MS FOILM, DE PRINSESSENKAMER IN HET PAVILJOEN. HAARLEMMER HALLETJES Eens vol kleur en leven, thans hol en uitgestorven. „Co?.tuumfilms"aardige verkleed- pa/tijtjes en liefelijke antiekerigheid. - Een nieuwe t,Faust". - Murnau, die met zwart en wit toovert. - Jannings in een goede rol. Een heel mooi beeld uit „Faust". Jannings als Mephisio L. is een tijd geweest, dat de scenario schrijvers dag en nacht in geschiedenisboe ken zaten te neuzen, wijl historische films met hun aardige verkleedpartijen, massa regie en lieflijke antiekerigheid opgeld de den. De regisseurs hadden het gemakkelijk want ze konden de grootste nonsens in el kaar draaien, ze konden het publiek de erg ste onwaarschijnlijkheden voorzetten om- dat het een historische film was, werd alles geslikt. Te laat heeft men ingezien, dat van fraaie costumes, galante gevalletjes, echte juwee- Jen van zooveel eeuwen geleden, weinig goeds te maken is. Lubitsch is een enkele keer bo ven de drakerige comedie uitgekomen en Lang bleek te beseffen welke eischen een historische film stelt, toen hij zijn „Nibe- lungen" maakte, terwijl Tarisch uit de Rus sische geschiedenis een beeld gaf van Iwan de Verschrikkelijke, een film maakte, die méér toonde hoe een, bijna waanzinnige, liederlijke wreede, figuur zijn stempel op alles kon drukken, dan hoe de costuums, de huizen, de meubels, de gebruiken in dien tijd waren. Deze historische films, die in het bios coopbedrijf raak gekarakterisseerd worden met den naam „costuumfilms", raken uit de mode. Gelukkig. De enkele goede rolprenten van dit genre blijven toch. Maar naast de historische films die in den eersten titel al direct een jaartal vermelden of een periode noemen, staan de weinige films waarbij het onderwerp hoofdzaak was en het er weinig toe deed of de tijd waarin het verhaal zich afspeelt een eeuw vroeger of later viel. Daar werd het gebeuren tot een sage uit grijze oudheid, en dit is wel een EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Dinsdag 2 Juli zoo eens in Haarlem rond wandelende, trof het mij toch weer, dat het zoo stil was één dag voordat de groote strijd zou worden gestreden, waarbij zou worden uitgemaakt welke honderd corypheeën ons volk weer zouden vertegenwoordigen op het Binnenhof. Er was in Haarlem letterlijk niets van te zien, dat een zoo gewichtige be slissing op het punt stond genomen te wor den Het stadhuis stond er als van ouds, de menschen liepen er met precies denzelfden pas in of uit, de verkeersagent op den hoek regelde een verkeer, dat niet grooter en niet kleiner was dan anders, saaie menschen ke ken saai, domme menschen keken dom, ge leerde menschen keken geleerd, groote men schen bleven groot en kleine menschen ble ven klein, precies zooals dat tot nu toe was. Kortom er was niet de minste verandering te zien. Hing er dan, zou men zeggen, elec- triciteit in de lucht, had je een gevoel alsof er binnen in al die menschen iets kookte, iets bruiste, iets ziedde, dat er 14 dagen ge leden niet in kookte, bruiste of ziedde? Al lerminst, het w.as wat ik met een familiaire uitdrukking zou willen noemen de dood in den pot. Het eenige, waaraan je kon bemer ken, dat er verkiezing zou zijn, waren hiel en daar de kalkletters op het plaveisel, die het aan de droogte van de laatste 14 dagen dankten, dat zij nog bestonden beston den voor zoover onze sloome voeten de let ters niet hadden uitgewischt. Inderdaad Plu- vius heeft het wèl gemaakt met de verkie zing, maar deze god van den regen was dan ook de eenige, die zich om de verkiezing scheen te bekommeren. Voor de rest was het de dood in den pot. Ik peinsde daarover zóólang totdat ik het in Haarlem niet meer uit kon houden. „Het zal aan ons liggen", dacht ik bij mij zelf: „wij zijn tenslotte maar een provincie hoofdstad en het hart van Nederland klopt in de hoofdstad, klopt in Amsterdam. Daar zal dus heel wat anders te zien en op te mer ken vallen, daar zullen wij ons tusschen Kalverstraat en Nieuwendijk, of Leidsche- straat en Utrechtschestraat, in Plantage en plan Zuid gevoelen te midden van de kook hitte van den strijd". En daar nu toch in deze koude maand Juni een beetje hitte wel welkom geweest zou zijn ben ik die kook hitte gaan opzoeken in Amsterdam. Bij voor keur breng ik mijn bezoeken aan de hoofd stad in ae electrische tram, d.w.z. die langs de Amsterdamsche Vaart loopt, d.w.z. om het nog duidelijker te omschrijven, die op rails loopt, d.w.z. om het nóg duidelijker weer te geven, die geen spoor heet maar een tram want eigenlijk komt het hier op neer. dat wij tegenwoordig twee electrische trams heb ben naar Amsterdam, één, die het doet in drie kwartier en een andere, die het doet in van de goede dingen in de ..Nibelungen", dat Lang en zijn vrouw Thea von Harbou de ge schiedenis tot een logische, geconcentreerde eenheid maakten en zich niet lieten aflei den door de fatale historische feiten. En Murnau's schepping, Hans Kyser's scenario van de „Faust", die ik dezer dagen weer eens zag, heeft dezelfde goede eigen schap. Kyser had Goethe's meesterwerk kunnen plunderen, had de Oer-Faust kun nen nemen als leiddraad, of een der andere Faust-verhalen. Hij deed het niet, hij zette een scenario in elkaar, goed gecomponeerd, maakte als het ware een nieuwe „Faust". En toen Murnau met de verfilming ervan begon, werd hij niet gehandicapt door scè nes die in het geheel minder pasten, kon ook hij een „Faust" scheppen zooals hij zich die dacht. Over Murnau's ideeën over de „Faust" zou voor de liefhebbers veel te schrijven zijn, wij willen het werk echter alleen uit film- aesthetisch oogpunt bezien. En in dit op zicht alleen is het al belangrijk genoeg. Murnau, die naar Amerika is geweest heeft zich daar wel eens aan minder geluk kige films begaan, hij heeft moeten werken onder menschen die alleen van dollars en de gunst van het publiek wisten. Maar toen hij in Duitschland zijn Faust' maakte, was hij vrij, kon hij, met zijn grondige vakkennis en zijn psychologisch inzicht, scheppend werk verrichten. Is het niet meesterlijk hoe hij met het zwart en wit symboliseert, hoe hij enkel met licht en donker beelden van filmische schoonheid toovert, hoe knap hij beeldverdeeling toepast. Men behoeft alleen maar de eerste beelden, de scène van het, ietwat banaal aandoende, gokje tusschen den engel en den duivel, te zien om dit reeds te beseffen. Niets is reëel in deze film, alles is gezien als een sage en zoo goed als de een of andere Amerikaansche regisseur lustiglijk een ge lukkig einde aan ds film gedraaid zou heb ben met een jong blijvende Faust en een lieve, vrije Gretchen als zijn gelukkige echt- genoote, zoo heeft Murnau een einde aan de film gemaakt, dat eigenlijk geen einde is, en toch bevredigt. Een figuur in deze film speelt een heel moeilijke rol, speelt een rol waarvan veel afhangt. Dat is Mephisto, door Jannings ge speeld. En Jannings, wien deze rol oneindig beter lag dan de zoetelijke rol van „Vader", die bruut en valsch en gluiperig moest zijn én kon zijn, past zich bij 't heele filmwerk merkwaardig goed aan. Ge moet hem zien in de scène met. Martha, om te weten dat Jannings een acteur van ras is, 'een kracht, die, wanneer hij rollen krijgt zooals in „De man met de wassen beelden", in „Madame de Pompadour", in „Variété", sterk, gecon centreerd spel geeft, waarvan veel te genie ten valt. C. G. B. Lastige journaliste: „Wat doet u als u merkt dat uw parachute na den sprong niet open gaat?" Aviateuf: „Dan ga ik terug en haal een andere". (Passing Show). veertien minuten. Nu ben ik een bezadigd man; waarom al die geweldige snelheid? Is drie kwartier in ons leven niet vlug genoeg en moeten wij het binnen een kwartier zien te halen? Neen, ik vind de tram een practi- schen overgang om van de rust in Haarlem te komen in de drukte van de wereldstad en zoo ga ik met de tram, stap er uit aan het eindpunt, getroost mij daar de slecht ste bestrating, die er met menschenmoge- lijkheid in een moderne stad te vinden is en wend mijne schreden het allereerst naar den Dam. Ik moet erkennen, dat ook daar niets aan de verkiezing deed denken, zelfs niet de poppenkast die er vertoond werd, want men kan toch niet zeggen, dat er eenig logisch verband bestaat tusschen Tweede Kamer en poppenkast! Toen ik daar' een poosje had rondgekeken, wandelde ik zoo langzamerhand het Rokin eens op en kwam zoo langs de vermaarde pont, beeld van de energie, waarmede het Amsterdam sche gemeentebestuur al jarenlang bezig is deze stinksloot niet te dempen, en zoo ver der wandelende ontmoette ik een vracht wagen, die het eerste teeken gaf van de ko mende verkiezingen, omdat er een reclame van Wijnkoop op stond en de leuze: „INDO- NESIë LOS VAN HOLLAND NU", zoodat wij nu weten, dat als Wijnkoop in de Kamer komt, onze Indische bezittingen los van Holland zullen zijn en dat niet over veertien dagen, maar NU. En terwijl ik er over dacht, hoe iets dat toch in eeuwen samengegroeid is. maar zoo plotseling NU kan worden ge scheiden, trof een eigenaardig geritsel mijn oor. Het was op de Amstelbrug, waar het een beetje woei en het geritsel werd veroorzaakt door honderden papieren in allerlei kleuren, die wegwoeien naar een onzekere bestem ming. Dat was 't tweede teeken van de a.s. verkiezingen en het derde teeken was een vrachtwagen van een Amsterdamsche firma, waarop stond: Proost Papier. Nu moet men hierbij niet aan eenige ironie denken, alsof deze vrachtwagen was uitgestuurd om te verkondigen, dat de verkiezingen toch maar allemaal papier zijn: evenmin mag een onvriendelijke beteekenis worden ge hecht aan het woord Proost, want een goe de Amsterdammer weet wel, dat Proost niet beduidt „prosit" of „op je gezondheid", maar een deftige firma is, die zich voor ironische toespelingen niet zal leenen. „Quo Vadis" (waar gaan wij heen?) dacht ik bij mijzelf en meteen in het enkelvoud: „waar ga ik eigenlijk heen?" Want je kunt lang in Amsterdam dwalen en er is dikwijls iets genoeglijks in, maar je moet toen eigen lijk weten, waar je heengaat en terecht komt, vooral met het oog op de vertrekuren van de tram en het etensuur thuis. Toen schoot een gedachte door mijn hoofd, als er dan toch onder de menschen in Amsterdam zoo weinig zichtbare teekenen waren van belangstelling in de verkiezingen, zou ik dan misschien iets meer vinden bij de dieren? En zoo eenmaal onderweg, zette ik er den De Prinsessenkamer Aan weerskanten op de ballustraden liggen de leeuwen, als eeuwige wachters, strak, zon der beweging. De muilen vast toegeklemd met zulk een tandelooze goedgezinde uit drukking, dat zelfs een kind zonder angst en beven deze maaksels van steen vroolijk voor bij huppelt. De oprit tusschen de ballustraden voert naar het terras, waar de prinsessen- kamer is gelegen. Een half cirkelvormige stoep van 5 treden, hooge openslaande ramen, ondoordringbaar gesloten door bruine, stevige luiken. Wij mogen al of niet, onze verschillende politieke gezindheden meedragen, allen willen wij zien, allen willen wij weten, wat daar achter het geslotene heeft geleefd. De luiken gaan knersend open. Wij komen in de kamer. Onze oogen kijken groot, nieuwsgierig. Een wand springt in en vormt als het ware een apart kamertje. Daar staat het bed. Andersen heeft het al zoolang geleden verteld, hoe gevoelig een prinses kan zijn. Eén enkele groene erwt, verdwaalt onder haar peluw, of ze voelt den druk en juist daarom is zij een echte prinses. Prinsesselijke bedden eischen een bizon - dere zorg. Dit bed is breed gemaakt van kostbaar hout, versierd met gouden figuren. De matras, de kussens zijn vederlicht. Van de ovale beddehemel hangt als een sneeuwige koningsmantel, van boven versierd met een ronde kraag van bolletjes en franje, het gor- .dijn naar beneden in zware plooien, sleepend over den grond. Voor de openslaande deur hetzelfde sneeuwige gordijn, met zijn niet te tellen kwastjes en bolletjes. De ronde tafel van mooi, fijn rozenhout staat in het midden. De kleine inktkoker van porceleln met de veeren penhouder als een vergeten ding, daar achtergelaten, heeft de prinses eens ln handen gehad. Zware, bijna niet-te-verschui- ven stoelen met gebloemd trijp bekleed, staan tegen de licht geschilderde muren. De kleine open haard met gekleurd marmer, de pook en kolenschep blinkend geschuurd. O, wat een eentonig bestaan! Waarom mogen ze het vuur nooit meer dienenGeen vlammen, geen houtgeknetter, alles dood. En dan de ver weerde spiegels boven de drie hoekkasten, wat zijn ze oud! Hoelang is het al geleden, dat een prinses zich voor hen draaide en keerde en hen altijd weer raadpleegde? Speelt een spiegel niet een belangrijke rol stap in en bereikte binnenkort de Midden laan, waar de hoofdingang is voor onzen vermaarden dierentuin. Zou ik hier mis schien, symboliek gesproken, dingen opmer ken, die mij zouden herinneren aan de ge wichtige gebeurtenis, die aanstaande was, de verkiezing voor de Tweede Kamer? Een onbewogen suppoost liet mij a raison van een gulden den tuin binnen en onmid dellijk barstte in ae papegaaienlaan een ge weldig gekrijsch los, niet zoozeer ter mijner verwelkoming als wel omdat de dieren dat nu eenmaal niet kunnen laten. Het deed in derdaad aan de verschillende kiezersverga deringen van den laatsten tijd denken en ik meende zelfs in de snauwen, die de gekleur de en witte dieren, wild schommelend deden hooren, te vernemen: ,,'t is welles!" ,,'t is nietes!" soms afgewisseld door een soort van gemompel voor zich heen:, ,,'t is toch wel les!" van den overkant begroet door het ant woord van een dergelijk mompelaar: „toch nietes!" totdat op een gegeven moment er gens in de laan een plotselinge uitbarsting van een enthousiasten candidaat, pardon ik bedoel papegaai, het heele gezelschap weer aanvulde en van het begin tot het einde van de laan weer opnieuw fortissimo klonk: ,,'t is welles: 't Is nietes!" Het is met Artis, wanneer je er een en kelen keer komt, eigenaardig gesteld. Je staat plotseling voor een afdeeling, die je in het geheel niet verwacht had en wanneer je iets zoekt, kun je het niet vinden, ten zij je den plattegrond raadpleegt en dan soms nog niet. Nu zocht ik in het vage in drukken van de verkiezingen, zoodat ik den plattegrond in den zak hield en daarvoor be loond werd omdat ik plotseling stond voor de nieuwe woonplaats van het leeuwenpaar. Voor de menschen, die daar nog niet ge weest zijn, kan ik er dit van zeggen: „Op den achtergrond zie je een soort van woes tijn, eenige boomstammen in sierlijke op zettelijke wanorde door elkaar gesmeten, eenige rotsblokken in ordelijke wanorde, al les in een zandkleur, die aangenaam was voor het oog. Op den voorgrond lag een leeuw, d e leeuw, niet heel vriendelijk met zijn rug naar ons toe. Precies een gekozen Kamerlid op den dag na de verkiezing met maling aan zijn kiezers. Iets verder lag de leeuwin, die wel het oog op den leeuw ge vestigd hield, maar in wier blik toch niet de eerbied viel op te merken, dien wij mannen wel gaarne bij vrouwen zien. Ja zelfs toen een naderende troep kinderen haar uit den dommel opschrikte, stond zij op, keek naai den leeuw- alsof zij wilde zeggen„wat heb ik eigenlijk met jou te maken?" en slenter de naar den overkant van de woestijn met een onverschilligen blik. Het deed mij den ken aan een vrouwelijk Kamerlid, dat bezig was te overwegen: „waarom zou ik in den tegenwoordigen tijd nog respect hebben voor den man" (den leeuw)? Vóór de woestijn lag een breede water- in het Paviljoen. in het leven van prinsessen en koninginnen? Denk aan de booze stiefmoeder van „Sneeuw witje", die telkens haar spiegel vroeg: Spiegeltje, spiegeltje aan den wand, Wie is de schoonste in het land? Of aan de schoone bejaarde prinses, die voor haar spiegel dood werd gevonden in een jeugdig bruidskleed, terwijl ze haar laatsten dag van glanzende jeugd verwachtte. Van haar wordt verteld, dat zij als jong meisje een van haar jaren heeft afgestaan aan een edel man, die voor zijn zieke dochter overal jaren beleende om haar toch in het leven te houden. De prinses zou zeker de dagen eén voor één terug ontvangen, zoodra ze dit wenschte. Tot haar veertigste jaar bracht ze haar leven vroolijk en onbekommerd door en dacht ze er zelfs niet aan, een enkelen dag van het geleende jaar terug te vragen. Maar toen haar schoonheid begon te kwij nen, trok zij zich terug op een oud kasteel. Van daar uit schreef ze haar schuldenaar en het wonder gebeurde. Moe en fanée ging de prinses 's avonds naar bed, maar den volgen den morgen werd ze wakker, licht als een vogeltje. Het blonde haar weer glanzend en de lippen rood, vurig rood. Zoo verjongd verscheen ze op een bal en tal van aanbidders fladderden om haar heen. Maar nauwelijks was de nacht van jeugd ten einde of de prinses liet zich naar het oude kasteel terug brengen. 365 dagen, ze leken onuitputtelijk: altijd opnieuw schreef de prinses. Totdat er op het laatst nog slechts enkele dagen over bleven- Ach, ze kon niet meer buiten deze jeugddagen. Nog één dag en dan zou «ze onherroepelijk oud blijven. Zuinig, zuinig had ze hem steeds uitgesteld. Deze mysterieuse geschiedenis was door de oude prinses aan een reiziger toegefluisterd, wien het gelukt was. tot haar kasteel door te dringen. Toen had hij gesmeekt, dien laat sten dag van jeugd en schoonheid voor hem op te vragen. Op zijn herhaald aandringen stemde de prinses eindelijk toe. Ze zou hem op een bepaalden avond wachten. En op het aangegeven uur treedt de man het kasteel binnen. Het huis is vol stilzwijgen. In de groote eetzaal verspreiden de kandelabers een zacht licht. De tafel is gedekt, een over vloed van bloemen. Het kristal fonkelt, het zilver glanst. Maar het blijft stil, doodelijR stil. vlakte, zoodat de leeuwen niet bij ons wij ook niet bij de leeuwen konden komen. Een soort van symbolieke voorstelling van de boden in de Tweede Kamer, die er op moeten passen, dat ook daar menschen en leeuwen elkaar niet kunnen naderen Deze watervlak te was doodstil, rustig en kalm net als de boden. Achter een steenen balustrade staar den wij, bezoekers, naar de boden en de leeuwen, ik bedoel natuurlijk naar de water vlakte en de leeuwen. Er gebeurde niets, rus tig lagen de leeuwen, zij brulden niet eens en toen dat eenige minuten zoo geduurd had, werd ik daardoor als kiezer onaange naam getroffen en nam afscheid van het leeuwenterras en kwam zoo vanzelf in de oude wilde-direngalerij. Daar liepen achter tralies heen en weer en heen en weer en nog eens heen en weer tot in het oneindige de poema of panter, het luipaard en ik- vroeg mij af, of die heen en weer gaande bewe ging misschien 't symbool was van de heen en weer reizende Kamerleden Den Haag Lutjebroek, LutjebroekDen Haag, altoos maar heen en weer, uitgezonderd des nachts, wanneer ze slapen. Nu bedoel ik weer den poema en de vacantie voor de Kamerleden. Ook hier gebeurde weer niets, alleen was er een panter, die telkens op een bepaald punt voor de tralies gekomen nijdig tegen ons blies als een reusachtige kat, bij welke ge legenheid er meteen uit zijn buik een soort van gerommel scheen op te komen. Het geurde niet heel lekker in de galerij, zoodat ik het veiliger vond de frissche lucht weer op te zoeken en bij den vijver op een bankje met genoegen te staren naar den ibis, den ooievaar, den reiger en hoe de hoogpootige dieren meer mogen heeten, die daar rondstappen en ons met hun deftigheid trachten te imponeeren. Men zegt, dat het woord deftig een begrip is dat wij Nederlanders alleen kennen. Zie daar dan een voordeel, dat wij bezitten bo ven alle andere volken. Ik kom er rond voor uit, ik hou van deftigheid: ik ben het zelf ook, wanneer mijn nieuwe pak pas van den kleermaker is gekomen en de nieuwe das een kleurige, maar o zoo bescheiden noot is in den eenvoud, een welberekenden eenvoud van mijn naar den nieuwsten snit vervaar digd costuum. Als de Tweede Kamer geen deftigheid bezat bij verschillende van haar leden, wat zou zij dan zijn? Nadenkend peinzende staarde ik naar de plechtigheid, waarmede deze dieren door den vijver stap ten en zou bfjna den tijd hebben vergeten, wanneer niet ergens in de verte een roepend dier mij had opgeschrikt en teruggebracht tot het besef: tram en etenstijd. Ik moest verder en mij weemoedig losrukkende stapte ik op. maar stond bijna onmiddellijk weer stil. want daar trof mijn oog plotseling een Boeddhabeeld met de neergeslagen oogen en den lotuskelk in de hand. het beeld der overweging. Ziedaar dan wel een incarnatie van de Tweede Kamer: peinzen en overwe gen. Had ik op dat moment mijn horloge De bezoeker, voor wien de prinses nog éénmaal jong za! verschijnen, gaat naar boven en vindt haar gezeten voor den spie gel. Maar zij roert zich niet. Het gezicht Is als altijd gerimpeld en oud. met een droeven glimlach. Een brief op den grond verklaarde het mysterie. De levenskunste naar was op reis gegaan en zou eerst na jaren terugkeeren, ze kon nu haar laatsten jeugddag niet ontvangen. Voor den spiegel had de prinses gehoopt, zich nog éénmaal jeugdig en frisch te zien. En de teleurstel ling, dat dit niet zou gebeuren, had haar gedood. Zulke tragische geschiedenissen kunnen alleen door prinsessen worden beleefd. Wat is het lot geweest van de prinses, in wier kamer wij zijn binnengekomen? Er hangt een portret aan den muur. Een vrouw met een streng gezicht, het haar hoog opgemaakt, een paar losse krullen vallen aan weers zijden, de mode van ongeveer 1799. Ach, deze prinses Willemijntje heeft een niet al tc gemakkelijk leven gehad. Geboren te Berlijn, ln een paleis, een kost bare wieg. fijne kleertjes, het begon alles zoo mooi! Maar dan, als kindje van ruim drie jaar van de moeder al gescheiden. Een teer prinsesje dat reeds haar eigen zelfstandige huishouding heeft, onder het beheer van een gouvernante. Het lijkt als uit een boos sprookje. Een kindje overgeleverd aan een vrouw, die nukkig, niet in staat is haar op tc voeden. Schuw en huilerig liep het prinsesje door de zalen. Bang voor de roede, die niet ééns, maar drie, vier maal per dag gebruikt word om haar te straffen. Wanneer het prinsesje ongehoorzaam of driftig was. moest zij naast de schrijftafel van de gouvernante komen staan, terwijl deze haar brieven schreef. Zoo stond zij daar vaak uren lang, soms tot na midder nacht. Deze kwaadaardige vrojiw was verzot op uitgaan en vermaken. A!s zij een feest aan het hof bijwoonde, moest het prinsesje in een andere kamer op haar wachten. Nooit mocht <eij in de schitterende danszaal ver schijnen. Het ongelukkige kind werd zelfs op een avond achter slot en grendel gezet, zonder licht en voedsel, terwijl de gouver nante naar een vuurwerk ging kijken. Angstig-bang huilde het prinsesje voort durend. De moeder schijnt zich al heel wei nig om haar kind bekommerd te hebben. Als de prinses tot een schoone jonkvrouw is opgegroefd. komt de ware Jozef, de stad houder van Holland, Willem V en voert haar mee naar de lage landen. ,.En toen kregen zij kinderen, twee jon gens en een meisje, en leefden verder lang en gelukkig samen". Zoo heet en eindigt het in de sprookjes. Ja, lang heeft de prinses zeker geleefd en haar kinderen heeft zij een onbezorgde, vroolijke jeugd gegeven, anders dan haar eigen trieste kinderjaren. Maar altijd geluk kig, dat gebeurt niet in het gewone leven. Deze prinses had een heel bewogen leven. Het land, waar zij eens blij en luidruchtig werd binnen gehaald, moest zij later ont vluchten. Het kookte en bruiste overal, de revolutie in Frankrijk deed ook hier zich gelden. Na jaren lange ballingschap keert de be jaarde prinses als weduwe naar Holland terug en beleeft dan groote veranderingen. Ze zag haar zoon Willem I als- koning ge kroond. Nog zes jaar heeft de prinses ge leefd, toen stierf zij op het Loo, waar zij haar zoon had opgezocht. Het zomerverblijf voor de prinses, is het paviljoen „Welgelegen" te Haarlem geweest. Nu zijn de zalen hol, uitgestorven, eens waren ze vol leven, vol kleur. Wat bleef over? Een slaapkamer, waar lang geleden eens een prinses sliep. De luiken zijn weer vast gesloten en on hoorbaar sluipt de avond aan. Hoog is dc lucht, strak zonder wolken, de maan vlijm scherp staat als verdwaald in de donkere ruimte. Grotesque schaduwen werpen de beelden van het terras op het gebouw. De prinsessekamcr slaapt. Dc stille avond doet droomen. E. TIERIEHOGERZEIL. niet in de hand gehad, dan zou ik daar op deze gewichtige plek nog langer vertoefd hebben maar de tijd drong en ik moest ver der en stond plotseling voor de beren. O griezel van na de verkiezing! De beren, die zich aan U opdringen, die U niet met rust laten, die altoos in beweging zijn, behalve wanneer zij slapen, maar dan slaapt gij ook. Ik kon het niet langer aanzien, ik sloeg in de haast de ezels over, een diersoort, waar mede trouwens de Tweede Kamer niets te maken heeft en ik zocht met haastige schreden naar lafenis, die te vinden was in den vorm van een koelen kwast. Daar vond ik ook de toekomst, jongens en meisjes, klassen van scholen, die Artis bezochten en met een weemoedigen blik, met vreugde slurpende aan den citroen, dacht ik: „hoe zult gij zijn, opgroeiende mannen en vrou wen van Nederland, wanneer later de stem bus, zooals wij dat noemen, (hoewel het een heel rare uitdrukking is) U zal roepen! Of zal dat alles anders zijn? Zal er geen stem bus meer wezen, die U vervult met altijd nieuwe hoop, welke altijd weer zal worden teleurgesteld? Zie daar de vraag. Zij kreeg geen ant woord. De komende kiezers en klezerinnen hadden wel wat beters te doen dan zich te verdiepen in de toekomst van het parlemen taire stelsél. Onder de zinspreuk: carpe diem" (geniet den dag) vlogen zij op de kellners af die hen kwamen laven met cin- delooze glazen limonade en toen bemerken de, dat het half vijf was en tijd om tc ver trekken, heb ik al de symbolen en al de iro nieën van Artis achter mij gelaten en ben op de tram naar den Dam gegaan. Onderweg bleef onze wagen staan, het geen volstrekt niets bijzonders is voor een tramwagen in Amsterdam, die meer tijd pleegt door te brengen met wachten dan met rijden. Uit een zijstraat kwam ccn an dere tram met een volgwagen, die ons moest voorgaan. Op dat oogenblik stond een onverschillige orgeldraaier een melodie op zijn instrument ten gehoore te brengen. De conducteur van den motorwagen, waarop wij moesten wachten, stond op het balcon en deed daar zonder een spier van zijn ge zicht te vertrekken de draaiende beweging van den musicus na. Op den volgwagen deed zijn collega-conducteur met dezelfde onver stoorbaarheid precies hetzelfde. De orgel draaier zelf kikte noch blikte. Was dit deze stalen onverschilligheid, dan de indruk', dien ik mede moest nemen uit de hoofdstad van de stemming den dag vóór de verkie zing in Amsterdam? Neen, 2ij zou de laat ste impressie niet zijn, want op den Dam komende, zag ik nog altijd de poppenkast Netjes op tijd was ik voor het eten thuis. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17