MIJN HIT EN DE TOESTAND. H. D. VERTELLING Vriendschap met groote musici Mijn hit is nu pas zeventien geworden en gaat er niet op vooruit. Ze wordt lastig. Ze houdt geen afstand, krijgt te .veel tempo. Ze krijgt praatjes. Ze vraagt naar alles en nog wat. Wil overal het naadje van de kous van weten. Maar het ergste is dat gevraag naar den aanslag op Willemstad. Dat houdt maar niet 00. „Maar meneer, hadden ze nou toch niet ten minste heen kunnen gaan en?(Een van haar broers heeft op Atjeh gevochten, de andere is marinier, dat verklaart veel. Ik kreeg er den brui van. Ik had de courant van Zaterdag 6 Juli juist van vrouw Groen terug en ik zeg: „Luister nu maar eens; daar staat alles haarfijn in. Je weet, dat die roovers toen met auto's vol ge wapende kerels het fort binnen zijn komen stormen, niet waar? Nu goed dan, zij zijn toen „Was dat dan geen gesloten fort, 'n fort is toch toe?" interompeert ze. Ik lees verder, zonder er op in te gaan en citeer uit het locale blad: ,Deze overrompeling, die zooals blijken zal totaal onverwachts kwam", vervolg ik. „Nog al glad, dat zal je altijd zien, 'n overrompeling, dat is toch altijd onver wachts", zegt ze. (Ze is bij, de bijdehande Kraal). „Ja", zeg ik. „Maar zóó beschrijft de Amigoe di CuraQao het nu eenmaal." „Dat is zooveel als amice, de CuraQaosche vrind dus, niet waar meneer?" „Jawel", zeg ik, „dat denk ik ook. Luister nu verder: „Op het hooren van het schieten begaf de luitenant zich onmiddellijk naar het fort." Dat is flink," zegt ze „en wat deed-ie toen verder? Sloeg-ie er toen dadelijk op in?" „Datstaat er niet, maar hij vond alles reeds in handen van den vijand. De kapi tein werd toen onmiddellijk opgebeld.... „Ja maar, was de luitenant toen al slaags of "al weer terug gegaan en ergens buiten dat fort aan het telephoneeren? of was-le niet slaags geweest?" „Datis me niet precies duidelijk, zeg ik. Maar de kapitein begaf zich toen onmiddellijk met een auto naar het fort", zoo lees ik hier. „Ferm zoo!" zegt zij, „dat had ik ook gedaan, had 'm volgepropt met soldaten." „Stil nou", hervat ik.„zonder nog in de verste verte te vermoeden, wat er eigen lijk had plaats gehad „Ho nou 's even! meneer. Hoe kan dat nou? Ze hadden 'm toch opgebeld niet? Toen hebben ze 'm toch wel effen verteld wat er aan de hand was en niet over koetjes en kalfjes gepraat?" „Weet ik niet. Zoo staat het er. „In vlie gende vaart kwam hij met z'n auto het fort binnenstormen, staat er." „Maar meneer"begint ze weer. „Ik ben maar 'n meisje, maar dat was toch wel het eenigste wat-ic nou net niet had moeten doen. Hij had toch door de telephoon moe ten vragen: wat is dat voor kif en hoe zit die kif en met z'n hoevelen bennen ze? En als je dat niet weet dan helpt dat binnen stormen in 'n veroverd fort toch ook geen zier, wat?" „Luister nu verder, zeg ik. „In 'n oogen- blik was hij omringd door zwaar gewapen- den, die z'n auto beschoten en met kapmes sen bewerkten „Halt nog 's effen meneer, maar wat de jen die zwaar gewapende twintig kerels dan toch, onder ons gezegd, vreemd. Wie hakt er nou met 'n kapmes in 'n auto. Ik snap liet niet?" „Vraag toch niet eeuwig en altijd en luis ter", zeg ik. „Hij trachtte zich te verdedi gen met z'n revolver, doch gaf zich ten slotte gewonnen", zegt de Amigoe- „Snap ik niets van, heef-ie nou geschoten of niet?" Ik haal m'n schouders op cn her- vat: „De heer Weitjes, 'n lid van 't Hof, dien hij mee had genomen, had nog juist kunnen ontsnappen en 'n schuilplaats gevonden in de woning .an den „Bestaat niet!" snerpte ze. „Dat lid kan niet uit 'n auto weg, als die 'n fort binnen stormt. Of die auto is niet aan 't binnen stormen geweest, ofMaar in elk geval meneer, als je nóu weet, dat er kif is, dan neem je toch geen lid van het hof mee, die 'm onderweg nog smeert óók, maar je haalt alles wat weerbaar is bij elkaar, je belt 22 op on je vraagt aansluiting en als je dan 'n compwie bij elkaar heb, dan ga je nóg niet in zoo'n mulzcval, maar je sluit ze in! zou 'k zoo zeggen en je zorgt, dat je weer de baas wordt. Daar ben je voor. En dat Yankee- schip hoe ging dat toch? Dat wil d'r bij mij ook maar niet in." „De Amigoe di CuraQao zegt, dat Zijn Excellentie last heeft gegeven om te ver- trckkcn.Jc moet begrijpen, dat het 'n erg lastig parket was. Het blad, hetwelk 'n vriend der CuraQaosche machthebbers schijnt tc zijn prijst dit dan ook terecht en schrijft: „Hoe oer hoe beterWant zoolang ze er i'iog waren, gevoelde men zich niet veilig „Allicht niet!" 'interrompeert het nest, ontdekt '11 laddertje in haar kous. doet er 'n beetje speeksel op en is dan weer geheel aan dacht. als ik vervolg: „De kleinste onvoor zichtigheid of onberaden stap zou vol doende zijn om de lont in het kruitvat te steken „Ik dacht dat de van Speyks niet meer terug kwamen, dat die uitverkocht waren, zegt ze. Ik haal mijn schouders op en be ëindig het zinnetje: „In het kruitvat te ste ken en het begin kunnen vormen van een groot bloedbad." „Nou maar, dat heeft die Amice van CuraQao niet goed door," valt ze weer uit. Voor onvoorzichtigheid hoefden ze niet in hun rikketik tc zitten. Reken maar! Groots Mozes as die lui nog niet voorzichtig zijn geweest, wie dan? En als er eenmaal 'n vat buskruit de lucht in gaat, dan hoef je voor 'n nakomertje in een vorm van n groo, bloedbad niet bang te zijn! meent dc jonge dame en kijkt me nijdig aan en knikt n Paar maal parmantig met haar pittige kopje. „Meisje." zeg ik. „oordeel toch niet zoo lichtvaardig. De generaal dreigde staat er Als jc niet doet. wat ik wil, zal ik heel CuraQao in dc lucht laten vliegen. Larie'" zegt ze, „ze hadden ommers geen sikkepit ammunitie, nog geen Sausche man gel hadden ze. En wat ze gemopstengejat hadden, daar zouen ze nog geen pond van vermorsepieten. Dat mosten ze ommers juist hebben? daar was de heele kraak ommers om begonnen. Larie hoor! Ik had gezeid: „Doe lil maar wat je niet laten kunt, vlieg maar de Tucht in Daar had-ie niet van terug weet het zoo niet, meisje", zég ife. en lees verder over den daaropvolgenden Zon- dagmorgen. „Er werd gezocht naarden Venezolannschen consul, die zich reeds ge- ruimen tijd schuil hield--.. Alweer een! Sla u dat- alsublleft over. ik word er wee van," zegt ze abrupt. As 't mijn jongen was, dan krccg-le dc bons! Enfin, die zat dus óok alweer lucht dicht opgesloten vliegen te vangen. Jc zou daar met succes 'n struisvogelfokkerij kun- pen opzetten*" „Hoor eens", zeg ik, „laat me nu voor lezen. Anders hou ik er maar liever mee op." De terugkeer van de Maracaibo: „Geen gejuich steeg er op bij de blijde inkomste, toen het schip de haven binnen kwam Zij had 'n keurig baptisten zakdoekje met groene moesjes genomen en zat zich quasi te snuiten, maar aan haar schouders zag ik, dat ze 'n opkomende lachbui had. Ik deed alsof ik het niet merkte en las door: „Dank zij de krachtige maatregelen door het bestuur genomen is alles tot nu toe bier rustig geweestT de burgerij heeft krachtig meegeholpen om „Maar m'n beste meneer," valt ze weer in (ze heeft rooie oogen van de tranen, zit te schokken van de pret, het bijdehande ding). „Wat voor krachtige maatregele? Daar viel niets te maatregelen, je kon de heele negory onder 'n tweedehands deuk hoed je vangen!" Ik maakte me nijdig, overstemde het malle gedaas van het brutale ding en beëindigde: „De toegangen tot de stad, zoowel aan de Oost als aan de Westzijden, zijn afgesloten en worden 's nachts trouw bewaakt." (Nu kreeg ze zoo'n echte, onbedwingbare vulgaire slapte. „Sien!" donder ik haar toe!) „De koffie- en bidhuizen, restaurants en salons zijn gesloten." („Wat 'n combinatie!" gilt ze. snikt het uit van óe pret, de brutale moderne blaag). Ik verhef m'n stem nóg meer en tracht verder te lezen: „Het gezag beheerscht op het oogenblik den toestand volkómen!" (Nu kreeg ze zoo'n echte clowns bui. Ze lachte niet meer, huilde stille tranen met tuiten). „Een streng onderzoek wordt ingesteld naar de achtergebleven revolutio naire VenezolanenZe stotterde opeens, amechtig heesch: „Wat ik u bidden mag, in vredesnaam! Och m'n beste meneer Pernel, hou toch op!* Toen wankelde het impertinente ding overeind, strompelde onder kermend ge smoorde lachsnikken het portaaltje over, sloeg de deur van het keukentje open en ging, totaal slap naar den gootsteen en liet de kraan over haar hoofd loopen, over den permanent wave nog wel! PIM PERNEL. (Nadruk verboden). HET „GROOTE" VOLK. Dat het volk der Zweden het grootste van Europa is, heeft de statistiek opnieuw be vestigd, niet naar het aantal, cioch door de lichaamslengte, welke gemiddeld 175 c-M. be draagt. Vijf en twintig jaar geleden bedroeg de gemiddelde lengte wel is waar 2 1/2 c.M. minder en zelfs vijftig jaar geleden slechts 170 c.M. De zoons zijn dus 2 1/2 cM. langer dan hun vaders en vijf c.M. langer dan hun grootvaders. Wanneer de Zweden zóó door gaan, d.w.z. één c.M. in de tien jaar langer worden, dan zullen ze weldra een volk van reuzen zijn. Een Amerikaansch blad meldt, dat een krankzinnige die ontsnapt was, gepakt werd in een belastingkantoor. Hij betaalde waarschijnlijk naar eer en geweten prompt zijn belasting. Vroeger zegt een geschiedschrijver waren ér vier schapen voor noodig om één vrouw te kleeden. Tegenwoordig voldoet één zijderups, „Waarom ga je nfefc naar huls?" „Mijn vrouw is uit haar humeur" „Waarom is je vrouw uit 'r humeur?" „Omdat ik niet thuis kom". Mama; „Jou slechte jongen, waarom nam je die gulden uit Pietjes spaarpot?" Henkje: „Omdat ik zoo graag de film „Gij zult niet stelen" wou zien. Jong Moedertje: „Moedertje houdt zeven honderd duizend zeven honderd vijftig maal van Jantje. Hoeveel houdt Jantje van Moedertje?" Jantje: „Eén" Koninklijke gast: „Drie gulden voor per ziken. Die vrucht Schijnt schaarsch te zijn van 't jaar." Maïtre d'hotel: „Pardon uwe hoogheid, de perziken zijn niet schaarsch, maar wel de prinsen." Zij: „De dokter zegt dat mijn man water in zijn knie heeft." Lieve oude dame: „Mijn hemel wat vree- selijk, en dat op Sint Margriet!" Mama heeft haar jour en onderhoudt het damesgezelschap. Plotseling komt Ma- rietje met veel lawaai de trap af hollen. Mama zegt: Marietje ga naar boven en laat hooren dat je ook netjes naar beneden kunt komen." Marietje komt eenige oogenbilkken later weer binnen en vraagt: „Kwam ik nu netjes naar beneden?" Mama: „Ja hoor, niemand heeft je nu gehoord." Marietje: „Dat kan uitkomen want ik ben langs de leuning naar beneden gegleden." Duo rijden zal spoedig bij de vrouwen uit de mode zijn. Wij begrijpen dat volkomen. Welke vrouw zou zich lang met de achterste plaats te vreden stellen? Klein jongetje:" „Papa. hoe noemt u een man die een auto stuurt?" Papa: „Dat hangt er heelemaal van af Een boek over welopgevoedheid consta teert dat een welopgevoed meisje nimmer het een man mag praten als zij niet aan hem is voorgesteld. Wat moeten telefoonjuffrouwen dan ont zettend onopgevoed zijn. Romantisch meisje: „O Eddy, raat jammer dat we niet in Amerika zijn; ik lees dat de hoornen daar veel dikker zijn dan hier'" (The Humorist). De Japanse he kers. door JOHN GALSWORTHY. Toen Mr. Nilson, zeer bekend City-man, het raam van zijn slaapkamer op Camden Hill open zette, voelde hij iets wonderlijk zoets achter in zijn neus en iets vreemd leegs juist onder zijn vijfde rib. Toen hij het raam vastzette, ontdekte hij, dat er in Square Gar dens een klein boompje in bloei stond en dat de thermometer op zestig stond. „Prachtige morgen," dacht hij, „eindelijk voorjaar!" En terwijl hij zijn meditaties over den graanprijs voortzette, nam hij zijn schildpad den handspiegel op en begon zijn eigen ge zicht te bestudeeren. Hij knikte gerustgesteld bij het zien van zijn welgevulde, blozende wangen, zijn keurige bruine snor en zijn ron de, heldere, grijze oogen. Hij deed zijn zwarte pandjesjas aan en ging naar beneden. In de eetkamer lag zijn krant te wachten op het dressoir. Mr. Nilson had haar nauwe lijks opgenomen, toen hij al weer dat vreem de gevoel over zich voelde komen. Hij maak te zich er werkelijk een beetje ongerust over en liep langzaam naar de openslaande deu ren. Een koekoeksklok sloeg acht. „Nog een half uur voor het ontbijt", dacht t hij, „ik zal even het park rond loopen". Hij was er alleen en met zijn handen, met de krant er tusschen, op zijn rug geklemd, Herinneringen aan Brahms, Liszt en Massenet, Door EUGENE DE HUB AY, en wereld- beroemden violist en componist. Mijn aangenaamste jeugdherinneringen zijn die aan Massenet, den grooten Fran sehen componist. Toen ik 19 jaar was ging ik naar Parijs, het Mekka, waarop de ge dachten der meeste jonge kunstenaars ge richt zijn. In het atelier van den beroemden Hongaarschen schilder Michael Munkacsy maakte ik kennis met een van Massenet's beroemdste opera's: „Roi de Lahore". Van tijd tot tijd werden er in het atelier con certen gegeven en zoo hoorde ik dan hier voor het eerst muziek van Massenet, ge speeld door de musici van de Parijsche ope ra. Ik stelde mij in het bezit van een uit treksel van het werk en met dit als basis componeerde ik een nieuwe „suite", die ik onder mijn arm nam, waarna ik mij naar Massenet begaf en zonder plichtplegingen bij hem aanklopte. Ik stelde mij voor, speel de de suite op de viool en Massenet was vol lof. „Dit moet ook op het „Concert Populaire" gespeeld worden!" zeide hij. Zulk een succes was in die tijden zeer be langrijk, want het „Concert populaire" was de eenige goede concertzaal in Parijs. Latei- werd deze suite geïnstrumenteerd door Mas senet zelf en deze compositie bezorgde mij mijn eerste groote succes in Frankrijk. Massenet was een zeer zenuwachtig man, en van een uitbundige natuur. Menschen voor wie hij genegenheid gevoelde onder vonden veel vriendelijkheid van hem. Hij noemde mij voortdurend „broeder". Hij was zoo vriendelijk en geraakte zoo onder de be koring van mannen van talent dat hij mij meenam naar zijn uitgever en den weg opende voor mijn composities. Hij stelde mij ook voor aan den heer Pasdeloup, die toen directeur was van het „Concert populaire". Pasdeloup was de bekendste muziekdirecteur van dat tijdperk en hij zorgde voor de mees te populaire concerten. Behalve deze onder neming was er geen goede concertzaal in Parijs. Het was ook deze Pasdeloup die de muziek van Wagner te Parijs introduceerde. Dat was in die dagen een onderneming waar moed voor noodig was. En deze Pas deloup hielp mij ook, toen Massenet mij bij hem aanbevolen had. Deze Massenet-suite voerde ik in 1879 te Parijs voor den eersten keer uit. Mijn succes was overweldigend; de Parijsche couranten fêteerden mij als een tweeden Paganini en mijn reputatie verspreidde zich tot over de Fransche grens. In 1882 werd ik benoemd tot leeraar aan het Kon. Conservatorium te Brussel in de plaats van den beroemden Vieuxtemps. Deze benoeming was een gevolg van de uitvoering van de suite en van Mas senet's persoonlijke vriendschap. Maar mijn ontmoeting met Franz Liszt, den grooten pianist en componist, is nog veel interessanter. In Berlijn was ik leer ling van Joachim, een van de grootste vio listen van alle tijden. Ik ging van Berlijn naar Boedapest terug in 1877 en toen stel den mijn vrienden mij aan Franz Liszt voor. Het duurde niet lang, of mij viel de eer te beurt voor Liszt te mogen spelen en hij toonde zich buitengewoon voldaan. Latei- speelde ik vaak met Liszt samen op con certen en wij hadden zeer veel succes. Dik wijls hebben wij samen de „Kreutzer So nate" gespeeld. Maar de geweldigste over winning behaalden wij met de uitvoering van de „12e. Hongaarsche Rhapsodie". Liszt speelde in 1885 in Antwerpen en werd met groote geestdrift ontvangen. De menschen wilden hem niet laten "vertrek ken. Om afwisseling in zijn concerten te brengen vroeg hij het comité mij naar Ant werpen te roepen om hem te asslsteeren. In die dagen woonde Liszt in het paleis van Victor Lynen, een verbazend rijk en voor aanstaand lid van de Belgische „upper ten". Hier stelde ik mij voor, naast Liszt, aan een publiek van 300 vooraanstaande lieden. Ons succes was onbeschrijfelijk en ik zal dien avond nooit vergeten. Dit concert zal voor altijd In de herinnering blijven omdat Liszt dien avond voor het laatst op het podium verscheen. Het publiek was als geëlectrifi- ceerd. Kort na dit concert werd Liszt ernstig ziek, trok zich geheel uit het publieke leven terug en ging naar Bayreuth, waar hij stierf in Augustus 1886. Het is misschien niet zon der belang op te merken, dat het stoffelijk overschot van Franz Liszt op mijn voorstel naar zijn geboorteland zal worden overge bracht. Johannes Brahms was ook een van mijn intieme vrienden. Brahms bezocht Boeda pest ieder jaar toen hij op het hoogtepunt van zijn succes was. Eiken keer kwam hij luisteren naar het Kwartet HubayPopper, dat altijd zijn laatste composities uitvoerde. Bij zulke gelegenheden bracht Brahms al tijd het manuscript van zijn jongste werk mede. Deze concerten mochten de „pre mières" van zijn composities worden ge noemd. Wij waren, bijvoorbeeld, de eerste musici die zijn „c moll trio" speelden, de „sonate voor viool", de „sonate voor cello" en de zoogenaamde transformatie van het „h moll trio". Deze vier meesterstukken wor- von Billroth. De luisteraars waren allen in tieme vrienden van de beide groote man nen. den nu op concerten in de geheêlq wereld gespeeld. Van 1889 tot 1890 vestigde ons kwartet Brahms' roem. Ik bezocht Brahms herhaaldelijk te Wee- nen. Hij noodigde mij altijd uit, hem daar te komen bezoeken, als hij mij een van zijn composities wenschte te hooren spelen. Ik speelde het stuk dan alleen in zijn tegen woordigheid en hij maakte er dan de laat ste correcties in. Deze kleine veranderingen namen soms een week in beslag en wan neer er zoo de laatste hand aan was gelegd en de Meester was geheel voldaan, hadden wij een concert in besloten kring ten huize van den wereldberoemden chirurg Theodore Deze concerten werden gegeven des mor gens te half 11 en onder andere beroemdhe den waren altijd aanwezig de groote muziek- Liszt. criticus Edward Hanslick en leden van de familie Billroth. Ik herinner mij dat op het laatste concert, toen alle gasten bijeen wa ren, Billroth zelf nog afwezig was. Hij moest een ernstige operatie doen die niet kon worden uitgesteld. Toen het al lang over 11 was, riep Brahms plotseling ongeduldig uit: „Wij kunnen absoluut niet langer wachten! Laat ons beginnen!" Hanslick sloeg de bladen om en wij luis terden naar de prachtige nieuwe sonate van Brahms. Bij de eerste maten verscheen Bill- rott in de deur van de kamer waar de con certen altijd gegeven werden en hij .bleef daar staan tot het einde. De muziek had hem betooverd en toen de laatste maten ver klonken waren liep hij op Brahms toe en, zonder een woord te zeggen, omhelsde en kuste hij hem. Brahms' boosheid zakte lang zamerhand eiT bij de lunch die Billroth ons na het concert aanbood werd de vriend schap tusschen deze twee beroemde mannen hechter dan ooit. Gedurende de lunch on derhielden zij zich levendig met elkaar en tenslotte konden zij nauwelijks afscheid ne men. Op straat hield Brahms mij staande en zeide glimlachend: „Ik ben buitengewoon gesteld op succes en verlang er steeds naar. Maar het is altijd zóó dat als ik heel erg naar succes verlang, het juist heel lang zaam komt. Ik zeg u. beste vriend: wij kun nen nooit weten waar, wanneer en waardoor ons succes zal ten deel vallen!" (Nadruk Verboden). wandelde hij het pad af. Maar hij ontdekte al spoedig, dat het vreemde gevoel, in plaats van weg te gaan in de frissche lucht, erger was geworden. Hij haalde een paar maal diep adem, want dat had bij den dokter juist hoo ren prijzen als een zeer gezonde oefening;' maar dat maakte de zaak ook eerder erger dan beter en het vreemde gevoel bleef een gevoel alsof er een zoete substantie, een vloei stof, door hem heen liep en tegelijkertijd een pijnlijke leegte vlak boven zijn hart. Hij ging na, wat hij den avond te voren gegeten had, maar kon zich niets bijzonders herinneren. Toen schoot het door hem heen, dat hij mis schien iets geroken had, dat niet in orde was. Hij snoof, maar er was niets dan een flauwe, zoete, citroenachtige geur, die lang niet onaangenaam was, en die kwam van de jonge struiken, die in het zonlicht stonden te ontbotten. Hij was op het punt zijn wande ling te hervatten, toen vlakbij hem een merel begon te zingen en toen Mr. Nilson opkeek, zag hij dert vogel zitten boven in een klein boompje, op misschien vijf meter afstand van hem. Hij bleef verwonderd staan staren, want hij herkende het boompje, dat hij uit zijn raam had gezien. Het zat vol met bloe sems, zacht rose bloesèms, en het had kleine glanzende groene bladeren; en de zon scheen op al dat jonge wit en groen. Mr. Nilson glimlachte, wat een aardig ding was het! En in plaats van verder te gaan, bleef hij staan kijken. I „Op zoo'n morgen", dacht hij, „ben ik de eenige, die de die het enfin! heeft om naar buiten te gaan en Maar meteen al zag hij niet ver van hem af een man staan, met zijn handen op zijn rug, en een glimlach op zijn gezicht. Mr. Nilson schrok er eigen lijk een beetje van, en vergat te glimlachen* terwijl hij tersluiks naar den vreemde keek. Het was zijn buurman, Mr. Tandram, een zeer bekend City-man, die zoowat een jaar of vijf in het huis naast hem woonde. Mr. Nil son besefte onmiddellijk, dat hij zich in een! onaangename -positie bevond, want ze waren allebei getrouwd en hadden dus nog geen ge legenheid gehad om kennis te maken. Ten slotte besloot hij wat te zeggen, hoewel hij er niet zeker van was of dat wel door den beugel ko,n en mompelde: „Mooie morgen!" Hij had zich al omgedraaid om verder to gaan, toen Mr. Tandram antwoordde: „Prach tig, voor dezen tijd van het jaar!" De stem van zijn buurman klonk ietwat nerveus, en Mr. Nilson trok de stoute schoe nen aan en keek hem regelrecht in het ge zicht. Hij was zoowat even groot als Mr. Nilson zelf, met welgevulde, blozende wan gen en ronde, heldere, grijze oogen, en hij droeg een zwarte pandjesjas. Mr. Nilson merkte op, dat hij zijn krant tusschen zijn twee handen op zijn rug hield. En hij zei kort, met een gevoel alsof hij op een mis daad betrapt was: „Weet u eh ook, hoe die boom heet?" Mr. Tandram antwoordde: „Ik had het net aan u willen vragen". Hij deed een stap naar den boom toe en Mr. Nilson volgde hem. Mr. Tandram ontdekte het kleine houtje met den naam er op het eerst, vlak bij de plaats waar de merel gezeten had. Hij las het hardop. „Japansche kers!" „Ja", zei Mr. Nilson, „dat dacht ik al. Bloeit vroeg, wat?" ((Ja", stemde Mr. Tandram toe, en hij voeg de er bij: „Er zit iets vreemds in de lucht vandaag". Mr. Nilson knikte. „Hebt u die merel zoo even gehoord?" vroeg hij. „Merels", zei Mr. Tandram, „zijn eigenlijk mooier dan nachtegalen, vind ik. Zit meer leven in." En hij keek Mr. Nilson bijna vriendschappelijk aan. „Ja", mompelde Mr. Nilson. „Maar er ko men geen vruchten aan dat vreemde goed. Mooie bloemen anders!" en hij keek weer naar het boompje, terwijl hij dacht: „Ge schikte kerel wel". Mr. Tandram keek ook naar het boompje. En dat stond daar maar steeds te stralen en te glanzen in de zon, alsof het zeer vereerd was met hun bc-wondering. Van de verte uit zong de merel een lange, heldere noot. Mr. Nilson sloeg zijn oogen neer. Het trof hem plotseling dat Mr. Tandram er een beetje dwaas uitzag, en hij zei plotseling, alsof hij zich zelf gezien had: „Ik moet naar binnen. Goeie morgen!" Er vloog even een schaduw over Mr. Tandram's gezicht, alsof hij iets vreemds aan Mr. Nilson ontdekt had. „Goeie morgen", antwoordde hij, en met hun kranten op hun rug aanvaardden zij den terugtocht. Ieder een anderen kant uit. Mr. Nilson hield zijn stappen wat in, toen hij bij .zijn eetkamerraam kwam, om niet te gelijk met zijn buurman te arriveeren. Toen hij Mr. Tandram naar binnen had zien gaan ging hij de paar treden van het trapje voor de openslaande deuren op. Bovenaan bleef hij staan. In de verte stond de Japansche kers, be schenen door de schuine stralen van de mor genzon en even trillend in den wind. De me rel was er weer naar toe gevlogen en zat bo venin zijn hoogste lied te zingen. Mr. Nilson zuchtte, opeens voelde hij weer dat vreemde gevoel achter in zijn keel. Zijn aandacht werd getrokken door het ge luid van een kuchje of een diepe zucht. Daar, bij de openslaande deui-en van zijn eetkamer! stor.d Mr. Tandram naar de kleine Japan sche kers te kijken. Mr; Nilson stapte haastig naar binnen en vouwde zijn krant open, totaal van streek,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 14