VEREERDER VAN
ÏANNETTE.
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL.
(Korte inhoud van het voorafgaande)
Jeannette is een weeldekind, de toe
komst lacht haar dan ook tegen. Zij is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders.
naar keuze valt op Lord Conister,
een aristocraat die zeer geëerd is.
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
vader toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij, naar hij zegt, niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
Buck, die Jeannette reeds jaren in stil
te bemint, blijft haar bewaken en met
zijn zorgen omringen.
Als het verlovingsfeest in vollen
gang is, treden eenige detectives bin
nen om haar vader te te arresteeren
wegens bcdrfegelijke bankbreuk. Hij
ontgaat die schande door een eind
aan zijn leven te maken.
Lord Conister gedraagt zich zoo, dat
Jeannette hem zijn woord teruggeeft.
Buck verzekert haar, dat zijn liefde
tegen zoo'n stoot bestand is, maar
Jeannette wil nu zelf haar brood gaan
verdienen om, als dat mogelijk is, nog
eens dc schuldeischers van haar va
der te kunnen betalen.
Maar daarnaar had Jeannette niet willen
luisteren. „Ge zijt reeds veel te goed voor
mij geweest. Het zal veel beter voor mij zijn
op eigen wieken te drijven. Ik zal best op
mijn voeten neerkomen. Dat heb ik juist
noodig".
„Ach, als het maar zoo uitkomt!" zuchtte
Lady Varleigh. „Maar voor een meisje in
jouw positie is het iets zoo héél, héél anders.
Wat voor werk zou je met mogelijkheid kun
nen verrichten?"
„Ik ben niet zonder bekwaamheden", ant
woordde Jeannette trotsch. „En zoo lang het
maar eerlijk werk is, kan het mij niet sche
len wat het is".
„Ach, lieve jc weet het niet! Je weet het
niet!" zei Lady Varleigh.
Zij had evenwel, voor zooveel haar betrof,
voor de overmacht moeten zwichten en
dezen dag zou Jeannette afscheid nemen
van haar vrienden. Overeenkomstig haar
besluit had zij uit het particulier vermogen
van haar vader niets voor zichzelve behou
den. Starfields was te koop, en alles wat
daarmee verbonden was, haar auto, haar
paard, zelfs haar juweelen. Op dit punt was
Jeannette onwrikbaar. Van alles wat haar
vader haar gegeven had wilde zij niets be
houden, en zij weigerde, hetzij direct of in-
dire?^eenig voordeel te putten uit den
zwendel, die om harentwille bedreven was.
Zij weigerde eenvoudig er verder over te
spreken.
En nu deed zij alle moeite om werk te
vinden.
Niemand wist wat zij gedurende die zes
weken, die op den dood van haar vader ge
volgd waren, geleden had. Ernstig en berus
tend bood zij de wereld haar ongerept voor
hoofd en niemand zag haar wankelen. Zelfs
Lady Varleigh, hoe nauwkeurig deze ook
acht op haar sloeg, had nooit een teeken
van zwakheid ontdekt.
Maar noch Jeannette, noch Lady Varleigh
hadden eenig besef van de zich voordoende
moeilijkheden, dan nadat zes weken van
vruchteloos zoeken voorbij waren.
Toen inderdaad, hoewel Jeannette het zelfs
niet aan haar vriendin zou willen bekennen,
begon de vrees voor mislukking, die zoo lang
aan haar hart geknaagd had, onrustbarende
afmetingen aan te nemen. Op het beschutte
terras al maar heen en weer loopende, begon
zij zich met iets als een paniek af te vra
gen of er iets was waarvoor zij geschikt was.
Zij had naar verscheidene betrekkingen ge
solliciteerd en over andere gedacht, maar
steeds had zich het een of andere bezwaar
voorgedaan waarop zij afstuitte, een bijzon
dere opleiding, die haar ontbrak. En zoowel
haar hoop als haar trots hadden een beden-
kelijken knak gekregen.
Onder het loopen was zij éénmaal blijven
staan en had naar de oude grijze Hall geke-'
ken, die door den winternevel zichtbaar was.
Sedert den dag waarop zij hem weggezonden
had, had zij weinig van Buck gezien. Hij
was haar een paar malen komen spreken
over zaken, maar overigens hadden zij el
kaar niet gesproken.
Arme Buck! I-Iij had gedaan wat hij kon.
Zij gevoelde een weinig wroeging. Zij had
hem stellig niet met dankbaarheid overla
den. Nu betrapte zij zich op een eigenaar
dig verlangen, hem te zien. Niet dat hij haar
met eenige mogelijkheid in haar netelige
omstandigheden raad had kunnen geven.
Zelfs als zij hem daartoe vergunning gaf,
zou hij zeker het verkeerde zeggen, maar
ach. zijn gewone blunders zouden haar eeni
ge afleiding geschonken, of iets verdreven
hebben van den twijfel die haar kwelde.
Maar even zeker als had zij het hem ver
zocht, wist zij. dat hij niet zou komen, of
zij moest hem laten roepen, en daartoe kon
zij niet besluiten. Maar wat kon hij eigen
lijk doen of zeggen dat haar tot hulp zou
zijn? a
Ten einde Lady Varleigh genoegen te doen
of liever, ten einde haar de smart van een
scheiding te besparen, had Jeannette be
loofd op Varleigh Park te zullen blijven, tot
zij gevonden had wat zij zocht, maar zij was
vast besloten dat haar verblijf niet van
langen duur zou zijn. De verloopen zes we
ken waren omgekropen en zij verlangde
zelfs naar het vertrek van haar vriendin,
want dan zou zij eerst haar eigen meesteres
zijn. Met deze gedachte beproefde zij zich
moed in te praten en haar vrees te ver
bannen. In de grootc wereld van werkers
moest ongetwijfeld ook een gaatje zijn
voor haar, als zij het maar wist te vinden.
In kalmer oogenbükken "leek het haar be
spottelijk dat zij dat begaafde, geziene,
welopgevoede meisje van de uitgaande we
reld aldus, buiten haar eigen toedoen, uit
gesloten werd. Maar het was waar. bekwaam
als zij was. zij had zich nooit op eenigen
bij zonderen arbeid toegelegd; zij had geen
diploma's en nooit typewriten of steno ge
leerd.
En om het te loeren was er nu geen tijd
meer. Zij wenschte terstond in haar eigen
onderhoud te kunnen voorzien. Wat zij ook
aanpakte, het moest dadelijk gesalarieerd
XI.
worden. Haar diepgewonde trots hunkerde
er naar. De bloote gedachte, dat zij teerde
op den zak van haar vrienden was als gif
in haar aderen.
„Ik heb niet het recht te leven, tenzij ik
werk", hield zij zich voor.
De mist in het park ging tegen den avond
in een motregen over. Het werd kil. Opeens
dacht zij aan haar vader, zittende bij den
haard in zijn werkkamer op Starfields, ter
wijl hij op haar thuiskomst wachtte, en voor
zij het kon beletten, wrong zich een snik uit
haar keel. O, kon zij nu haar armen rond
zijn hals slaan zijn zilveren hoofd tegen
haar hart drukken
Heete tranen ontsprongen aan haar oogen
en zij was machteloos ze" terug te dringen.
Maar wat gaf het voor dezen éénen keer,
want daar was niemand om het te zien. En
zij was zoo moe o, wat was zij moe van
dit leven met zijn bittere smart en zijn te
leurstellingen en zijn mislukkingen.
Zij had dien morgen in de krant gelezen
dat Lord Conister voor de jacht op groot
wild naar Afrika vertrokken was, en nu zij
wist dat hij gegaan was, had zij een nieuwen
steek in haar hart gevoeld. Niet dat zij Hugh
betreurde! Dat was lang, lang geleden. Het
behoorde tot een andere wereld, een ander
bestaan. Maar toch was zijn vertrek de ver
breking van een nieuwen schakel tusschen
haar en het vroegere gelukkige leven, waar
in zij als souvereine geheerscht had, en hij
was de meest hofwaardige van al haar ho
velingen geweest.
Zij bleef koortsachtig heen en weer loopen
en beproefde alle gedachten aan Hugh van
zich af te zetten. Eindelijk liep zij naar het
vaste einde van de balustrade, liet zich daar
op neerzinken en ten slotte gebroken, snikte
zij haar wanhoop uit.
Vele minuten later, toen zij niet meer
weenen kon, richtte zij het hoofd op en
staarde blindelings in den avond. Zij rilde
geducht, maar was te zwak om zich te be
wegen. Het vreeselijke gevoel van verlaten te
zijn drukte haar als lood. Morgen om dezen
tijd zou zij inderdaad alleen en door ieder
een verlaten zijn.
En zonder eenige aanleiding zwierven haar
gedachten opnieuw naar Buck naar Buck
die altijd daar geweest was wanneer zij hem
niet verlangde, en nu
Wat was dat? Het kraken van een laars
op het gras in de laagte ja, het was het
kraken van een laars geweest. Den laatsten
keer dat zij hem gesproken had. had zij zich
wrevelig afgevraagd, hoe hij dat eeuwige
kraken van zijn laarzen kon verduren. Hij
besteeg de treden van het terras en plotse
ling zag zij de lichtstraal van zijn electrisehe
zaklantaren flikkeren. Hij bewoog zijn lan
taren heen en weer als zochfc hij iets.
Zij wist dat hij haar het volgende oogen-
blik zou zien en met een instinct tot zelfbe
houd sprong zij op en verried hem waar zij
was. „Goeden avond, Buck!"
Zij was nieuwsgierig of haar stem gewoon
geklonken had, maar kwam dankba'ar tot de
slotsom, dat als dit niet 't geval geweest was -
Buck de laatste persoon op aarde zou zijn,
iets ongewoons in den klank of aan haar-
zelve op te merken.
Hij keerde zijn licht in haar richting en
liet het terstond zakken. Zij was er van
overtuigd, dat hij haar gezicht niet gezien
had.
„Goeden avond. Jeannette", zei hij op zijn
aangename, argelooze manier. „Schep je een
luchtje vóór het gaat regenen? Het heeft er
veel van of het vannacht zal blijven rege
nen".
Dit stelde haar grootendeels gerust, want
Buck had van zijn leven nooit blijk van tact
gegeven. Had hij iets van haar verdriet be
merkt, dan was hij zeker onhandig met zijn
aanbiedingen van hulp te voorschijn geko
men. Het was eigenaardig genoeg, dat hij
zich op dit tijdstip vertoond had. In dat op
zicht had hij het nooit bijzonder getroffen,
overwoog zij. Hij kwam altijd op het verkeer
de oogenblik!
„Zoek je iets?" vroeg zij zonder veel be
langstelling.
„Ja", zei Buck, en hij bukte zich om iets op
te rapen. „Maar ik heb het al gevonden. Ik
kwam eigenlijk niet precies daarvoor, maar
nu ik het toch zag liggenHij hield op,
waarschijnlijk bedenkende, dat het haar im
mers toch niet kon schelen. „Ik kwam Sir
Philip een bezoek brengen. Is hij thuis?"
„Ik geloof het wel", antwoordde Jeannette,
„maar weet het niet zeker".
„Zij vertrekken morgenochtend zeer in de
vroegte, niet waar?" ging hij voort.
„Ja", zei Jeannette.
„1-Ioe jammer dat je niet met hen mee
gaat!"
Dat was het laatste wat hij had behoor en
te zeggen. De woorden vonden in haar een
zaam hart weerklank. Wat speet het haar
er niet in te hebben toegestemd hen te ver
gezellen! Maar die spijt mocht zij aan Buck
nooit laten blijken. Zij perste de lippen vast
op elkander en zei niets.
Hij stond naast haar en liet het licht van
zijn lantaren verstrooid aan- en uitgaan. Zij
betrapte zich op den wensch hem het ding
uit de handen te rukken en het tusschen de
bloemperken te slingeren, uit vrees dat het
licht bij toeval op haar gezicht mocht val
len en de onmiskenbare teekenen van ver
driet verraden.
„Wil ik je eens zeggen waarom ik naar Sir
Philip kwam?" vroeg hij haar plotseling en
met een schok kwam zij tot het bewustzijn,
dat zijn gedachten zich niet eens met haar,
maar met zichzelve en zijn kleine belangen
bezig gehouden hadden.
Maar zij wenschte hem ook niet te barsch
al' tc snauwen. Daarom zei zij „Nu?" op zulk
een toon dat het hem vrij stond verder te
gaan of niet.
Nog steeds met zijn lantaren spelende,
keerde hij zich meer direct tot haar. „Ik
kom hem zeggen dat hij de Hall kan koopen,
zoo gauw hij wil".
Deze mededeeling deed haar inderdaad op
zien. Het was het allerlaatste dat zij ver
wacht had. „Goeie genade!" riep zij uit, „dat
hield ik voor iets dat je nooit gedaan zou
-hebben!"
„Ja", zei Buck, en zijn toon klonk droe
vig. „Eéns dacht ik dat ook. Maar de tij
den veranderen, weet je. En mijn broers zijn
het met mij eens. dat het dwaasheid is de
lasten van het oude huis te dragen als wij er
een behoorlijken prijs voor kunnen krijgen".
„Maar tochbegon Jeannette.
Het nieuws had haar zulk een schok ge
geven, waarvoor zij geen verklaring wist te
vinden. De oude Hall en Buck hadden haar
altijd zulke onvergankelijke mijlpalen toege
schenen.
„Wat ga Je dan doen?" vroeg zij opeens.
„Ik?" antwoordde Buck. „O, ik ga ergens
werk zoeken. Ik heb hier den laatsten tijd
genoeg gelummeld om je de waarheid te
zeggen. Vind je niet?"
„Ik kan het waarlijk niet zeggen", ant
woordde Jeannette, niet in staat zich te be
vrijden van het gevoel dat een nieuwe ramp
haar boven het hoofd hing. „Maar je zult
niet gemakkelijk iets vinden".
„Och, ik kan maar probeeren", hernam
Buck. Hij zweeg een oogenblik, en toen:
„Bandy zou graag zijn ontslag uit den
dienst nemen en dan zouden wij het samen
in Zuid-Afrika met het boeren kunnen be
proeven", eindigde hij.
Nu maakte Jeannette zich in ernst onge
rust. Zij sprak met heftigheid. „Je kunt er
toch niet aan denken je je aan zooiets
zots te wagen!" riep zij uit. „Laat Bandy
gaan als hij wil, maar jij Zij hield op
eens op.
„Waarom ik niet?" vroeg Buck.
Zij kon geen behoorlijk antwoord vinden.
„Het lijkt mij zoo belachelijk", antwoordde
zij toen maar.
„Je bedoelt, dat ik toch niet deug om er
gens terecht te komen?" zei hij.
Zij liet een gedwongen lachje hooren. „Ja,
gedeeltelijk".
„Niet heelemaal?" zei Buck.
Zij aarzelde, voor het onloochenbare feit
geplaatst, dat zij niet wenschte, dat hij gaan
zou. Dit afschuwelijke gevoel van verlaten
heid maakte een lafaard van Jeannette, die
tot nog toe altijd zoo flink en vol zelfver
trouwen geweest was.
Zij herstelde zich met moeite. „Ik zou het
jammer vinden, als je iets van dien aard
deed", merkte zij op. „Waarschijnlijk zou je
al je geld verliezen zonder er iets bij te win
nen. En dan is er nog iets, wat je waar
schijnlijk uit het oog verloren hebt. Weet je,
dat Sir Philip de oude Hall alleen maar wil
koopen om haar ai' te breken?"
Buck zuchtte. „Ja, dat weet ik. Maar ik
kan er niet blijven wonen, dus het helpt niet
om daarover te tobben".
„Waarom kan je er niet blijven wonen?"
vroeg Jeannette.
„Ten eerste, omdat ik het niet langer vol
kan houden", zei hij. „En ten tweede, omdat
ik niet wil".
„Niet wil!" sprak zij hem op ongeloovigen
toon na.
„Niet als jij niet langer op Starfields bent",
liet Buck volgen.
„O, maar hoe bespottelijk!" riep zij, maar
toch klopte haar hart sneller van verade
ming. „Dat is belachelijk hoogst belache
lijk!"
„Best mogelijk", merkte Buck op. „Maar
zoo denk ik er nu eenmaal over".
„Je handelt overijld", hernam Jeannette.
„Je hebt er niet behoorlijk over nagedacht".
Buck plaatste zich vlak tegenover haar.
„Wil je me iets zeggen?" vroeg hij eerbiedig.
„Zeker, als ik kan", antwoordde Jeannette,
en hst oude luchtige gevoel kwam weer over
haar. Arme dwaas! Hij had leiding noodig.
„Toen jij me dien dag afwees, handelde jij
toen overijld?" vroeg hij.
Zij v/as op het punt vol verontwaardiging
uit te vallen, maar bedwong zich. Want al
leen een dwaas zou zulk een vraag doen, en
wat geeft het of men zich op een dwaas al
boos maakt.
„Neen", gaf zij ten antwoord.
Buck doofde zijn lantaren uit en zij ston
den in het donker.
„Van toen af dagteekent mijn besluit", zei
hij.
De regen was begonnen langs hen neer te
kletteren. Nog eenige oogenblikken en hij zou
met bakken uit den hemel stroomen. Langer
blijven werd onverantwoordelijk. Jeannette
keerde zich om.
„Zullen wij naar binnen gaan?" vroeg zij
over haar schouder heen.
„Zooals je wilt", antwoordde Buck en met
nederige waardigheid volgde hij haar.
HOOFSTUK H
Lady Varleigh brengt uitkomst
„Lieve!" berispte Lady Varleigh. „Ben je in
dien regen uit geweest? Hoe kom je er toe?
Dat mag je volstrekt niet! Kom, laat Marie
andere schoentjes voor je halen en kom een
kop thee bij mij drinken!"
Jeannette liet zich afgemat in een stoel
vallen, die voor haar bij den haard gescho
ven werd. Haar gesprek met Buck had haar
haar bedaardheid hergeven, maar de door
gemaakte storm had haar gemoed ten diep
ste geschokt. Zij was onuitsprekelijk ver
moeid.
„Arme lieveling!" zei Lady Varleigh, die met
haar scherpe oogen alles opmerkte. „Ik wist
niet waar je was, anders had ik je zelf hier
gebracht. Haast je, Marie! Juffrouw Wyngold
en ik hebben iets te bespreken".
Jeannette gevoelde niet den minsten lust
in een gesprek, maar hoorde de laatste op
merking zwijgend aan. Eén ding moest ten
minste van Lady Varleigh gezegd worden. Zij
sprak nooit onzin. En zij viel nooit iemand
onverwacht op het lijf, hoe dringend het on
derwerp ook was, zonder maatregelen te ne
men dat zij niet gestoord werd.
Bij deze gelegenheid schonk zij Jeannette
een kop thee in en wachtte tot zij een paar
slokjes genomen had, alvorens zij met spre
ken aanving. Zij was de leer toegedaan, dat
het beter is iemand op zijn gemak te stellen,
wil men er een aandachtig toehoorder van
maken.
„Ziezoo, kind, ben je nu wat op je verhaal
gekomen?" begon zij eindelijk. „Omdat ik in
derdaad iets van groot belang met je te be
spreken heb. Je ziet er zoo moe uit, lieve. Is
het niet te veel van je gevergd?"
„Natuurlijk niet!" antwoordde Jeannette.
„Nu dan, lieve!" Lady Varleigh ging zitten
en zette haar voeten op het liaardijzer. „In
de eerste plaats moet ik je een kleinigheid
opbiechten werkelijk iets zeer gerings, en
ik hoop dus, Jeannette, dat je het goed zult
opnemen".
Jeannette zag haar met flauwe belang
stelling aan. „Ge hebt iets gedaan wat ik
liever niet zou gehad hebben", antwoordde
zij.
Lady Varleigh maakte een afwijzend ge
baar met haar handen. „Juist, lieve, zoo is
het. Mijn eenige verontschuldiging is dat ik
moest". Haar toon was niet zonder voldoe
ning.
„Misschien is het niet zoo erg", merkte
Jeannette lusteloos op.
„Wacht lieve. Wacht en hoor mij aan!"
ging de andere voort. „Hot betreft je van zeer
nabij. Eigenlijk ons beiden".
Er blonk een ondeugende glans in haar
oogen. Zij keek bijna meisjesachtig, en een
paar seconden zag Jeannette in haar glim
lach iets dat meer bekoort dan schoonheid.
Het dwong haar terug te lachen en zij deed
het van harte. „Lady Varleigh de Onover
winlijke!" zei zij. „Wat hebt gij misdaan?"
Lady Varleigh zat in zichzelve te lachen.
„Ik zal je er alles van vertellen. Ik moet be
ginnen met te zeggen, lieve, dat ik een vroe
ger gedancn eed verbroken heb. En ik voel
mij er heelemaal niet bezwaard over. En ik
geloof niet, dat het mij zwaar aangerekend
zal worden, mijn beweegredenen in aanmer
king genomen, want die waren zeer loffelijk".
„Maar wat heeft u dan toch gedaan?"
drong Jeannette aan.
Lady Varleigh lachte we.er. „Je moet mij
alles op mijn eigen manier laten vertellen,
lieve, want ik ben vanavond tamelijk geagi
teerd. Stel je een oude vrouw van mijn
leeftijd voor, Jeannette, die een minnebrief
ontvangt. Een epistel nog wel, waarvan die
goeie Philip geen flauw vermoeden zou heb
ben, en van den man van een andere vrouw
óók!" Haar oogen schitterden van pret.
„Gij kunt nooit iets anders zijn dan jong",
merkte Jeannette op.
„Wel bedankt lieve. Maar dat maak ik me-
zelve niet wijs. De kaars brandt laag, maar
de vlam flikkert zoo nu en dan wat op". Zij
leunde voorover en streelde de hand van
Jeannette. „En nu kom jij er aan te pas",
ging zij voort. „Zooals je misschien weet, lie
veling, heb ik me zeer ongerust over je ge
maakt en alles bedacht hoe ik je zou kunnen
helpen. Ik heb bijna even lang wakker ge
legen als jij, en dat wil wat zeggen. Maar het
'einde was dat ik wanhopig werd en mijn ge
lofte verbrak van nooit weer met Sir Jervis
Kingswold in briefwisseling te treden (ik had
die belofte tv/intig jaren geleden afgelegd,
lieve, en zooals ik reeds zeide, zal het een
oude vrouw als mij niet zoo zwaar aangere
kend worden) ik was dus ten einde raad,
schreef hem een briefje, en stortte mijn hart
voor hem uit. Ik vertelde hem alles; hoe dier
baar je me was, hoe bezorgd ik me over je
maakte en over je toekomst. Ik zei hem,
Jeannette ja, dat zei ik dat je me waart
als een dochter. Ik was verplicht dat te zeg
gen, lieve, want ik wilde hem precies aan
het verstand brengen, hoe dierbaar je me
bent. Wil je me dat vergeven?"
Jeannette boog zich zonder te spreken tot
haar over en gaf haar een kus.
„Dank je, lieve", zei Lady Varleigh. „Welnu,
het gevolg was dat ik vanmiddag een brief
ontving zoo'n kostbaren brief, maar ik
durf hem niet behouden, uit vrees dat hij ge
lezen zal worden door andere oogen dan de
mijne ,als ik er niet meer zijn zal. Niet dat
Philip er om zou geven zoo is hij niet. Hij
zou er misschien om lachen, Jeannette, en
daarvoor is die brief te heilig. Zelfs hij mag
den brief niet lezen! Hij vloeit zoo over van
teederheid en volkomen begrijpen „de vol
maakte harmonie" Lady Varleigh greep
plotseling haar zakdoek en snoot haar neus
geducht. „Maar komaan, wij spraken over
jou zaken, nietwaar? Welnu lieveling, in
antwoord op mijn verzoek of hij geen behoor
lijke betrekking voor je kon vinden, zegt hij
dat misschien te kunnen indien je den
aard van die betrekking werkelijk hetzelf
de is".
„Als 't maar geen aalmoes is!" riep Jean
nette.
Lady Varleigh lachte haar verrukt toe.
„Die nachtmerrie van je! Neen, neen, het is
er ver vandaan. Het is, om je de waarheid te
zeggen, een soort van dienstbaarheid die mij
volstrekt niet zou aanstaan, maar misschien
wil jij er voorloopig genoegen mee nemen,
Jeannette, tot je iets beters kunt vinden. Hij
heeft een dochter Dorothea; een bedorven
schepseltje, net als haar moeder, vrees ik. Zij
is korten tijd geleden geopereerd, en is sedert
invalide. Maar zij is aan de beterende hand
en nu willen zij haar een jong meisje tot ge
zelschap geven, in plaats van de verpleegster
die zij tot nu gehad heeft. Het is een betrek
king die niet veel om het lijf heeft, lieve,
maar er wordt geen bijzondere kennis ver-
eischt, en ik geloof dat hij zeer in zijn schik
zou zijn als jij haar zou willen aannemen".
„Als juffrouw van gezelschap", merkte
Jeannette aan.
„Alleen als noodhulp", verbeterde Lady
Varleigh haastig. „Het kan in ieder geval
geen vaste betrekking zijn, want het meisje
is zeventien en zal waarschijnlijk -uitgaan,
zoodra haar toestand het veroorlooft. Maar
het zal je vergunnen naar iets anders uit te
zien, niet waar? Bevalt het baantje je niet
dan kun je altijd bij mij terugkomen. Dat
kun je natuurlijk ook, lieve, als je soms
vacantie mocht krijgen. Dat is goed begre
pen, niet waar, lieve. Ik l^an niet voorgoed
van je scheiden".
„U is veel te goed voor mij", zei Jeannette.
Lady Varleigh zuchtte. „Het beteekent niets
bij hetgeen ik zou willen doen. Maar we zul
len geen oude koeien uit de sloot halen. Je
neemt die betrekking aan, niet waar om
mij pleizier te doen? Ik zal geen rust hebben
als je weigert".
„Ik zou er graag eens over denken", ant
woordde Jeannette.
Lady Varleigh legde een hand op haar
arm. „Doe dat niet, lieveling, doe het asje
blieft niet! Wat je ook later omtrent jezelve
besluit, heb dit voor mij over en stel mij ge
rust. Je weet, Jeannette, hoe ik mij somtijds
erg over je toekomst bekommer. Je verbeeldt
je de wereld goed te kennen. Maar je vergist
je daarin, lieve. lederen nacht bid ik God je
onder zijn hoede te nemen".
„Hoe lief van u", zei Jeannette geroerd.
„Nu, en zou je dit dan niet voor mij willen
doen?" drong Lady Varleigh met bewogen
stem aan. „Het is niet wat ik voor je geko
zen zou hebben. Het zou veel beter voor je
zijn als je nog kon besluiten te trouwen
met Buck, dien armen jonden. Maar welaan,
ik heb het mijne gedaan!" ging zij voort toen
zij zag dat Jeannette teekenen van ongeduld
gaf. „Neem deze betrekking die je aangebo
den wordt dan aan ik smeek het je, Jean
nette. Dan ben je tenminste onder dak en het-
zal een begin voor je zijn. Waarlijk, je mag
niet weigeren".
„Wat moet, dat moet", zei Jeannette met
eenige bitterheid.
„O, vat het zoo niet op!" bracht Lady Var
leigh haar zacht onder het oog. „Zeg mij dat
je te veel van mij houdt om mijn verzoek te
weigeren! Ik zou het zoo heerlijk vinden".
„Lieve Lady Varleigh!" Jeanette greep
de hand die op haar arm rustte „hoe zou
iemand het ooit over zich kunnen krijgen om
u iets te weigeren!"
„Dus je doet het!" riep Lady Varléigh, en
zij loosde een diepen zucht van verademing.
„Nu zal ik den slaap weer kunnen vinden.
En, lieveling, hij vraagt of je ons morgen tot
aan de stad wilt vergezellen, dan kan ik je
aan hem voorstellen".'
„U ontneemt mij den adem!" zei Jeannette.
„Maar er is nogal haast bij, nietwaar? Er
is geen tijd te verliezen. Wat heb ik er over
getobd dat ik je achter moest laten! En
eigenlijk behoefde dat heelemaal niet! Heb
je ooit opgemerkt, lieve, hoe dikwijls wij ons
noodeloos ongerust maken?"
„Ik heb er geen ondervinding van", ant
woordde Jeannette.
„Je bent nu vermoeid, lieve. Wij zullen nu
niet langer praten, maar laar Marie je boel
tje bij elkaar pakken en wij gaan morgen
allen tegelijk naar de stad. Nu zou ik gaar
ne willen weten wat Sir Philip uitvoert. Ik
moet het hem gaan vertellen".
„Ik kan u zeggen wat hij uitvoert", zei
Jeannette. „Hij praat met Buck".
..Buck? Is hij dan hier? Wanneer is hij
gekomen? Heb jij hem gesproken?"
„Ja. ik heb hem gesproken". Jeannette
sprak met gemaakte onverschilligheid. En ik
weet ook waarom hij kwam. Hij maakte er
geen geheim van, dus kan ik u wel zeggen
wat het was".
„Wat dan?" vroeg Lady Varleigh en zij zag
het meisje met een blik van verlevendigde
hoop aan.
Toen Jeannette dat zag, liet zij een spot
tend lachje hooren. „Neen, hij wil Sir Philip
niet tot versterking van zijn eigen krachten
laten aanrukken. Zelfs Buck begrijpt dat het
hem toch niets helpen zou. Hij is alleen geko
men om de oude Hall te koop aan te bieden,
daar hij en zijn broers niet langer prijs stel
len op haar bezit".
„O, Jeannette!" Verwondering en smart
klonken in de stem van Lady Varleigh.
„Dat is om jou", eindigde zij.
Jeannette haalde even de schouders op;
het was een gebaar uit de dagen toen zij nog
souvereine vorstin was. „Ik wijs alle schuld
van mij af", zei zij. „Hij is als dwaas gebo
ren en zal het al zijn dagen blijven".
„Een dwaas om jou lief te hebben! O,
Jeannette!" riep zij nog eens.
Jeannette keek haar aan tusschen de oog
haren van haar neergeslagen oogleden door.
„Om die reden méér dan om iets anders", zei
zij „een dwaas".
„Ik geef je op", hernam Lady Varleigh.
,Xaten wij hopen dat hij nu hetzelfde zal
doen", antwoordde Jeannette.
HOOFDSTUK Hl.
De reis.
En zoo gebeurde het, dat toen des morgens
het uur van vertrek aangebroken was, de
reizigers, vergezeld van een berg bagage
die Sir Philip geweldig deed mopperen, maar
waarover Lady Varleigh haar voldoening te
kennen gaf, vertrokken, en Jeannette met
hen mee ging bleek en kalm en ernstig de
eerste schrede zettende op het pad waarlangs
zij haar eigen brood ging verdienen.
Dat Buck toevallig met denzelfden trein
naar de stad ging, ontstemde haar een wei
nig, maar Lady Varleigh legde haar uit, dat
het een zuivere zakenregeling met Sir Philip
betrof, die er op gesteld was de overdracht
van Bentbridge Hall in allen vorm te doen
plaats hebben, vóór hij Engeland verliet.
Daar zij den nacht toch in de stad zouden
doorbrengen, kon dit nog best, zoodat deze
uitlegging alleszins aannemelijk was. Vond
Jeannette ook niet?
„Ik vind hem vervelend omslachtig", ant
woordde Jeannette. „Maar dat is zijn eigen
zaak".
„Juist, lieve, juist", stemde Lady Varleigh
toe, en zij haastte zich tot een ander onder
werp over te gaan.
Zij verkeerde zelve in de beste stemming,
want het was mooi weer, en het vooruitzicht
Engeland te verlaten was voor haar „een
groote verlokking", zooals zij het uitdrukte.
„Ik heb altijd een avontuurlijken geest ge
had", was een van haar gezegden.
Ook zij zag met verlangen naar het einde
van de reis uit, maar om geheel andere re
denen dan Lady Varleigh, terwijl de aanwe
zigheid van Buck haar op onverklaarbare
wijze verlegen maakte ,of het moest zijn,
omdat zij de eerste schrede op haar nieuwen
weg wenschte te zetten zonder aan oude ban
den herinnerd te worden.
Sir Jervis Kingswold had een uitnoodiging
om in het hotel van de Varleigh's te komen
lunchen, telefonisch aangenomen, maar tot
bijzonder genoegen van Lady Varleigh was
zijn vrouw verhinderd hem te vergezellen.
„Wat een geluk, lieve!" merkte zij op. „Zon
der haar komt hij veel meer tot zijn voordeel
uit, en ik wil dat hij in je smaak valt".
Het zou Jeannette verwonderen als zulks
het geval was. Zij herinnerde zich Sir Jervis
als een schraal, gladgeschoren man, met een
hoog, schrander voorhoofd en oogen, die
wat droefgeestig rondkeken. Hij had den
naam van een van de knapste rechtsgeleer
den in het land te zijn. Zijn welsprekendheid
en zijn verwonderlijke handigheid in het af
nemen van kruisverhooren hadden hem een
grooten naam bezorgd. Er waren zeer weinig
menschen die hem minstens niet bij name
kenden.
Het kon nauwelijks gezegd worden dat
Jeannette hem persoonlijk kende. Tijdens
een Londensch seizoen had zij hem af en toe
ontmoet, maar nooit een woord met hem
fewisseld. Eens was zij voorgesteld aan zijn
vrouw, die haar dom en karakterloos toege
schenen had, maar zij kon zich bijna geen
voorstelling meer van haar maken. Als de
dochter op haar geleek, behoefde zij omtrent
haar nieuwen werkkring geen illusies te
koesteren. Maar, zooals Lady Varleigh gezegd
had, de betrekking was slechts voor tijdelijk,
en in de stad was haar kans iets anders te
vinden zooveel te grooter.
Aan de andere zijde van den coupé gezeten,
waren Sir Philip en Buck op zachten toon
met elkaar in gesprek. Van achter haar krant
sloeg zij laatstgenoemden half medelijdend,
half -nieuwsgierig gade, en kwam, niet voor
den eersten keer, tot de slotsom, dat zijn
gezicht eigenlijk het minst belangwekkende
was dat zij ooit gezien had. Zijn gelijkenis
op Skittles ontstemde haar; want de van
dartelheid tintelende geest van den jongeren
broer was bij Buck zoo kennelijk afwezig, dat
zijn uiterlijk er des te saaier om leek. Zij
kreeg genoeg van Buck, sprak zij bij zich
zelve. Het zou waarlijk een verkwikking zijn
als zij niet meer iederen dag naar dat alle-
daagsche gezicht behoefde te kijken. Maar
wat dit punt betrof, voelde zij tegelijkertijd
een kleinen steek in het hart. Hoe stond het
met die Zuid-Afrikaansche plannen dacht
hij nog altijd daarover? Ging hij naar da
stad om daartoe meteen schikkingen te ma
ken? Hij was in staat iedere domheid te be
gaan, was haar eindoverweging. En den vo-
rigen avond had hij niet gezegd die plan
nen op te geven. Eensklaps werd het haar
duidelijk dat zij voor het einde van de reia
daaromtrent zekerheid moest zien te krijgen,
en zij verzon iets om er over te kunnen be
ginnen, zonder van te veel belangstelling
verdacht te worden.
Dit besluit deed haar haar blikken van
hem afwenden en eenigszins plotseling tot
haar lectuur terugkeeren. Het iag volstrekt
niet in haar bedoeling hem in den waan te
brengen dat zij ook slechts de geringste be
langstelling voor hem koesterde. Hij was
juist de man om munt te slaan uit den
toestand, waarin het toeval hen op het
oogenblik geplaatst had.
Maar toch bleef haar nieuwsgierigheid om
trent die onmogelijke Afrikaansche plannen
bestaan, en zij zag geen kans er meer van
te weten te komen, zonder zich te vernede
ren tot het stellen van een directe vraag.
Buck evenwel, schonk haar een gelegen
heid, vóór zij hun bestemming- bereikt had
den. Even voor het eindstation veranderde
hij van plaats en kwam tegenover Jeannette
zitten. „Ik heb van dat waagstuk van je ge
hoord", zei hij, „mag ik je het beste toewen-
schen?"
Zij lachte tegen hem. Zij waren nu zoo
dicht bij hun bestemming dat zij zich best
veroorloven kon genadig te zijn.
„Het kan de eerste schrede op de ladder
tot iets beters worden", antwoordde zij. „Zoo
beschouw ik het tenminste".
„Ik ken Sir Jervis Kingswold", hernam hij.
„Hij is een groot man in zijn soort".
(Wordt vervolgd.)