mm lil JEAN! liTTTT D NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannette Is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenigc detectives bin nen om haar vader te te arresteeren wegens bedrïcgclijke bankbreuk. Hij ontgaat die schande door een eind aan 'zijn leven te maken. Lord Conister gedraagt zich zoo, dat Jeannette hem zijn woord teruggeeft. Buck verzekert haar, dat zijn liefde legen zoo'n stoot bestand is, maar Jeannette wil nu zelf haar brpod gaan verdienen om, als dat mogelijk is, nog eens de schuldeischers van haar va der tc kunnen betalen „Wie is de dame?" vroeg Buck. „Kun je dat niet raden?" was de weder vraag van Skittles. Dc wenkbrauwen van Buck gingen zeer langzaam omhoog. „Als het juffrouw Wyn- gold is lijkt het mij dat je vrijwel de huid verkoopt voor de beer geschoten is". Skittles stond paf. „Juffrouw Wyngold! Mijn goeie man! Je weet niet waar je het over hebt. Ik heb haar altijd bewonderd, dat is nogal glad, maar zij heeft mij nooit in ernst genomen. Ik heb ook nooit in ernst aanzoek om haar gedaan. Wij speelden zoo'n beetje met elkaar. Dat moet je toch gewe ten hebben!" „En je voelt Je niet geneigd nu aanzoek om haar te doen?" vroeg Buck. Zijn toon verried een groote mate van nieuwsgierigheid en toch keerde hij tot het vullen van zijn pijp terug, als was deze be zigheid van oneindig meer belang dan het geen zij bespraken. Skittles keek hem min of meer verachtelijk aan Buck's wijze van re deneeren had hem nooit veel eerbied, afge dwongen. „Och, niet bijster", zei hij. „De omstan digheden kunnen daarvoor nauwelijks als gunstig beschouwd worden. De hemel weet hoe die arme meicl er op het oogenblik aan toe is. Als men probeerde haar te helpen, liep men veel kans zichzelf naar beneden te halen". „Dat zou kunnen", antwoordde Buck. „Tien tegen één van wel", hield Skittles vol. „Maar men kan in de wereld boffen en je weet nooit vooruit. Maar, zooals ik reeds zei, wij beschouwden het nooit als ernst. An ders zou ze me wel gezegd hebben, dat ik er mee ophouden moest". „Dus ben je niet van plan haar nu een kans te geven?" zei Buck. „Neen". Skittles begon zijn voorhoofd te rimpelen. „Je praat net alsof ik er eenigs- zins verplicht toe zou zijn. Het is allemaal onzin, en ik doe het niet. En bovendien, ik ben al verloofd met Valerie". „O, is Valerie het?" Buck keek weer op en zag zijn broer met ernstig peinzende oogen aan. Skittles bewoog zich, als was hij niet op zijn gemak. „Waarom zou het Valerie niet wezen? Zij is een beste meid en dol op me. De West's hebben natuurlijk geen geld niet meer dan wij maar, zooals ik zei, ik ga bij het Indische Leger over, en dan is de zaak gezond". „Waarom heb je daar zoo'n haast mee gemaakt?" vroeg Buck. „O, dat!" En Skittles begon weer te lachen. „Och het kwam meer door haar dan door mij, de arme meid. Ik bracht haar gister avond thuis, weet je. Zij was vreeselijk ge schrikt en een zenuwtoeval nabij. En ik moest haar opmonteren en zoo was het ein de dat ik haar een zoen gaf. Zij scheen het toen nauwelijks te bemerken, maar vanmor gen, toen ik eens even ging vragen hoe het haar ging, maakte zij er zoo'n kabaal over, dat ik met fatsoen niet anders kon doen dan haar vragen. Ik deed het dan ook met het gevolg" en Skittles zette dramatisch een hooge borst „dat ik nu verloofd ben met het liefste meisje van de wereld. En ik kan niet. zeggen, dat ik er spijt van heb". „Dat doet me plezier", zei Buck op zijn stijve, onverschillige manier. „Ilc hoop, dat je haar gelukkig zult maken en ^elf ook ge lukkig zult zijn". Hij stak hem eenigszins lusteloos de hand toe. „Gelukgcwenscht!" „Dank je!" zei Skittles. „Je doet altijd zoo overdreven, nietwaar? En ik hoop dat mijn stap je goedkeuring wegdraagt?" „Volkomen", zei Buck. „En hoe vinden de West's het?" „De ouwe draak viel me natuurlijk om den hals. Ik wist vooruit, dat zij het doen zou. De ouwe baas dronk achter elkaar twee gla zen port voor de gelegenheid. Dat was goed voor zijn juicht, zei hij. Zij laten hem op het oogenblik doen wat hij wil. tot hij weer een aanval krijgt. En ik moet er vanmiddag eten, tusschen twee haakies. Wij willen alles zoo spoedig mogelijk regelen en ik vraag da delijk overplaatsing". „Ik wensch je alle geluk", zei Buck, met een blik op de klok. „Als wij nu eens gingen lunchen?" „Best", antwoordde Skittles. „Ik wou het juist zelf voorstellen. Maar zeg mij eerst eens! Hoe gaat het met Jeannette?" Dc stilte die nu volgde werd verbroken door gerammel niet den pook. Buck keek als naar gewoonte naar het vuur, alvorens de kamer te verlaten. Toen hij daarmee klaar was. richtte hij zich op. „Ik kom juist van Starfields", zei hij. „Juffrouw Wyngold houdt zich bewonde renswaardig goed. Morgen heeft de lijk schouwing plaats. Ik moet getuigen, maar haar aanwezigheid wordt niet vereiseht, dus gaat zij vandaag naar Varlelgh Park O hebben ze jou als getuige gelijmd?" zei Skittles. „Ik ben blij er buiten gebleven te zijn. Maar je was er zoo goed als bij, niet waar?" IX. „Ik was er zoo goed als bij", antwoordde Buck. „Erg prettig voor je!" overwoog Skittles. „Maar, komaan! Laten wij gaan lunchen!. Je bent toch niet van plan op Bandy te wach ten? Hij is gaan rijden met Daphne. Ik hoorde, dat zij hem gisteren een paard aan bood". „Neen, wij zullen niet op hem wachten", zei Buck. Skittles grijnslachte alweer. „Het zou mij niet verwonderen, als zij paartje numero twee werden. Zij gaat op in de sport, en als die ouwe oom van haar het hoekje omgaat, krijgt zij wat geld. Ik zou haar zelf wel wil len hebben, als ik kans had". „Als ik je was, zou ik mij aan het tegen woordige programma houden", merkte Buck op. „O zeker, ik ben volstrekt niet ontevreden. Valerie is een leuke meid. Ik zou haar voor geen ander willen ruilen. Zij wil mij Kit gaan noemen, maar dat zal ik haar niet toe staan. Zou jij? Stel je ééns voor? Er zijn grenzen, en ik wil mijn Indische loopbaan niet beginnen met zoo'n blok aan mijn been", „Hoe minder blokken aan je been hoe be ter". ze Buck. „Je loopbaan komt het eerst". „Jij ernstige ouwe ezel, het was maar gek heid", zei Skittles. Buck zag hem op zijn eerlijke, nuchtere manier aan. „Ja, ik zag wel, dat je gekheid maakte. En vreemd genoeg, ik deed het ook". „Dan vrees ik, dat ik je niet gesnapt heb", zei Skittles. „Het doet er niet toe", antwoordde Buck. HOOFDSTUK V. De laatste in de queue. Eerst toen Buck half klaar was met zijn diner, dat hij alleen in de slecht verlichte eetkamer genoot, verscheen Bandy. Hij trad grommend, met loome schreden binnen en liet zich in een stoel vallen. John, de oude huismeester, bediende hem. Buck ging met eten voort. Bandy begon aan zijn maal met een om zichtige gulzigheid, als van een hond, die bang is dat een vijand gereed staat, om hem zijn been afhandig te maken. Eindelijk schoof hij zijn bord weg en haalde een pakje sigaretten te voorschijn. „Mag ik?" vroeg hij aan Buck. „Steek op!" antwoordde deze. Hij was zelf gereed en nam zijn pijp uit zijn zak. Bandy stond op en begon in de kamer rond te loopen, terwijl John handig de tafel afnam. Zoolang de oude man in de kamer was werd door geen van de twee broers een woord gesproken, maar nauwelijks had hij dc deur achter zich gesloten of Buck sprak tot dc gedaante, die zich. in de schaduwen ophield. „Uit rijden geweest?" „Neen!" beet Bandy hem zoo vinnig toe, dat het bijna een snauw leek. Buck deed een paar trekken aan zijn pijp en hernam: „Morgen is jc verlof om, is het niet?" „Ja". Bandy grauwde weer, maar niet zoo scherp als eerst. Hij trad plotseling in het lamplicht en keek Buck uitdagend aan. „Ik zou in ieder geval vertrokken zijn", zei hij en hij stak zijn kin vooruit. Buck zag naar hem op van uit de diepten van een gemakkelijken stoel, waarin hij zich neergevleid had. „Het spijt me dat je weg gaat, kerel", zei hij eenvoudig. Het gezicht van Bandy klaarde op, als had een fee het met een tooverstokje aange raakt. 1-Iij liet zich in een stoel vlak naast Buck vallen en greep zijn knie. „Ik zal je eens iets zeggen", bromde hij, „dat slechts één ander persoon op de wereld ooit zal weten. Ik bracht vanmiddag Jeannette een bezoek. Zij stond op het punt naar Varleigh Park te vertrekken, maar ik kon haar een' paar minuten alleen spreken. En ik vroeg haar met mij te trouwen". Buck omklemde zijn hand vast met de zijne, maar zei niets en ging kalm voort zijn pijp te rooken. Na een oogenblik ging Bandy eenigszins gejaagd voort: „Ik had natuurlijk geen oogenblik gedacht, dat zij mij aan zou ne men, vroeger, maar nu dit gebeurd is, och, voelde ik mij eenigszins verplicht haar te laten begrijpen dat die zaak mij niets kon schelen, voor zoover mij betrof. Ik gaf het haar duidelijk genoeg te verstaan ten minste zij zei dat ze mij begreep maar niettemin gaf ze mij de bons. Zij deed het heel vriendelijk, maar ik ben er toch een beetje kapot van. Ik had gedacht, dat ik misschien, in dit oogenblik, een schijntje kans had". „En zul je het haar nog niet eens vragen?" zei Buck na eenige oogenblikken van zwij gende sympathie. Bandy schudde het hoofd. „Dient nergens toe. Je reinste tijdverlies. Dat zei ze. En ze weet wat zij wil als de beste. En verder", zei hij met een zichtbare poging zich goed te houden, „zal ik het te boven komen. Zoo sentimenteel ben ik niet. Ik heb nooit naai de maan verlangd". „Zeer verstandig", zei Buck. Hij deed een zwaren trek aan zijn pijp en zij zwegen de eerstvolgende seconden. De gloed van den haard speelde over het gezicht van Buck, terwijl hij in den stoel lag en liet zekere lijnen om zijn mond en oogen die hem een eenigszins neerslachtig uiterlijk gaven, goed uitkomen. Bandy, die hem juist gadsloeg, merkte het op. „Wat scheelt je?" vroeg Bandy. „Mij schelen?" „Ja. Je -ziet er een beetje betrokken uit. Heb je iets?" „Neen, niets", antwoordde Buck en hij glimlachte dadelijk. Voldaan ging Bandy voort met in sombere overpeinzing naar de vlammen te staren. „De hemel mag weten wat zij nu zal gaan doen", zei hij. „Het is onmogelijk te zeggen", merkte Buck op. „Ja, dat: weet ik. Maar wat denk je dat zij doen zal?" Bandy sprak aandringend, zelfs strijdlustig. „Als zij niet trouwen wil en zij heeft niets om van te leven „Lady Varleigh is er ook nog", bracht Buck hem onder het oog. „Ffff! Zij zal niet op haar kosten willen leven", verklaarde Bandy. „Als ik haar goed ken, zal zij op niemands kosten willen leven", zei Buck. „Dan zal zij moeten trouwen", redeneerde Bandy verder. „Ik zei haar, dat ik mijn ont slag uit den dienst zou vragen ëri in Zuid- Afrika gaan boeren als ze mij nam. Maar het hielp geen steek. Zij wou eenvoudig niet luisteren. Maar wat wil zij in 's hemelsnaam dan doen? Denk je dat zij met den Panne- koek zal trouwen?" „Neen", antwoordde Buck. „Maar wat dan? Bandy hield eensklaps op en zag hem aan. „Wel wel stamelde hij als versuft „Je bedoelt daar toch niet mee dat jij haar trouwt!" „Zei ik dat dan?" vroeg Buck. „Neen! Maar jijmaar jijO, hoor eens, dat spijt mij. Ik had jou heelemaal vergeten", zei Bandy met eenig berouw. „Beste jongen, er valt niets te betreu ren", hernam Buck en hij klopte met zijn gewone nauwgezetheid de asch uit zijn pijp. „Je hebt gezegd dat je het te boven zult komen. En dat, veronderstel ik, zal het ge val zijn met iedereen mettertijd". „Maar jij niet", beweerde Bandy. „Ik zou niet weten wat ik te boven moest komen", antwoordde de oudste broer pein zend. „Als ik nooit trouw, zal ik het niet be sterven". „Je zult nooit trouwen", zei Bandy vol ver trouwen. „Daar ben je geen man voor. Zoo als Skittles zegt ben je te vol berusting in je lot". „En Skittles zal het wel weten". „Hij is nogal slim", gaf Bandy toe, „of schoon ik hem bijna een trap gaf, toen hij het zei. Want je bent een beter mensch dan één van ons tweeën en dat weet hij net zoo goed als ik". „Zou je denken?" zei Buck. „Ja. Ik weet het zeker". Bandy sprak met overtuiging. „En waarschijnlijk weet Jean nette het ook. Alleen je bent zoo oudcr- wetsch en langzaam, dat zij haar geduld verliest. Waarom doe je niet ineens een aan val op haar, Buck? Zij zou geneigd kunnen zijn de hemel weet het je te nemen, als alle anderen haar in den steek laten". „Dat is de vraag nog", meende Buck. „Nu, met vragen kom je niet verder. Doe het, en handel!" In zijn vuur om den ander aan te zetten vergat Bandy zijn eigen leed. „Het zou prachtig zijn als je haar toch nog kreeg. Maar je zult er gauw bij moeten zijn. Met stilzitten kom je niet verder. Je hebt zoo lang aan het einde van de queue ge staan dat het geen wonder is dat de men- schen vergeten hebben dat jij er ook bent. Doe een zet, kerel! Waag den aanval hoe dan ook! Zet je beste beentje voor!" Zijn aandringen riep een glimlach op het gezicht van Buck te voorschijn dien pret- tigen, vroolijken glimlach, dien de meeste menschen kenden en gaarne mochten. „Ik weet niet zeker of dat mij helpen zou beste jongen", zei hij. „Maar, wie weet de kans kan misschien komen. En je zou het mij niet kwalijk nemen als ik haar waar nam?" „Kwalijk nemen!" riep Bandy met de diep ste verachting. „Kom, wees niet zoo'n uils kuiken, Buck. Je trekt altijd net zoo'n ge- zichta Maar onwillekeurig moet ik altijd den ken dat je het best zou kunnen laten als je wilde". „Daarvoor ben ik je dankbaar", hernam Buck, nog steeds lachende, wat aan zijn ge- zich een eigenaardigeÉ glans verleende.- „I-Iet is verduiveld aardig van je, Bart, en ik zal het niet vergeten. Ilc zal probeeren of het mij lukt als je denkt dat het mij helpen „Dat doet het natuurlijk", hernam Bandy met vuur. „Hoor eens! Is hier niets te drin ken? Ik wil klinken op je geluk". „Dan deed je beter met John te schellen en hem te vragen, of er iets is", antwoordde Buck, HOOFDSTUK VI. Dc weigering Een dag na de begrafenis van haar vader streek er een ijskoude wind over het dal en het leek Jeannette alsof de heele wereld grauw gewórden was. Zijn overschot werd in de door haar uitgekozen plek ter ruste gelegd, ein op zijn eigen verzoek verrichtte de oude rector van Bentbridge den Dienst, terwijl Jeannette, oude heer Fothergill, Sir Philip en Lady Varleigh en Buck rond het graf stonden. Maar het leek Jeannette, alsof zij in troostelooze eenzaamheid daar stond. Toen het voorbij was was zij de eerste, die zich van het graf afwendde en het pad af liep, dat zij nog geen week geleden gegaan was met Lord Conister nadat hij haar zijn liefde verklaard had in den avond, waar op hij haar in zijn armen genomen en ge kust had, voor de eerste en de laatste maal. En nog was zij zich niet bewust van eenige smart; slechts van een groote zielemoeheid en een afgematheid des lichaams, die al haar gevoelens scheen te verdooven. Toen Buck naast haar kwam loopen, sloeg zij er geen acht op. Zijn daad baarde haar geen verrassing en zij was hem er zeker niet erkentelijk voor. Was hij er niet altijd? Toen zij over een boomwortel struikelde en zijn hand haar greep, schonk zij hem nog geen aandacht. Hij was daar als volgens den na tuurlijken loop der dingen. Zij verlangde zijn bijzijn niet en wilde hem ook niet wegjagen. Hij bracht haar naar de plaats waar de auto van de Varleighs wachtte en sprak op het laatste oogenblik: „Jeannet, het ergste is voorbij. Dat zul je nooit weer doorma ken". Zij zag hem een oogenblik aan, alsof ze hem niet begreep, maar daarna inziende, dat hij haar iets tot troost had willen zeg gen, boog zij het hoofd ten teeken van zwij gende instemming. Het was natuurlijk een aanmatiging van hem, haar bij haar voor naam te noemen, maar het was te onbedui dend om haar boos te maken. Zij berustte er in. Nu naderde Lady Varleigh, die zich ter sluiks de oogen afwischtc, nauwlettend op haar hoede, of zij het geringste teeken van zwakheid bij haar beschermelinge bespeurde en in het voorbijgaan Sir Philip den mantel uitvegende, omdat hij den rector aangebo den had dezen thuis te brengen. „Nu is er geen plaats meer voor jou, Buck. Dat spijt mij. Ik had je zoo graag mee laten rijden". „Héél vriendelijk van u", antwoordde Buck. „Maar ik had toch niet meegekund. Ik moet dadelijk naar huis terug". Lady Varleigh richtte zich tot Jeannette. „Buck gaat weg, lieve. Wil je hem niet goe dendag zeggen?" Dit schudde Jeannette eenigszins wakker; zij boog zich voorover. „Ik zie je immers nog wel?" zei zij, en wist zelf niet hoe zij er toe kwam dat te zeggen. „Morgen", antwoordde Buck. Zij leunde wéér tegen het kussen terug. „Best". Zij reikte hem haar hand niet. en dat scheen hij ook niet te verwachterf. 1-Iij schud de handen met Lady Varleigh en de drie achter haar staande mannen. Toen ging hij weg en de grauwe wereld scheen nog grau wer en eenzamer te worden hoewel noch zijn komen, noch zijn gaan daarvan dc oor zaak was. Zij keerden terug naar Varleigh Park en zetten den waardïgen geestelijke bij zijn huis af. Bij liet scheiden had hij Jeannette een paar woorden van troost willen toevoegen, maar toen hij haar stomme, uitdrukking- looze oogen zag, was; „God sterke u, mijn kind!" het eenige wat hij kon uitbrengen. En een sympathiek snuffen van Lady Var leigh was het eenige antwoord dat hij kreeg. Jeannette had alleen een hoofdbeweging ge maakt. Op Varleigh Park begaven zij zich met den ouden notaris naar de bibliotheek, want zij hadden begrepen, dat hij iets mee te deelen had omtrent den uitersten wil. Maar hij scheen zich daar moeilijk te kunnen uitdruk ken, zoodat Lady Varleigh tot Jeannette sprak: „Ga jij maar heen, lieveling, ik zal het je later wel vertellen". Zij beproefden allen haar gevoelens te sparen. Op zonderlinge wijze, alsof het haar niet aanging, vond zij het vermakelijk. Nie mand scheen eenig besef te hebben hoe wei nig zij tot voelen in staat was. „Ik kan geloof ik wel raden, wat Mijnheer Fothergill te zeggen heeft", merkte zij met een flauw glimlachje op. „Zeker dat mijn vader volgens de wet niet het recht had mij na te laten, wat hij mij nagelaten heeft". De notaris maakte een diepe buiging. „Ik vrees, dat ge het precies gezegd hebt", zei hij. „Maar van den anderen kant is het geld dat hij bij uw meerderjarigheid op u vast gezet heeft, wettig het uwe, voor zoover ik kan nagaan, hoewel er successierechten voor betaald moeten worden, maar dat is nog een kwestie. Dat geld is steeds afgescheiden ge houden van al het andere en hield in geen enkel opzicht verband met hm! den ongelukkigen loop van zaken van den laat- sten tijd". Jeannette stond bij de tafel en liet er één hand lusteloos op rusten; maar bij zijn woorden richtte zij zich opeens op, als door een veer bewogen. Zij zag Mijnheer Fothergill aan met oogen waarin een vreemd, bleek vuur brandde. „En denkt gij waarlijk", sprak zij, „dat ik dat geld zal aanraken één cent er van waar het ook vandaan komt? Do verplichtingen van mijn vader zijn de mijne. Wat hij ook ge daan heeft" zij keek den ander met fieren blik aan „ik stel mij daarvoor verantwoor delijk, zooveel als in mijn vermogen is". Mijnheer Fothergill maakte een afwijzend gebaar. „Ik weet zeker dat niemand dat van u eischen zal", zei hij, „of u op eenigerlei wijze verantwoordelijk stellen". „Niettemin ben ik verantwoordelijk" ant woordde Jeannette. Zij haalde snel adem. Lady Varleigh sloeg een arm om haar heen. „Wind je niet zoo cp, lieve!" vermaande zij teeder. „Iets van dien aard is volstrekt niet noodig. Wij zullen ded ingen nemen zooals zij uitkomen en het beste hopen. En nu, lieve, ga met me mee, dan gaan we theedrinken". Maar Jeannette weerstond haar. „Vergeef mij, lady Varleigh", zei zij, „maar ik kan dat niet dulden. In deze aangelegenheid mag geen misverstand blijven bestaan. Ik zeg u allen en ik meen het ik ben bereid er een eed op te doen, dat ik in geld en goed niets wil aannemen dat mij wettig zou toeko men. Alles wat ik bezit zal strekken om de schulden van mijn vader te betalen. Ik wil er geen cent van aanraken". „Maar, liefste, maar liefste", kwam Lady Varleigh in verzet, „er zijn grenzen voor alles. Je moet een beetje denken om jezelve je toekomst". Jeannette keerde zich tot haar. „Ik denk om mezelve", zei hij, en voor de eerste maal trilde haar stem een weinig, „en aan nie mand anders. Begrijpt ge niet van hoeveel ontzettend belang dit voor mij is? Hoe zou ik met eenige mogelijkheid het leven kunnen verdragen met dien vreeselijken molensteen rond mijn hals? Ziet ge niet in dat het mijn taak is het eenige wat mij te doen over blijft? Ik ben het aan mezelve verschuldigd. Het mag voor al die menschen dieh un geld verloren hebben misschien niet veel betee- kenen, maar het beteekent voor mij alles, huia terug te geven wat ik kan". Lady Varleigh keek van Sir Philip naar den notaris en van dezen weer naar Sir Phi lip, maar werd er niet veel wijzer door. Bij een tweeden blik evenwel, sprong Sir Philip dapper in de bres, en maakte haar grooter met ieder woord dat hij sprak. „Lieve Jeannette", begon hij, „je gevoelens strekken je tot eer en zijn inderdaad hoogst loffelijk. Ik zal er voor zorgen dat zij publiek gemaakt worden, zoodat niemand met eenige mogelijkheid een wrok tegen je koesteren kan. Inderdaad, ik weet zeker dat er nie mand zijn zal, die niet het diepste medelij den met je gevoelt. Je positie is er een van. van.... van.,.." „Den meest overweldigenden tragischen aard", haastte Mijnheer Fothergill zich met zachte stem te voltooien. „Juist wat ik ook zeggen wilde!" hernam Sir Philip, de hulp van den notaris onwil lig aanvaardende. „En geen onzer zou haar ooit in een ander licht kunnen beschouwen. Tevens „Philip", bemoeide Lady Varleigh zich ex- mee, „Jeannette en ik gaan boven theedrin ken. Kom, lieveling, je heb genoeg gehad. Laten wij gaan!" „Zij sprak met aandrang en Jeannette gaf toe; maar onder het gaan wierp zij over haar schouder heen den beiden achterblij vende mannen een paar woorden toe, die zij onmogelijk misverstaan konden. „Houd er als 't u blieft rekening mee, dat mijn besluit onherroepelijk is, en niets mij daarvan kan afbrengen!" Daarna verliet zij het vertrek met Lady Varleigh, de beide mannen onthutst ach terlatende. „Sakkerloot! ze meent het", liet Sir Philip zich hoor en. „Buitengewoon jammer!" merkte Mijnheer Fothergill op. „Maar misschien verandert zij van be sluit", zei Sir Philip. „Dat betwijfel ik tot mijn spijt ten zeer ste", antwoordde de ander. „Ik weet niet wat zij beginnen moet, als zij zoo koppig blijft", hernam Sir Philip. „De tijd zal het leeren", besloot Mijnheer Fothergill, en Sir Philip gaf zich gewonnen en zweeg. Boven in haar kamer bewees Lady Var leigh Jeannette alle oplettendheid, en deze liet het zich kalm aanleunen. Zij zat in diep gepeins bij den haard. „Hier is een brief voor je, lieve", zei Lady Varleigh nu, en Jeannette stond op om hem aan te nemen, hoewel tamelijk onvei-schillig. Zij nxaakte hem open en bleef er mee in haar hand zitten, oogenschijnlijk niet lezen de, zoodat een paar stille minuten veldiepen. Lady Varleigh trad op haar toe en vroeg: „Wil je hem niet lezen, lieve, en zien wat er in staat?" Jeannette schi-ikte even op. en bekeek den brief, dien zij in de hand hield met een flauw glimlachje. „Van' Kapitein Friar", zei zij. „Ha!" riep Lady Varleigh. „Ik dacht wel dal wij van hem zouden liooren voor het veel later was". Zij stond op. „Lees hem op je gemak, lieve. Ik moet naar een paar dingen omkijken". Jeannette verzocht haar niet een gebaar te blijven. „Ge moogt gerust weten wat hij schrijft. Het is een huwelijksaanzoek". „Lieve help!" riep Lady Varleigh uit. Jeannette sprak op een doffe, lustelooze manier voort. „Het is zeer vriendelijk van hem, omdat ik hem tijdens het bal reeds af wees. Hij vraagt mij op mijn besluit terug te komen, als ik de vrijheid nog heb, maar dat kan ik natuurlijk niet doen. Het is erg mooi van hem, vooral zijn moeder in aanmei'king genomen. Hoe heeft hij het gedurfd!" „Lieveling, ik kwam er op terug als ik je was", ried haar vriendin. „Hij zou een goed echtgenoot voor je zijn; hij houdt van je, en zou zijn uiterste best doen om je gelukkig te maken". „Maar het zou hem niet lukken", meende Jeannette, „en zelf zou hij evenmin gelukkig zijn. Neen". Zij beschouwde nogmaals den brief in haar hand. „Hij zal het te boven ko men. Dat zei hij mij zelf. Maar trouwde ik hem, dan zou ik zijn leven vergallen, want ik heb hem niet voldoende lief". Zij had met volkomen bedaardheid gespro ken en wierp den brief in het vuur. „Hij is een beste man", zuchtte zij. „Of hij dat is, lieve, of hij!" viel Lady Var leigh haar bijna jammerend bij. „En er zijn zoo weinigen van hen over! Zag je vanmid dag in den auto wie wij voorbij reden? Heb je hen gezien?" „Ik zag niets", antwoordde Jeannette. „Majoor Sterne en Audrey Wilmot bij het hek van den tuin bij de kei-k. En zij ke ken elkaar zoo lief aan die stiekemerds! O, Jeannette, bedenk je twee malen, voor je weer weigert! Ik weet dat.Bandy niet in de termen viel, maar Kapitein Fi'iar is iets an- ders. Hij heeft een toekomst en een naanv'. In dat oogenblik verhief Jeannette zich met de waardigheid van een prinses cn keek haar vriendin in de oogen. „Lady Varleigh", zei zij, „zet als 't u blieft alle gedachten van mij uit te huwelijken uit uw hoofd! Ik kan er onmogelijk een oogenblik aan denken, evenals het onmogelijk voor mij is om iets te behouden wat ik nu bezit. Ik ben niet van plan mij aan eenigen man te vei'koopen in iiiil voor levensonderhoud, want daarop komt het neer. Ik bemin Jack Friar niet. Ik bemin Majoor Sterne niet; en ik hoop dat hij en Audrey met elkaar zullen trouwen en gelukkig zijn". Lady Varleigh las de uitdaging in de grijze oogen en veranderde snel van taktielc. „Lie veling", zei zij, „ik verheug mij er ten zeerste over, want nu kan ik je voor mezelve behou den". De mond van Jeannette trilde even. „Hoe allerliefst van u", zei zij. „Maar dat kan ik evenmin doen". „Schei nu asjeblieft uit met dien onzin, lieve. Je zult alles van mij krijgen als ik dood ben, dus kun je er evengoed nu reeds pleizier van hebben". Jeannette knieide eensklaps naast haar vriendin neer. „O, dat is zoo echt iets voor u!" riep zij, en eindelijk lag er waarlijk ge voel in haar stem. „Maar liefste Lady Var leigh begrijpt ge niet dat ik dat evenmin doen kan? En al liet ge me alles na wat ge bezit, dan zou ik zelfs dat niet mogen be houden. Wat ik ook het mijne zou mogen noemen, het gaat waarheen al liet andere gaat om de schulden van mijn vader te betalen". „O!" zei Lady Varlelgh. Zij hield Jeannettë stevig omklemd, maar haar stem was heesch van misnoegen. „In dat geval, liefste, laat ik morgen mijn testament veranderen, want ik voel mij niet geroepen om daartoe bij te dra gen. Ik vind dat het publiek van mijn nala tenschap genoeg aan successierechten zal ontvangen, en méér dan genoeg, zooals het nu is. Maar dat behoeft niet te beletten fdat je de rest van mijn leven een dochter voor mij kunt zijn, Jeannette. Ik heb aan een dochter bitter behoefte. Ik hoo pdat je zult willen". Jeannette klemde zich aan haar vast, maar in de wijze waarop zij haar armen vooruit stak, lag reeds een weigering. „Ilc ga mijn eigen brood verdienen", zei zij, haar hoofd, tegen den schouder van Lady Varleigh. „Wees niet zoo kinderachtig, lieveling!'' vermaande Lady Varleigh. „Dat ben ik niet! Dat ben ik niet! Begrijpt ge niet dat mij niets anders overblijft? Ik kan immers niet van de weldadigheid lei ven!" „Liefste, je zou veel meer geven dan ont vangen", antwoordde Lady Varleigh snel. „Het zou misschien oneindig moeilijker voor, je zijn maar denk aan mijn blijdschap!" Een eigenaardige krampachtige rilling, als een snik die nooit verder dan aan haar keel kwam, beving Jeannette. „Er zijn sommige dingen die ik zelfs voor u niet doen kan", zei zij, „al houd ik nog zooveel van u". „Dan zullen wij er niet verder over spre ken", hernam Lady Vai'leigh. „Er is in ieder geval tijd genoeg. En je bent zoo doodop, lieve. Kom, je zult door niemand meer lastig gevallen worden. Laat alles rusten en wacht tot je je beter voelt. Wat er ook gebeure, God zal beschikken". „Gelooft ge dat waarlijk?" riep Jeannette. „Ja. Mits wij Hem slechts laten begaan", antwoordde Lady Varleigh. HOOFDSTUK VU. Valerie. De volgende dag was Zondag. Lady Varleigh zou Jeannette gaarne in bed ge houden hebben waxxt de strakke oogen van het meisje, die door geen slaap gesloten wa ren. maakten haar zeer bezorgd, maar Jean nette wilde er niet van hooren. „Ik kan niet naar de kerk gaan", zei zij. „Maar ga gij en Sir Philip gerust, en denk zelfs niet aan mij, want ik zal mij best schikken. Ik ga een brief schrijven aan Ka pitein Friar". „Maar ik zal wel degelijk aan je denken", merkte Lady Varleigh op, „en waarschijnlijk aan niets anders. Ik zou niet gaan. ware het niet om Philip, maar hij is zoo'n sukkel, dat hij beweert niet alleen te kunnen gaan". „Natuurlijk kan hij dat niet", heimem Jeannette. „Maar waarom zoudt ge niet meegaan? Ik kan er geen enkele reden voor vinden". Lady Varleigh zuchtte nog eens en ver trok. Zij was begonnen in te zien. dat Jean nette van plan was haar lot in haar eigen handen te nemen, en haar hart was er niet gerust over wat dat lot zijn zou. Jeannette ging haar brief schrijven. De kilheid van gisteren zat nog in de lucht, maar de zon scheen en met haar vloeimap op de knieën, zat zij bij het open venster. Maar hoewel zij van plan geweest was met haar antwoord aan Jack Friar niet veel om slag te maken, vorderde zij niet, want zij kon haar gedachten er niet toe bepalen. „Zoo weinigen van hen zijn er overgeble ven!" Waarom bleef die dwaze jammer klacht van Lady Varleigh zoo aanhoudend in haar hersens spoken? Wat deed het er toe, hoe weinigen, of hoe velen, als zij toch van plan was hen allen af te wijzen? Zij had Lord Conister afgewezen hoe lang was dat reeds geleden? en daarna Bandy en hij scheen het zich aangetrokken te heb ben! En nu had Jack Friar zich bij hen ge voegd! (Wordt vervolgd.),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18