speet me, dat ik hem zoo van streek had gebracht. „Stuur ze terug!" zei hij. „Ik zal ze nach- zien." Ik kreeg bijna medelijden met mijn arme krakende schoenen, zoo goed kon ik me de verontwaardigd-verwonderde blik voorstel len, waarmee hij op ze neer zou zien. „Sommige schoenen", zei hij langzaam, „zijn schlecht en blijven schlecht. Als ik niets daaraan doen kan, krijgt u ze niet op de rekening." Een keer (en ook nooit meer) ging ik bij vergissing zijn winkel binnen met een paar schoenen aan, die ik eens, toen ik haast had, bij een groote schoenenzaak gekocht had. Hij nam mijn bestelling op zonder me leer te laten zien, en ik voelde zijn oogen door het leer van mijn schoenen heenboren. Ten slotte zei hij „Die schoenen zijn niet von mir." Er was niets nijdigs, niets verdrietigs, zelfs niets minachtends in zijn stem. Hij stak zijn hand uit en drukte een vinger op de plaats waar de linkerschoen, in een po ging om modieus te lijken, zijn-goeden pas vorm had laten varen. „Daar doet hij pijn,'" zei hij. „Die grosse, zaken hebben kein zelf-respect. Bocht!" En toen, alsof er iets in hem bezweken was, zei .hij vele bittere dingen. Het is de eerste en eenige keer, dat ik het ooit met hem over de moei!ijklieden en zorgen van zijn bestaan heb gehad. „Zij krijgen alles," zei hij, „zij adverteeren, maar arbeiten doen ze niet. Zij stelen het van ons. Straks heb iek geen werk meer. Jedes jaar wordt het minder u zult het zien." En toen ik naar zijn rimpelig gezicht keek, zag ik daarop vele dingen, die ik nog nooit opgemerkt had: bittere dingen en bittere strijd en wat was zijn baard eens klaps vol met grijze haren 1 Zoo goed als ik kon verklaarde ik hem hoe ik aan die ongelukkige schoenen kwam. Maar zijn gezicht en zijn stem maakten zoo'n diepen indruk op mij, dat ik gedurende de volgende vijf minuten verscheidene paren schoenen bestelde. Noodlot! Zij gingen nog langer dan anders mee. En ik kon het voor mijn geweten niet verantwoorden naar hem toe te gaan, voor ze een goed eind op streek waren: twee jaar later! Toen ik tenslotte ging ontdekte ik tot mijn verbazing, dat op één van zijn twee kleine etalages een andere naam geschilderd stond, ook van een schoenmaker en natuurlijk een Hofleverancier. De oude, bekende schoe nen stonden samengepropt in het andere raam. Binnen in het in tweeën gedeelde winkeltje was het donkerder dan ooit. En het duurde ook langer dan ooit voor hij over het beschotje keek en het geslof van zijn pantoffels begon. Ten slotte stond hij voor me en zei, onderzoekend door zijn brille- glazen kijkend: „MrIs het niet?" „O, mr. Gessier," stamelde ik, „uw schoe nen zijn gewoon geweldig goed! Kijk eens, deze zijn riög"keurig!" En "ik stak mijn vöet naar hem uit. Hij keek ernaar. „Ja," zei hij, „de menschen moeten geen goede schoenen meer hebben-" Ik merkte haastig op: „Wat hebt u met uw winkel gedaan?" Hij antwoordde rustig: „Hij was te duur. Hebt u schoenen noodig?" Ik bestelde drie paar, hoewel ik er maar twee noodig had en ging haastig weg. Ir had het gevoel of hij me aanzag voor één van de deelgenooten aan een reusachtig complot tegen-hem, of liever tegen zijn op vatting van schoenen. En het was pas vele maanden later dat ik weer naar zijn winkel ging met het idee. „Tja, ik kan hem toch niet in den steek laten. Misschien is het zijn broer wel, die me helpt." En werkelijk kwam zijn oudere broer van achter het beschotje uit. „Wel, Mr. Gessier", zei ik, „hoe gaat het met u?" Hij kwam dichterbij en staarde mij aan. „Goed, danke," zei hij. „Maar mijn broeder is tot." En toen zag ik, dat hij het werkelijk zeir was maar zoo oud geworden! En ik had hem nog nooit van te voren over zijn broer hooren praten. Ik zei zachtjes: „O, wat spijt me dat voor u!" „Ja", antwoordde hij, „hij was een goede man en hij maakte goede Schuhe; maar hij is tot." En hij raakte zijn kruin aan, waar zijn haar plotseling even sc'naarsch was geworden als op die van zyn broer, waarschijnlijk om de oorzaak van zijn dood aan te duiden. „Het verlies van de helft van de wienkel heeft het getan. Hebt u nog Schuhe noodig?" En hij liet mij het stuk leer in zijn hand zien. „Een schoon stuk." Ik bestelde verscheidene paren. Het duur de lang voor ze kwamen maar ze waren beter dan ooit. Je kon ze gewoon niet af dragen. En spoedig daarna ging ik buitens lands. Meer dan een jaar later was ik pas weer, In Londen en de eerste winkel, waar ik naar toe ging, was die van mijn ouden vriend. Ik had een man van zestig achtergelaten, ik vond er een van vijf en zeventig, afgesloofd, mager cn bevend, die me nu werkelijk niet meer herkende- „O. Mr. Gessier", zei ik van streek, „wat zijn uw schoenen goed! Ik heb deze bijna aldoor gedragen, toeri ik in het buitenland was, en ze zijn nog niet half op!" Hij keek lang naar mijn schoenen Sen paar van Russisch leer, en zijn gezicht leek wat op te klaren. Hij bukte zich, legde zijn hand over mijn wreef en vroeg: .Passen ze u daar? Ik had last mit dat paar, erlnnere ich mich." Ik verzekerde hem, dat ze uitstekend zaten. „Hebt u Schuhe noodig? Ik kan ze wel voor u maken, het is een schlechte tijd." Ik antwoordde: „Ja, graag, graag! Ik heb er veel noodig." „Ik zal een nieuw model machen. Uw voet is vielleicht grooter". En heel langzaam trok hij zijn potlood rond mijn voet, en bevoelde mijn teenen. Eénsheek hij op en zei: „Wist u, dat mijn broeder tot ist?" Het was pijnlijk om mee te maken; ik was blij toen ik weg kon gaan. Ik had de schoenen al opgegeven, toen ze op een avond kwamen. Ik maakte het pak je open en zette vier paar op een rij. Toen paste ik ze één voor één aan. Ze waren on getwijfeld betere, dan hij ooit voor me ge maakt liad. En voor in één van de straat schoenen vond ik zijn rekening. Het bedrag was hetzelfde als gewoonlijk, maar toch gaf het me een schok"; Hij had nooit zijn reke ning gestuurd vöor hét eind van de drie maanden. Ik vloog naar beneden en schreef een chèque, die ik meteen naar de bus bracht. Toen ik een week later door het zijstraatje kwam, bedacht ik me dat ik wel even naar binnen kon gaan om hem te vertellen hoe goed zijn schoenen zaten, Maar toen ik bij zijn winkel kwam stond zijn naam niet meer op het raam. In de etalage stonden nog cie lage schoenen, de lakschoenen met stoffen bovenstuk, de dof-glanzende rijlaarzen. Ik ging naar binnen. In de twee kleine winkeltjes, die nu weer één waren geworden, zat een jonge man. '„Mr. Gessier thuis?" vroeg ik. Hij wierp me een zonderlingen blik toe. „Nee, meneer," zei hij. „Nee. Maar we zullen gaarne uw bestelling uitvoeren. We hebben den winkel overgenomen. U zult onzen naam hiernaast wel gezien hebben. We hebben verscheidene bekende klanten." „Ja, ja," zei ik, „maar Mr. Gessier?" „O", antwoordde hij, „dood". „Dood! Maar Woensdag voor een week heb pas deze schoeneri van hem gekregen!" „Ja", zei hij, „erg plotseling. Hij is gewoon van honger gestorven!" „Goeie God!" „Langzame hongerdood noemde de dokter het! Maar hij weAte ook zoo idioot! Wou den winkel aanhouden, wou niet, dat iemand anders zijn schoenen aanraakte! Als hij een bestelling kreeg, deed hij er weken over. De menschen wilden niet wachten. Hij verloor ledereen. En daar zat hij en sloofde maar door. Maar dat wil lk voor hem zeggen Goeie schoenen maken kan le! Maar de con currentie tegenwoordig! Hij zette nooit een advertentie! Altijd het beste leer, en alles INGEZONDEN MEDEDEELINGEN k 60 Cts. p« rcj. MinItiiiMCIIIilRIiliBKIIIirillillIllllIllll '1 Hier Bek) ik einde- kijk weer die ecBte pepermunt, wefke mijn moeder ook steeds geBruikte. 't Is de origineeke King-pepermunt. 10 CT5. PER ROL zelf doen! Tja, zoo gaat het. Wat wou je anders?" „Maar hongerdood „Das nou misschien wat kras uitgedrukt maar ik weet zelf dat ie dag en nacht met zijn schoenen bezig was. Tot het laatst toe. Ziet u, ik ben erbij geweest. Gaf zich geen tijd om te eten; nooit een cent in huls. Alles ging op aan huur en leer. Hoe hij het nog zoo lang heeft uitgehouden, weet ik niet. Liet altijd zijn kachel uitgaan. Een type was ie. Maar goeie schoenen maakte ie." „Ja," zei ik, „hij maakte goeie schoenen." FAILLISSEMENTEN. Door de ArrondLssements-Rechtbank te Haarlem zijn de volgende faillissementen uit gesproken op Dinsdag 2 Juli 1929: 1. J. Tames, aannemer, wonende te Haar lem, Laurierstraat 20. Curator Mr. Dr. W. P. Vis, wonende te Haarlem; 2. P. van der Glas, schilder, wonende te Haarlem, Zijlvest 29. Curator Mr. C. H. Beekhuis, wonende te Leeuwarden. 3. Jan van Til Jr.. bollenhandelaar, wonen de te Hillegom, Stationsweg 184. Curator Mr. C. Blankevoort, wonende te Haarlem. Rechter-Commissaris Mr. A. L. M. van Berckel. Opgeheven werd het faillissement van: A. Kelderman, wonende te Haarlem. Cu rator mevr. Mr. ScheltemaConradi, wonen de te Haarlem. ORGELBESPELING in de Groote of St. Bavokerk te Haarlem op Donderdag 4 Juli 1929 van 34 uur, door den heer Klaas Bakker. Programma. 1. Koraalvoorspel en koraal „Vater unser im Himmelreich" J. S. Bach. 2. Passacaglia en Fuga c kl. t., J. S. Bach. 3 Koraal E gr. t. J. Jongen. 4. Improvisation-Caprice J. Jongen. 5. Berceuse L. Vierne. 6. Sonate I F. Borowsld. Allegro ma non troppo. Andante Allegro con fuoco. OM HAAR FRISSCKi GEUR IETS BIJZONDERS OP GOEDE ZEEP STMT Glenny. Ik vraag me af van wien u die gave hebt? Uw vader en uw moeder waren toch geen van beide muzikaal. Neen, ik herinner mij ook niet dat de Behnayne's veel aanleg voor muziek hadden, merkte de oude graaf Brasfinch op. Wat dat betreft hebt u niet veel met ze gemeen, trouwens uiterlijk lijkt u ook niet op uw ouders. Er werd nog meer muziek gemaakt, maar de markies wilde niet meer spelen. Mevrouw Merston leidde enkele oudere gasten naar de brldge-tafel en de avond ging verder ge zellig voorbij. Het is een groot succes geworden, kind, zei mevrouw Merston, toe'n ze na het ver trek van de gasten met Marie en Philip alleen was. Er wachtte een auto voor Philip, maar de nacht was zoo prachtig, dat hij er de voor keur aan gaf om naar huis te wandelen. Opeens bedacht hij dat hij zijn viool verge ten had en hij liep de vestibule weer bin nen. Eerst meende hij dat er niemand in de salon was, maar plotseling zag hij dat Marie snikkend op den divan lag. Doodelijk ver schrikt bleef hij staan; toen riep hij: Marie! Ze sprong op en keek hem haast veront waardigd aan. Waarom ben je teruggekomen? vroeg ze met de tranen nog op haar gezicht, terwijl ze hem koud aankeek. Ikik kom mijn viool halen, ant woordde hij. Maar waarom huil je? Ben je ziek of voel je je ongelukkig? O, Marie! Geen van beiden, antwoordde ze hoog hart ig, Toen kreeg ze spijt van haar onvrien delijkheid en voegde er zachter aan toe: Ik ben moe. dat is alles; hier is je viool. Hij nam het instrument aan cn keek nog eens met bedroefde oogen naar haar. 'Je bent ongelukkig, Marie! Omdat omdat Ze lachte. Je moet nooit probeeren de oorzaak van vrouwentranen op te sporen; Philip; mijn verdriet is alweer voorbij. Goe den nacht. Glimlachend stak ze hem de hand toe en ging hem voor naar de vestibule. Hij kon niets meer tegen haar zeggen want de portier en een knecht stonden bij de deur. Hij was blij dat hij vbesloten h,ad te wan delen; hij wilde' alléén zijn om te den ken. Wat was er met Marie? Was het hun verloving die haar drukte? Moest hij haar opgeven? Hij bleef stil staan en keek een poos rade loos voor zich uit. Néén, dat kon hij niet. Bovendien: hij was overtuigd, dat ze dit per slot van rekening niet eens zou willen. Raven- ford en Belmayne stonden op het spel; hij moest geduld hebben, het zou allemaal nog wel ten goede veranderen. Toen hij vlak bij huis was, zag hij dat er een man opzij van den weg stond. Het was Reuben, die zijn slappen hoed afnam toen de Markies naderde. Goeden avond Reuben, zei Philip. je bent zeker net a!s ik door den heerlijken nachtlucht verleid tot een wandeling. Wat schijnt de maan prachtig! Ja mylord, zei Reuben. Overdag heb ik weinig tijd om te wandelen, want ik moet alles alleen doen, sinds Larry weg is. Philip knikte en stond stil, alsof hij na dacht. Ja dat is nu alhoelang is het eigen lijk a! geleden?' Wat gaat die tijd toch gauw voorbij! Er. heb je sindsdien nooit meer iets van hem gehoord? Neen mylord. Je hebt hem zeker al die jaren erg ge mist. Maar ik ben overtuigd dat hij je noy; wel eens zal komen verrassen met een onver wachte terugkomst. Dat denk ik ook, stemde Reuben ernstig toe; en daar hoop ik dan ook maar op. Een oogenblik was er stilte en toen zei Philip, alsof iets binnen in hem hem dreef om te spreken over Lady Marie: Ik ben op het Kasteel geweest. Er was een diner, Ik hoop dat het goed gaat met Lady Marie. Ik heb haar en u nog niet kunnen gelukwenschen, zei Reuben. Dank je wel, dan je wel. Reuben, ant woordde Philip met een zucht. Ja, het gaat haar uitstekend en ze spreekt vaak over je. Goeden nacht, Reuben. Goeden nacht, mylord. Neem me niet. kwalijk, véegde hij er aan toe, terwijl Philip verder liep. Hebt u misschien ook iemand in de laan gezien? Neen, zei Philip. Waaron;? Ik dacht dat ik iemand zag bewegen in het kreupelhout van het park. maar ik kon niemand vinden en daarom stond ik hier te wachten, toen u aankwam. Ik wou zien of er ook iemand uit het kreupelbosch te voor schijn zou komen. Philip keek rond. Stroopers misschien, zei hij. Dunton vertelde me, dat er laatst een paar vogels weg waren. Ik geloof niet dat er stroopers in het dorp zijn, zei Reuben. U en Lady Marie zijn zoo vrijgevig met het wild en de zalm. dat niemand behoeft te stroopen. Stroopers vind je meestal op plaatsen waar de land heer onvriendelijk en onpopulair is. Philip lachte. Ik ben blij dat we populair zijn. Reuben Als je nog iets ziet zeg dan maar tegen Dunton dat hij maar eens goed moet uit kijken. Goedenavond. RIJKSKWEEKSCHOOL VOOR ONDER WIJZERS (ESSEN). Haarlem, 1 en 2 Juli 1929.— Eind«amen L. O. Geëxamineerd 6 candidate! Ge slaagd de heeren; B. C. Betzema, Harlem, A. Brouwer, Haarlem; G. Gotschal,Haar lem; C. Jongens. Haarlem; J. Rankema, Hoofddorp: J. W. Stuiver, Aalsmeer. De vrouw in de portierswoning opeide de groote poort, hoog en glimlachte tegei haar jongen meester. Het spijt me dat ik u uit bed moet ïalen, juffrouw Burley. D,at hindert niet, mylord. Ik zoi niet willen dat een ander u binnen liet. Ik lacht straks al dat u aankwam en daarom ten ik maar vast naar de poort gegaan. Maa het was niet zoo, hoewel Ik toch z.eker voetstap pen heb gehoord. Dat heb je ook. Het was Reuben Psyne, hij heeft in de laan gewandeld. Philip vertelde er niet bij dat Reuben had gezegd dat hij iemand had zien loopen. Vant de jonge landheer wilde de vrouw niet ang stig makgn. Eenige oogenblikken bleef hij staan om naar haar kinderen te vragen, toen liep hij verder en ging door de openslaande deuen naar de bibliotheek, die hij zijn „muziek kamer" noemde. Een oude man, die al sedert zijn jongeis- jaren in dienst van de familie was, kw.m even later binnen met het likeurstel en de sigaren. O, dank je wel, Geddon, zei Philip. Ja, een beetje whisky-en-soda wil ik wel hei- ben. Geddon maakte den drank klaar en nan Philip voorzichtig den vioolkist af, die hij op tafel legde. Is er nog iets. meneer? vroeg hij. Neen, dank je wel Geddon, je kunt naar bed gaan. Dank u wel meneer. Zal ik het raan: maar dicht doen? Neen, laat het maar open. Het is zoo warm. Goeden nacht. .(Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6