MIJN HIT EN DE TOESTAND.
H. D. VERTELLING
Vriendschap met groote musici
Mijn hit is nu pas zeventien geworden en
gaat er niet op vooruit. Ze wordt lastig. Ze
houdt geen afstand, krijgt te .veel tempo.
Ze krijgt praatjes. Ze vraagt naar alles en
nog wat. Wil overal het naadje van de kous
van weten.
Maar het ergste is dat gevraag naar den
aanslag op Willemstad. Dat houdt maar niet
00. „Maar meneer, hadden ze nou toch niet
ten minste heen kunnen gaan en?(Een
van haar broers heeft op Atjeh gevochten,
de andere is marinier, dat verklaart veel.
Ik kreeg er den brui van. Ik had de
courant van Zaterdag 6 Juli juist van vrouw
Groen terug en ik zeg: „Luister nu maar
eens; daar staat alles haarfijn in. Je weet,
dat die roovers toen met auto's vol ge
wapende kerels het fort binnen zijn komen
stormen, niet waar? Nu goed dan, zij zijn
toen
„Was dat dan geen gesloten fort, 'n fort
is toch toe?" interompeert ze.
Ik lees verder, zonder er op in te gaan en
citeer uit het locale blad:
,Deze overrompeling, die zooals blijken zal
totaal onverwachts kwam", vervolg ik.
„Nog al glad, dat zal je altijd zien, 'n
overrompeling, dat is toch altijd onver
wachts", zegt ze. (Ze is bij, de bijdehande
Kraal).
„Ja", zeg ik. „Maar zóó beschrijft de
Amigoe di CuraQao het nu eenmaal."
„Dat is zooveel als amice, de CuraQaosche
vrind dus, niet waar meneer?"
„Jawel", zeg ik, „dat denk ik ook. Luister
nu verder: „Op het hooren van het schieten
begaf de luitenant zich onmiddellijk
naar het fort."
Dat is flink," zegt ze „en wat deed-ie toen
verder? Sloeg-ie er toen dadelijk op in?"
„Datstaat er niet, maar hij vond alles
reeds in handen van den vijand. De kapi
tein werd toen onmiddellijk opgebeld....
„Ja maar, was de luitenant toen al slaags
of "al weer terug gegaan en ergens buiten
dat fort aan het telephoneeren? of was-le
niet slaags geweest?"
„Datis me niet precies duidelijk, zeg
ik. Maar de kapitein begaf zich toen
onmiddellijk met een auto naar het
fort", zoo lees ik hier.
„Ferm zoo!" zegt zij, „dat had ik ook
gedaan, had 'm volgepropt met soldaten."
„Stil nou", hervat ik.„zonder nog in
de verste verte te vermoeden, wat er eigen
lijk had plaats gehad
„Ho nou 's even! meneer. Hoe kan dat
nou? Ze hadden 'm toch opgebeld niet? Toen
hebben ze 'm toch wel effen verteld wat er
aan de hand was en niet over koetjes en
kalfjes gepraat?"
„Weet ik niet. Zoo staat het er. „In vlie
gende vaart kwam hij met z'n auto het
fort binnenstormen, staat er."
„Maar meneer"begint ze weer. „Ik ben
maar 'n meisje, maar dat was toch wel het
eenigste wat-ic nou net niet had moeten
doen. Hij had toch door de telephoon moe
ten vragen: wat is dat voor kif en hoe zit
die kif en met z'n hoevelen bennen ze? En
als je dat niet weet dan helpt dat binnen
stormen in 'n veroverd fort toch ook geen
zier, wat?"
„Luister nu verder, zeg ik. „In 'n oogen-
blik was hij omringd door zwaar gewapen-
den, die z'n auto beschoten en met kapmes
sen bewerkten
„Halt nog 's effen meneer, maar wat de jen
die zwaar gewapende twintig kerels dan
toch, onder ons gezegd, vreemd. Wie hakt
er nou met 'n kapmes in 'n auto. Ik snap
liet niet?"
„Vraag toch niet eeuwig en altijd en luis
ter", zeg ik. „Hij trachtte zich te verdedi
gen met z'n revolver, doch gaf zich ten
slotte gewonnen", zegt de Amigoe-
„Snap ik niets van, heef-ie nou geschoten
of niet?" Ik haal m'n schouders op cn her-
vat:
„De heer Weitjes, 'n lid van 't Hof, dien hij
mee had genomen, had nog juist kunnen
ontsnappen en 'n schuilplaats gevonden in
de woning .an den
„Bestaat niet!" snerpte ze. „Dat lid kan
niet uit 'n auto weg, als die 'n fort binnen
stormt. Of die auto is niet aan 't binnen
stormen geweest, ofMaar in elk geval
meneer, als je nóu weet, dat er kif is, dan
neem je toch geen lid van het hof mee, die
'm onderweg nog smeert óók, maar je haalt
alles wat weerbaar is bij elkaar, je belt 22
op on je vraagt aansluiting en als je dan 'n
compwie bij elkaar heb, dan ga je nóg niet
in zoo'n mulzcval, maar je sluit ze in! zou
'k zoo zeggen en je zorgt, dat je weer de
baas wordt. Daar ben je voor. En dat Yankee-
schip hoe ging dat toch? Dat wil d'r bij mij
ook maar niet in."
„De Amigoe di CuraQao zegt, dat Zijn
Excellentie last heeft gegeven om te ver-
trckkcn.Jc moet begrijpen, dat het 'n erg
lastig parket was. Het blad, hetwelk 'n vriend
der CuraQaosche machthebbers schijnt tc
zijn prijst dit dan ook terecht en schrijft:
„Hoe oer hoe beterWant zoolang ze er
i'iog waren, gevoelde men zich niet veilig
„Allicht niet!" 'interrompeert het nest,
ontdekt '11 laddertje in haar kous. doet er 'n
beetje speeksel op en is dan weer geheel aan
dacht. als ik vervolg: „De kleinste onvoor
zichtigheid of onberaden stap zou vol
doende zijn om de lont in het kruitvat te
steken
„Ik dacht dat de van Speyks niet meer
terug kwamen, dat die uitverkocht waren,
zegt ze. Ik haal mijn schouders op en be
ëindig het zinnetje: „In het kruitvat te ste
ken en het begin kunnen vormen van een
groot bloedbad."
„Nou maar, dat heeft die Amice van
CuraQao niet goed door," valt ze weer uit.
Voor onvoorzichtigheid hoefden ze niet in
hun rikketik tc zitten. Reken maar! Groots
Mozes as die lui nog niet voorzichtig zijn
geweest, wie dan? En als er eenmaal 'n vat
buskruit de lucht in gaat, dan hoef je voor
'n nakomertje in een vorm van n groo,
bloedbad niet bang te zijn! meent dc jonge
dame en kijkt me nijdig aan en knikt n Paar
maal parmantig met haar pittige kopje.
„Meisje." zeg ik. „oordeel toch niet zoo
lichtvaardig. De generaal dreigde staat er
Als jc niet doet. wat ik wil, zal ik heel
CuraQao in dc lucht laten vliegen.
Larie'" zegt ze, „ze hadden ommers geen
sikkepit ammunitie, nog geen Sausche man
gel hadden ze. En wat ze gemopstengejat
hadden, daar zouen ze nog geen pond van
vermorsepieten. Dat mosten ze ommers juist
hebben? daar was de heele kraak ommers om
begonnen. Larie hoor! Ik had gezeid: „Doe
lil maar wat je niet laten kunt, vlieg maar
de Tucht in Daar had-ie niet van terug
weet het zoo niet, meisje", zég ife. en
lees verder over den daaropvolgenden Zon-
dagmorgen. „Er werd gezocht naarden
Venezolannschen consul, die zich reeds ge-
ruimen tijd schuil hield--..
Alweer een! Sla u dat- alsublleft
over. ik word er wee van," zegt ze abrupt.
As 't mijn jongen was, dan krccg-le dc
bons! Enfin, die zat dus óok alweer lucht
dicht opgesloten vliegen te vangen. Jc zou
daar met succes 'n struisvogelfokkerij kun-
pen opzetten*"
„Hoor eens", zeg ik, „laat me nu voor
lezen. Anders hou ik er maar liever mee
op." De terugkeer van de Maracaibo: „Geen
gejuich steeg er op bij de blijde inkomste,
toen het schip de haven binnen kwam
Zij had 'n keurig baptisten zakdoekje met
groene moesjes genomen en zat zich quasi te
snuiten, maar aan haar schouders zag ik, dat
ze 'n opkomende lachbui had. Ik deed alsof
ik het niet merkte en las door:
„Dank zij de krachtige maatregelen door
het bestuur genomen is alles tot nu toe bier
rustig geweestT de burgerij heeft krachtig
meegeholpen om
„Maar m'n beste meneer," valt ze weer
in (ze heeft rooie oogen van de tranen, zit
te schokken van de pret, het bijdehande
ding). „Wat voor krachtige maatregele?
Daar viel niets te maatregelen, je kon de
heele negory onder 'n tweedehands deuk
hoed je vangen!"
Ik maakte me nijdig, overstemde het malle
gedaas van het brutale ding en beëindigde:
„De toegangen tot de stad, zoowel aan de
Oost als aan de Westzijden, zijn afgesloten
en worden 's nachts trouw bewaakt." (Nu
kreeg ze zoo'n echte, onbedwingbare vulgaire
slapte. „Sien!" donder ik haar toe!) „De
koffie- en bidhuizen, restaurants en salons
zijn gesloten." („Wat 'n combinatie!" gilt
ze. snikt het uit van óe pret, de brutale
moderne blaag). Ik verhef m'n stem nóg
meer en tracht verder te lezen: „Het gezag
beheerscht op het oogenblik den toestand
volkómen!" (Nu kreeg ze zoo'n echte clowns
bui. Ze lachte niet meer, huilde stille tranen
met tuiten). „Een streng onderzoek wordt
ingesteld naar de achtergebleven revolutio
naire VenezolanenZe stotterde opeens,
amechtig heesch: „Wat ik u bidden mag, in
vredesnaam! Och m'n beste meneer Pernel,
hou toch op!*
Toen wankelde het impertinente ding
overeind, strompelde onder kermend ge
smoorde lachsnikken het portaaltje over,
sloeg de deur van het keukentje open en
ging, totaal slap naar den gootsteen en liet
de kraan over haar hoofd loopen, over den
permanent wave nog wel!
PIM PERNEL.
(Nadruk verboden).
HET „GROOTE" VOLK.
Dat het volk der Zweden het grootste van
Europa is, heeft de statistiek opnieuw be
vestigd, niet naar het aantal, cioch door de
lichaamslengte, welke gemiddeld 175 c-M. be
draagt. Vijf en twintig jaar geleden bedroeg
de gemiddelde lengte wel is waar 2 1/2 c.M.
minder en zelfs vijftig jaar geleden slechts
170 c.M. De zoons zijn dus 2 1/2 cM. langer
dan hun vaders en vijf c.M. langer dan hun
grootvaders. Wanneer de Zweden zóó door
gaan, d.w.z. één c.M. in de tien jaar langer
worden, dan zullen ze weldra een volk van
reuzen zijn.
Een Amerikaansch blad meldt, dat een
krankzinnige die ontsnapt was, gepakt werd
in een belastingkantoor.
Hij betaalde waarschijnlijk naar eer en
geweten prompt zijn belasting.
Vroeger zegt een geschiedschrijver
waren ér vier schapen voor noodig om één
vrouw te kleeden.
Tegenwoordig voldoet één zijderups,
„Waarom ga je nfefc naar huls?"
„Mijn vrouw is uit haar humeur"
„Waarom is je vrouw uit 'r humeur?"
„Omdat ik niet thuis kom".
Mama; „Jou slechte jongen, waarom nam
je die gulden uit Pietjes spaarpot?"
Henkje: „Omdat ik zoo graag de film
„Gij zult niet stelen" wou zien.
Jong Moedertje: „Moedertje houdt zeven
honderd duizend zeven honderd vijftig
maal van Jantje. Hoeveel houdt Jantje van
Moedertje?"
Jantje: „Eén"
Koninklijke gast: „Drie gulden voor per
ziken. Die vrucht Schijnt schaarsch te zijn
van 't jaar."
Maïtre d'hotel: „Pardon uwe hoogheid,
de perziken zijn niet schaarsch, maar wel
de prinsen."
Zij: „De dokter zegt dat mijn man water
in zijn knie heeft."
Lieve oude dame: „Mijn hemel wat vree-
selijk, en dat op Sint Margriet!"
Mama heeft haar jour en onderhoudt
het damesgezelschap. Plotseling komt Ma-
rietje met veel lawaai de trap af hollen.
Mama zegt: Marietje ga naar boven en laat
hooren dat je ook netjes naar beneden kunt
komen."
Marietje komt eenige oogenbilkken later
weer binnen en vraagt: „Kwam ik nu netjes
naar beneden?"
Mama: „Ja hoor, niemand heeft je nu
gehoord."
Marietje: „Dat kan uitkomen want ik ben
langs de leuning naar beneden gegleden."
Duo rijden zal spoedig bij de vrouwen uit
de mode zijn.
Wij begrijpen dat volkomen. Welke vrouw
zou zich lang met de achterste plaats te
vreden stellen?
Klein jongetje:" „Papa. hoe noemt u een
man die een auto stuurt?"
Papa: „Dat hangt er heelemaal van af
Een boek over welopgevoedheid consta
teert dat een welopgevoed meisje nimmer
het een man mag praten als zij niet aan
hem is voorgesteld.
Wat moeten telefoonjuffrouwen dan ont
zettend onopgevoed zijn.
Romantisch meisje: „O Eddy, raat jammer dat we niet in Amerika zijn; ik lees dat de
hoornen daar veel dikker zijn dan hier'" (The Humorist).
De Japanse he kers.
door
JOHN GALSWORTHY.
Toen Mr. Nilson, zeer bekend City-man,
het raam van zijn slaapkamer op Camden
Hill open zette, voelde hij iets wonderlijk
zoets achter in zijn neus en iets vreemd leegs
juist onder zijn vijfde rib. Toen hij het raam
vastzette, ontdekte hij, dat er in Square Gar
dens een klein boompje in bloei stond en dat
de thermometer op zestig stond. „Prachtige
morgen," dacht hij, „eindelijk voorjaar!"
En terwijl hij zijn meditaties over den
graanprijs voortzette, nam hij zijn schildpad
den handspiegel op en begon zijn eigen ge
zicht te bestudeeren. Hij knikte gerustgesteld
bij het zien van zijn welgevulde, blozende
wangen, zijn keurige bruine snor en zijn ron
de, heldere, grijze oogen. Hij deed zijn zwarte
pandjesjas aan en ging naar beneden.
In de eetkamer lag zijn krant te wachten
op het dressoir. Mr. Nilson had haar nauwe
lijks opgenomen, toen hij al weer dat vreem
de gevoel over zich voelde komen. Hij maak
te zich er werkelijk een beetje ongerust over
en liep langzaam naar de openslaande deu
ren. Een koekoeksklok sloeg acht.
„Nog een half uur voor het ontbijt", dacht
t hij, „ik zal even het park rond loopen".
Hij was er alleen en met zijn handen, met
de krant er tusschen, op zijn rug geklemd,
Herinneringen aan Brahms, Liszt en Massenet,
Door EUGENE DE HUB AY, en wereld-
beroemden violist en componist.
Mijn aangenaamste jeugdherinneringen
zijn die aan Massenet, den grooten Fran
sehen componist. Toen ik 19 jaar was ging
ik naar Parijs, het Mekka, waarop de ge
dachten der meeste jonge kunstenaars ge
richt zijn. In het atelier van den beroemden
Hongaarschen schilder Michael Munkacsy
maakte ik kennis met een van Massenet's
beroemdste opera's: „Roi de Lahore". Van
tijd tot tijd werden er in het atelier con
certen gegeven en zoo hoorde ik dan hier
voor het eerst muziek van Massenet, ge
speeld door de musici van de Parijsche ope
ra. Ik stelde mij in het bezit van een uit
treksel van het werk en met dit als basis
componeerde ik een nieuwe „suite", die ik
onder mijn arm nam, waarna ik mij naar
Massenet begaf en zonder plichtplegingen
bij hem aanklopte. Ik stelde mij voor, speel
de de suite op de viool en Massenet was vol
lof.
„Dit moet ook op het „Concert Populaire"
gespeeld worden!" zeide hij.
Zulk een succes was in die tijden zeer be
langrijk, want het „Concert populaire" was
de eenige goede concertzaal in Parijs. Latei-
werd deze suite geïnstrumenteerd door Mas
senet zelf en deze compositie bezorgde mij
mijn eerste groote succes in Frankrijk.
Massenet was een zeer zenuwachtig man,
en van een uitbundige natuur. Menschen
voor wie hij genegenheid gevoelde onder
vonden veel vriendelijkheid van hem. Hij
noemde mij voortdurend „broeder". Hij was
zoo vriendelijk en geraakte zoo onder de be
koring van mannen van talent dat hij mij
meenam naar zijn uitgever en den weg
opende voor mijn composities. Hij stelde mij
ook voor aan den heer Pasdeloup, die toen
directeur was van het „Concert populaire".
Pasdeloup was de bekendste muziekdirecteur
van dat tijdperk en hij zorgde voor de mees
te populaire concerten. Behalve deze onder
neming was er geen goede concertzaal in
Parijs. Het was ook deze Pasdeloup die de
muziek van Wagner te Parijs introduceerde.
Dat was in die dagen een onderneming
waar moed voor noodig was. En deze Pas
deloup hielp mij ook, toen Massenet mij bij
hem aanbevolen had.
Deze Massenet-suite voerde ik in 1879 te
Parijs voor den eersten keer uit. Mijn succes
was overweldigend; de Parijsche couranten
fêteerden mij als een tweeden Paganini en
mijn reputatie verspreidde zich tot over de
Fransche grens. In 1882 werd ik benoemd tot
leeraar aan het Kon. Conservatorium te
Brussel in de plaats van den beroemden
Vieuxtemps. Deze benoeming was een gevolg
van de uitvoering van de suite en van Mas
senet's persoonlijke vriendschap.
Maar mijn ontmoeting met Franz Liszt,
den grooten pianist en componist, is nog
veel interessanter. In Berlijn was ik leer
ling van Joachim, een van de grootste vio
listen van alle tijden. Ik ging van Berlijn
naar Boedapest terug in 1877 en toen stel
den mijn vrienden mij aan Franz Liszt voor.
Het duurde niet lang, of mij viel de eer te
beurt voor Liszt te mogen spelen en hij
toonde zich buitengewoon voldaan. Latei-
speelde ik vaak met Liszt samen op con
certen en wij hadden zeer veel succes. Dik
wijls hebben wij samen de „Kreutzer So
nate" gespeeld. Maar de geweldigste over
winning behaalden wij met de uitvoering
van de „12e. Hongaarsche Rhapsodie".
Liszt speelde in 1885 in Antwerpen en
werd met groote geestdrift ontvangen. De
menschen wilden hem niet laten "vertrek
ken. Om afwisseling in zijn concerten te
brengen vroeg hij het comité mij naar Ant
werpen te roepen om hem te asslsteeren. In
die dagen woonde Liszt in het paleis van
Victor Lynen, een verbazend rijk en voor
aanstaand lid van de Belgische „upper ten".
Hier stelde ik mij voor, naast Liszt, aan een
publiek van 300 vooraanstaande lieden. Ons
succes was onbeschrijfelijk en ik zal dien
avond nooit vergeten. Dit concert zal voor
altijd In de herinnering blijven omdat Liszt
dien avond voor het laatst op het podium
verscheen. Het publiek was als geëlectrifi-
ceerd. Kort na dit concert werd Liszt ernstig
ziek, trok zich geheel uit het publieke leven
terug en ging naar Bayreuth, waar hij stierf
in Augustus 1886. Het is misschien niet zon
der belang op te merken, dat het stoffelijk
overschot van Franz Liszt op mijn voorstel
naar zijn geboorteland zal worden overge
bracht.
Johannes Brahms was ook een van mijn
intieme vrienden. Brahms bezocht Boeda
pest ieder jaar toen hij op het hoogtepunt
van zijn succes was. Eiken keer kwam hij
luisteren naar het Kwartet HubayPopper,
dat altijd zijn laatste composities uitvoerde.
Bij zulke gelegenheden bracht Brahms al
tijd het manuscript van zijn jongste werk
mede. Deze concerten mochten de „pre
mières" van zijn composities worden ge
noemd. Wij waren, bijvoorbeeld, de eerste
musici die zijn „c moll trio" speelden, de
„sonate voor viool", de „sonate voor cello"
en de zoogenaamde transformatie van het
„h moll trio". Deze vier meesterstukken wor-
von Billroth. De luisteraars waren allen in
tieme vrienden van de beide groote man
nen.
den nu op concerten in de geheêlq wereld
gespeeld. Van 1889 tot 1890 vestigde ons
kwartet Brahms' roem.
Ik bezocht Brahms herhaaldelijk te Wee-
nen. Hij noodigde mij altijd uit, hem daar
te komen bezoeken, als hij mij een van zijn
composities wenschte te hooren spelen. Ik
speelde het stuk dan alleen in zijn tegen
woordigheid en hij maakte er dan de laat
ste correcties in. Deze kleine veranderingen
namen soms een week in beslag en wan
neer er zoo de laatste hand aan was gelegd
en de Meester was geheel voldaan, hadden
wij een concert in besloten kring ten huize
van den wereldberoemden chirurg Theodore
Deze concerten werden gegeven des mor
gens te half 11 en onder andere beroemdhe
den waren altijd aanwezig de groote muziek-
Liszt.
criticus Edward Hanslick en leden van de
familie Billroth. Ik herinner mij dat op het
laatste concert, toen alle gasten bijeen wa
ren, Billroth zelf nog afwezig was. Hij moest
een ernstige operatie doen die niet kon
worden uitgesteld. Toen het al lang over 11
was, riep Brahms plotseling ongeduldig uit:
„Wij kunnen absoluut niet langer wachten!
Laat ons beginnen!"
Hanslick sloeg de bladen om en wij luis
terden naar de prachtige nieuwe sonate van
Brahms. Bij de eerste maten verscheen Bill-
rott in de deur van de kamer waar de con
certen altijd gegeven werden en hij .bleef
daar staan tot het einde. De muziek had
hem betooverd en toen de laatste maten ver
klonken waren liep hij op Brahms toe en,
zonder een woord te zeggen, omhelsde en
kuste hij hem. Brahms' boosheid zakte lang
zamerhand eiT bij de lunch die Billroth ons
na het concert aanbood werd de vriend
schap tusschen deze twee beroemde mannen
hechter dan ooit. Gedurende de lunch on
derhielden zij zich levendig met elkaar en
tenslotte konden zij nauwelijks afscheid ne
men. Op straat hield Brahms mij staande en
zeide glimlachend: „Ik ben buitengewoon
gesteld op succes en verlang er steeds naar.
Maar het is altijd zóó dat als ik heel erg
naar succes verlang, het juist heel lang
zaam komt. Ik zeg u. beste vriend: wij kun
nen nooit weten waar, wanneer en waardoor
ons succes zal ten deel vallen!"
(Nadruk Verboden).
wandelde hij het pad af. Maar hij ontdekte
al spoedig, dat het vreemde gevoel, in plaats
van weg te gaan in de frissche lucht, erger
was geworden. Hij haalde een paar maal diep
adem, want dat had bij den dokter juist hoo
ren prijzen als een zeer gezonde oefening;'
maar dat maakte de zaak ook eerder erger
dan beter en het vreemde gevoel bleef een
gevoel alsof er een zoete substantie, een vloei
stof, door hem heen liep en tegelijkertijd een
pijnlijke leegte vlak boven zijn hart. Hij ging
na, wat hij den avond te voren gegeten had,
maar kon zich niets bijzonders herinneren.
Toen schoot het door hem heen, dat hij mis
schien iets geroken had, dat niet in orde
was. Hij snoof, maar er was niets dan een
flauwe, zoete, citroenachtige geur, die lang
niet onaangenaam was, en die kwam van de
jonge struiken, die in het zonlicht stonden te
ontbotten. Hij was op het punt zijn wande
ling te hervatten, toen vlakbij hem een merel
begon te zingen en toen Mr. Nilson opkeek,
zag hij dert vogel zitten boven in een klein
boompje, op misschien vijf meter afstand van
hem. Hij bleef verwonderd staan staren,
want hij herkende het boompje, dat hij uit
zijn raam had gezien. Het zat vol met bloe
sems, zacht rose bloesèms, en het had kleine
glanzende groene bladeren; en de zon scheen
op al dat jonge wit en groen. Mr. Nilson
glimlachte, wat een aardig ding was het! En
in plaats van verder te gaan, bleef hij staan
kijken. I
„Op zoo'n morgen", dacht hij, „ben ik de
eenige, die de die het enfin! heeft om
naar buiten te gaan en Maar meteen al
zag hij niet ver van hem af een man staan,
met zijn handen op zijn rug, en een glimlach
op zijn gezicht. Mr. Nilson schrok er eigen
lijk een beetje van, en vergat te glimlachen*
terwijl hij tersluiks naar den vreemde keek.
Het was zijn buurman, Mr. Tandram, een
zeer bekend City-man, die zoowat een jaar of
vijf in het huis naast hem woonde. Mr. Nil
son besefte onmiddellijk, dat hij zich in een!
onaangename -positie bevond, want ze waren
allebei getrouwd en hadden dus nog geen ge
legenheid gehad om kennis te maken. Ten
slotte besloot hij wat te zeggen, hoewel hij
er niet zeker van was of dat wel door den
beugel ko,n en mompelde: „Mooie morgen!"
Hij had zich al omgedraaid om verder to
gaan, toen Mr. Tandram antwoordde: „Prach
tig, voor dezen tijd van het jaar!"
De stem van zijn buurman klonk ietwat
nerveus, en Mr. Nilson trok de stoute schoe
nen aan en keek hem regelrecht in het ge
zicht. Hij was zoowat even groot als Mr.
Nilson zelf, met welgevulde, blozende wan
gen en ronde, heldere, grijze oogen, en hij
droeg een zwarte pandjesjas. Mr. Nilson
merkte op, dat hij zijn krant tusschen zijn
twee handen op zijn rug hield. En hij zei
kort, met een gevoel alsof hij op een mis
daad betrapt was:
„Weet u eh ook, hoe die boom heet?"
Mr. Tandram antwoordde:
„Ik had het net aan u willen vragen". Hij
deed een stap naar den boom toe en Mr.
Nilson volgde hem.
Mr. Tandram ontdekte het kleine houtje
met den naam er op het eerst, vlak bij de
plaats waar de merel gezeten had. Hij las
het hardop.
„Japansche kers!"
„Ja", zei Mr. Nilson, „dat dacht ik al.
Bloeit vroeg, wat?"
((Ja", stemde Mr. Tandram toe, en hij voeg
de er bij: „Er zit iets vreemds in de lucht
vandaag".
Mr. Nilson knikte.
„Hebt u die merel zoo even gehoord?" vroeg
hij.
„Merels", zei Mr. Tandram, „zijn eigenlijk
mooier dan nachtegalen, vind ik. Zit meer
leven in." En hij keek Mr. Nilson bijna
vriendschappelijk aan.
„Ja", mompelde Mr. Nilson. „Maar er ko
men geen vruchten aan dat vreemde goed.
Mooie bloemen anders!" en hij keek weer
naar het boompje, terwijl hij dacht: „Ge
schikte kerel wel".
Mr. Tandram keek ook naar het boompje.
En dat stond daar maar steeds te stralen en
te glanzen in de zon, alsof het zeer vereerd
was met hun bc-wondering. Van de verte uit
zong de merel een lange, heldere noot. Mr.
Nilson sloeg zijn oogen neer. Het trof hem
plotseling dat Mr. Tandram er een beetje
dwaas uitzag, en hij zei plotseling, alsof hij
zich zelf gezien had: „Ik moet naar binnen.
Goeie morgen!"
Er vloog even een schaduw over Mr.
Tandram's gezicht, alsof hij iets vreemds aan
Mr. Nilson ontdekt had.
„Goeie morgen", antwoordde hij, en met
hun kranten op hun rug aanvaardden zij den
terugtocht. Ieder een anderen kant uit.
Mr. Nilson hield zijn stappen wat in, toen
hij bij .zijn eetkamerraam kwam, om niet te
gelijk met zijn buurman te arriveeren. Toen
hij Mr. Tandram naar binnen had zien gaan
ging hij de paar treden van het trapje voor
de openslaande deuren op. Bovenaan bleef
hij staan.
In de verte stond de Japansche kers, be
schenen door de schuine stralen van de mor
genzon en even trillend in den wind. De me
rel was er weer naar toe gevlogen en zat bo
venin zijn hoogste lied te zingen.
Mr. Nilson zuchtte, opeens voelde hij weer
dat vreemde gevoel achter in zijn keel.
Zijn aandacht werd getrokken door het ge
luid van een kuchje of een diepe zucht. Daar,
bij de openslaande deui-en van zijn eetkamer!
stor.d Mr. Tandram naar de kleine Japan
sche kers te kijken.
Mr; Nilson stapte haastig naar binnen en
vouwde zijn krant open, totaal van streek,