MS FOILM,
DE PRINSESSENKAMER IN HET PAVILJOEN.
HAARLEMMER HALLETJES
Eens vol kleur en leven, thans hol en uitgestorven.
„Co?.tuumfilms"aardige verkleed-
pa/tijtjes en liefelijke antiekerigheid.
- Een nieuwe t,Faust". - Murnau,
die met zwart en wit toovert. -
Jannings in een goede rol.
Een heel mooi beeld uit „Faust".
Jannings als Mephisio
L. is een tijd geweest, dat de scenario
schrijvers dag en nacht in geschiedenisboe
ken zaten te neuzen, wijl historische films
met hun aardige verkleedpartijen, massa
regie en lieflijke antiekerigheid opgeld de
den. De regisseurs hadden het gemakkelijk
want ze konden de grootste nonsens in el
kaar draaien, ze konden het publiek de erg
ste onwaarschijnlijkheden voorzetten om-
dat het een historische film was, werd alles
geslikt.
Te laat heeft men ingezien, dat van fraaie
costumes, galante gevalletjes, echte juwee-
Jen van zooveel eeuwen geleden, weinig goeds
te maken is. Lubitsch is een enkele keer bo
ven de drakerige comedie uitgekomen en
Lang bleek te beseffen welke eischen een
historische film stelt, toen hij zijn „Nibe-
lungen" maakte, terwijl Tarisch uit de Rus
sische geschiedenis een beeld gaf van Iwan
de Verschrikkelijke, een film maakte, die
méér toonde hoe een, bijna waanzinnige,
liederlijke wreede, figuur zijn stempel op
alles kon drukken, dan hoe de costuums, de
huizen, de meubels, de gebruiken in dien
tijd waren.
Deze historische films, die in het bios
coopbedrijf raak gekarakterisseerd worden
met den naam „costuumfilms", raken uit de
mode. Gelukkig. De enkele goede rolprenten
van dit genre blijven toch.
Maar naast de historische films die in den
eersten titel al direct een jaartal vermelden
of een periode noemen, staan de weinige
films waarbij het onderwerp hoofdzaak was
en het er weinig toe deed of de tijd waarin
het verhaal zich afspeelt een eeuw vroeger
of later viel. Daar werd het gebeuren tot een
sage uit grijze oudheid, en dit is wel een
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Dinsdag 2 Juli zoo eens in Haarlem rond
wandelende, trof het mij toch weer, dat het
zoo stil was één dag voordat de groote strijd
zou worden gestreden, waarbij zou worden
uitgemaakt welke honderd corypheeën ons
volk weer zouden vertegenwoordigen op het
Binnenhof. Er was in Haarlem letterlijk
niets van te zien, dat een zoo gewichtige be
slissing op het punt stond genomen te wor
den Het stadhuis stond er als van ouds, de
menschen liepen er met precies denzelfden
pas in of uit, de verkeersagent op den hoek
regelde een verkeer, dat niet grooter en niet
kleiner was dan anders, saaie menschen ke
ken saai, domme menschen keken dom, ge
leerde menschen keken geleerd, groote men
schen bleven groot en kleine menschen ble
ven klein, precies zooals dat tot nu toe was.
Kortom er was niet de minste verandering
te zien. Hing er dan, zou men zeggen, elec-
triciteit in de lucht, had je een gevoel alsof
er binnen in al die menschen iets kookte,
iets bruiste, iets ziedde, dat er 14 dagen ge
leden niet in kookte, bruiste of ziedde? Al
lerminst, het w.as wat ik met een familiaire
uitdrukking zou willen noemen de dood in
den pot. Het eenige, waaraan je kon bemer
ken, dat er verkiezing zou zijn, waren hiel
en daar de kalkletters op het plaveisel, die
het aan de droogte van de laatste 14 dagen
dankten, dat zij nog bestonden beston
den voor zoover onze sloome voeten de let
ters niet hadden uitgewischt. Inderdaad Plu-
vius heeft het wèl gemaakt met de verkie
zing, maar deze god van den regen was dan
ook de eenige, die zich om de verkiezing
scheen te bekommeren. Voor de rest was het
de dood in den pot.
Ik peinsde daarover zóólang totdat ik
het in Haarlem niet meer uit kon houden.
„Het zal aan ons liggen", dacht ik bij mij
zelf: „wij zijn tenslotte maar een provincie
hoofdstad en het hart van Nederland klopt
in de hoofdstad, klopt in Amsterdam. Daar
zal dus heel wat anders te zien en op te mer
ken vallen, daar zullen wij ons tusschen
Kalverstraat en Nieuwendijk, of Leidsche-
straat en Utrechtschestraat, in Plantage en
plan Zuid gevoelen te midden van de kook
hitte van den strijd". En daar nu toch in
deze koude maand Juni een beetje hitte wel
welkom geweest zou zijn ben ik die kook
hitte gaan opzoeken in Amsterdam. Bij voor
keur breng ik mijn bezoeken aan de hoofd
stad in ae electrische tram, d.w.z. die langs
de Amsterdamsche Vaart loopt, d.w.z. om
het nog duidelijker te omschrijven, die op
rails loopt, d.w.z. om het nóg duidelijker weer
te geven, die geen spoor heet maar een tram
want eigenlijk komt het hier op neer. dat
wij tegenwoordig twee electrische trams heb
ben naar Amsterdam, één, die het doet in
drie kwartier en een andere, die het doet in
van de goede dingen in de ..Nibelungen", dat
Lang en zijn vrouw Thea von Harbou de ge
schiedenis tot een logische, geconcentreerde
eenheid maakten en zich niet lieten aflei
den door de fatale historische feiten.
En Murnau's schepping, Hans Kyser's
scenario van de „Faust", die ik dezer dagen
weer eens zag, heeft dezelfde goede eigen
schap. Kyser had Goethe's meesterwerk
kunnen plunderen, had de Oer-Faust kun
nen nemen als leiddraad, of een der andere
Faust-verhalen. Hij deed het niet, hij zette
een scenario in elkaar, goed gecomponeerd,
maakte als het ware een nieuwe „Faust".
En toen Murnau met de verfilming ervan
begon, werd hij niet gehandicapt door scè
nes die in het geheel minder pasten, kon
ook hij een „Faust" scheppen zooals hij zich
die dacht.
Over Murnau's ideeën over de „Faust" zou
voor de liefhebbers veel te schrijven zijn,
wij willen het werk echter alleen uit film-
aesthetisch oogpunt bezien. En in dit op
zicht alleen is het al belangrijk genoeg.
Murnau, die naar Amerika is geweest
heeft zich daar wel eens aan minder geluk
kige films begaan, hij heeft moeten werken
onder menschen die alleen van dollars en de
gunst van het publiek wisten. Maar toen hij
in Duitschland zijn Faust' maakte, was hij
vrij, kon hij, met zijn grondige vakkennis
en zijn psychologisch inzicht, scheppend
werk verrichten. Is het niet meesterlijk hoe
hij met het zwart en wit symboliseert, hoe
hij enkel met licht en donker beelden van
filmische schoonheid toovert, hoe knap hij
beeldverdeeling toepast. Men behoeft alleen
maar de eerste beelden, de scène van het,
ietwat banaal aandoende, gokje tusschen
den engel en den duivel, te zien om dit
reeds te beseffen.
Niets is reëel in deze film, alles is gezien
als een sage en zoo goed als de een of andere
Amerikaansche regisseur lustiglijk een ge
lukkig einde aan ds film gedraaid zou heb
ben met een jong blijvende Faust en een
lieve, vrije Gretchen als zijn gelukkige echt-
genoote, zoo heeft Murnau een einde aan
de film gemaakt, dat eigenlijk geen einde is,
en toch bevredigt.
Een figuur in deze film speelt een heel
moeilijke rol, speelt een rol waarvan veel
afhangt. Dat is Mephisto, door Jannings ge
speeld. En Jannings, wien deze rol oneindig
beter lag dan de zoetelijke rol van „Vader",
die bruut en valsch en gluiperig moest zijn
én kon zijn, past zich bij 't heele filmwerk
merkwaardig goed aan. Ge moet hem zien
in de scène met. Martha, om te weten dat
Jannings een acteur van ras is, 'een kracht,
die, wanneer hij rollen krijgt zooals in „De
man met de wassen beelden", in „Madame
de Pompadour", in „Variété", sterk, gecon
centreerd spel geeft, waarvan veel te genie
ten valt.
C. G. B.
Lastige journaliste: „Wat doet u als u
merkt dat uw parachute na den sprong niet
open gaat?"
Aviateuf: „Dan ga ik terug en haal een
andere".
(Passing Show).
veertien minuten. Nu ben ik een bezadigd
man; waarom al die geweldige snelheid? Is
drie kwartier in ons leven niet vlug genoeg
en moeten wij het binnen een kwartier zien
te halen? Neen, ik vind de tram een practi-
schen overgang om van de rust in Haarlem
te komen in de drukte van de wereldstad
en zoo ga ik met de tram, stap er uit aan
het eindpunt, getroost mij daar de slecht
ste bestrating, die er met menschenmoge-
lijkheid in een moderne stad te vinden is
en wend mijne schreden het allereerst naar
den Dam. Ik moet erkennen, dat ook daar
niets aan de verkiezing deed denken, zelfs
niet de poppenkast die er vertoond werd,
want men kan toch niet zeggen, dat er
eenig logisch verband bestaat tusschen
Tweede Kamer en poppenkast! Toen ik daar'
een poosje had rondgekeken, wandelde ik
zoo langzamerhand het Rokin eens op en
kwam zoo langs de vermaarde pont, beeld
van de energie, waarmede het Amsterdam
sche gemeentebestuur al jarenlang bezig is
deze stinksloot niet te dempen, en zoo ver
der wandelende ontmoette ik een vracht
wagen, die het eerste teeken gaf van de ko
mende verkiezingen, omdat er een reclame
van Wijnkoop op stond en de leuze: „INDO-
NESIë LOS VAN HOLLAND NU", zoodat wij
nu weten, dat als Wijnkoop in de Kamer
komt, onze Indische bezittingen los van
Holland zullen zijn en dat niet over veertien
dagen, maar NU. En terwijl ik er over dacht,
hoe iets dat toch in eeuwen samengegroeid
is. maar zoo plotseling NU kan worden ge
scheiden, trof een eigenaardig geritsel mijn
oor. Het was op de Amstelbrug, waar het een
beetje woei en het geritsel werd veroorzaakt
door honderden papieren in allerlei kleuren,
die wegwoeien naar een onzekere bestem
ming. Dat was 't tweede teeken van de a.s.
verkiezingen en het derde teeken was een
vrachtwagen van een Amsterdamsche firma,
waarop stond: Proost Papier. Nu moet
men hierbij niet aan eenige ironie denken,
alsof deze vrachtwagen was uitgestuurd om
te verkondigen, dat de verkiezingen toch
maar allemaal papier zijn: evenmin mag
een onvriendelijke beteekenis worden ge
hecht aan het woord Proost, want een goe
de Amsterdammer weet wel, dat Proost niet
beduidt „prosit" of „op je gezondheid", maar
een deftige firma is, die zich voor ironische
toespelingen niet zal leenen.
„Quo Vadis" (waar gaan wij heen?) dacht
ik bij mijzelf en meteen in het enkelvoud:
„waar ga ik eigenlijk heen?" Want je kunt
lang in Amsterdam dwalen en er is dikwijls
iets genoeglijks in, maar je moet toen eigen
lijk weten, waar je heengaat en terecht
komt, vooral met het oog op de vertrekuren
van de tram en het etensuur thuis. Toen
schoot een gedachte door mijn hoofd, als er
dan toch onder de menschen in Amsterdam
zoo weinig zichtbare teekenen waren van
belangstelling in de verkiezingen, zou ik dan
misschien iets meer vinden bij de dieren?
En zoo eenmaal onderweg, zette ik er den
De Prinsessenkamer
Aan weerskanten op de ballustraden liggen
de leeuwen, als eeuwige wachters, strak, zon
der beweging. De muilen vast toegeklemd
met zulk een tandelooze goedgezinde uit
drukking, dat zelfs een kind zonder angst en
beven deze maaksels van steen vroolijk voor
bij huppelt. De oprit tusschen de ballustraden
voert naar het terras, waar de prinsessen-
kamer is gelegen. Een half cirkelvormige
stoep van 5 treden, hooge openslaande
ramen, ondoordringbaar gesloten door bruine,
stevige luiken.
Wij mogen al of niet, onze verschillende
politieke gezindheden meedragen, allen willen
wij zien, allen willen wij weten, wat daar
achter het geslotene heeft geleefd. De luiken
gaan knersend open. Wij komen in de kamer.
Onze oogen kijken groot, nieuwsgierig. Een
wand springt in en vormt als het ware een
apart kamertje. Daar staat het bed.
Andersen heeft het al zoolang geleden
verteld, hoe gevoelig een prinses kan zijn.
Eén enkele groene erwt, verdwaalt onder haar
peluw, of ze voelt den druk en juist daarom
is zij een echte prinses.
Prinsesselijke bedden eischen een bizon -
dere zorg. Dit bed is breed gemaakt van
kostbaar hout, versierd met gouden figuren.
De matras, de kussens zijn vederlicht. Van
de ovale beddehemel hangt als een sneeuwige
koningsmantel, van boven versierd met een
ronde kraag van bolletjes en franje, het gor-
.dijn naar beneden in zware plooien, sleepend
over den grond. Voor de openslaande deur
hetzelfde sneeuwige gordijn, met zijn niet
te tellen kwastjes en bolletjes. De ronde tafel
van mooi, fijn rozenhout staat in het midden.
De kleine inktkoker van porceleln met de
veeren penhouder als een vergeten ding,
daar achtergelaten, heeft de prinses eens ln
handen gehad. Zware, bijna niet-te-verschui-
ven stoelen met gebloemd trijp bekleed, staan
tegen de licht geschilderde muren. De kleine
open haard met gekleurd marmer, de pook
en kolenschep blinkend geschuurd. O, wat
een eentonig bestaan! Waarom mogen ze het
vuur nooit meer dienenGeen vlammen, geen
houtgeknetter, alles dood. En dan de ver
weerde spiegels boven de drie hoekkasten,
wat zijn ze oud! Hoelang is het al geleden,
dat een prinses zich voor hen draaide en
keerde en hen altijd weer raadpleegde?
Speelt een spiegel niet een belangrijke rol
stap in en bereikte binnenkort de Midden
laan, waar de hoofdingang is voor onzen
vermaarden dierentuin. Zou ik hier mis
schien, symboliek gesproken, dingen opmer
ken, die mij zouden herinneren aan de ge
wichtige gebeurtenis, die aanstaande was,
de verkiezing voor de Tweede Kamer?
Een onbewogen suppoost liet mij a raison
van een gulden den tuin binnen en onmid
dellijk barstte in ae papegaaienlaan een ge
weldig gekrijsch los, niet zoozeer ter mijner
verwelkoming als wel omdat de dieren dat
nu eenmaal niet kunnen laten. Het deed in
derdaad aan de verschillende kiezersverga
deringen van den laatsten tijd denken en ik
meende zelfs in de snauwen, die de gekleur
de en witte dieren, wild schommelend deden
hooren, te vernemen: ,,'t is welles!" ,,'t is
nietes!" soms afgewisseld door een soort van
gemompel voor zich heen:, ,,'t is toch wel
les!" van den overkant begroet door het ant
woord van een dergelijk mompelaar: „toch
nietes!" totdat op een gegeven moment er
gens in de laan een plotselinge uitbarsting
van een enthousiasten candidaat, pardon ik
bedoel papegaai, het heele gezelschap weer
aanvulde en van het begin tot het einde
van de laan weer opnieuw fortissimo klonk:
,,'t is welles: 't Is nietes!"
Het is met Artis, wanneer je er een en
kelen keer komt, eigenaardig gesteld. Je
staat plotseling voor een afdeeling, die je
in het geheel niet verwacht had en wanneer
je iets zoekt, kun je het niet vinden, ten
zij je den plattegrond raadpleegt en dan
soms nog niet. Nu zocht ik in het vage in
drukken van de verkiezingen, zoodat ik den
plattegrond in den zak hield en daarvoor be
loond werd omdat ik plotseling stond voor
de nieuwe woonplaats van het leeuwenpaar.
Voor de menschen, die daar nog niet ge
weest zijn, kan ik er dit van zeggen: „Op
den achtergrond zie je een soort van woes
tijn, eenige boomstammen in sierlijke op
zettelijke wanorde door elkaar gesmeten,
eenige rotsblokken in ordelijke wanorde, al
les in een zandkleur, die aangenaam was
voor het oog. Op den voorgrond lag een
leeuw, d e leeuw, niet heel vriendelijk met
zijn rug naar ons toe. Precies een gekozen
Kamerlid op den dag na de verkiezing met
maling aan zijn kiezers. Iets verder lag de
leeuwin, die wel het oog op den leeuw ge
vestigd hield, maar in wier blik toch niet de
eerbied viel op te merken, dien wij mannen
wel gaarne bij vrouwen zien. Ja zelfs toen
een naderende troep kinderen haar uit den
dommel opschrikte, stond zij op, keek naai
den leeuw- alsof zij wilde zeggen„wat heb
ik eigenlijk met jou te maken?" en slenter
de naar den overkant van de woestijn met
een onverschilligen blik. Het deed mij den
ken aan een vrouwelijk Kamerlid, dat bezig
was te overwegen: „waarom zou ik in den
tegenwoordigen tijd nog respect hebben voor
den man" (den leeuw)?
Vóór de woestijn lag een breede water-
in het Paviljoen.
in het leven van prinsessen en koninginnen?
Denk aan de booze stiefmoeder van „Sneeuw
witje", die telkens haar spiegel vroeg:
Spiegeltje, spiegeltje aan den wand,
Wie is de schoonste in het land?
Of aan de schoone bejaarde prinses, die
voor haar spiegel dood werd gevonden in een
jeugdig bruidskleed, terwijl ze haar laatsten
dag van glanzende jeugd verwachtte. Van haar
wordt verteld, dat zij als jong meisje een
van haar jaren heeft afgestaan aan een edel
man, die voor zijn zieke dochter overal jaren
beleende om haar toch in het leven te
houden. De prinses zou zeker de dagen eén
voor één terug ontvangen, zoodra ze dit
wenschte. Tot haar veertigste jaar bracht
ze haar leven vroolijk en onbekommerd door
en dacht ze er zelfs niet aan, een enkelen
dag van het geleende jaar terug te vragen.
Maar toen haar schoonheid begon te kwij
nen, trok zij zich terug op een oud kasteel.
Van daar uit schreef ze haar schuldenaar en
het wonder gebeurde. Moe en fanée ging de
prinses 's avonds naar bed, maar den volgen
den morgen werd ze wakker, licht als een
vogeltje. Het blonde haar weer glanzend en
de lippen rood, vurig rood. Zoo verjongd
verscheen ze op een bal en tal van aanbidders
fladderden om haar heen. Maar nauwelijks
was de nacht van jeugd ten einde of de
prinses liet zich naar het oude kasteel terug
brengen. 365 dagen, ze leken onuitputtelijk:
altijd opnieuw schreef de prinses. Totdat er
op het laatst nog slechts enkele dagen over
bleven- Ach, ze kon niet meer buiten deze
jeugddagen. Nog één dag en dan zou «ze
onherroepelijk oud blijven. Zuinig, zuinig
had ze hem steeds uitgesteld.
Deze mysterieuse geschiedenis was door de
oude prinses aan een reiziger toegefluisterd,
wien het gelukt was. tot haar kasteel door te
dringen. Toen had hij gesmeekt, dien laat
sten dag van jeugd en schoonheid voor hem
op te vragen. Op zijn herhaald aandringen
stemde de prinses eindelijk toe. Ze zou hem
op een bepaalden avond wachten. En op het
aangegeven uur treedt de man het kasteel
binnen. Het huis is vol stilzwijgen. In de
groote eetzaal verspreiden de kandelabers
een zacht licht. De tafel is gedekt, een over
vloed van bloemen. Het kristal fonkelt, het
zilver glanst. Maar het blijft stil, doodelijR
stil.
vlakte, zoodat de leeuwen niet bij ons wij
ook niet bij de leeuwen konden komen. Een
soort van symbolieke voorstelling van de
boden in de Tweede Kamer, die er op moeten
passen, dat ook daar menschen en leeuwen
elkaar niet kunnen naderen Deze watervlak
te was doodstil, rustig en kalm net als de
boden. Achter een steenen balustrade staar
den wij, bezoekers, naar de boden en de
leeuwen, ik bedoel natuurlijk naar de water
vlakte en de leeuwen. Er gebeurde niets, rus
tig lagen de leeuwen, zij brulden niet eens
en toen dat eenige minuten zoo geduurd
had, werd ik daardoor als kiezer onaange
naam getroffen en nam afscheid van het
leeuwenterras en kwam zoo vanzelf in de
oude wilde-direngalerij. Daar liepen achter
tralies heen en weer en heen en weer en nog
eens heen en weer tot in het oneindige de
poema of panter, het luipaard en ik- vroeg
mij af, of die heen en weer gaande bewe
ging misschien 't symbool was van de heen
en weer reizende Kamerleden Den Haag
Lutjebroek, LutjebroekDen Haag, altoos
maar heen en weer, uitgezonderd des nachts,
wanneer ze slapen. Nu bedoel ik weer den
poema en de vacantie voor de Kamerleden.
Ook hier gebeurde weer niets, alleen was er
een panter, die telkens op een bepaald punt
voor de tralies gekomen nijdig tegen ons
blies als een reusachtige kat, bij welke ge
legenheid er meteen uit zijn buik een soort
van gerommel scheen op te komen.
Het geurde niet heel lekker in de
galerij, zoodat ik het veiliger vond
de frissche lucht weer op te zoeken en
bij den vijver op een bankje met genoegen
te staren naar den ibis, den ooievaar, den
reiger en hoe de hoogpootige dieren meer
mogen heeten, die daar rondstappen en ons
met hun deftigheid trachten te imponeeren.
Men zegt, dat het woord deftig een begrip
is dat wij Nederlanders alleen kennen. Zie
daar dan een voordeel, dat wij bezitten bo
ven alle andere volken. Ik kom er rond voor
uit, ik hou van deftigheid: ik ben het zelf
ook, wanneer mijn nieuwe pak pas van den
kleermaker is gekomen en de nieuwe das
een kleurige, maar o zoo bescheiden noot is
in den eenvoud, een welberekenden eenvoud
van mijn naar den nieuwsten snit vervaar
digd costuum. Als de Tweede Kamer geen
deftigheid bezat bij verschillende van haar
leden, wat zou zij dan zijn? Nadenkend
peinzende staarde ik naar de plechtigheid,
waarmede deze dieren door den vijver stap
ten en zou bfjna den tijd hebben vergeten,
wanneer niet ergens in de verte een roepend
dier mij had opgeschrikt en teruggebracht
tot het besef: tram en etenstijd. Ik moest
verder en mij weemoedig losrukkende stapte
ik op. maar stond bijna onmiddellijk weer
stil. want daar trof mijn oog plotseling een
Boeddhabeeld met de neergeslagen oogen en
den lotuskelk in de hand. het beeld der
overweging. Ziedaar dan wel een incarnatie
van de Tweede Kamer: peinzen en overwe
gen. Had ik op dat moment mijn horloge
De bezoeker, voor wien de prinses nog
éénmaal jong za! verschijnen, gaat naar
boven en vindt haar gezeten voor den spie
gel. Maar zij roert zich niet. Het gezicht
Is als altijd gerimpeld en oud. met een
droeven glimlach. Een brief op den grond
verklaarde het mysterie. De levenskunste
naar was op reis gegaan en zou eerst na
jaren terugkeeren, ze kon nu haar laatsten
jeugddag niet ontvangen. Voor den spiegel
had de prinses gehoopt, zich nog éénmaal
jeugdig en frisch te zien. En de teleurstel
ling, dat dit niet zou gebeuren, had haar
gedood.
Zulke tragische geschiedenissen kunnen
alleen door prinsessen worden beleefd. Wat
is het lot geweest van de prinses, in wier
kamer wij zijn binnengekomen? Er hangt
een portret aan den muur. Een vrouw met
een streng gezicht, het haar hoog opgemaakt,
een paar losse krullen vallen aan weers
zijden, de mode van ongeveer 1799. Ach, deze
prinses Willemijntje heeft een niet al tc
gemakkelijk leven gehad.
Geboren te Berlijn, ln een paleis, een kost
bare wieg. fijne kleertjes, het begon alles
zoo mooi! Maar dan, als kindje van ruim drie
jaar van de moeder al gescheiden. Een teer
prinsesje dat reeds haar eigen zelfstandige
huishouding heeft, onder het beheer van een
gouvernante.
Het lijkt als uit een boos sprookje. Een
kindje overgeleverd aan een vrouw, die
nukkig, niet in staat is haar op tc voeden.
Schuw en huilerig liep het prinsesje door de
zalen. Bang voor de roede, die niet ééns,
maar drie, vier maal per dag gebruikt word
om haar te straffen.
Wanneer het prinsesje ongehoorzaam of
driftig was. moest zij naast de schrijftafel
van de gouvernante komen staan, terwijl
deze haar brieven schreef. Zoo stond zij
daar vaak uren lang, soms tot na midder
nacht.
Deze kwaadaardige vrojiw was verzot op
uitgaan en vermaken. A!s zij een feest aan
het hof bijwoonde, moest het prinsesje in
een andere kamer op haar wachten. Nooit
mocht <eij in de schitterende danszaal ver
schijnen. Het ongelukkige kind werd zelfs
op een avond achter slot en grendel gezet,
zonder licht en voedsel, terwijl de gouver
nante naar een vuurwerk ging kijken.
Angstig-bang huilde het prinsesje voort
durend. De moeder schijnt zich al heel wei
nig om haar kind bekommerd te hebben.
Als de prinses tot een schoone jonkvrouw
is opgegroefd. komt de ware Jozef, de stad
houder van Holland, Willem V en voert haar
mee naar de lage landen.
,.En toen kregen zij kinderen, twee jon
gens en een meisje, en leefden verder lang
en gelukkig samen". Zoo heet en eindigt het
in de sprookjes.
Ja, lang heeft de prinses zeker geleefd en
haar kinderen heeft zij een onbezorgde,
vroolijke jeugd gegeven, anders dan haar
eigen trieste kinderjaren. Maar altijd geluk
kig, dat gebeurt niet in het gewone leven.
Deze prinses had een heel bewogen leven.
Het land, waar zij eens blij en luidruchtig
werd binnen gehaald, moest zij later ont
vluchten. Het kookte en bruiste overal, de
revolutie in Frankrijk deed ook hier zich
gelden.
Na jaren lange ballingschap keert de be
jaarde prinses als weduwe naar Holland
terug en beleeft dan groote veranderingen.
Ze zag haar zoon Willem I als- koning ge
kroond. Nog zes jaar heeft de prinses ge
leefd, toen stierf zij op het Loo, waar zij
haar zoon had opgezocht.
Het zomerverblijf voor de prinses, is het
paviljoen „Welgelegen" te Haarlem geweest.
Nu zijn de zalen hol, uitgestorven, eens
waren ze vol leven, vol kleur. Wat bleef
over? Een slaapkamer, waar lang geleden
eens een prinses sliep.
De luiken zijn weer vast gesloten en on
hoorbaar sluipt de avond aan. Hoog is dc
lucht, strak zonder wolken, de maan vlijm
scherp staat als verdwaald in de donkere
ruimte.
Grotesque schaduwen werpen de beelden
van het terras op het gebouw.
De prinsessekamcr slaapt.
Dc stille avond doet droomen.
E. TIERIEHOGERZEIL.
niet in de hand gehad, dan zou ik daar op
deze gewichtige plek nog langer vertoefd
hebben maar de tijd drong en ik moest ver
der en stond plotseling voor de beren. O
griezel van na de verkiezing! De beren, die
zich aan U opdringen, die U niet met rust
laten, die altoos in beweging zijn, behalve
wanneer zij slapen, maar dan slaapt gij ook.
Ik kon het niet langer aanzien, ik sloeg in
de haast de ezels over, een diersoort, waar
mede trouwens de Tweede Kamer niets te
maken heeft en ik zocht met haastige
schreden naar lafenis, die te vinden was in
den vorm van een koelen kwast. Daar vond
ik ook de toekomst, jongens en meisjes,
klassen van scholen, die Artis bezochten en
met een weemoedigen blik, met vreugde
slurpende aan den citroen, dacht ik: „hoe
zult gij zijn, opgroeiende mannen en vrou
wen van Nederland, wanneer later de stem
bus, zooals wij dat noemen, (hoewel het een
heel rare uitdrukking is) U zal roepen! Of
zal dat alles anders zijn? Zal er geen stem
bus meer wezen, die U vervult met altijd
nieuwe hoop, welke altijd weer zal worden
teleurgesteld?
Zie daar de vraag. Zij kreeg geen ant
woord. De komende kiezers en klezerinnen
hadden wel wat beters te doen dan zich te
verdiepen in de toekomst van het parlemen
taire stelsél. Onder de zinspreuk: carpe
diem" (geniet den dag) vlogen zij op de
kellners af die hen kwamen laven met cin-
delooze glazen limonade en toen bemerken
de, dat het half vijf was en tijd om tc ver
trekken, heb ik al de symbolen en al de iro
nieën van Artis achter mij gelaten en ben
op de tram naar den Dam gegaan.
Onderweg bleef onze wagen staan, het
geen volstrekt niets bijzonders is voor een
tramwagen in Amsterdam, die meer tijd
pleegt door te brengen met wachten dan
met rijden. Uit een zijstraat kwam ccn an
dere tram met een volgwagen, die ons
moest voorgaan. Op dat oogenblik stond een
onverschillige orgeldraaier een melodie op
zijn instrument ten gehoore te brengen. De
conducteur van den motorwagen, waarop
wij moesten wachten, stond op het balcon
en deed daar zonder een spier van zijn ge
zicht te vertrekken de draaiende beweging
van den musicus na. Op den volgwagen deed
zijn collega-conducteur met dezelfde onver
stoorbaarheid precies hetzelfde. De orgel
draaier zelf kikte noch blikte. Was dit
deze stalen onverschilligheid, dan de indruk',
dien ik mede moest nemen uit de hoofdstad
van de stemming den dag vóór de verkie
zing in Amsterdam? Neen, 2ij zou de laat
ste impressie niet zijn, want op den Dam
komende, zag ik nog altijd de poppenkast
Netjes op tijd was ik voor het eten thuis.
FIDELIO.