H. D.-VERTELUNGEN FLITSEN Liefde de Leid-ster STADSNIEUWS HOEING's STOOMERIJ FEUILLETON HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 11 JULI 1929 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.) De Torenwachter en de Meeuwen. door LIEN FIBBE. De torenwachter voelde zich eenzaam. Het gieren van den wind, te zamen met het brui sen van de zee, maakte hem droefgeestig. Hij klom al naar boven om iets te zien te krijgen van de stad, die ver verwijderd, nog even te zien was over de kale rotsen van het eiland Alle torenwachters vóór hem waren naar bo ven geklommen als ze zich eenzaam gingen voelen, maar met dezen was het al heel gauw mis. Hij voelde het verlangen naar menschen en menschelijk geluid zelfs zoo sterk, dat hij tranen in z'n oogen kreeg. Lang tuurde hij over het wijde water en de kale rotsen, nog langer keek hij naar het weinigje stad, dat hem scheen te wenken en te lokken. „Ik houd het hier niet uit", dacht hij, en had spijt dat hij z'n baantje in de stad had opgegeven voor dit eenzame plekje, dat hij nu wel zijn eigendom kon noemen voor zijn heele verdere leven, maar dat ook verder ver wijderd lag van alle menschelijk gedoe dan eenig ander oord op het eiland. De man sloeg zichzelf tegen het hoofd, omdat hij zoo lichtvaardig deze betrekking had aanvaard, 't Is waar, hij had het voor uit geweten, was eerst gaan zien, hoe het er was. Maar toen was het een heldere dag ge weest. De zon had geschenen en de witte zee meeuwen vlogen vroolijk heen en weer en doken in het schitterende water. De zee was toen blauw, bijna even blauw als de hemel, en heel in de verte waren v/at vlsschersvaartui- gen te zien en een stoomboot. Nu was het heele tooneel veranderd. Woest sloegen de golven tegen het smalle strand en de zeemeeuwen, waarvan er nu rpaar enkele waren, krijschten rauw en scherp! zoodat het akelig was om te hooren. Donkere wolken dreven van over de zee naar land en brach ten nu en dan wilde regenvlagen, die kletter den tegen liet glas van den toren. En des avonds werd het nog erger, dan zag je alleen donkere gevaarten boven je hcofd drijven met geweldige vaart en onder je hoorde je de wilde golven, die een wild verlangen in je hart voelde en je haast niet binnen kon blij ven. Uitgaan kon je toch ook niet, want het was gevaarlijk om in het donker op de rot sen te gaan. Ze waren glibberig en vol kui len cn liobbels. Als je er af gleed, kwam je terecht in de een of andere kloof, die óf zoo diep was, dat je er niet meer uit kwam, óf vol water stond, zoodat je verdronk. Dat was het geheimzinnige van de zee. Ze riep en lokte je met haar wilde stem en je mocht er niet naar luisteren en er gehoor aan geven, want dan was je verloren. De t orenwachter begreep niet, hoe er zoo veel mannen vóór hem geweest waren, die het er van af hun jeugd tot hun ouderdom, ja zelfs tot ze stierven op hoogen leeftijd, hadden uitgehouden. Met den vorigen was het zelfs zoo gegaan, dat hij een hut op de rotsen Het bouwen, toen hij te oud was om nog te werken, omdat hij niet meer in de stad kon leven. Dat begreep hij niet. Hadden dan al die mannen niet dat verterende verlangen ge had, als ze de stem van de zee' beluisterden, wanneer die wild was en teeder, dreigend en lokkend, wanneer golf na golf je toeriep te gaan dwalen op de rotsen en je verstand daartegenin redeneerde, zoodat het in je ook leek te stormen en je dacht waanzinnig te zullen worden. Met één van zijn voorgan gers was het zoo gegaan, dat wist hij. Die had gehoor gegeven aan de stem van de zee en was gaan 'dwalen. Dagen later vond men hem in een nauwe spleet, waaruit hij in be wust cloozen toestand werd opgehaald en nooit was hij meer beter geworden. De stern van de zee was hem altijd blijven roepen en altijd had hij er gehoor aan gegeven, totdat hij eindelijk verdronken was. Lang had het niet bij hem geduurd. Een jaar misschien, of twee jaar. „Dus zou ik over twee jaar in de baren lig gen en voor de haaien zijn", dacht de jonge man. „Neen, dat nooit. Dan liever naar de stad terug en voor hetzelfde hongerloontje weer aan het werk". Juist wilde hij naar binnen gaan, toen een troep zeemeeuwen recht op den toren aan kwam vliegen. „Die zullen toch niet bij mij moeten zijn?" dacht de torenwachter. Het leek wel. Ze ble ven recht op den toren aanvliegen. Toen ze vlak bij waren, zwenkten ze plotseling om en INGEZONDEN MEDEDEELINGEN i 60 Cts pep regel. fjotttblf -Itf vlogen een eindje terug. Maar weer keerden ze en daalden toen langzaam neer op het hek, waarover de torenwachter had geleund, terwijl hij uitkeek naar de zee en zijn ge dachten den vrijen loop liet. De man stond doodstil. Misschien zagen de dieren hem niet. Het bestond anders niet, dat ze zoo vlak bij hem rustig bleven zitten. Ze keken wel zijn kant uit. Hij boog het hoofd wat meer voorover en zag nu, dat de grootste, een grauwe meeuw, een klein rolle tje in de bek had. Z'n snavel hield het krampachtig omklemd, omdat het eigenlijk wat te dik was. „Het kan toch geen papier zijn", dacht de torenwachter. „Dat zal slap worden door het zeewater en dit rolletje Is recht en stijf!" Meteen liet de vogel de rol vallen en vlo gen driemaal om den toren. Daarna verdwe nen ze over zee. De torenwachter volgde hen zoolang met de oogen, tot hij niets meer zag dan een glinsterende stip aan den ho rizon. I' Langzaam bukte hij zich om het rolletje op te rapen. Hij nam het mee naar binnen en spreidde het uit op de tafel. Hij zag, dat er iets op geschreven stond en haalde zijn bril om het te kunnen ontcijferen. Hij las: „Eens woonde in dezen toren, Een ridder met zijn vrouw, Hij had haar meegenomen. En bleef haar altijd trouw." De torenwachter stond verbaasd. „Dat ls waar!" riep hij uit. „Er heeft werkelijk vroe ger hier een ridder gewoond, die een meisje geschaakt had en altijd bij haar bleef wo nen in dit eenzame oord." Dagenlang dacht hij na over het wonder van de zeemeeuwen en las en herlas de re gels, die op het rolletje geschreven stonden. Intusschen werd het mooi, zonnig weer. De torenwachter ging uit om te visschen en voelde zich niet meer eenzaam. „Als het weer altijd zoo was als nu", dacht hij, zou het hier best om uit te houden zijn." Maar het weer bleef niet zoo. Al gauw ging het weer stormen en regenen en moest de torenwachter weer naar boven klimmen, en over de opgezwiepte golven staren. Hij had juist een plan beraamd om zijn dienst op té zeggen, toen hij weer 'n groepje meeuwen zag aankomen, die recht op hem aanvlogen. „Dat lijken dezelfde meeuwen wel als die van het verhaal", dacht de torenwachter. Stil bleef hij onder een smal afdak staan en tuurde naar de witte vogels die naderbij kwamen. Ze gingen ook werkelijk weer op het "hek zitten en keken naar hem. De grauwe vogel zat in het midden en had een rolletje in de bek. De torenwachter liep zachtjes naar de deur en ging naar zijn woonvertrek. Daar haalde hij wat brood en kleine vischjes, die hij gedurende de mooie dagen had gevan gen, Dit alles nam hij mee naar boven en legde het voor de vogels neer, die nog steeds zaten te wachten. De grauwe meeuw liet het rolletje vallen en vloog op het eten aan. Alle and era kwamen nu in beweging en in een paar minuten was het brood en de viseh verdwenen. Weer zwenkten ze driemaal om den toren en vlogen weg over zee. De torenwachter raapte hett rolletje op en spreidde het uit op z'n tafel: Ditmaal zag hij een teekening. Ze stelde voor een kleine hut op de rotsen, waarvoor een oude man met een lange, grijze baard. „Dat is mijn voorganger," riep de toren wachter verbaasd uit. „ik herken hem dui delijk. Dat is de man, die niet meer in de stad kon leven, nadat hij hier zooveel jaren aan ze# had doorgebracht." Dagenlang dacht hij over dit wonder na en weer werd het mooi weer. Terwijl hij zat te visschen dacht hij, wat het toch wel mocht beteekenen, want dat het een bood schap was, begreep hij heel goed. Telkens als het ruw weer was en de zee haar stem deed hooren, ontving de toren wachter een boodschap van de meeuwen, en telkens was het de geschiedenis van een man of vrouw, die jarenlang, soms zelfs hun heele leven, in den t-oren hadden gewoond en er tevreden waren geweest. Eindelijk begreep de torenwachter, dat de meeuwen hem wilden leeren, dat het daar in de eenzaamheid best om uit te houden was. Toen leefde hij er chter al zoo'n poos, dat de stem van de zee hem niet meer lokte en het gekrijsch van de zeemeeuwen niet meer zoo droefgeestig vond. Hij was van de zee en van de dieren en ook van de ratsen gaan houden en zou zelfs zijn eenzaam plekje niet meer met de stad willen ruilen. „Het gepraat en het gedoe van de men schen is toch allemaal drukte voor niets", dacht hij vaak. „Hier in de eenzaamheid be luister je de stem van de natuur en kun je eerst recht tevreden zijn." En zoo was het altijd gegaan met de man nen, die vóór hem dien post bekleed hadden. Zij hadden ook allen cle boodschap van ds meeuwen ontvangen. Alleen de man, die aan de stem van de zee geen weerstand had kunnen bieden, had de eerste maal het rolletje niet op durven rapen, maar had hert in zee geschopt en het was slecht met hem gegaan. DE POLITIE. Kan het corps meer effectief werken? EEN COMMISSIE-BENOEMING TE AMSTERDAM DIE DE AANDACHT TREKT. Dezer dagen werd in de pers medegedeeld, dat de Hoofdcommissaris van Politie te Am sterdam een commissie benoemd had om na te gaan in welke opzichten het politiecorps effectiever zal kunnen blijken, hetzij met de thans bestaande stérkte, hetzij met vermin derde sterkte. Er werd aan toegevoegd, dat de commissie aan den Hoofdcommissaris ook voorstellen kan doen. Als punten die voor het onderzoek in aanmerking komen werden ge noemd: de plaatsing der bureaux en post huizen, en eventueele, wat de Duitscher noemt: Nothilfe. die zich snel verplaatsen kan, wanneer zij gealmeerd wordt, de in richting en werking der recherche, de bewa pening, de outilleering enz. enz. In de commissie werden benoemd een com missaris (tevens voorzitter) eenige hoofd inspecteurs, een inspeeteur-nachtcomman- dant, een brigadier, een rechercheur, bene vens eenige agenten van den straatdienst. In verband met dit bericht schrijft men ons: De gewone lezer zal dit bericht misschien zonder meer gelezen hebben, maar de belang hebbenden zullen er ongewijfeld mfet veel be langstelling van hebben kennisgenomen. Want weliswaar is in Amsterdam vroeger wel eens een bepaalde politie-aangelegenheid commissoriaal voorbereid, maar een dergelijk belangrijk onderwerp als de Hoofdcommis saris aan deze commissie ter oplossing voor legt is ongetwijfeld nog nimmer te voren aan de orde gesteld. Hetzelfde geldt voor de sa menstelling der commissie. Daarin is zoo on geveer elke groep vertegenwoordigd. Wij kun nen dezen stap van hoofdcommissaris Ver- steegh dan ook van harte toejuichen, omdat hij daarmede toont de democratie op de juiste wijze te willen toepassen. Allereerst geeft hij daarmede te kennen, dat een hoofd commissaris niet alles weet, wat helaas met veel hoofden van takken van dienst in den lande, maar al te vaak het geval is, maar ook worden de menschen, die de zaak straks prac- tisch moeten uitvoeren, gehoord, wordt hun feitelijk medezeggenschap verleend. Hier dient de democratie inderdaad de gemeen schap. De vraag hoe het corps meer effectief kan werken is een zeer belangrijke. Ze kan bij cle beantwoording verdeeld worden in twee deelen: le wijziging, eventueel aanvulling en verbetering, van de bestaande hulpmiddelen en 2e meer oordeelkundige indeeling van de te verrichten bewakings- en opsporings diensten. Dat er nog een mogelijkheid zal zijn om 't personeel in te krimpen, zal bij den snellen groei van Amsterdam moeilijk kunnen wor den verwacht. Wij weten, dat bij ervaring. Op de politie wordt het eerst bezuinigd. Misschien is Amsterdam een gunstige uitzondering, maar in andere steden is het zoo. Wij herin neren ons nog, dat eenige jaren geleden te Haarlem een inkrimping van personeel heeft plaats gehad, waardoor de zoo noodzakelijke opleiding geheel moest worden opgeheven. En, nu na de annexatie het grondgebied der ge meente Haarlem verviervoudigd is, heeft men, behalve 12 a 14 man die van de geannexeerde gemeenten overkwamen, het corps met geen enkelen man "uitgebreid. En dat terwijl het corps van Schoten reeds onvoldoende was en het sterk toenemende verkeer steeds meer personeel vereischt. Een punt dat waarschijnlijk ook wel ter sprake zal komen, dat in elk geval onder de oogen behoort te worden gezien, wanneer men de capaciteit van het korps wil opvoeren, is die met betrekking tot ijver en geschiktheid. Het leidt geen twijfel of elke maatregel is tot mislukking gedoemd, als degene, die hem moet uitvoeren niet overtuigd is van de nood zakelijkheid. En dit klemt te meer bij de po litie. Kan men bij den gemeentewerkman en bij den arbeider in 't algemeen ijver en ge schiktheid beoordeelen naar den voort ge- brachten arbeid, bij de politie kan zulks niet. Een politieman is geheel zelfstandig, beoor deelt zelf wanneer hij zal optreden. Het inle- VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1459 AUTO-SUGGESTIE Je geeft je zonder een zorg in de wereld aan het genot van een autoritje je vrouw merkt van haar ach terplaats op, dat ze zoo'n ge voel heeft dat er een band aan het leegloopen is je antwoordt kortaf, dat ze zich dat maar verbeeldt, ze denkt altijd dat er banden leeg loopen een minuut later meen je ook. dat er iets ongewoons is. je buigt je naar buiten, maar slaagt er zoo niet in, iets ver ontrustends te zien herinnert je plotseling dat je een paar kilometer teiug door wat glas bent gereden verzoekt de familie om stil te zijn, het leek net of je ont snappende lucht hoorde iedereen verzekei*t om strijd, je vrouw aan het hoofd, dat je het je maar verbeeldt waarop je den wagen stilzet en alle banden inspecteert zonder iets te constateer en (Nadruk verboden.) veren van een groot aantal processen-verbaal geeft geen blijken van geschiktheid, terwijl 't nimmer opmaken daarvan weer blijk geeft, van ongeschiktheid. Er zijn behalve aanleg verschillende oorzaken te vinden van de min der juiste waarneming van de politietaak. De voornaamste is een onvoldoende ontwikkeling. Daarom is het zoo noodzakelijk, dat de toe komstige politieman een goede schooloplei ding heeft gehad, voordat hij zich gaat toe leggen op de studie voor het politievak. Een agent die zijn gedachten niet op papier kan brengen, die zich administratief niet kan red den, zal zich niet gauw wagen aan het con- stateeren van een overtreding. Een agent, die onvoldoende vakopleiding heeft gehad, of zijn wetten en feitenkennis niet heeft onderhou den, zal uiteraard niet veel presteeren. Want al kan hij niet alles weten, toch moet hij met de noodige wetkennis toegerust zijn taak ver vullen om de feiten op straat te kunnen be oordeelen en te toetsen. Een noodzakelijkheid is het verder, dat de agent maatschappelijk onafhankelijk kan blijven, met andere woor den, dat zijn sociale positie zoodanig is, dat hem in elke geval geen zware zorgen drukken. Want het gevaar van corruptie bestaat voor hem meer dan voor elk ander en wanneer hij zoo geheel zelfstandig is en het al of niet op treden door hem zelf beoordeeld kan worden, dan moet hij ook alles mee hebben. Daarom is het ook juist gezien van het raadslid Klein om te ijveren voor hoogere bezoldiging voor de politie. Wil men een goede politie, dan verbetere men allereerst haar sociale positie! Wordt aan bovengeschetste voorwaarden voldaan, dan zorge de corpschef voor tacti sche leiding. He militaire gedoe van vroeger is uit den tijd. Daarmede bereikt men thans niets meer. Van den agent verwacht men be schaafd optreden. Zij hebben dus ook recht op behoorlijke behandeling. De practische politieman moet het hoe en waarom weten en moet zich van zijn taak bewust zijn. Het spreekt van zelf, dat aan den corpschef ook zwaardere eischen worden gesteld. Vooral wat betreft het leiding geven. Want daar wordt helaas bij benoemingen van commis sarissen te weinig op gelet. Leiding geven is volstrekt geen gemakkelijke taak en er zijn er die het nimmer kunnen leeren. Het is een gave. Een corpschef. die zich van de belang rijkheid van die taak bewust is, zal met zijn inspecteurs overleggen en zich rekenschap geven, van de maatregelen, die genomen worden. En dan is het van belang, dat men de belanghebbende zelf zijn oordeel laat ge ven over zijn eigen dienst. Niet om hem in alles zijn zin te geven, volstrekt niet. Een corpschef moet ook durven weigeren. Hij moet gepast streng zijn. Maar hij moet ook van den practischen man willen leeren. Er zou over dit onderwerp nog zeer veel te zeggen zijn, maar de ruimte gebiedt beper king. Genoeg zij het op te merken, dat de politie een op zich zelf staand instituut is, dat men nergens bij vergelijken kan. Dat haar taak zeer moeilijk is en onmisbaar. Dat moet men voor oogen houden wanneer men haar gaat beoordeelen. Doet men dit. dan heeft de benoeming van de Commissie-Versteegh ook voor de politie van andere steden reeds voordeel gebracht. Misschien is het een voorbeeld om na te belangerijk onderwerp als de Hoofdcommis- volgen! t N. O. G. HAARLEM. Dezer dagen werd een vergadering van de afdeeling Haarlem van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap gehouden De voorzitter deelde mede, dat de penning meester der af deeling tegen 1 September a.s. de afdeeling zou gaan verlaten wegens zijn benoeming tot hoofd der Openbare School no. 1 te Leerdam. Hij richtte tot den heer Van der Haar eenige hartelijke woorden van dank voor hetgeen hij voor de afdeeling had gedaan. De hoofdschotel vormde het vaststellen van heit advies aan B. en W. inzake het vormen van klassen aan de verschillende scholen. Uitvoerige besprakingen hadden hierover plaats. Met algemeene stemmen werd het bestuursadvies aangenomen. Tot afgevaardigden naar de algemeene vergadering te Haarlem werden gekozen de heeren II. van Leeuwen, G. Bettink en E. Geerts Wzn., terwijl als hun plaatsvervan gers werden aangewezen de heeren G. C. van der Haar, J. Over en W. J. de Konink. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regeL ALTIJD EVEN FIJN Laat Uw REGENJASSEN WATERPROOF maken in Tel 10382—10873 18) Uit het Engelsch CHARLES GAR VICE. Smaken verschillen, merkte Larry wijs- geerig cp, terwijl hij met het houweel een klomp aarde kapot sloeg. Ja. stemde Spon toe. Hij zat er altijd over te denken en dan zei hy dat het wel een miniatuurtje van hem leek. Arme kerel, hij heeft, het nooit teruggezien; hij verdronk in •het Kanaal van Bristol. Ons sc.hip werd aangevaren door een groote mailboot. Het was mistig en het Kanaal van Bristol is een beroerde plaats bij mist. Droevig, zei Larry. Hel is tijd om op te houden, zei Spon. Je hebt lang genoeg gewerkt. Het is geen slechte oogst vandaag en ik heb niets gedaan dan je een beetje verhaaltjes zitten te ver tellen over dingen die jaren geleden gebeurd zijn. en die nu niet meer van belang zijn. Ik zal nu eens naar het middageten gaan kijken, jongen. Hij nam de kostbare biscuitbus op en ging met sleependen gang weg, want hij was niet meer zoo krachtig als vroeger. Larry ging naar het riviertje om een bad te nemen. Nauwelijks was hij daarmee klaar en had zich w.-T aangekleed of hij hoorde: Coo-oe! Dit was hun afgesproken signaal: het was op venen ais:and hoorbaar en het leek meer op den schreeuw van een wilden vogel dan op den roep van een mensch. Larry haastte zich den heuvel op en vond Spon met een verrekijker in de hand. Hij keek naar iets in de verte. Larry zei hij ernstig en met een tril ling in zijn stem we worden ontdekt. Iemand komt het dal in. Neem dat ding en kijk ook eens zijn hand trilde en' zijn ge zicht stond, somber. Ja, zei Larry kalm. het is een wagen met een paar paarden ervoor en er loopt een man naast, verder zie ik niemand. Er moet nog iemand anders zijn. Dat moet! Niemand zou alleen door dit onbe kende land trekken. Zoodra hij de oogen opslaat zal hij de rook van het vuur zien. Wat moeten we doen? Larry zweeg even, en toen ze! hij: Ik zal r.aar beneden gaan en zien wat voor menschen het zijn. Als het fatsoenlijk volk ls, zuilen ze heusch niet lastig zijn. Lastig? herhaalde Spon verschrikt. Maar als ze ons geheim ontdekken' en de robijnen met ons willen deelen of ze mis schien voor zich willen hebben? Nu, er is nog verschil tusschen willen hebben en krijgen, zei Larry grimmig. Als ze tevreden zijn met een gedeelte, dan kun nen we wel zaken met ze doen, want wij kunnen wel hulp gebruiken. Verder zcu die wagen ons goed te pas kunnen komen om het ruwe hout voor een schacht naar boven te halen en ook als we weg willen gaan. Laat ik in ieder geval gaan zien wat ze in hun schild voeren. Larry ging den heuvel af en onder het gaan onderzocht hij zijn revolver. De wagen kroop langzaam de vallei In en de man liep ernaast en keek in de rondte. Toen hij de rook ontdekte bleef hij stil staan en tuurde er gespannen naar. Hij schrok toen Larry plotseling van achter een rots te voorschijn kwam. Dc man zag eruit als een dclver of handelaar; hij was niet jong meer maar nog flink en tot Larry's ge ruststelling maakte hij een fatsoenlijken in druk. Er scheen niemand bij hem te zijn zooals Larry met voldoening opmerkte. De jongen nam zijn hoed af en zei hem goeden avond. De man beantwoordde een weinig ver schrikt zijn groet. Hij keek Larry strak aan en zei toen: Ik had niet gedacht dat ik iemand zou ontmoeten in deze streek. Ik ook niet, antwoordde Larry vriende lijk. Bent u op reis, of bent. u een han delaar. De man knikte. Allebei zoo'n beetje. Ik dacht dat ik aan een India uenkamp zou komen maar ze zijn weggetrokken en toen heb ik geprobeerd om hun op tc zoeken, maar ik heb ze niet gevonden; misschien kunt u me wel terecht helpen? De man koek verlangend naar de rook. Hebt u daar oen kamp? Ja, zei Larry. U kunt best met mc meegaan om een beetje uit te rusten. De man aarzelde nog, toen riep opeens een stem uit den wagen: Wat is er vaderwaarom staan we stil? Hst achterzeil werd terzijde geschoven en een meisje keek naar buiten, een mooi meisje met een weelde van blond haar dat zij in een vlecht droeg en ze keek Larry met een paar verbaasde oogen aan. Larry nam opnieuw zijn hoed af er. de man wees met een hoofdknik in de richting van het meisje. Dat is mijn dochter, Belinda, we noemfen haar Linda. Het meisje, slank en gracieus, kwam uit den wagen en kreeg een kleur. Ze maakte een eind aan de aarzeling van haar vader. We willen graag meekomen. Het is heel vriendelijk van u om ons te noodigen, zei ze, terwijl ze den knappen jongen met meisjes achtige verlegenheid aankeek. Komt u dan maar, zei Larry gast vrij. Onderweg vertelde de man iets van zich zelf: Ik heet Hepburn en ik ben Weduwnaar. Linda is mijn eenig kind. Ik heb handel ge dreven en gezworven sinds zij vijftien jaar was, toen ze van school kwam. Ze is nu twintig. Ik had beter een vaste woonplaa',s kunnen kiezen, maar haar gezondheid is zwak en de doktoren zeggen dat ik nog maar beter wat kan blijven rondtrekken, dan heeft ze voortdurend verandering van lucht. Ze is erg ziek geweest, maar nu is ze zoo goed als beter. Larry keek naar het meisje dat naast hen liep cn dat deze mededeeling natuurlijk ge hoord had. Ze lachte verlegen. Vader maakt zichzelf wijs dat hij al leen blijft rondtrekken omdat het voor mij zoo goed is, zei 2e, maar hij doet het voor zichzelf. Hij zou het op dezelfde plaats niet lang kunnen uiyiouden. Dat is waar, antwoordde Hepburn. Hé, waarom heb je een hut en waarom maar één? Ik dacht dat er een kamp was en da', er nog meer van jullie waren. Mijn vriend en ik zijn er maar alleen. Daar komt hij al aan, zei Larry. En toen Spon naar voren stapte, stelde Larry hem voor. Spon keek de nieuw-aangekomc ,n niet zoo heel vriendelijk aan. Toen, met een zucht van berusting, heette hij hen welkom. Gaat u maar naar binnen, juffrouw, zei hij'en Linda stapte over den drempel. O. wat een raar hutje! riep Linda, met een lach die helder op klonk. Je kunt wel zien dat er geen vrouw bij u ls. Nu hoor je het, zei Larry met een glim lach naar Spon, die hem moedeloos aankeek. Ik dacht dat het er nog ol netjes bij ons uitzag. Netjes, lachte ze weer, kijk maar eens naar den haardplaat, die is in dagen niet aangeveegd en jullie w.asschen de sauskom men zeker ook niet om. En de theebladen zitten nog in de pot. O. het is in een woord verschrikkelijk. Het is goed dat er eens iemand komc om de boel op te redderen Ik zou wel direct willen beginnen als ik nvcht, zei ze glimlachend en ze kreeg een kleur om dat ze zoo vermetel was. Nou, u mag wel beginnen, zei Spon, wien de aanwezigheid van een vrouw en het daaruit voortvloeiende vooruitzicht van wat meer gemak, niet onwelkom was. Larry zei niets, hij ging naar buiten om Hepburn to helpen uitspannen. Toen hij terugkwam in de hut zag hij dat Linda dc leiding van de heele huishouding op zich genomen had en dat ze alles voor het eten klaar legde op de vlugge, handige manier zooals alleen een vrouw dat kan, terwijl Spon op een ondersteboven gekeerd.- :on zat en half geamuseerd, half verbijsterd toe-1 keek. Zijn er alleen tinnen borden? vroeg Linda. Ik denk d3t. het niet erg lekker zal zijn, ze zien er ook niet al te schoon uit. Wacht eens even. Ze liep naar buiten en kwam met een paar dikke aarden borden van de kar terug en nog een paar andere dingen voor de tafel die ze klaarzette in ongeveer de nelf: van den tijd dien Spon er voor noodig zou hebben gehad. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6