Hoe in New-York een Mm „gebracht" wordt. - Is
het variété-nummer altijd noodig? - De bioscoop uit
sluitend voor de Mm.
,A!s men ïh New-York een film „brengt'
ln een van de groote theaters, dus in de
pompeuze, met verguldsel te overdadig ver
sierde, bioscoopzaal van Paramount of in
de even wansmakelijk opgetuigde cinema
van Roxy, dan vinden de managers het noo
dig, zooveel poespas die niet bij de film be
hoort, aan het publiek voor te zetten, dat de
film in razend-snel tempo doorgedraaid
snoet worden, terwijl het publiek al moe is
▼an alle nummers in het bijprogramma.
Oorzaak is: concurrentie.
Paramount huurt Paul Whiteman met
zijn boys voor een variéténummertje dat
twintig minuten duurt. Goed, zegt Roxy, en
daar laat men een koor van A10 zangers en
zangeressen in passend costuum ter gedeel
telijke begeleiding optreden. Vervolgens laat
Paramount twee dozijn Hawaiianzangers
en -danseresjes aanrukken en Roxy ant
woordt met een Russisch ensemble. Zoo
gaat het door. En we gelooven sterk, dat het
New Yorksche publiek meer op de nummers
van het bijprogramma afkomt, dan op de
film. Maar naast deze theaters die van de
„shows" bijna geheel moeten bestaan, zijn
er de kleinere toch nog met duizenden
plaatsen die voornamelijk films brengen.
Maar dan ook de beste, en deze worden
vaak tien tot veertig weken achtereen ge
draaid.
Er is tegen het brengen van programma's
met een film als klein onderdeel naast mu
ziek-, zang-, dans- en andere variéténum
mers als hoofdbestanddeel, natuurlijk ge
ageerd. Maar Paramount en Roxy bleven
elkaar beconcurreeren en in Berlijn o.a.
werd het illustere voorbeeld van deze Ame-
rikaansche groote broers gevolgd, op zoo'n
wijze dat een actie tegen dergelijke pro
gramma's door filmbladen werd op touw ge
zet. Of zij succes heeft gehad, weten wij
niet. Maar 't is een feit, dat de verhouding
tusschen film en variété in het bioscoop
programma wel eens onder de oogen gezien
mag worden.
't Is de groote vraag, waarom *t publiek
naar een bioscoop gaat. Vele exploitanten
Yinden hun zaak een zuiver amusements
bedrijf, zien de cultureele waarde die een
film kan hebben, niet in, en hebben, van
hun standpunt waarschijnlijk schoon gelijk.
Bovendien is een bioscoop een eommer-
cieele onderneming een geen ideëele instel
ling. Daarom moeten de exploitanten zich
richten naar den smaak van het publiek,
hoewel ze dien soms ten goede kunnen be
ïnvloeden door het brengen van speciale
films zooals de z.g.n. cultuurfilms en niet
al te buitengewone producten der avant-
garde.
De vraag of er té veel bijprogramma
tegenover de hoofdfilm komt te staan, be
hoeft in ons land nog niet gesteld te wor
den, slechts een enkel theater brengt zoo
veel variété dat de film erbij tn het niet
verzinkt, maar wel is de verhouding tus
schen variété en film van belang.
Een cabaret als „Der blaue Vogel" dankt
voor een deel zijn succes aan de afwisse
ling der tafereelen: na een ernstig nummer
komt een parodische schets. Maar wat in
een cabaret kan, is in een bioscoop nog. niet
at lijd gewenscht. Zoo laaien exploitanten
het uit, om vlak voor een heel ernstige,
Idroeve film een aïlerjvermakelijkst stel
acrobaten, muzikale clowns of 'n liedjes
zanger te laten optreden. En het is ons meer
dan eens overkomen, dat na de eerste acte
plots ergens in de zaal wéér iemand begon
te proesten van 't lachen om het voorafge
gane variété-nummer.-
Ziet, dat is vrij gek. En waar het publiek
hier te lande meest naar een bioscoop gaat
om de hoofdfilm, een men dus eveneens een
trieste film gaat bekijken, omdat men nu
eens een avond ontroerd of „aangedaan"
wil worden, daarom moet het publiek in dit
laatste geval ook niet persé een grappig
variété-nummer willen zien, en zou dus vol
staan kunnen worden met een goed, knap
nummer, met een niet al te dolle musical
act. Als variété dus een nummer dat eenigs-
zins indirect bij de film past.
Maar beter was het, volgens ons, als in
zoo'n geval alle aandacht op de film gecon
centreerd kon worden, het bij-programma
dus ook eenigszins ernstig zou zijn, dus uit
journaal plus een natuuropname zou moeten
bestaan en dan zonder variété. Doch een
bioscoop is, we schrijven het nogmaals, een
commercieele instelling, en deze poging om
een geheel ernstig programma te brengen
zal vooreerst wel geen exploitant aandurven.
Voor een komische of een sensationcele
hoofdfilm geldt dit natuurlijk niet, en, waar
slechts de kleine minderheid uit, wat wij
noemden, ernstige films bestaat, behoeft er
over 't algemeen geen bezwaar te be
staan tegen variété in het bioscooppro
gramma.
Toch schijnt men in Duitschland en Enge
land op variété-nummers iets tegen te heb
ben. Men wil de bioscoop uitsluitend voor
de film gebruiken en zoekt nu een oplossing
door sprekende films in de plaats van het
variéténummer te zetten. En afgezien van
het feit, dat de geluidsfilm, zooals die mo
menteel is, beter als variété dan als film
beschouwd kan worden, zal het toch van
belang zijn, na te gaan, of dit plan zal ge
lukken, of de bioscoop geheel en al weer
voor de film heroverd kan worden.
C. G. B.
GLAZEN HUIZEN.
Het wonen in een glazen huis is nu niet
bepaald iets, waarnaar een ieder verlangt
en toch gaat het dien kant uit, als we den
schrijver van een artikel in een Engelsch
tijdschrift mogen gelooven.
Maar dat zijn dan geen figuurlijke huizen
maar glazen woningen in den letterlijken
zin. Natuurlijk wordt hier een bijzonder
soort glas voor gebruikt,' niet het glas dat
voor vensterruiten dient. Het is van een
buitengewone spankracht en duurzaamheid
en de dag is niet ver meer dat wij zullen
beschikken over absoluut onbreekbaar glas.
Natuurlijk is het glas, waarvan in de toe
komst huizen gebouwd zullen worden, niet
doorschijnend. Toch laat het de weldoende
zonnestralen door, maar de voor den mensch
schadelijke stralen absorbeert het.
Dit soort glas wordt al gebruikt in labo
ratoria en fabrieken, omdat het zoo sterk
is en door de meeste zuren niet wordt aange
tast. De huizen, die er van gebouwd zullen
worden, zullen slechts een klein deel kosten
van den prijs der thans bestaande huizen van
steen en hout of ijzer. In die glazen woningen
zal het nooit buitengewoon koud of warm
zijn en geen stof of vuil zal er gevonden
worden, daar er geen quaestie is van slijtage.
Gezondheid, volop licht en daardoor: vroo-
lijkheid zullen in deze huizen heerschen. We
leeren tegenwoordig hoe langer hoe meer
van de heilzame werking der zonnestralen en
hoe verkeerd we doen met de zon buiten
onze huizen te sluiten. De mannen en
vrouwen van de toekomst, die in glazen hui
zen zullen wonen zullen niet dulden dat de
zon buiten de woningen gehouden wordt.
HOEVEEL ZINTUIGEN
HEBBEN WIJ?
Het gezicht, het gehoor, de smaak, de
reuk en het gevoel worden in 't algemeen
beschouwd als de eenige vijf zintuigen van
den mensch. Heeft hij nog andere zintuigen
waarvan hij zich nu langzamerhand bewust
wordt?
Een van de eigenaardigste eigenschappen
van de zenuwen, die met de zinnen in be
trekking staan is dat de zenuwen die bij
voorbeeld het gehoor overbrengen, den reuk
niet kunnen overbrengen. Wanneer iemand
een heftigen slag krijgt op üe gezichtszenuw
dan is die zenuw gevoelig voor dezen slag
maar openbaart haar onaangenaam gevoel
als licht: de getroffene ziet sterren.
Behalve de genoemde vijf hebben wij nog
andere zintuigen, die echter zelden als zoo
danig herkend worden. Wij zijn er ons altijd
bewust van als wij met het hoofd naar be
neden gaan. Indien wij in diepen slaap zijn
en iemand zou onze houding veranderen, zoo-
dat de voeten twee of drie voet hooger
kwamen te liggen dan het hoofd, dan zouden
wij dit ook in den slaap dadelijk be
merken. Deze zin wordt de zin der zwaar
te kracht genoemd. Hoe werkt deze? Door
een zeker orgaan in het oor. Wordt dit kleine
orgaan vernield dan hebben wij geen zin
voor beweging meer.
Dan is er nog die eigenaardige zin die ons
Inlicht betreffende de toe te passen kracht
om voorwerpen op te tillen. De man die op
het punt staat een zware ijzeren staaf op te
tillen spant instinctmatig zijn spieren tot den
daarvoor benoodigden graad in. Om een
doosje lucifers op te rapen passen de spieren
zich automatisch aan deze handeling aan.
OMNIBUSSEN-JUBILEUM.
Wie Londen kent weet welk een enorm
aandeel daar de omnibussen in het straat
verkeer nemen. Niemand kan zich de metro
polis voorstellen zonder bussen. Toch is de
omnibus van latei-en datum dan de trein.
De spoorweg toch vierde eenige jaren gele
den zijn eeuwfeest, dat van de omnibus werd
dezer dagen gevierd.
Het v/as op den 4den Juli 1829 dat de eer
ste Londensche omnibus haar eerste reis
maakte. De eerste omnibussen hadden geen
veren en het moeten zeer ongemakkelijke
voertuigen zijn geweest. De eerste busroute
liep van Paadington naar de Bank van Enge
land. Het tarief was één shilling en de reizi
gers kregen de gelegenheid gratis couranten
en tijdschriften te lezen.
George Shillibeer, die vroeger adelborst
geweest was, bracht de eerste bussen in Lon
den op den weg. Maar de onderneming had
in het begin geen succes. Shillibeer werd
steeds armer. Meer dan eens werden zijn
omnibussen wegens schuld in beslag geno
men. Eindelijk gaf Schillibeer den strijd op:
hij werd begrafenisondernemer.
Een andere, vroegere bus-exploitante was
mevrouw Anne Mitchell, die haar eigen om
nibus reed naar Hammersmith. Zij was een
„pionier" der werkende vrouwen, maar een
botsing maakte ook aan haar onderneming
een einde.
De tentoonstelling van 1851, waarvan het
Kristallen Paleis (Crystal Palace) te Londen
een overblijfsel is, maakte dat de bussen
meer algemeen in gebruik kwamen. Door
dat zij toen altijd stampvol waren, werd het
„boven op rijden" ingevoerd. Oorspronkelijk
zaten de passagiers op een lange bank op
hot dak van de omnibus. Maar ook dit bleek
niet voldoende te zijn en op sommige bussen
zaten de menschen gewoon op het dak, met
hun beenen over den rand. Maar eenige ja
ren duurde liet toch nog, ©er de omnibus
exploitatie werkelijk loonend was.
In 1897 kwamen de eerste motorbussen in
Londen in gebruik, maar het duurde toch
nog vele jaren eer zij de door paarden ge
trokken omnibussen geheel verdrongen had
den. De laatste „paarden-bus" maakte haar
laatste reis op 25 October 1911.
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Het was in een stoomtram in Noord-Bra
bant, dat ik den man ontmoette. Hoe hij
heette heb ik niet vernomen en het doet er
ook weinig t-oe. Tramkennissen, die je ziet
en die onmiddellijk daarna weer verdwijnen
zonder dat de stroom des levens je ooit weer
met hen op dezelfde golf spoelt. Maar hij
was een vriendelijk en een beleefd man en
om een praatje verlegen, wat nu niet zoo
erg te verwonderen is, wanneer je 2 uur lang
in een hobbelende stoomtram moet zitten
en zoo gemiddeld om het kwartier stilstaat
in dorpen om goederen in en uit te laden en
bovendien nog ontelbare malen halt houdt
om reizigers in te nemen of te laten uitstap
pen, „behalve in krommingen of bochten
van den weg", zooals hét reglement zegt. Na
het gewone babbeltje over het weer, waar
over we het eens waren, dat het nog al
schikte voor den tijd van het jaar al kon
het v/at beter zijn en al was het ook verle
den jaar om dezen tijd heel wat prettiger
geweest, na deze onvermijdelijke introductie
kwam hij plotseling met de vraag: „gelooft
U aan inbrekers?" „Natuurlijk," zei ik.
„Waarom?" vroeg hij.
„Wel," zei ik, „omdat wij er in de couran
ten van lezen, dat er ingebroken wordt, dat
ze gesnapt of niet gesnapt worden en dat ze
in het eerste geval terecht staan en voor een
paar jaar in de gevangenis worden gestopt.
Is dat geen bewijs genoeg?"
Hij vond van wel, maar hij bekende er
bij, dat hij tot voor een jaar gele
den eigenlijk nïet aan inbrekers had geloofd.
„Dat wil zeggen," zei hij, „in dezen zin, dat
mijn wetenschap van inbrekers altijd van
buiten af was aangebracht, net zooals die
van U. Zelf had ik er nooit een onder de
oogen gehad en was er nooit mee in aanra
king geweest. Natuurlijk wist ik wel, dat je
op een oogenblik in de tram naast een in
breker kunt zitten, maar wat niet weet,
deert niet en zoo had ik dan langzamerhand
de gewaarwording gekregen, dat inbrekers
een instelling waren, waarmede ik eigenlijk
niet te maken had, zooiets als een ijsberg
of een aardbeving, die ook niet thuis hooren
in een gemiddeld Nederlandsch bestaan.
Maar na dien tijd ben ik van meening ver
anderd; ik geloof nu wel aan inbrekers,
ik heb er zelf een gehad, maar dat. was on
der zulke eigenaardige omstandigheden, dat-
het u misschien aangenaam zal zijn, wanneer
ik dat eens vertel. We hebben toch niets
beters te doen".
Na deze nederige bekentenis zou het wel
een monster zijn geweest, die het verhaal
niet had willen hooren. Ik gaf dus een'be
reidwillig antwoord en schikte mij makke
lijk in den hoek van de coupé, totdat ik be
merkte, dat het petroleumlampje boven mijn
hoofd lekte en dat er om de vijf minuten
een droppel op inijn hoed kwam te vallen.
Maar toen ik dat bespeurde, was het verhaal
van den ingebrokene al lang uit en ik op de
plaats van mijn bestemming aangekomen.
1-Iet kostte alleen een nieuwen hoed.
„Ik was ziek," zei mijn reisgenoot, „dat
wil zeggen niet die ééne van de honderd
ziekten, waarvan je niet weer opstaat, maar
één van de negen en negentig andere, waar
van je weet, dat ze binnen een paar dagen
weer voorbij zullen zijn. Er was dus aan het
heele geval niets tragisch, maar ik voelde
me onwel, had een beetje pijn en zoo had
de dokter mij in mijn bed gestopt (daar het
.Zondag was en een mensch dus niets ver
zuimde) en daar een medicus de dingen
liefst grondig doet. bovendien alle eten en
zoo goed als alle drinken verboden. Mijn
vrouw en ik waren samen thuis en het trof
slecht, daar haar eenige broer in den Bosch
dien dag zijn verjaardag vierde, waar wij
anders altijd heengingen. „Vrouw," zei ik,
„ik ben diep getroffen door je uitstekende
zorgen, maar om de waarheid te zeggen, kan
ik ze wel missen. Ga dus in vrede naar je
broer, trek de deur achter je dicht, zet wat
verfrisschends en de medicijnen voor mijn
bed en kom vanavond bijtijds terug."
Dat wou ze niet. „Jij hier alleen blijven
liggen, ik denk er niet over. Je kunt eens
wat noodig hebben en dan zou er niemand
zijn om je te helpen." Ik wees erop, dat al
les wat ik noodig kon hebben, een boek was
om in te lezen, een kwast om af en toe een
frisschen dronk te hebben en volstrekte af
wezigheid van alle spijs.
„En als het huis in brand raakt, dan ben
ik nog mans genoeg om weg te loopen. Ga
dus en blijf niet den heelen dag bij dit ver
velende ziekbed hangen." Maar zoo gauw gaf
ze nog niet toe. „En als er dan gebeld wordt
of getelefoneerd?" Dan antwoord ik niet en
ze zullen gauw genoeg begrijpen, dat er
niemand thuis is. Bovendien kun je een pa
piertje „niet thuis" voor het raam zetten."
Maar daar had ze bezwaar tegen. Dat. was
een uitnoodiging aan inbrekers of dieven.
Zooiets moest je nooit doen. Enfin, we bab
belden daar nog een beetje over, ik drong
er op aan, zij verzette zich, maar het eind
en slot was toch, dat zij ging en dat ik des
morgens te half 12 nadat zij mijn kussen
nog eens had opgeschud, de straatdeur in
het slot hoorde vallen en alleen thuis was.
Voor een enkelen keer is dat wel eens aar
dig om van de wereld te zijn afgezonderd
en verder niets met haar te maken te heb
ben. Het duurde niet lang of opeens hoorde
ik de telefoon; met de grootste gemoedsrust
liet ik bellen. Het eindigde na een minuut
of vijf. De absolute stilte keerde weer te
rug en ik ging wat dommelen, daarna wat
lezen, maar het mooiste boek is niets waard
wanneer je onlekker en een beetje pijnlijk
bent. Bovendien moet je op je elleboog lig
gen, wat een gedwongen houding is. Zoo
schoof ik het gauw weg en ging nadenken
I over allerlei bezwaren des dagelljkschen le
vens; kleine moeilijkheiajes in zaken, twis-
terij over een leverantie, het bedorven aan
komen van een partij goed, waarover ik
moest procedeeren en eindelijk over wat mij
het meeste hinderde, het aan een buurman
geleende geld, waarvan ik bang was, dat ik
het nooit terug zou krijgen. Ik zei tot mij
zelf: „je had wijzer moeten wezen. Toen hij
een jaar geleden om het geld kwam, had je
toch al een voorgevoel, dat het mis zou
loopen en nu is het zoover, dat hij al drie
kwartalen de rente niet heeft betaald en aat
de vierde termijn overmorgen ook niet beter
zal af loopen. Waarom ben je zoo stom ge
weest? Je moet nooit geld leenen of borg
blijven. Nu zijn er drie duizend gulden naai
de maan en je zult ze nooit terugzien." Het
is lang zoo onprettig niet om een beetje on
gesteld in je bed te liggen als jezelf verwij
ten te doen over begane flaters, maar ten
slotte zakte die verdrietelijkheid ook weer af
en werd het in mijn soezelig brein een huts
pot van den niet betalenden buurman, de
partij bedorven goed, de onpleizierige cor
respondentie over een levering en al derge
lijke dingen meer, totdat ik weer in den soes
raakte en volgens het horloge een kwartier
geslapen had, toen er opeens aan de deur
gebeld werd. Dit was te voorzien, dus schrik
te ik er niet van, maar lag met het genoege-
lijke gevoel, dat niemand mij iets zou kun
nen maken, te wachten totdat de beller weer
weg zou zijn gegaan. Dat gebeurde niet zoo
gauw; hij belde nog eens en nog eens,
wachtte toen even en begon voor den vier
den keer, maar tenslotte gaf hij den moed
op en hoorde ik niets meer, waarna ik weer
probeerde te slapen en daar boven ver
wachting in slaagde, want toén ik weer op
mijn horloge keek, was liet twee uur later,
half drie in den middag. Er werd opnieuw
gebeld en nog weer eens en daarna weer
voor den derden keer. Toen was het weer
afgeloopen en probeerde ik mij weer te ver
diepen in mijn boek, dat mij verveelde. Op
eens werd mijn aandacht getrokken door een
ongewoon geluid beneden; het was alsof er
iets knarste, luid knarste zelfs. Wat kon dat
zijn? Er schoot mij te binnen, dat ik het
geluid kende, het bekende geluid van het
keukenraam, dat opgeschoven werd. Al zoo
dikwijls had ik tot mijn vrouw gezegd, dat
we dat raam eens moesten laten nakijken,
maar het was er mee gegaan als met zoovele
andere goede voornemens, er was niets van
gekomen en zoo was het stroeve raam blij
ven knarsen. Op mijn elleboog geleund luister
de ik nauwkeurig toe; wie kon op deze ma
nier geheimzinnig in mijn huis binnenslui
pen? Ons dienstmeisje was dien morgen per
spoor vertrokken, die kon het niet zijn, mijn
vrouw zou met den sleutel binnenkomen en
ik verwachtte niemand anders. Een inbreker
dan? Maar bij die gedachte moest ik
lachen, een inbreker cp een zomermiddag te
half drie, dus op klaarlichten dag? En toch
was het niet te ontkennen, beneden waren
er geluiden- Het raam knarste nog eens, toen
kraakte er een plank :n de stilte van het
huis en daarna hoorde ik een oogenblik nieus
meer. Er schoot mij opeens te binnen, dat
mijn vrouw al eens gezegd had: „wanneer
VOORHISTORISCHE
INDIANENSTAMMEN.
Terwijl de wetenschappelijke onderzoekers
in Centraal-AziS op zoek zijn naar sporen
van uitgestorven rassen, heeft een kleine
groep van onderzoekers uit Columbia de
onweerlegbare sporen van een lang verdwe
nen stam van „folter-Indianen" gevonden,
die in Columbia, eeuwen vóór de blanken er
binnendrongen, hebben geleefd.
Men heefc weer, zooals zoo dikwerf in dit
land, de overblijfselen van een Indlanenstad
gevonden, doch deze stad in de nabijheid
van Cortez gelegen, gaf een overzicht van de
geheele Indiaansche beschaving, een cultuur,
welke van alle andere beschavingen volkomen
gescheiden is. De ruïnen geven duidelijk weer,
welke tooverceremoniën en welke bloedige
plechtigheden hier hebben plaatsgehad.
Dr. Martin, de curat-or van het Rijks
Museum van Colorado, hield de bijzonder
heden van deze ontdekkingen, welke hij met
een collega had gedaan, langen tijd geheim.
Hij vreesde nl. dat ze te sensationeel waren
om door een staatsinrichting te worden ge
publiceerd-
De groep onderzoekers, die in Montezuma
op zoek naar oude Indische rcliquieën was,
kwam op zekeren dag bij ruinen, die er ge
heel anders uitzagen dan die, welke men,
tot dusver, in deze districten had gevonden.
Ze lagen in een dal, tusschen rotsen verbor
gen en alleen voor het geoefende oog te ont
dekken. Een eigenaardig gevormde toren stak
uit de ruïnen op en daarin drongen de on
derzoekers met nouweelen en spaden. Hunne
ontdekkingen leidden er toe deze plaats
„bijenkorftoren" te noemen.
Op de volgende wijze heeft Dr. Martin in
een officieele mededeeling het grootste ver
trek in den toren beschreven:
De zaal had geen deur, waardoor men weer
naar buiten kon komen. Ook waren er geen
ondetraardsche gangen. Steenen, vuil en
houtskool waren daarin vier voet hoog op
gestapeld. Onder deze hoop lagen de door
ons gedane ontdekkingen.
In den Noordelijken hoek ontdekten we een
groote hoop beenderen, welke hoop een
oppervlakte van 6 voet in het vierkant be
dekte. Deze beenderen zijn, waarschijnlijk,
afkomstig van individuen, die gedood werden.
In ieder geval waren de beenderen eenvou
dig op een hoop geworpen, want het eenc
geraamte lag op het andere. Bij elkaar von
den we de overblijfselen van 32 menschen.
Wat zouden deze muren vertellen, wanneer
z'e spreken konden?
PIET HEIN EN DE
DUINKERKER KAPERS.
Vorig jaar hebben we een uitvoerig, rijk
geïllustreerd artikel gewijd aan de Spaansche
Zilvervloot, die door den Delftshavenschen
zeeheld Pieter Pietersz. Heyn in de baai van
Matanzas werd veroverd.
Aan de aandeelhouders werd een dividend
van 50 pCt. uitgekeerd, de matrozen ontvin
gen 15 maanden gage als buitgeld: aan de
bevelhebbers werden groote belooningen en
eerepenningen toegekend- Het feit maakte
diepen indruk op de bevolking.
Te Amsterdam kwam het gepeupel ln be
weging om den schat, die in het West-Indisch
huis opgetast was, te plunderen. Nu nog is
de verovering der zilvervloot een van de
weinige feiten uit onze geschiedenis, welke
bij ons volk voortleven.
Piet Hein, de admiraal der West-Indische
Compagnie ging op zijn lauweren rusten. Dio
rust duurde slechts eenige maanden, want in
de Meimaand van 1629 kwam een deputatie
van drie leden der Staten van Holland hem
te zijnen huize het bericht van zijn benoe
ming tot Luitenant-Admiraal van Holland
berichten. Piet Hein nam die benoeming
voorloopig aan en daarvoor had hij zijn
redenen.
hier ooit zou worden ingebroken, dan is dat
keukenraam de gevaarlijke plaats," want van
buiten werd het geheel aan het oog onttrok
ken door een grooten kastanjeboom met
weelderig gebladerte, zoodat inderdaad in
den zomer iemand, die wilde, in dat raam
zou kunnen binnenklimmen, zonder dat een
voorbijganger hem koh zien. Dat de pennen
niet op het raam waren gestoken, zou de
eerste keer niet zijn; ons dienstmeisje ver
gat dat meer.
Het is een vreemde gewaarwording, wan
neer je in je bed ligt cn bensden verdachte
geluiden hoort. Het denkbeeld van gevear
verbindt zich uit den aard van de zaak met
de gedachte aan duisternis. Hoe zou er ge
vaar kunnen bestaan, terwijl ik in de verte
een tram hoorde bellen en de middagzon
vroolijk straalde door een kier van het gor
dijn! Neen, ik moest me vergist hebben,
maar onmiddelijk daarna hoorde ik in de
hall een plank heel hard kraken. Ik
wist welke plank het was, die kraakte altoos
en als de inbreker dat geweten had, dan
zou hij die vermeden hebben, maar hoe kon
hij daarvan op de hoogte zijn! Na dat luide
gekraak hoorde ik weer enkele oogenblikken
niets. Blijkbaar was de inbreker van het
harde geluid geschrikt en luisterde hij nu of
hij ook andere geluiden in huis hoorde. Op
de vraag, die ik mijzelf deed: „lioe krijgt
iemand het in zijn hoofd op klaarlichten dag
in te breken, terwijl hij toch niet weet of
hij menschen in huis zal ontmoeten," op
deze vraag kon ik zelf het afdoende ant
woord wel geven: hij was het geweest, dio
tot tweemaal toe herhaaldelijk gebeld had
en toen hij geen antwoord kreeg, daaruit had
afgeleid, dat er niemand thuis was en zijn
slag geslagen-
Toen ik eenmaal zoover gekomen was,
moest ik met mijzelf overleggen wat mij nu
verder te doen stond. Ik wil erkennen, dat
mijn hart een weinig bonsde. Is iemand een
held, wanneer hij ongesteld in zijn bed ligt
en geen wapen in de buurt heeft, zelfs geen
wandelstok om daarmee een indringer te
lijf te gaan? Is hij geen held, wanneer hij
erover denkt om wat lawaai te maken en
daarmee stellig den inbreker op de vlucht
te jagen? Dit laatste leek de verstandigste
weg en ik was al op het punt om met het
eene of andere te rammelen, toen ik on de
trap een kuchje hoorde, een zenuwachtig
kuchje, een schor gewoontekuchje, een kuch
je, dat ik kende en toen werd ik opeens
heldhaftig en besloot de zaak nog een poos
aan te zien.
Blijkbaar was de inbreker dus naar boven
gekomen, want ik had het kuchje op de trap
gehoord en toen kwam er een andere vraag
bij mij op: „waar gaat hij heen?" Het is een
zonderlinge gewaarwording, wanneer je in jc
bed ligt te kijken naar de slaapkamerdeur cn
ieder oogenblik kunt verwachten, dat die
open zal gaan. Of neen. laat ik het hier niet
dramatischer voorstellen dan het werkelijk
was. Ik wist, dat hij niet op de slaapkamer
zou komen, ik begreep, waar hij wel naar toe
ging en meteen toen mij dat te binnen.
Veel zorg baarden ln dezelfde jaren ook do
zeezaken. Spinola, de Spaansche bevelhebber,
die in zoo nienig opzicht de Spaansche zaken
uitnemend had behartigd, had ook zijn aan
dacht aan de marine geschonken. Hij had
Duinkerken, door de natuur reeds zoo goed
verdedigd, door een verschansing, het Houten
Wambuis, versterkt, en de bewoners aange
moedigd tot de kaapvaart
Dc haven was daarvoor bijzonder geschikt;
de zandbanken maakten het bijna onmoge
lijk de uitgangen behoorlijk te bewaken. Tel
kens liepen de roofschepen uit en maakten
zich van tal van schepen meester. Vooral de
haringvloot had het zwaar te verantwoorden,
te meer daar de veelal doopsgezinde visschers
geen wapenen wilden voeren. Van beid®
zijden maakte men zich aan ergerlijke wreed
heden schuldig.
Aan onze kapiteins werd voorgeschreven
alle gevangenen de voeten te spoelen, d.i. hen
te verdrinken. De Duinkerkers nagelden soms
onze zeelieden vast op het dek en lieten dan
de schepen zinken, terwijl zij de kapiteins
meenamen om losgeld te oischen.
De strijd was voor ons des te moeilijker,
omdat de zeezaken te onzent verwaarloosd
waren. De zorg voor de vloot was over een
vijftal admiraliteiten verdeeld, wier finan
ciën dikwijls slecht bestuurd werden, zoodat
zij gaarne de verantwoordelijkheid op elkaar
zochten te schuiven. Bovendien bleken vel®
kapiteins weinig plichtsbesef te hebben, ter
wijl aan het hoofd der vloot onbekwam®
mannen stonden.
Groote verwachtingen had men, toen in
Mei 1629, van Plet Hein. die met voorbijgaan
van drie andere gegadigden aan het hoofd
der vloot werd geplaatst
Hij ging begin Juni op de vloot ter bewa
king der Vlaamsche kusten, maar sneuvelde
daar reeds 20 Juni Sn een gevecht tegen de
Duinkerker schepen, waarvan er drie ver
overd werden.
Hij werd te Delft ln de Nieuwe Kerk be
graven en een plechtig gedenkteeken richtte
men op zijn graf op. Veel verloor dc Staat in
hem, want hij paarde aan den moed en het
beleid van een aanvoerder, de kunde en het
overleg van een wakker bestuurder.
Als hij had blijven leven, zou hij het
Nederlandsche zeewezen op een Beteren, meer
regelmatigen voet hebben gebracht.
Nu namen in -het Jaar van zijn dood, do
Duinkerkers meer dan zestig schepen weg en
maakten de zee weer even onveilig als te
voren.
COSMETIEK IN OUDE TIJDEN.
Het aantal cosmetlekc middelen, hetwelk
thans wordt aangeboden en gebruikt, is on
telbaar. Een hoog-ontwikkelde industrie
levert ons de schoonheidsmiddelen, kant en
klaar, en in een bijzondere, mooie verpak
king. Vroeger had men het lang niet zoo
gemakkelijk. Het toebereiden van schoon
heidsmiddelen was zeer omslachtig en vaak
zeer moeilijk. Een eigenaardig recept, om
haar schoonheid te behouden, had Poppaea,
de gemalin van Nero, voor zich gereserveerd.
Geen andere dame had den moed het zelfde
middel te gebruiken en als ze het toch deed,
dan werd dit zorgvuldig geheim gehouden.
Poppaea nam geregeld een bad in ezelinne-
melk, waarbij het sap van geperste kruis
bessen was gedaan.
In dc 18de eeuw was men minder gesteld
op het gebruik van zuiver water dan op het
aanwenden van alle mogelijke schoonheids-
watertjes, zalven cn mengsels. Men deed in
water honing, aftreksel van rozebladcn was
zeer in trek en veel gebruikt werd ook „eau
de Chair" dat niets anders was dan slappo
bouillon van kalfsvleesch.
Verder had men afkooksel van laurier
bladen, wilde thijm cn marjollcn. De Galli
sche dames, wier teint zóó door de Romeinen
werd bewonderd, gebruikten om zich te
wasschen een aftreksel van krijt in azijn. De
Chineesche vrouwen kleuren het waschwater
met het sap van roodc bleten.
schoot, stond ik al buiten mijn bed en sloop
naar dc deur om hem op het juiste oogenblik
te verrassen. Het kwam uit, zooals ik gedacht
had: voorzichtig draaide hij aan de deurknop
van dc kamer tegenover mijn slaapkamer,
een klein vertrekje, dat ik voor kantoor ge
bruikte cn waar ik allerlei papieren bewaar
de. Daar ging hij heen cn toen ik met ein-
delooze voorzorgen en volkomen geruischloos
de slaapkamerdeur had opengemaakt, zag ik
hem in mijn kantoortje staan en onderzoe
kend rondkijken. Op de teenen sloop ik hem
achterna en hij had van mijn nabijheid geen
vermoeden, toen ik plotseling mijn hand op
zijn schouder sloeg en zei: „wat doe jc daar,
buurman?" Hij gaf een gil van schrik cn
zakte bijna door op zijn knieën, zoodat ik
hem vast moest houden, dat hij niet vallen
zou. Wit van ontzetting staarde hij mij aan:
zijn onderkaak beefde, hij was het toonbeeld
van jammer. Ik haalde een glas water voor
hem cn dwong hem dat uit te drinken en
toen hij weer een beetje tot zichzelf was ge
komen. heb ik hem Irt verhoor genomen.
Natuurlijk was de zaak eenvoudig genoeg.
Hij had mijn vrouw zien uitgaan en vermoed
de, dat ik ook niet thuis was. Om daar ze
kerheid van te krijgen, had hij tot tweemaal
toe gebeld cn ook nog getelefoneerd, alles
natuurlijk zonder antwoord. En waar het
hem om te doen was? Natuurlijk om dc
schuldbekentenis, maar hij zou wel zoo ver
standig zijn geweest om wanneer hij die in
liet ijzeren kistje, waarin ik mijn papieren
bewaarde, ontdekt had. die niet alleen mee
tc nemen, maar alles wat hij grijpen cn vin
den kon, desnoods ook wat geld om aan de
inbraak een schijn van waarheid te geven.
Bij die gelegenheid heb ik begrepen, hoe ver
keerd het is, papleren van waarde op te ber
gen in tegenwoordigheid van een ander; dat
had ik gedaan toen ik hem het geld had
geleend cn daar had hij gebruik van ge
maakt.
U zult vragen, hoe dat afliep. Wel. ik heb
er dc politie maar buiten gelaten: wat had
ik cr aan om iemand voor goed ongelukkig
te maken, terwijl ik toch de zekerheid had,
dat hij mü terug zou betalen. Want die con
ditie, dat begrijpt u wel, had ik gesteld cn
wanneer hij mij den volgenden dag niet een
accept van zijn rijken zwager had gebracht,
dan zou de zaak nog niet met een sisser zijn
afgeloopen. Maar nu is het al een poosje ge
leden en als ik er aan denk, dan krijg ik
toch ccn zonderlinge herinnering aan het
moment toen ik doodalleen in huis was en
het raam hoorde knarsen en ie plank in de
hall kraken. Daar ligt iets angstigs ln
cok op klaarlichten dag, maar in zijn kuchje
had ik mij niet kunnen vergissen, dat was
buurmans kuchje en ik zal het niet meer
hooren in mijn huis, want door de voordeur
komt hij niet meer cn van het keukenraam
zal hij geen gebruik meer maken".
FIDELIO.