H. D.-VERTELUNGEN
FLITSEN
Liefde de Leid-ster
STADSNIEUWS
HOEING's STOOMERIJ
FEUILLETON
HAARLEM'S DAGBLAD
DONDERDAG 11 JULI 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
De Torenwachter en de Meeuwen.
door LIEN FIBBE.
De torenwachter voelde zich eenzaam. Het
gieren van den wind, te zamen met het brui
sen van de zee, maakte hem droefgeestig. Hij
klom al naar boven om iets te zien te krijgen
van de stad, die ver verwijderd, nog even te
zien was over de kale rotsen van het eiland
Alle torenwachters vóór hem waren naar bo
ven geklommen als ze zich eenzaam gingen
voelen, maar met dezen was het al heel gauw
mis. Hij voelde het verlangen naar menschen
en menschelijk geluid zelfs zoo sterk, dat hij
tranen in z'n oogen kreeg. Lang tuurde hij
over het wijde water en de kale rotsen, nog
langer keek hij naar het weinigje stad, dat
hem scheen te wenken en te lokken.
„Ik houd het hier niet uit", dacht hij, en
had spijt dat hij z'n baantje in de stad had
opgegeven voor dit eenzame plekje, dat hij
nu wel zijn eigendom kon noemen voor zijn
heele verdere leven, maar dat ook verder ver
wijderd lag van alle menschelijk gedoe dan
eenig ander oord op het eiland.
De man sloeg zichzelf tegen het hoofd,
omdat hij zoo lichtvaardig deze betrekking
had aanvaard, 't Is waar, hij had het voor
uit geweten, was eerst gaan zien, hoe het er
was. Maar toen was het een heldere dag ge
weest. De zon had geschenen en de witte zee
meeuwen vlogen vroolijk heen en weer en
doken in het schitterende water. De zee was
toen blauw, bijna even blauw als de hemel, en
heel in de verte waren v/at vlsschersvaartui-
gen te zien en een stoomboot.
Nu was het heele tooneel veranderd. Woest
sloegen de golven tegen het smalle strand en
de zeemeeuwen, waarvan er nu rpaar enkele
waren, krijschten rauw en scherp! zoodat het
akelig was om te hooren. Donkere wolken
dreven van over de zee naar land en brach
ten nu en dan wilde regenvlagen, die kletter
den tegen liet glas van den toren. En des
avonds werd het nog erger, dan zag je alleen
donkere gevaarten boven je hcofd drijven
met geweldige vaart en onder je hoorde je de
wilde golven, die een wild verlangen in je
hart voelde en je haast niet binnen kon blij
ven. Uitgaan kon je toch ook niet, want het
was gevaarlijk om in het donker op de rot
sen te gaan. Ze waren glibberig en vol kui
len cn liobbels. Als je er af gleed, kwam je
terecht in de een of andere kloof, die óf zoo
diep was, dat je er niet meer uit kwam,
óf vol water stond, zoodat je verdronk.
Dat was het geheimzinnige van de zee. Ze
riep en lokte je met haar wilde stem en je
mocht er niet naar luisteren en er gehoor aan
geven, want dan was je verloren.
De t orenwachter begreep niet, hoe er zoo
veel mannen vóór hem geweest waren, die
het er van af hun jeugd tot hun ouderdom,
ja zelfs tot ze stierven op hoogen leeftijd,
hadden uitgehouden. Met den vorigen was
het zelfs zoo gegaan, dat hij een hut op de
rotsen Het bouwen, toen hij te oud was om
nog te werken, omdat hij niet meer in de
stad kon leven.
Dat begreep hij niet. Hadden dan al die
mannen niet dat verterende verlangen ge
had, als ze de stem van de zee' beluisterden,
wanneer die wild was en teeder, dreigend en
lokkend, wanneer golf na golf je toeriep te
gaan dwalen op de rotsen en je verstand
daartegenin redeneerde, zoodat het in je
ook leek te stormen en je dacht waanzinnig
te zullen worden. Met één van zijn voorgan
gers was het zoo gegaan, dat wist hij. Die
had gehoor gegeven aan de stem van de zee
en was gaan 'dwalen. Dagen later vond men
hem in een nauwe spleet, waaruit hij in be
wust cloozen toestand werd opgehaald en nooit
was hij meer beter geworden. De stern van de
zee was hem altijd blijven roepen en altijd
had hij er gehoor aan gegeven, totdat hij
eindelijk verdronken was. Lang had het niet
bij hem geduurd. Een jaar misschien, of
twee jaar.
„Dus zou ik over twee jaar in de baren lig
gen en voor de haaien zijn", dacht de jonge
man. „Neen, dat nooit. Dan liever naar de
stad terug en voor hetzelfde hongerloontje
weer aan het werk".
Juist wilde hij naar binnen gaan, toen
een troep zeemeeuwen recht op den toren
aan kwam vliegen.
„Die zullen toch niet bij mij moeten zijn?"
dacht de torenwachter. Het leek wel. Ze ble
ven recht op den toren aanvliegen. Toen ze
vlak bij waren, zwenkten ze plotseling om en
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
i 60 Cts pep regel.
fjotttblf -Itf
vlogen een eindje terug. Maar weer keerden
ze en daalden toen langzaam neer op het
hek, waarover de torenwachter had geleund,
terwijl hij uitkeek naar de zee en zijn ge
dachten den vrijen loop liet.
De man stond doodstil. Misschien zagen de
dieren hem niet. Het bestond anders niet,
dat ze zoo vlak bij hem rustig bleven zitten.
Ze keken wel zijn kant uit. Hij boog het
hoofd wat meer voorover en zag nu, dat de
grootste, een grauwe meeuw, een klein rolle
tje in de bek had. Z'n snavel hield het
krampachtig omklemd, omdat het eigenlijk
wat te dik was.
„Het kan toch geen papier zijn", dacht de
torenwachter. „Dat zal slap worden door het
zeewater en dit rolletje Is recht en stijf!"
Meteen liet de vogel de rol vallen en vlo
gen driemaal om den toren. Daarna verdwe
nen ze over zee. De torenwachter volgde
hen zoolang met de oogen, tot hij niets meer
zag dan een glinsterende stip aan den ho
rizon. I'
Langzaam bukte hij zich om het rolletje
op te rapen. Hij nam het mee naar binnen
en spreidde het uit op de tafel. Hij zag, dat
er iets op geschreven stond en haalde zijn
bril om het te kunnen ontcijferen.
Hij las:
„Eens woonde in dezen toren,
Een ridder met zijn vrouw,
Hij had haar meegenomen.
En bleef haar altijd trouw."
De torenwachter stond verbaasd. „Dat ls
waar!" riep hij uit. „Er heeft werkelijk vroe
ger hier een ridder gewoond, die een meisje
geschaakt had en altijd bij haar bleef wo
nen in dit eenzame oord."
Dagenlang dacht hij na over het wonder
van de zeemeeuwen en las en herlas de re
gels, die op het rolletje geschreven stonden.
Intusschen werd het mooi, zonnig weer. De
torenwachter ging uit om te visschen en
voelde zich niet meer eenzaam.
„Als het weer altijd zoo was als nu", dacht
hij, zou het hier best om uit te houden
zijn."
Maar het weer bleef niet zoo. Al gauw ging
het weer stormen en regenen en moest de
torenwachter weer naar boven klimmen, en
over de opgezwiepte golven staren.
Hij had juist een plan beraamd om zijn
dienst op té zeggen, toen hij weer 'n groepje
meeuwen zag aankomen, die recht op hem
aanvlogen.
„Dat lijken dezelfde meeuwen wel als die
van het verhaal", dacht de torenwachter.
Stil bleef hij onder een smal afdak staan
en tuurde naar de witte vogels die naderbij
kwamen. Ze gingen ook werkelijk weer op het
"hek zitten en keken naar hem. De grauwe
vogel zat in het midden en had een rolletje
in de bek. De torenwachter liep zachtjes naar
de deur en ging naar zijn woonvertrek. Daar
haalde hij wat brood en kleine vischjes, die
hij gedurende de mooie dagen had gevan
gen, Dit alles nam hij mee naar boven en
legde het voor de vogels neer, die nog
steeds zaten te wachten. De grauwe meeuw
liet het rolletje vallen en vloog op het eten
aan. Alle and era kwamen nu in beweging en
in een paar minuten was het brood en de
viseh verdwenen. Weer zwenkten ze driemaal
om den toren en vlogen weg over zee.
De torenwachter raapte hett rolletje op en
spreidde het uit op z'n tafel:
Ditmaal zag hij een teekening. Ze stelde
voor een kleine hut op de rotsen, waarvoor
een oude man met een lange, grijze baard.
„Dat is mijn voorganger," riep de toren
wachter verbaasd uit. „ik herken hem dui
delijk. Dat is de man, die niet meer in de
stad kon leven, nadat hij hier zooveel jaren
aan ze# had doorgebracht."
Dagenlang dacht hij over dit wonder na en
weer werd het mooi weer. Terwijl hij zat te
visschen dacht hij, wat het toch wel
mocht beteekenen, want dat het een bood
schap was, begreep hij heel goed.
Telkens als het ruw weer was en de zee
haar stem deed hooren, ontving de toren
wachter een boodschap van de meeuwen, en
telkens was het de geschiedenis van een man
of vrouw, die jarenlang, soms zelfs hun heele
leven, in den t-oren hadden gewoond en er
tevreden waren geweest.
Eindelijk begreep de torenwachter, dat de
meeuwen hem wilden leeren, dat het daar
in de eenzaamheid best om uit te houden
was. Toen leefde hij er chter al zoo'n poos,
dat de stem van de zee hem niet meer lokte
en het gekrijsch van de zeemeeuwen niet
meer zoo droefgeestig vond. Hij was van de
zee en van de dieren en ook van de ratsen
gaan houden en zou zelfs zijn eenzaam
plekje niet meer met de stad willen ruilen.
„Het gepraat en het gedoe van de men
schen is toch allemaal drukte voor niets",
dacht hij vaak. „Hier in de eenzaamheid be
luister je de stem van de natuur en kun je
eerst recht tevreden zijn."
En zoo was het altijd gegaan met de man
nen, die vóór hem dien post bekleed hadden.
Zij hadden ook allen cle boodschap van ds
meeuwen ontvangen. Alleen de man, die aan
de stem van de zee geen weerstand had
kunnen bieden, had de eerste maal het
rolletje niet op durven rapen, maar had hert
in zee geschopt en het was slecht met hem
gegaan.
DE POLITIE.
Kan het corps meer effectief
werken?
EEN COMMISSIE-BENOEMING TE
AMSTERDAM DIE DE AANDACHT
TREKT.
Dezer dagen werd in de pers medegedeeld,
dat de Hoofdcommissaris van Politie te Am
sterdam een commissie benoemd had om na
te gaan in welke opzichten het politiecorps
effectiever zal kunnen blijken, hetzij met de
thans bestaande stérkte, hetzij met vermin
derde sterkte. Er werd aan toegevoegd, dat
de commissie aan den Hoofdcommissaris ook
voorstellen kan doen. Als punten die voor het
onderzoek in aanmerking komen werden ge
noemd: de plaatsing der bureaux en post
huizen, en eventueele, wat de Duitscher
noemt: Nothilfe. die zich snel verplaatsen
kan, wanneer zij gealmeerd wordt, de in
richting en werking der recherche, de bewa
pening, de outilleering enz. enz.
In de commissie werden benoemd een com
missaris (tevens voorzitter) eenige hoofd
inspecteurs, een inspeeteur-nachtcomman-
dant, een brigadier, een rechercheur, bene
vens eenige agenten van den straatdienst.
In verband met dit bericht schrijft men
ons:
De gewone lezer zal dit bericht misschien
zonder meer gelezen hebben, maar de belang
hebbenden zullen er ongewijfeld mfet veel be
langstelling van hebben kennisgenomen.
Want weliswaar is in Amsterdam vroeger wel
eens een bepaalde politie-aangelegenheid
commissoriaal voorbereid, maar een dergelijk
belangrijk onderwerp als de Hoofdcommis
saris aan deze commissie ter oplossing voor
legt is ongetwijfeld nog nimmer te voren aan
de orde gesteld. Hetzelfde geldt voor de sa
menstelling der commissie. Daarin is zoo on
geveer elke groep vertegenwoordigd. Wij kun
nen dezen stap van hoofdcommissaris Ver-
steegh dan ook van harte toejuichen, omdat
hij daarmede toont de democratie op de
juiste wijze te willen toepassen. Allereerst
geeft hij daarmede te kennen, dat een hoofd
commissaris niet alles weet, wat helaas met
veel hoofden van takken van dienst in den
lande, maar al te vaak het geval is, maar ook
worden de menschen, die de zaak straks prac-
tisch moeten uitvoeren, gehoord, wordt hun
feitelijk medezeggenschap verleend. Hier
dient de democratie inderdaad de gemeen
schap.
De vraag hoe het corps meer effectief kan
werken is een zeer belangrijke. Ze kan bij
cle beantwoording verdeeld worden in twee
deelen: le wijziging, eventueel aanvulling en
verbetering, van de bestaande hulpmiddelen
en 2e meer oordeelkundige indeeling van de
te verrichten bewakings- en opsporings
diensten.
Dat er nog een mogelijkheid zal zijn om
't personeel in te krimpen, zal bij den snellen
groei van Amsterdam moeilijk kunnen wor
den verwacht. Wij weten, dat bij ervaring. Op
de politie wordt het eerst bezuinigd. Misschien
is Amsterdam een gunstige uitzondering,
maar in andere steden is het zoo. Wij herin
neren ons nog, dat eenige jaren geleden te
Haarlem een inkrimping van personeel heeft
plaats gehad, waardoor de zoo noodzakelijke
opleiding geheel moest worden opgeheven. En,
nu na de annexatie het grondgebied der ge
meente Haarlem verviervoudigd is, heeft men,
behalve 12 a 14 man die van de geannexeerde
gemeenten overkwamen, het corps met geen
enkelen man "uitgebreid. En dat terwijl het
corps van Schoten reeds onvoldoende was en
het sterk toenemende verkeer steeds meer
personeel vereischt.
Een punt dat waarschijnlijk ook wel ter
sprake zal komen, dat in elk geval onder de
oogen behoort te worden gezien, wanneer men
de capaciteit van het korps wil opvoeren, is
die met betrekking tot ijver en geschiktheid.
Het leidt geen twijfel of elke maatregel is tot
mislukking gedoemd, als degene, die hem
moet uitvoeren niet overtuigd is van de nood
zakelijkheid. En dit klemt te meer bij de po
litie. Kan men bij den gemeentewerkman en
bij den arbeider in 't algemeen ijver en ge
schiktheid beoordeelen naar den voort ge-
brachten arbeid, bij de politie kan zulks niet.
Een politieman is geheel zelfstandig, beoor
deelt zelf wanneer hij zal optreden. Het inle-
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1459
AUTO-SUGGESTIE
Je geeft je zonder een zorg
in de wereld aan het genot
van een autoritje
je vrouw merkt van haar ach
terplaats op, dat ze zoo'n ge
voel heeft dat er een band
aan het leegloopen is
je antwoordt kortaf, dat ze
zich dat maar verbeeldt, ze
denkt altijd dat er banden
leeg loopen
een minuut later meen je ook.
dat er iets ongewoons is.
je buigt je naar buiten, maar
slaagt er zoo niet in, iets ver
ontrustends te zien
herinnert je plotseling dat je
een paar kilometer teiug
door wat glas bent gereden
verzoekt de familie om stil te
zijn, het leek net of je ont
snappende lucht hoorde
iedereen verzekei*t om strijd,
je vrouw aan het hoofd, dat
je het je maar verbeeldt
waarop je den wagen stilzet
en alle banden inspecteert
zonder iets te constateer en
(Nadruk verboden.)
veren van een groot aantal processen-verbaal
geeft geen blijken van geschiktheid, terwijl
't nimmer opmaken daarvan weer blijk geeft,
van ongeschiktheid. Er zijn behalve aanleg
verschillende oorzaken te vinden van de min
der juiste waarneming van de politietaak. De
voornaamste is een onvoldoende ontwikkeling.
Daarom is het zoo noodzakelijk, dat de toe
komstige politieman een goede schooloplei
ding heeft gehad, voordat hij zich gaat toe
leggen op de studie voor het politievak. Een
agent die zijn gedachten niet op papier kan
brengen, die zich administratief niet kan red
den, zal zich niet gauw wagen aan het con-
stateeren van een overtreding. Een agent, die
onvoldoende vakopleiding heeft gehad, of zijn
wetten en feitenkennis niet heeft onderhou
den, zal uiteraard niet veel presteeren. Want
al kan hij niet alles weten, toch moet hij met
de noodige wetkennis toegerust zijn taak ver
vullen om de feiten op straat te kunnen be
oordeelen en te toetsen. Een noodzakelijkheid
is het verder, dat de agent maatschappelijk
onafhankelijk kan blijven, met andere woor
den, dat zijn sociale positie zoodanig is, dat
hem in elke geval geen zware zorgen drukken.
Want het gevaar van corruptie bestaat voor
hem meer dan voor elk ander en wanneer hij
zoo geheel zelfstandig is en het al of niet op
treden door hem zelf beoordeeld kan worden,
dan moet hij ook alles mee hebben. Daarom
is het ook juist gezien van het raadslid Klein
om te ijveren voor hoogere bezoldiging voor
de politie. Wil men een goede politie, dan
verbetere men allereerst haar sociale positie!
Wordt aan bovengeschetste voorwaarden
voldaan, dan zorge de corpschef voor tacti
sche leiding. He militaire gedoe van vroeger
is uit den tijd. Daarmede bereikt men thans
niets meer. Van den agent verwacht men be
schaafd optreden. Zij hebben dus ook recht
op behoorlijke behandeling. De practische
politieman moet het hoe en waarom weten en
moet zich van zijn taak bewust zijn. Het
spreekt van zelf, dat aan den corpschef ook
zwaardere eischen worden gesteld. Vooral
wat betreft het leiding geven. Want daar
wordt helaas bij benoemingen van commis
sarissen te weinig op gelet. Leiding geven is
volstrekt geen gemakkelijke taak en er zijn
er die het nimmer kunnen leeren. Het is een
gave. Een corpschef. die zich van de belang
rijkheid van die taak bewust is, zal met zijn
inspecteurs overleggen en zich rekenschap
geven, van de maatregelen, die genomen
worden. En dan is het van belang, dat men
de belanghebbende zelf zijn oordeel laat ge
ven over zijn eigen dienst. Niet om hem in
alles zijn zin te geven, volstrekt niet. Een
corpschef moet ook durven weigeren. Hij
moet gepast streng zijn. Maar hij moet ook
van den practischen man willen leeren.
Er zou over dit onderwerp nog zeer veel te
zeggen zijn, maar de ruimte gebiedt beper
king. Genoeg zij het op te merken, dat de
politie een op zich zelf staand instituut is,
dat men nergens bij vergelijken kan. Dat
haar taak zeer moeilijk is en onmisbaar. Dat
moet men voor oogen houden wanneer men
haar gaat beoordeelen.
Doet men dit. dan heeft de benoeming van
de Commissie-Versteegh ook voor de politie
van andere steden reeds voordeel gebracht.
Misschien is het een voorbeeld om na te
belangerijk onderwerp als de Hoofdcommis-
volgen! t
N. O. G. HAARLEM.
Dezer dagen werd een vergadering van de
afdeeling Haarlem van het Nederlandsch
Onderwijzers-Genootschap gehouden
De voorzitter deelde mede, dat de penning
meester der af deeling tegen 1 September a.s.
de afdeeling zou gaan verlaten wegens zijn
benoeming tot hoofd der Openbare School
no. 1 te Leerdam.
Hij richtte tot den heer Van der Haar
eenige hartelijke woorden van dank voor
hetgeen hij voor de afdeeling had gedaan.
De hoofdschotel vormde het vaststellen
van heit advies aan B. en W. inzake het
vormen van klassen aan de verschillende
scholen.
Uitvoerige besprakingen hadden hierover
plaats. Met algemeene stemmen werd het
bestuursadvies aangenomen.
Tot afgevaardigden naar de algemeene
vergadering te Haarlem werden gekozen de
heeren II. van Leeuwen, G. Bettink en E.
Geerts Wzn., terwijl als hun plaatsvervan
gers werden aangewezen de heeren G. C. van
der Haar, J. Over en W. J. de Konink.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regeL
ALTIJD EVEN FIJN
Laat Uw REGENJASSEN WATERPROOF maken in
Tel 10382—10873
18)
Uit het Engelsch
CHARLES GAR VICE.
Smaken verschillen, merkte Larry wijs-
geerig cp, terwijl hij met het houweel een
klomp aarde kapot sloeg.
Ja. stemde Spon toe. Hij zat er altijd
over te denken en dan zei hy dat het wel een
miniatuurtje van hem leek. Arme kerel, hij
heeft, het nooit teruggezien; hij verdronk in
•het Kanaal van Bristol.
Ons sc.hip werd aangevaren door een groote
mailboot. Het was mistig en het Kanaal van
Bristol is een beroerde plaats bij mist.
Droevig, zei Larry.
Hel is tijd om op te houden, zei Spon.
Je hebt lang genoeg gewerkt. Het is geen
slechte oogst vandaag en ik heb niets gedaan
dan je een beetje verhaaltjes zitten te ver
tellen over dingen die jaren geleden gebeurd
zijn. en die nu niet meer van belang zijn.
Ik zal nu eens naar het middageten gaan
kijken, jongen.
Hij nam de kostbare biscuitbus op en ging
met sleependen gang weg, want hij was niet
meer zoo krachtig als vroeger. Larry ging
naar het riviertje om een bad te nemen.
Nauwelijks was hij daarmee klaar en had zich
w.-T aangekleed of hij hoorde: Coo-oe! Dit
was hun afgesproken signaal: het was op
venen ais:and hoorbaar en het leek meer
op den schreeuw van een wilden vogel dan op
den roep van een mensch.
Larry haastte zich den heuvel op en vond
Spon met een verrekijker in de hand. Hij keek
naar iets in de verte.
Larry zei hij ernstig en met een tril
ling in zijn stem we worden ontdekt.
Iemand komt het dal in. Neem dat ding en
kijk ook eens zijn hand trilde en' zijn ge
zicht stond, somber.
Ja, zei Larry kalm. het is een wagen
met een paar paarden ervoor en er loopt
een man naast, verder zie ik niemand.
Er moet nog iemand anders zijn. Dat
moet! Niemand zou alleen door dit onbe
kende land trekken. Zoodra hij de oogen
opslaat zal hij de rook van het vuur zien.
Wat moeten we doen?
Larry zweeg even, en toen ze! hij: Ik
zal r.aar beneden gaan en zien wat voor
menschen het zijn. Als het fatsoenlijk volk
ls, zuilen ze heusch niet lastig zijn.
Lastig? herhaalde Spon verschrikt.
Maar als ze ons geheim ontdekken' en de
robijnen met ons willen deelen of ze mis
schien voor zich willen hebben?
Nu, er is nog verschil tusschen willen
hebben en krijgen, zei Larry grimmig. Als
ze tevreden zijn met een gedeelte, dan kun
nen we wel zaken met ze doen, want wij
kunnen wel hulp gebruiken. Verder zcu die
wagen ons goed te pas kunnen komen om het
ruwe hout voor een schacht naar boven te
halen en ook als we weg willen gaan. Laat
ik in ieder geval gaan zien wat ze in hun
schild voeren.
Larry ging den heuvel af en onder het
gaan onderzocht hij zijn revolver.
De wagen kroop langzaam de vallei In en
de man liep ernaast en keek in de rondte.
Toen hij de rook ontdekte bleef hij stil
staan en tuurde er gespannen naar. Hij
schrok toen Larry plotseling van achter een
rots te voorschijn kwam. Dc man zag eruit
als een dclver of handelaar; hij was niet
jong meer maar nog flink en tot Larry's ge
ruststelling maakte hij een fatsoenlijken in
druk. Er scheen niemand bij hem te zijn
zooals Larry met voldoening opmerkte. De
jongen nam zijn hoed af en zei hem goeden
avond.
De man beantwoordde een weinig ver
schrikt zijn groet. Hij keek Larry strak aan
en zei toen:
Ik had niet gedacht dat ik iemand zou
ontmoeten in deze streek.
Ik ook niet, antwoordde Larry vriende
lijk. Bent u op reis, of bent. u een han
delaar.
De man knikte. Allebei zoo'n beetje. Ik
dacht dat ik aan een India uenkamp zou
komen maar ze zijn weggetrokken en toen
heb ik geprobeerd om hun op tc zoeken,
maar ik heb ze niet gevonden; misschien
kunt u me wel terecht helpen? De man koek
verlangend naar de rook. Hebt u daar oen
kamp?
Ja, zei Larry. U kunt best met mc
meegaan om een beetje uit te rusten. De
man aarzelde nog, toen riep opeens een
stem uit den wagen:
Wat is er vaderwaarom staan we
stil?
Hst achterzeil werd terzijde geschoven en
een meisje keek naar buiten, een mooi meisje
met een weelde van blond haar dat zij in
een vlecht droeg en ze keek Larry met een
paar verbaasde oogen aan.
Larry nam opnieuw zijn hoed af er. de
man wees met een hoofdknik in de richting
van het meisje.
Dat is mijn dochter, Belinda, we noemfen
haar Linda.
Het meisje, slank en gracieus, kwam uit
den wagen en kreeg een kleur. Ze maakte
een eind aan de aarzeling van haar vader.
We willen graag meekomen. Het is heel
vriendelijk van u om ons te noodigen, zei ze,
terwijl ze den knappen jongen met meisjes
achtige verlegenheid aankeek.
Komt u dan maar, zei Larry gast
vrij.
Onderweg vertelde de man iets van zich
zelf:
Ik heet Hepburn en ik ben Weduwnaar.
Linda is mijn eenig kind. Ik heb handel ge
dreven en gezworven sinds zij vijftien jaar
was, toen ze van school kwam. Ze is nu
twintig. Ik had beter een vaste woonplaa',s
kunnen kiezen, maar haar gezondheid is
zwak en de doktoren zeggen dat ik nog
maar beter wat kan blijven rondtrekken, dan
heeft ze voortdurend verandering van lucht.
Ze is erg ziek geweest, maar nu is ze zoo
goed als beter.
Larry keek naar het meisje dat naast hen
liep cn dat deze mededeeling natuurlijk ge
hoord had. Ze lachte verlegen.
Vader maakt zichzelf wijs dat hij al
leen blijft rondtrekken omdat het voor mij
zoo goed is, zei 2e, maar hij doet het
voor zichzelf. Hij zou het op dezelfde plaats
niet lang kunnen uiyiouden.
Dat is waar, antwoordde Hepburn.
Hé, waarom heb je een hut en waarom maar
één? Ik dacht dat er een kamp was en da',
er nog meer van jullie waren.
Mijn vriend en ik zijn er maar alleen.
Daar komt hij al aan, zei Larry.
En toen Spon naar voren stapte, stelde
Larry hem voor.
Spon keek de nieuw-aangekomc ,n niet
zoo heel vriendelijk aan. Toen, met een zucht
van berusting, heette hij hen welkom.
Gaat u maar naar binnen, juffrouw,
zei hij'en Linda stapte over den drempel.
O. wat een raar hutje! riep Linda,
met een lach die helder op klonk. Je kunt
wel zien dat er geen vrouw bij u ls.
Nu hoor je het, zei Larry met een glim
lach naar Spon, die hem moedeloos aankeek.
Ik dacht dat het er nog ol netjes bij ons
uitzag.
Netjes, lachte ze weer, kijk maar eens
naar den haardplaat, die is in dagen niet
aangeveegd en jullie w.asschen de sauskom
men zeker ook niet om. En de theebladen
zitten nog in de pot. O. het is in een woord
verschrikkelijk. Het is goed dat er eens
iemand komc om de boel op te redderen Ik
zou wel direct willen beginnen als ik nvcht,
zei ze glimlachend en ze kreeg een kleur om
dat ze zoo vermetel was.
Nou, u mag wel beginnen, zei Spon,
wien de aanwezigheid van een vrouw en het
daaruit voortvloeiende vooruitzicht van wat
meer gemak, niet onwelkom was.
Larry zei niets, hij ging naar buiten om
Hepburn to helpen uitspannen. Toen hij
terugkwam in de hut zag hij dat Linda dc
leiding van de heele huishouding op zich
genomen had en dat ze alles voor het eten
klaar legde op de vlugge, handige manier
zooals alleen een vrouw dat kan, terwijl
Spon op een ondersteboven gekeerd.- :on zat
en half geamuseerd, half verbijsterd toe-1
keek.
Zijn er alleen tinnen borden? vroeg
Linda. Ik denk d3t. het niet erg lekker
zal zijn, ze zien er ook niet al te schoon
uit. Wacht eens even.
Ze liep naar buiten en kwam met een
paar dikke aarden borden van de kar terug
en nog een paar andere dingen voor de tafel
die ze klaarzette in ongeveer de nelf: van
den tijd dien Spon er voor noodig zou hebben
gehad.
(Wordt vervolgd.)