Hoe in New-York een Mm „gebracht" wordt. - Is het variété-nummer altijd noodig? - De bioscoop uit sluitend voor de Mm. ,A!s men ïh New-York een film „brengt' ln een van de groote theaters, dus in de pompeuze, met verguldsel te overdadig ver sierde, bioscoopzaal van Paramount of in de even wansmakelijk opgetuigde cinema van Roxy, dan vinden de managers het noo dig, zooveel poespas die niet bij de film be hoort, aan het publiek voor te zetten, dat de film in razend-snel tempo doorgedraaid snoet worden, terwijl het publiek al moe is ▼an alle nummers in het bijprogramma. Oorzaak is: concurrentie. Paramount huurt Paul Whiteman met zijn boys voor een variéténummertje dat twintig minuten duurt. Goed, zegt Roxy, en daar laat men een koor van A10 zangers en zangeressen in passend costuum ter gedeel telijke begeleiding optreden. Vervolgens laat Paramount twee dozijn Hawaiianzangers en -danseresjes aanrukken en Roxy ant woordt met een Russisch ensemble. Zoo gaat het door. En we gelooven sterk, dat het New Yorksche publiek meer op de nummers van het bijprogramma afkomt, dan op de film. Maar naast deze theaters die van de „shows" bijna geheel moeten bestaan, zijn er de kleinere toch nog met duizenden plaatsen die voornamelijk films brengen. Maar dan ook de beste, en deze worden vaak tien tot veertig weken achtereen ge draaid. Er is tegen het brengen van programma's met een film als klein onderdeel naast mu ziek-, zang-, dans- en andere variéténum mers als hoofdbestanddeel, natuurlijk ge ageerd. Maar Paramount en Roxy bleven elkaar beconcurreeren en in Berlijn o.a. werd het illustere voorbeeld van deze Ame- rikaansche groote broers gevolgd, op zoo'n wijze dat een actie tegen dergelijke pro gramma's door filmbladen werd op touw ge zet. Of zij succes heeft gehad, weten wij niet. Maar 't is een feit, dat de verhouding tusschen film en variété in het bioscoop programma wel eens onder de oogen gezien mag worden. 't Is de groote vraag, waarom *t publiek naar een bioscoop gaat. Vele exploitanten Yinden hun zaak een zuiver amusements bedrijf, zien de cultureele waarde die een film kan hebben, niet in, en hebben, van hun standpunt waarschijnlijk schoon gelijk. Bovendien is een bioscoop een eommer- cieele onderneming een geen ideëele instel ling. Daarom moeten de exploitanten zich richten naar den smaak van het publiek, hoewel ze dien soms ten goede kunnen be ïnvloeden door het brengen van speciale films zooals de z.g.n. cultuurfilms en niet al te buitengewone producten der avant- garde. De vraag of er té veel bijprogramma tegenover de hoofdfilm komt te staan, be hoeft in ons land nog niet gesteld te wor den, slechts een enkel theater brengt zoo veel variété dat de film erbij tn het niet verzinkt, maar wel is de verhouding tus schen variété en film van belang. Een cabaret als „Der blaue Vogel" dankt voor een deel zijn succes aan de afwisse ling der tafereelen: na een ernstig nummer komt een parodische schets. Maar wat in een cabaret kan, is in een bioscoop nog. niet at lijd gewenscht. Zoo laaien exploitanten het uit, om vlak voor een heel ernstige, Idroeve film een aïlerjvermakelijkst stel acrobaten, muzikale clowns of 'n liedjes zanger te laten optreden. En het is ons meer dan eens overkomen, dat na de eerste acte plots ergens in de zaal wéér iemand begon te proesten van 't lachen om het voorafge gane variété-nummer.- Ziet, dat is vrij gek. En waar het publiek hier te lande meest naar een bioscoop gaat om de hoofdfilm, een men dus eveneens een trieste film gaat bekijken, omdat men nu eens een avond ontroerd of „aangedaan" wil worden, daarom moet het publiek in dit laatste geval ook niet persé een grappig variété-nummer willen zien, en zou dus vol staan kunnen worden met een goed, knap nummer, met een niet al te dolle musical act. Als variété dus een nummer dat eenigs- zins indirect bij de film past. Maar beter was het, volgens ons, als in zoo'n geval alle aandacht op de film gecon centreerd kon worden, het bij-programma dus ook eenigszins ernstig zou zijn, dus uit journaal plus een natuuropname zou moeten bestaan en dan zonder variété. Doch een bioscoop is, we schrijven het nogmaals, een commercieele instelling, en deze poging om een geheel ernstig programma te brengen zal vooreerst wel geen exploitant aandurven. Voor een komische of een sensationcele hoofdfilm geldt dit natuurlijk niet, en, waar slechts de kleine minderheid uit, wat wij noemden, ernstige films bestaat, behoeft er over 't algemeen geen bezwaar te be staan tegen variété in het bioscooppro gramma. Toch schijnt men in Duitschland en Enge land op variété-nummers iets tegen te heb ben. Men wil de bioscoop uitsluitend voor de film gebruiken en zoekt nu een oplossing door sprekende films in de plaats van het variéténummer te zetten. En afgezien van het feit, dat de geluidsfilm, zooals die mo menteel is, beter als variété dan als film beschouwd kan worden, zal het toch van belang zijn, na te gaan, of dit plan zal ge lukken, of de bioscoop geheel en al weer voor de film heroverd kan worden. C. G. B. GLAZEN HUIZEN. Het wonen in een glazen huis is nu niet bepaald iets, waarnaar een ieder verlangt en toch gaat het dien kant uit, als we den schrijver van een artikel in een Engelsch tijdschrift mogen gelooven. Maar dat zijn dan geen figuurlijke huizen maar glazen woningen in den letterlijken zin. Natuurlijk wordt hier een bijzonder soort glas voor gebruikt,' niet het glas dat voor vensterruiten dient. Het is van een buitengewone spankracht en duurzaamheid en de dag is niet ver meer dat wij zullen beschikken over absoluut onbreekbaar glas. Natuurlijk is het glas, waarvan in de toe komst huizen gebouwd zullen worden, niet doorschijnend. Toch laat het de weldoende zonnestralen door, maar de voor den mensch schadelijke stralen absorbeert het. Dit soort glas wordt al gebruikt in labo ratoria en fabrieken, omdat het zoo sterk is en door de meeste zuren niet wordt aange tast. De huizen, die er van gebouwd zullen worden, zullen slechts een klein deel kosten van den prijs der thans bestaande huizen van steen en hout of ijzer. In die glazen woningen zal het nooit buitengewoon koud of warm zijn en geen stof of vuil zal er gevonden worden, daar er geen quaestie is van slijtage. Gezondheid, volop licht en daardoor: vroo- lijkheid zullen in deze huizen heerschen. We leeren tegenwoordig hoe langer hoe meer van de heilzame werking der zonnestralen en hoe verkeerd we doen met de zon buiten onze huizen te sluiten. De mannen en vrouwen van de toekomst, die in glazen hui zen zullen wonen zullen niet dulden dat de zon buiten de woningen gehouden wordt. HOEVEEL ZINTUIGEN HEBBEN WIJ? Het gezicht, het gehoor, de smaak, de reuk en het gevoel worden in 't algemeen beschouwd als de eenige vijf zintuigen van den mensch. Heeft hij nog andere zintuigen waarvan hij zich nu langzamerhand bewust wordt? Een van de eigenaardigste eigenschappen van de zenuwen, die met de zinnen in be trekking staan is dat de zenuwen die bij voorbeeld het gehoor overbrengen, den reuk niet kunnen overbrengen. Wanneer iemand een heftigen slag krijgt op üe gezichtszenuw dan is die zenuw gevoelig voor dezen slag maar openbaart haar onaangenaam gevoel als licht: de getroffene ziet sterren. Behalve de genoemde vijf hebben wij nog andere zintuigen, die echter zelden als zoo danig herkend worden. Wij zijn er ons altijd bewust van als wij met het hoofd naar be neden gaan. Indien wij in diepen slaap zijn en iemand zou onze houding veranderen, zoo- dat de voeten twee of drie voet hooger kwamen te liggen dan het hoofd, dan zouden wij dit ook in den slaap dadelijk be merken. Deze zin wordt de zin der zwaar te kracht genoemd. Hoe werkt deze? Door een zeker orgaan in het oor. Wordt dit kleine orgaan vernield dan hebben wij geen zin voor beweging meer. Dan is er nog die eigenaardige zin die ons Inlicht betreffende de toe te passen kracht om voorwerpen op te tillen. De man die op het punt staat een zware ijzeren staaf op te tillen spant instinctmatig zijn spieren tot den daarvoor benoodigden graad in. Om een doosje lucifers op te rapen passen de spieren zich automatisch aan deze handeling aan. OMNIBUSSEN-JUBILEUM. Wie Londen kent weet welk een enorm aandeel daar de omnibussen in het straat verkeer nemen. Niemand kan zich de metro polis voorstellen zonder bussen. Toch is de omnibus van latei-en datum dan de trein. De spoorweg toch vierde eenige jaren gele den zijn eeuwfeest, dat van de omnibus werd dezer dagen gevierd. Het v/as op den 4den Juli 1829 dat de eer ste Londensche omnibus haar eerste reis maakte. De eerste omnibussen hadden geen veren en het moeten zeer ongemakkelijke voertuigen zijn geweest. De eerste busroute liep van Paadington naar de Bank van Enge land. Het tarief was één shilling en de reizi gers kregen de gelegenheid gratis couranten en tijdschriften te lezen. George Shillibeer, die vroeger adelborst geweest was, bracht de eerste bussen in Lon den op den weg. Maar de onderneming had in het begin geen succes. Shillibeer werd steeds armer. Meer dan eens werden zijn omnibussen wegens schuld in beslag geno men. Eindelijk gaf Schillibeer den strijd op: hij werd begrafenisondernemer. Een andere, vroegere bus-exploitante was mevrouw Anne Mitchell, die haar eigen om nibus reed naar Hammersmith. Zij was een „pionier" der werkende vrouwen, maar een botsing maakte ook aan haar onderneming een einde. De tentoonstelling van 1851, waarvan het Kristallen Paleis (Crystal Palace) te Londen een overblijfsel is, maakte dat de bussen meer algemeen in gebruik kwamen. Door dat zij toen altijd stampvol waren, werd het „boven op rijden" ingevoerd. Oorspronkelijk zaten de passagiers op een lange bank op hot dak van de omnibus. Maar ook dit bleek niet voldoende te zijn en op sommige bussen zaten de menschen gewoon op het dak, met hun beenen over den rand. Maar eenige ja ren duurde liet toch nog, ©er de omnibus exploitatie werkelijk loonend was. In 1897 kwamen de eerste motorbussen in Londen in gebruik, maar het duurde toch nog vele jaren eer zij de door paarden ge trokken omnibussen geheel verdrongen had den. De laatste „paarden-bus" maakte haar laatste reis op 25 October 1911. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Het was in een stoomtram in Noord-Bra bant, dat ik den man ontmoette. Hoe hij heette heb ik niet vernomen en het doet er ook weinig t-oe. Tramkennissen, die je ziet en die onmiddellijk daarna weer verdwijnen zonder dat de stroom des levens je ooit weer met hen op dezelfde golf spoelt. Maar hij was een vriendelijk en een beleefd man en om een praatje verlegen, wat nu niet zoo erg te verwonderen is, wanneer je 2 uur lang in een hobbelende stoomtram moet zitten en zoo gemiddeld om het kwartier stilstaat in dorpen om goederen in en uit te laden en bovendien nog ontelbare malen halt houdt om reizigers in te nemen of te laten uitstap pen, „behalve in krommingen of bochten van den weg", zooals hét reglement zegt. Na het gewone babbeltje over het weer, waar over we het eens waren, dat het nog al schikte voor den tijd van het jaar al kon het v/at beter zijn en al was het ook verle den jaar om dezen tijd heel wat prettiger geweest, na deze onvermijdelijke introductie kwam hij plotseling met de vraag: „gelooft U aan inbrekers?" „Natuurlijk," zei ik. „Waarom?" vroeg hij. „Wel," zei ik, „omdat wij er in de couran ten van lezen, dat er ingebroken wordt, dat ze gesnapt of niet gesnapt worden en dat ze in het eerste geval terecht staan en voor een paar jaar in de gevangenis worden gestopt. Is dat geen bewijs genoeg?" Hij vond van wel, maar hij bekende er bij, dat hij tot voor een jaar gele den eigenlijk nïet aan inbrekers had geloofd. „Dat wil zeggen," zei hij, „in dezen zin, dat mijn wetenschap van inbrekers altijd van buiten af was aangebracht, net zooals die van U. Zelf had ik er nooit een onder de oogen gehad en was er nooit mee in aanra king geweest. Natuurlijk wist ik wel, dat je op een oogenblik in de tram naast een in breker kunt zitten, maar wat niet weet, deert niet en zoo had ik dan langzamerhand de gewaarwording gekregen, dat inbrekers een instelling waren, waarmede ik eigenlijk niet te maken had, zooiets als een ijsberg of een aardbeving, die ook niet thuis hooren in een gemiddeld Nederlandsch bestaan. Maar na dien tijd ben ik van meening ver anderd; ik geloof nu wel aan inbrekers, ik heb er zelf een gehad, maar dat. was on der zulke eigenaardige omstandigheden, dat- het u misschien aangenaam zal zijn, wanneer ik dat eens vertel. We hebben toch niets beters te doen". Na deze nederige bekentenis zou het wel een monster zijn geweest, die het verhaal niet had willen hooren. Ik gaf dus een'be reidwillig antwoord en schikte mij makke lijk in den hoek van de coupé, totdat ik be merkte, dat het petroleumlampje boven mijn hoofd lekte en dat er om de vijf minuten een droppel op inijn hoed kwam te vallen. Maar toen ik dat bespeurde, was het verhaal van den ingebrokene al lang uit en ik op de plaats van mijn bestemming aangekomen. 1-Iet kostte alleen een nieuwen hoed. „Ik was ziek," zei mijn reisgenoot, „dat wil zeggen niet die ééne van de honderd ziekten, waarvan je niet weer opstaat, maar één van de negen en negentig andere, waar van je weet, dat ze binnen een paar dagen weer voorbij zullen zijn. Er was dus aan het heele geval niets tragisch, maar ik voelde me onwel, had een beetje pijn en zoo had de dokter mij in mijn bed gestopt (daar het .Zondag was en een mensch dus niets ver zuimde) en daar een medicus de dingen liefst grondig doet. bovendien alle eten en zoo goed als alle drinken verboden. Mijn vrouw en ik waren samen thuis en het trof slecht, daar haar eenige broer in den Bosch dien dag zijn verjaardag vierde, waar wij anders altijd heengingen. „Vrouw," zei ik, „ik ben diep getroffen door je uitstekende zorgen, maar om de waarheid te zeggen, kan ik ze wel missen. Ga dus in vrede naar je broer, trek de deur achter je dicht, zet wat verfrisschends en de medicijnen voor mijn bed en kom vanavond bijtijds terug." Dat wou ze niet. „Jij hier alleen blijven liggen, ik denk er niet over. Je kunt eens wat noodig hebben en dan zou er niemand zijn om je te helpen." Ik wees erop, dat al les wat ik noodig kon hebben, een boek was om in te lezen, een kwast om af en toe een frisschen dronk te hebben en volstrekte af wezigheid van alle spijs. „En als het huis in brand raakt, dan ben ik nog mans genoeg om weg te loopen. Ga dus en blijf niet den heelen dag bij dit ver velende ziekbed hangen." Maar zoo gauw gaf ze nog niet toe. „En als er dan gebeld wordt of getelefoneerd?" Dan antwoord ik niet en ze zullen gauw genoeg begrijpen, dat er niemand thuis is. Bovendien kun je een pa piertje „niet thuis" voor het raam zetten." Maar daar had ze bezwaar tegen. Dat. was een uitnoodiging aan inbrekers of dieven. Zooiets moest je nooit doen. Enfin, we bab belden daar nog een beetje over, ik drong er op aan, zij verzette zich, maar het eind en slot was toch, dat zij ging en dat ik des morgens te half 12 nadat zij mijn kussen nog eens had opgeschud, de straatdeur in het slot hoorde vallen en alleen thuis was. Voor een enkelen keer is dat wel eens aar dig om van de wereld te zijn afgezonderd en verder niets met haar te maken te heb ben. Het duurde niet lang of opeens hoorde ik de telefoon; met de grootste gemoedsrust liet ik bellen. Het eindigde na een minuut of vijf. De absolute stilte keerde weer te rug en ik ging wat dommelen, daarna wat lezen, maar het mooiste boek is niets waard wanneer je onlekker en een beetje pijnlijk bent. Bovendien moet je op je elleboog lig gen, wat een gedwongen houding is. Zoo schoof ik het gauw weg en ging nadenken I over allerlei bezwaren des dagelljkschen le vens; kleine moeilijkheiajes in zaken, twis- terij over een leverantie, het bedorven aan komen van een partij goed, waarover ik moest procedeeren en eindelijk over wat mij het meeste hinderde, het aan een buurman geleende geld, waarvan ik bang was, dat ik het nooit terug zou krijgen. Ik zei tot mij zelf: „je had wijzer moeten wezen. Toen hij een jaar geleden om het geld kwam, had je toch al een voorgevoel, dat het mis zou loopen en nu is het zoover, dat hij al drie kwartalen de rente niet heeft betaald en aat de vierde termijn overmorgen ook niet beter zal af loopen. Waarom ben je zoo stom ge weest? Je moet nooit geld leenen of borg blijven. Nu zijn er drie duizend gulden naai de maan en je zult ze nooit terugzien." Het is lang zoo onprettig niet om een beetje on gesteld in je bed te liggen als jezelf verwij ten te doen over begane flaters, maar ten slotte zakte die verdrietelijkheid ook weer af en werd het in mijn soezelig brein een huts pot van den niet betalenden buurman, de partij bedorven goed, de onpleizierige cor respondentie over een levering en al derge lijke dingen meer, totdat ik weer in den soes raakte en volgens het horloge een kwartier geslapen had, toen er opeens aan de deur gebeld werd. Dit was te voorzien, dus schrik te ik er niet van, maar lag met het genoege- lijke gevoel, dat niemand mij iets zou kun nen maken, te wachten totdat de beller weer weg zou zijn gegaan. Dat gebeurde niet zoo gauw; hij belde nog eens en nog eens, wachtte toen even en begon voor den vier den keer, maar tenslotte gaf hij den moed op en hoorde ik niets meer, waarna ik weer probeerde te slapen en daar boven ver wachting in slaagde, want toén ik weer op mijn horloge keek, was liet twee uur later, half drie in den middag. Er werd opnieuw gebeld en nog weer eens en daarna weer voor den derden keer. Toen was het weer afgeloopen en probeerde ik mij weer te ver diepen in mijn boek, dat mij verveelde. Op eens werd mijn aandacht getrokken door een ongewoon geluid beneden; het was alsof er iets knarste, luid knarste zelfs. Wat kon dat zijn? Er schoot mij te binnen, dat ik het geluid kende, het bekende geluid van het keukenraam, dat opgeschoven werd. Al zoo dikwijls had ik tot mijn vrouw gezegd, dat we dat raam eens moesten laten nakijken, maar het was er mee gegaan als met zoovele andere goede voornemens, er was niets van gekomen en zoo was het stroeve raam blij ven knarsen. Op mijn elleboog geleund luister de ik nauwkeurig toe; wie kon op deze ma nier geheimzinnig in mijn huis binnenslui pen? Ons dienstmeisje was dien morgen per spoor vertrokken, die kon het niet zijn, mijn vrouw zou met den sleutel binnenkomen en ik verwachtte niemand anders. Een inbreker dan? Maar bij die gedachte moest ik lachen, een inbreker cp een zomermiddag te half drie, dus op klaarlichten dag? En toch was het niet te ontkennen, beneden waren er geluiden- Het raam knarste nog eens, toen kraakte er een plank :n de stilte van het huis en daarna hoorde ik een oogenblik nieus meer. Er schoot mij opeens te binnen, dat mijn vrouw al eens gezegd had: „wanneer VOORHISTORISCHE INDIANENSTAMMEN. Terwijl de wetenschappelijke onderzoekers in Centraal-AziS op zoek zijn naar sporen van uitgestorven rassen, heeft een kleine groep van onderzoekers uit Columbia de onweerlegbare sporen van een lang verdwe nen stam van „folter-Indianen" gevonden, die in Columbia, eeuwen vóór de blanken er binnendrongen, hebben geleefd. Men heefc weer, zooals zoo dikwerf in dit land, de overblijfselen van een Indlanenstad gevonden, doch deze stad in de nabijheid van Cortez gelegen, gaf een overzicht van de geheele Indiaansche beschaving, een cultuur, welke van alle andere beschavingen volkomen gescheiden is. De ruïnen geven duidelijk weer, welke tooverceremoniën en welke bloedige plechtigheden hier hebben plaatsgehad. Dr. Martin, de curat-or van het Rijks Museum van Colorado, hield de bijzonder heden van deze ontdekkingen, welke hij met een collega had gedaan, langen tijd geheim. Hij vreesde nl. dat ze te sensationeel waren om door een staatsinrichting te worden ge publiceerd- De groep onderzoekers, die in Montezuma op zoek naar oude Indische rcliquieën was, kwam op zekeren dag bij ruinen, die er ge heel anders uitzagen dan die, welke men, tot dusver, in deze districten had gevonden. Ze lagen in een dal, tusschen rotsen verbor gen en alleen voor het geoefende oog te ont dekken. Een eigenaardig gevormde toren stak uit de ruïnen op en daarin drongen de on derzoekers met nouweelen en spaden. Hunne ontdekkingen leidden er toe deze plaats „bijenkorftoren" te noemen. Op de volgende wijze heeft Dr. Martin in een officieele mededeeling het grootste ver trek in den toren beschreven: De zaal had geen deur, waardoor men weer naar buiten kon komen. Ook waren er geen ondetraardsche gangen. Steenen, vuil en houtskool waren daarin vier voet hoog op gestapeld. Onder deze hoop lagen de door ons gedane ontdekkingen. In den Noordelijken hoek ontdekten we een groote hoop beenderen, welke hoop een oppervlakte van 6 voet in het vierkant be dekte. Deze beenderen zijn, waarschijnlijk, afkomstig van individuen, die gedood werden. In ieder geval waren de beenderen eenvou dig op een hoop geworpen, want het eenc geraamte lag op het andere. Bij elkaar von den we de overblijfselen van 32 menschen. Wat zouden deze muren vertellen, wanneer z'e spreken konden? PIET HEIN EN DE DUINKERKER KAPERS. Vorig jaar hebben we een uitvoerig, rijk geïllustreerd artikel gewijd aan de Spaansche Zilvervloot, die door den Delftshavenschen zeeheld Pieter Pietersz. Heyn in de baai van Matanzas werd veroverd. Aan de aandeelhouders werd een dividend van 50 pCt. uitgekeerd, de matrozen ontvin gen 15 maanden gage als buitgeld: aan de bevelhebbers werden groote belooningen en eerepenningen toegekend- Het feit maakte diepen indruk op de bevolking. Te Amsterdam kwam het gepeupel ln be weging om den schat, die in het West-Indisch huis opgetast was, te plunderen. Nu nog is de verovering der zilvervloot een van de weinige feiten uit onze geschiedenis, welke bij ons volk voortleven. Piet Hein, de admiraal der West-Indische Compagnie ging op zijn lauweren rusten. Dio rust duurde slechts eenige maanden, want in de Meimaand van 1629 kwam een deputatie van drie leden der Staten van Holland hem te zijnen huize het bericht van zijn benoe ming tot Luitenant-Admiraal van Holland berichten. Piet Hein nam die benoeming voorloopig aan en daarvoor had hij zijn redenen. hier ooit zou worden ingebroken, dan is dat keukenraam de gevaarlijke plaats," want van buiten werd het geheel aan het oog onttrok ken door een grooten kastanjeboom met weelderig gebladerte, zoodat inderdaad in den zomer iemand, die wilde, in dat raam zou kunnen binnenklimmen, zonder dat een voorbijganger hem koh zien. Dat de pennen niet op het raam waren gestoken, zou de eerste keer niet zijn; ons dienstmeisje ver gat dat meer. Het is een vreemde gewaarwording, wan neer je in je bed ligt cn bensden verdachte geluiden hoort. Het denkbeeld van gevear verbindt zich uit den aard van de zaak met de gedachte aan duisternis. Hoe zou er ge vaar kunnen bestaan, terwijl ik in de verte een tram hoorde bellen en de middagzon vroolijk straalde door een kier van het gor dijn! Neen, ik moest me vergist hebben, maar onmiddelijk daarna hoorde ik in de hall een plank heel hard kraken. Ik wist welke plank het was, die kraakte altoos en als de inbreker dat geweten had, dan zou hij die vermeden hebben, maar hoe kon hij daarvan op de hoogte zijn! Na dat luide gekraak hoorde ik weer enkele oogenblikken niets. Blijkbaar was de inbreker van het harde geluid geschrikt en luisterde hij nu of hij ook andere geluiden in huis hoorde. Op de vraag, die ik mijzelf deed: „lioe krijgt iemand het in zijn hoofd op klaarlichten dag in te breken, terwijl hij toch niet weet of hij menschen in huis zal ontmoeten," op deze vraag kon ik zelf het afdoende ant woord wel geven: hij was het geweest, dio tot tweemaal toe herhaaldelijk gebeld had en toen hij geen antwoord kreeg, daaruit had afgeleid, dat er niemand thuis was en zijn slag geslagen- Toen ik eenmaal zoover gekomen was, moest ik met mijzelf overleggen wat mij nu verder te doen stond. Ik wil erkennen, dat mijn hart een weinig bonsde. Is iemand een held, wanneer hij ongesteld in zijn bed ligt en geen wapen in de buurt heeft, zelfs geen wandelstok om daarmee een indringer te lijf te gaan? Is hij geen held, wanneer hij erover denkt om wat lawaai te maken en daarmee stellig den inbreker op de vlucht te jagen? Dit laatste leek de verstandigste weg en ik was al op het punt om met het eene of andere te rammelen, toen ik on de trap een kuchje hoorde, een zenuwachtig kuchje, een schor gewoontekuchje, een kuch je, dat ik kende en toen werd ik opeens heldhaftig en besloot de zaak nog een poos aan te zien. Blijkbaar was de inbreker dus naar boven gekomen, want ik had het kuchje op de trap gehoord en toen kwam er een andere vraag bij mij op: „waar gaat hij heen?" Het is een zonderlinge gewaarwording, wanneer je in jc bed ligt te kijken naar de slaapkamerdeur cn ieder oogenblik kunt verwachten, dat die open zal gaan. Of neen. laat ik het hier niet dramatischer voorstellen dan het werkelijk was. Ik wist, dat hij niet op de slaapkamer zou komen, ik begreep, waar hij wel naar toe ging en meteen toen mij dat te binnen. Veel zorg baarden ln dezelfde jaren ook do zeezaken. Spinola, de Spaansche bevelhebber, die in zoo nienig opzicht de Spaansche zaken uitnemend had behartigd, had ook zijn aan dacht aan de marine geschonken. Hij had Duinkerken, door de natuur reeds zoo goed verdedigd, door een verschansing, het Houten Wambuis, versterkt, en de bewoners aange moedigd tot de kaapvaart Dc haven was daarvoor bijzonder geschikt; de zandbanken maakten het bijna onmoge lijk de uitgangen behoorlijk te bewaken. Tel kens liepen de roofschepen uit en maakten zich van tal van schepen meester. Vooral de haringvloot had het zwaar te verantwoorden, te meer daar de veelal doopsgezinde visschers geen wapenen wilden voeren. Van beid® zijden maakte men zich aan ergerlijke wreed heden schuldig. Aan onze kapiteins werd voorgeschreven alle gevangenen de voeten te spoelen, d.i. hen te verdrinken. De Duinkerkers nagelden soms onze zeelieden vast op het dek en lieten dan de schepen zinken, terwijl zij de kapiteins meenamen om losgeld te oischen. De strijd was voor ons des te moeilijker, omdat de zeezaken te onzent verwaarloosd waren. De zorg voor de vloot was over een vijftal admiraliteiten verdeeld, wier finan ciën dikwijls slecht bestuurd werden, zoodat zij gaarne de verantwoordelijkheid op elkaar zochten te schuiven. Bovendien bleken vel® kapiteins weinig plichtsbesef te hebben, ter wijl aan het hoofd der vloot onbekwam® mannen stonden. Groote verwachtingen had men, toen in Mei 1629, van Plet Hein. die met voorbijgaan van drie andere gegadigden aan het hoofd der vloot werd geplaatst Hij ging begin Juni op de vloot ter bewa king der Vlaamsche kusten, maar sneuvelde daar reeds 20 Juni Sn een gevecht tegen de Duinkerker schepen, waarvan er drie ver overd werden. Hij werd te Delft ln de Nieuwe Kerk be graven en een plechtig gedenkteeken richtte men op zijn graf op. Veel verloor dc Staat in hem, want hij paarde aan den moed en het beleid van een aanvoerder, de kunde en het overleg van een wakker bestuurder. Als hij had blijven leven, zou hij het Nederlandsche zeewezen op een Beteren, meer regelmatigen voet hebben gebracht. Nu namen in -het Jaar van zijn dood, do Duinkerkers meer dan zestig schepen weg en maakten de zee weer even onveilig als te voren. COSMETIEK IN OUDE TIJDEN. Het aantal cosmetlekc middelen, hetwelk thans wordt aangeboden en gebruikt, is on telbaar. Een hoog-ontwikkelde industrie levert ons de schoonheidsmiddelen, kant en klaar, en in een bijzondere, mooie verpak king. Vroeger had men het lang niet zoo gemakkelijk. Het toebereiden van schoon heidsmiddelen was zeer omslachtig en vaak zeer moeilijk. Een eigenaardig recept, om haar schoonheid te behouden, had Poppaea, de gemalin van Nero, voor zich gereserveerd. Geen andere dame had den moed het zelfde middel te gebruiken en als ze het toch deed, dan werd dit zorgvuldig geheim gehouden. Poppaea nam geregeld een bad in ezelinne- melk, waarbij het sap van geperste kruis bessen was gedaan. In dc 18de eeuw was men minder gesteld op het gebruik van zuiver water dan op het aanwenden van alle mogelijke schoonheids- watertjes, zalven cn mengsels. Men deed in water honing, aftreksel van rozebladcn was zeer in trek en veel gebruikt werd ook „eau de Chair" dat niets anders was dan slappo bouillon van kalfsvleesch. Verder had men afkooksel van laurier bladen, wilde thijm cn marjollcn. De Galli sche dames, wier teint zóó door de Romeinen werd bewonderd, gebruikten om zich te wasschen een aftreksel van krijt in azijn. De Chineesche vrouwen kleuren het waschwater met het sap van roodc bleten. schoot, stond ik al buiten mijn bed en sloop naar dc deur om hem op het juiste oogenblik te verrassen. Het kwam uit, zooals ik gedacht had: voorzichtig draaide hij aan de deurknop van dc kamer tegenover mijn slaapkamer, een klein vertrekje, dat ik voor kantoor ge bruikte cn waar ik allerlei papieren bewaar de. Daar ging hij heen cn toen ik met ein- delooze voorzorgen en volkomen geruischloos de slaapkamerdeur had opengemaakt, zag ik hem in mijn kantoortje staan en onderzoe kend rondkijken. Op de teenen sloop ik hem achterna en hij had van mijn nabijheid geen vermoeden, toen ik plotseling mijn hand op zijn schouder sloeg en zei: „wat doe jc daar, buurman?" Hij gaf een gil van schrik cn zakte bijna door op zijn knieën, zoodat ik hem vast moest houden, dat hij niet vallen zou. Wit van ontzetting staarde hij mij aan: zijn onderkaak beefde, hij was het toonbeeld van jammer. Ik haalde een glas water voor hem cn dwong hem dat uit te drinken en toen hij weer een beetje tot zichzelf was ge komen. heb ik hem Irt verhoor genomen. Natuurlijk was de zaak eenvoudig genoeg. Hij had mijn vrouw zien uitgaan en vermoed de, dat ik ook niet thuis was. Om daar ze kerheid van te krijgen, had hij tot tweemaal toe gebeld cn ook nog getelefoneerd, alles natuurlijk zonder antwoord. En waar het hem om te doen was? Natuurlijk om dc schuldbekentenis, maar hij zou wel zoo ver standig zijn geweest om wanneer hij die in liet ijzeren kistje, waarin ik mijn papieren bewaarde, ontdekt had. die niet alleen mee tc nemen, maar alles wat hij grijpen cn vin den kon, desnoods ook wat geld om aan de inbraak een schijn van waarheid te geven. Bij die gelegenheid heb ik begrepen, hoe ver keerd het is, papleren van waarde op te ber gen in tegenwoordigheid van een ander; dat had ik gedaan toen ik hem het geld had geleend cn daar had hij gebruik van ge maakt. U zult vragen, hoe dat afliep. Wel. ik heb er dc politie maar buiten gelaten: wat had ik cr aan om iemand voor goed ongelukkig te maken, terwijl ik toch de zekerheid had, dat hij mü terug zou betalen. Want die con ditie, dat begrijpt u wel, had ik gesteld cn wanneer hij mij den volgenden dag niet een accept van zijn rijken zwager had gebracht, dan zou de zaak nog niet met een sisser zijn afgeloopen. Maar nu is het al een poosje ge leden en als ik er aan denk, dan krijg ik toch ccn zonderlinge herinnering aan het moment toen ik doodalleen in huis was en het raam hoorde knarsen en ie plank in de hall kraken. Daar ligt iets angstigs ln cok op klaarlichten dag, maar in zijn kuchje had ik mij niet kunnen vergissen, dat was buurmans kuchje en ik zal het niet meer hooren in mijn huis, want door de voordeur komt hij niet meer cn van het keukenraam zal hij geen gebruik meer maken". FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15