EEN NIEUW SNUFJE VOOR ONZE RUBRIEK.
RU1LRUBRIEK
Al ben ik thans ver van jullie
verwijderd, ik denk toch alle dagen
aan Onze Jeugd. En natuurlijk komt
dan ook wel eens deze vraag boven:
Wat kan ik doen om de Rubriek nog
aantrekkelijker te maken?
Nu heb ik naar ik meen, iets ge-
yonden.
Als ik mij niet vergis, zullen groo-
te en kleine Rubriekertjes en ook
wellicht de moeders mijn plan toe
juichen.
Velen van jullie bezitten mis
schien een groot dik boek, met de
sprookjes van Andersen. Moeder
heeft er misschien wel eens uit voor
gelezen en wellicht heb je zelf ook
wel de mooiste gelezen, 't Eene vond
je mooier dan 't andere, misschien
ook, omdat je 't beter begreep. Nu is
't mijn plan enkele van die sprook
jes voor jullie te berijmen. Misschien
begrijp je ze dan beter en spreken
ze meer tot jullie. Voor ik daartoe
overga, wil ik je iets vertellen uit
het leven van den man, die deze
sprookjes heeft geschreven. Want
;wanneer we iets meer weten van den
auteur, begrijpen we en waardeeren
we zijn werk des te meer.
Hans Christiaan Andersen werd
in 1805 te Odensee in Denemarken
geboren. Zijn vader was een arme
schoenmaker. Arm en ongelukkig.
Dit behoeft niet samen te gaan.
maar hier ging 't wel samen. Vader
Andersen had betere dagen gekend.
Hij was een welgesteld boerenzoon
geweest, maar had zijn fortuin en
zijn boerderij verloren. Schoenma
ken was zijn vak niet, dus 't sprak
vanzelf, dat hij er het zout niet
mee in de pap verdiende. Vader An
dersen kon zich niet neerleggen bij
den tegenwoordigen stand van za
ken. Hij moest al maar terugdenken
aan 't verleden en hij wist, dat een
van zijn grootmoeders een adellijke
dame was geweest. Hij een arm
schoenlappertje, de kleinzoon van
een adellijke dame. Zijn vader was
een goede, beste man geweets, maar
niet erg schrander. Daarom waren
de zaken ook al achteruit gegaan.
Schoenmaker Andersen vond, dat
hij heel wat reden had om ontevre
den te zijn en zijn vrouw en zijn
zoontje Hans hadden daarom lang
geen prettig tehuis. Hans was lie
ver bij grootvader. Grootvader kon
zulke mooie figuren uit hout snij-
•den. Menschen met dierenkoppen en
kabouters en engeltjes. Grootvader
kon ook mooie sprookjes vertellen.
En niemand luisterde er zoo gretig
naar als Hans.
Als grootvader er niet was, ging
Hans in den tuin onder de aalbes-
senstruiken zitten met wat oude
Jappen. En dan dacht hij zich
feeën en heksen en kabouters om
zich heen. En hij droomde reeds zijn
mooiste sprookjes.
De kleine Hans groeide op tot een
flinken jongen met een hart van
goud. In Odensee wijst men je nog
het kleine schamele huisje aan met
de nietige ruitjes waarin Hans An
dersen op 2 April 1805 geboren werd.
In het boek „Sprookjes van mijn le
ven" vertelt Andersen, dat het ka
mertje in hun huis zoo klein was,
dat 't bijna geheel gevuld was door
het rek met schoenmakersgereed
schappen, de tafel en de stoelen en
de bedstee maar de muren waren
geheel bedekt met platen, en boven
het rek had vader een boekenplankje
getimmerd, waarop zijn lievelings
boeken stonden. „Na eenige jaren,"
schrijft hij, „verhuisden, wij naar
een grooter huis, waarvan wij even
wel maar alleen de twee kamertjes
op de zolderverdieping bewoonden.
Van het keukentje uit. kon men met
een ladder op den zolder Komen, in
welks dakraam een groote bak met
aarde st-ond, waarin mijn moeder
allerlei groenten gezaaid had, en
die zij haar tuin noemde. In mijn
sprookje De Sneeuwkoningin bloeit
die tuin zomer en winter door."
Verder vertelt Andersen, dat er
vlak tegenover hen ook een familie
op een dakkamertje woonde. Deze
hadden ook houten bakken met
groente. En de overburen hadden
een dochtertje, dat net zoo oud was
als Hans. 't- Meisje en 't jonget je be
dachten iets. Ze vroegen aan hun
moeders of de bakken dwars ge
plaatst mochten worden, dan loken
het net overhangende tuinen. En als
de erwtenranken naar beneden hin
gen, dan vertelde Hans aan het
buurmeisje, het sprookje van de
erwt. Samen zaten zij onder de
groene guirlande en verbeeldden
zich, dat ze een bruidspaar waren.
En Hans Andersen vertelt in het
boek van zijn jeugd, dat hij en zijn
vriendinnetje later Kaj en Gerda
zijn geworden uit het sprookje van
De Sneeuwkoningin.
Toen grootvader Andersen gestor
ven was, kocht vader Andersen voor
zijn jongen de sprookjes van Dui
zend en een Nacht. De vader voelde,
wat zijn Hans miste, nu grootvader
niet meer voor hem vertellen kon.
Hij maakte 's Zondags ook wel pop
petjes voor hem, die hij in een zelf
vervaardigde poppenkast kon ver-
toonen.
Hans gedenkt dat alles met groote
dankbaarheid. En hij spreekt ook
over den tuin van het ziekenhuis in
Odensee, die vlak achter hun huisje
lag. Twee keer per jaar mocht hij in
dien tuin komen wieden en harken.
En dan bracht hij altijd een bezoek
aan de oude vrouwtjes, die in een
soort prieel zaten, het spinhokje ge
naamd. Hij teekende poppetjes voor
ze met wit krijt en hij vertelde
van die poppetjes. Op haar beurt
vertelden zij aan Hans wonderlijke
dingen uit hun jeugd. Hij werd nooit
moe om naar die mooie verhalen
van den goeden ouden tijd te luis
teren.
Een enkelen keer mocht hij eens
met vader en moeder mee naar den
schouwburg. En als hij daar een too-
neelstuk zag vertoonen, droomde hij
dien nacht van een ander tooneel-
stuk, dat hij zelf in elkander had
gezet.
Er kwam eens een waarzegster in
Odensee en Hans liet zich de kaart
leggen. Zij voorspelde hem roem, en
rijkdom. Eenmaal zou gansch Oden
see geïllumineerd worden te zijner
eer.
Als jongen koesterde hij een grooten
vurigen wensch. Hij wou zoo graag
naar Kopenhagen, de hoofdstad van
zijn land. Ieder geldstuk werd daar
voor bespaard en eindelijk was de
som toereikend.
Maar nu gebeurde er plotseling
iets heel droevigs. Zijn vader stierf
na een ziekte van slechts drie da
gen. De heele schoenmakerij werd
verkocht. Moeder Andersen ging uit
wasschen en Hans moest maar zor
gen gauw van school re kunnen
gaan, om dan het kleermakersvak
te leeren. Omdat hij nog altijd lap
pen aan -elkaar zat te naaien, dacht
zijn moedei-, dat er zeker een flink
kleermaker uit hem zou groeien.
Hans voelde zich vaak eenzaam.
Al spoedig kwam er gelukkig een
lichtpuntje In zijn thans zoo donker
leven.
Schuin tegenover hem woonde een
dame, die belang in den jongen
stelde en hem vaak bij zich noodig-
de. Dan las ze hem voor uit de wer
ken van groote mannen. In hem
kwam een vurige wensch op om ook
eenmaal schrijver te worden.
't Liefst zou hij toen tooneelschrij
ver geworden zijn. Maar zijn moeder
bleef bij haar plan: Hans moest en
zou kleermaker worden.
Een ding troostte hem. Hij zou nu
veel lappen hebben voor zijn poppen
en zijn poppentheater. Want hoe
grooter hij werd, hoe mooier hij dat
wenschte in te richten.
Eerst moest hij nog aangenomen
worden. Een oude naaister veran
derde een gekleede jas, die vroeger
aan zijn vader had toebehoord, voor
Hans.
Voor 't- eerst van zijn leven kreeg
hij ook laarzen aan. Omdat hij zoo
vurig hoopte dat de geheele ge
meente zijn nieuwe laarzen zou zien,
trok hij ze over zijn broek aan. En
zoo uitgedost, ging hij ter kerk.
Na zijn aanneming smeekte hij
zijn moeder nu toch eens naar Ko
penhagen te mogen gaan.
„Wat wil je daar doen?" vroeg
zijn moeder.
„Ik wil beroemd worden," zei
Hans. Hij vertelde haar, hoe graag
hij een groot schrijver zou willen
worden. Zijn moeder herinnerde
zich, wat de waarzegster eenmaal
voorspeld had. Zijn moeder gaf toe.
Zijn kleeren werden In een bundeltje
gepakt en zoo reisde hij per diligence
naar Kopenhagen. Hans Andersen
was toen nog maar 14 jaar.
Toen hij in Kopenhagen aan
kwam, trok hij dadelijk zijn aanne-
mingspak aan en de laarzen gingen
weer over zijn broek. Hij droeg ook
een hoed van zijn vader, die hem
natuurlijk veel te groot was. Hans
voelde zich werkelijk 't heertje en
stapte nu heel parmantig naar den
directeur van het muziek-conser-
vatorium. De directeur had juist
eenige beroemde componisten bij
zich. Toen daar dat wonderlijke
jongmenseh zich aandiende, vroeg
de lieer des huizes eens wat voor te
dragen. Ook de gasten luisterden
aandachtig, toen Hans heele stuk
ken van groote tooneelspelers voor-
drocg.Een der heeren richtte zich ten
slotte tot hem en zei: „Ik voorspel
je, dat er nog eens iets bijzonders uit
je zal groeien. Word vooral niet IJdel
want alleen een nederig mensch
kan het tot iets goeds brengen."
Een der andere heeren beloofde
Hans zangles te geven, zoodat hij
later als opera-zanger zou kunnen
optreden. Tenslotte ging een zekere
professor Weyse met zijn hoed rond
en collecteerde 70 gulden, die hij
Hans Andersen ter hand stelde.
Na dit heerlijke be-zoek schreef
Hans een brief aan zijn moeder,
waarin hij o.a. schreef: „De direc
teur wil mij verder helpen. Nu be
hoef ik toch zeker geen kleermaker
te worden. Het geluk stroomt mij van
alle kanten toe."
Moeder gaf toestemming, dat haar
jongen in Kopenhagen bleef, maai
de vreugde duurde niet langer dan
ev.ii half jaar. Zijn stem bleek niet
geschikt te zijn voor opera-zanger.
De directeur raadde hem zelf aan
maar terug te keeren, naar Oden
see en daar een flink ambacht te
leeren. Weg waren de mooie toe-
komstdroomen. Hans durfde dit al
les niet dadelijk aan zijn moeder
te schrijven en nog veel minder
durfde hij terug te keeren naar zijn
geboorteplaats.
Toen herinnerde hij zich opeens,
dat- de vriendelijke mevrouw Bun-
keflod een broer had wonen in Ko
penhagen, zekeren dichter Gold
berg.
Hans schreef hem en vroeg om
een onderhoud. Dit werd hem toe
gestaan en de heer Goldberg stond
den armen jongen met raad en daad
bij. Hans kon in Kopenhagen blijven
wonen. De heer Goldberg liet hem
lessen in vreemde talen geven en
ten slotte slaagde Hans voor de La-
tijnsche school te Slagelse. Toen be
gon Hans te dichten. En zijn gedich
ten werden mooi gevonden.
Daarna ging hij sprookjes schrij
ven. Sprookjes, die zoo diep en rijk
van inhoud waren dat ze genot kon
den verschaffen aan jong en oud,
groot en klein. Hans werd nu een
beroemd man. Uit. alle kringen ont
ving hij uitnoodigingen.
Op gnoote buitenplaatsen in de
eenzame natuur vroeg men hem te
logeeren, want men wist het wel,
dat Andersen zijn mooiste sprookjes
schreef temidden van Gods mooie
schepping, ver van het gewoel der
wereld.
Andersen vertelt zelf: „Waar de
ooievaar met zijn lange, roode poo-
ten deftig op en neer stapt, hoorde
ik Gods stem het meest ongestoord
in mijn ziel weerklinken en werd mij
ingefluisterd, wat ik den menschen
vertellen zou."
Zijn roem werd steeds grooter. De
koning zond hem zelfs een groote
som geld om te kunnen gaan reizen
en zoo zijn kennis te vermeerderen.
Op zijn reizen kwam Hans in aanra
king met groote Europeesche be
roemdheden, zooals Dickens, Heine,
Dumas, Jenny Lind en de bekende
Duitsche sprookjesschrijver Grimm.
Hans Andersen is tweemaal in Ne
derland geweest en heeft daar ken
nis gemaakt met den schrijver van
Lcnnep en den dichter ten Kat-e. Bij
Jacob van Lennep werd hij ten eten
gevraagd en bij 't dessert werd een
taart rondgediend, waarop een sui
keren ooievaar stond.
In een brief naar huis schreef hij:
„Die van Lennep wist wel, dat de
ooievaar mijn lievelings-sprookjes-
vogel is."
Een groot landgenoot van Hans
Andersen was de beroemde beeld
houwer Thornwaldsen. Thornwald-
sen noodigde Andersen vaak
bij zich en vroeg hem dan
te vertellen van Het leelijke, jonge
eendje, of van de Zeemeermin. Ter
wijl Hans vertelde maakte hij
prachtige uitknipsels, waarop de
personen of dieren uit zijn sprookjes
voorkwamen.
Vele van deze merkwaardige uit
knipsels zijn bewaard in het Ander-
sen-Museum te Odensee.
Wat hield Andersen ook veel van
de kinderen. Denk maar eens aan
Het meisje met de lucifersstokjes, of
de Vertellingen van de Maan, De
tol en de bal, De Zwijnenhoeder, De
nachtegaal en vele andere. Toen
Hans Andersen 60 jaar werd, wercl
de voorspelling van de waarzegster
uit zijn jeugd bewaarheid. Hij werd
dien dag benoemd tot eereburger
van Odensee en de heele stad vier
de feest, 's Avonds was er overal il
luminatie.
In het Andersen museum hangt
nog een portret van den grooten En-
gelschen schrijver Dickens. Daaron
der staat geschreven: Aan mijn ver
eerden vriend Andersen". Daar han
gen verder portretten van vele be
roemde mannen en vrouwen, die
aan Andersen hun beeltenis schon
ken.
Aan 't eind van zijn leven schrijft
Andersen: „Het sprookje van mijn
leven ligt tot op dit oogenblik voor
mij. Ik ben geleid geworden zoo heer
lijk, als ik het zelf niet had kunnen
uitdenken. Ik voel dat ik een geluks
kind ben. Bijna alle menschen ko
men mij liefderijk tegemoet. Het is
een zaligheid te leven, aan God en
de menschen te gelooven.
Ik begrijp heel dikwijls zelf niet,
waarom juist mij zooveel vreugde en
geluk zijn toebedeeld."
Toch heeft Hans Andersen zoo'n
moeilijke jeugd gehad. Maar hij
heeft altijd de zonzijde gezocht en
hij heeft geloofd, dat alles goed is.
zooals het is. Hans Andersen is 70
jaar geworden. Maar zijn sprookjes
zullen veel en veel ouder worden.
En wie zijn sprookjes lezen, zullen
dankbaar den schrijver gedenken,
die zooveel moois aan de wereld gaf.
W. B.—Z.
UIT WET LEVEN VAN
GROOTE MANNEN.
Uit het leven van den grooten
componist Beethoven zijn heel wat
verhalen in omloop. Terwijl Beetho
ven componeerde, was hij gewoon er
een soort rhythmische gymnastiek
bij uit te voeren. Wie hem dan ga
desloeg moest onwillekeurig lachen
om zijn vaak potsierlijke bewegin
gen.
Eens zou hij zijn nieuwste concert
te Weenen ten gehoore brengen. Bij
het inzetten der eerste tonen vergat
hij alles en allen om zich heen,
maar stond op en sloeg de piano
kaarsen uit de kandelaars. De toe
hoorders lachten en Beethoven be
greep potscling. dat hij een gek fi
guur geslagen had. Het concert zou
herhaald worden en de kapelmees
ter was zoo verstandig geweest om
de kaarsen uit de kandelaars te
laten halen. Twee jongens hielden
de kandelaars met de brandende
kaarsen vast. Toen Beethoven weer
geheel in vervoering kwam, ontving
de eene knaap een klap om zijn
ooren en den anderen werd de
kandelaar uit zijn handen geslagen.
Het concert was ten tweeden male
mislukt.
WAAR WONEN DE
MEESTE MENSCHEN.
In Rusland wonen 120 millloen
menschen.
In Duitschland 70 millioen.
In de Donau-landen 50 millioen.
In Engeland 45 millioen.
In Frankrijk 40 millioen.
In Italië 35 millioen.
In Spanje 20 millioen.
In België 7 millioen.
In Turkije 6 millioon.
In Nederland, Portugal en Zweden
ieder 7 millioen.
In Zwitserland 3 millioen.
In Denemarken. Griekenland en
Noorwegen 2 millioen.
MIJN HERBARIUM.
Robertskruid of Stinkende Ooie-
iVaarsbek (Geranium Robertianum)
Zie fig. 1 fam. Geraniumachtigen
[(Geraniaceeën).
Een plant, die in boschachtige
Streken, op beschaduwde plaatsen
algemeen voorkomt. De vertakte
stengel is bezet met afstaande ha
ren. De samengestelde bladeren heb
ben 3 tot 5 blaadjes, die diep in
gesneden zijn. Elke bloemstengel
draagt twee bloemen, waarvan de
kelkblaadjes in een naald eindigen;
de 5 kroonblaadjes zijn rose, zelden
wit-. Bij de vruchtvorming groeit de
stijl door en vormt de lange spits,
waaraan de plant den naam van ooie-
vaarsbek ontleent. Ze heeft een
stinkende geur. Bloeitijd MeiHerfst
Reigersbek (Eródium cicutarium)
Zie fig. 2 fam. Geraniumachtigen
)Geraniaceeën).
Deze plant vertoont veel over
eenkomst met de vorige, doch ze
groeit in tegenstelling met de ooie-
vaarsbek op zonnige plaatsen op
zandgrond, meest langs wegen of op
braakliggend weiland. De stengels
staan soms rechtop of liggen uitge
spreid langs den grond. Ze zijn ruw
behaard. De bladeren zijn gezaagde
slippen. Aan den top van den bloem
stengel staan meest meer dan 2 pur
peren bloempjes. Bloeitijd April
Herfst.
Wilde peen (Dancus Caróta) Zie
fig. 3, fam. Schermbloemigen (Um-
belliféren)Langs onze wegen en dij
ken komt deze plant zeer veel voor.
Nadat de dijken gemaaid zijn, ont
wikkelt ze zich weer vlug en steekt
haar schermen van witte bloempjes
boven 't gras uit. De forsche plant
heeft fijn behaarde stengels. De sa
mengestelde bladeren hebben aan
den voet een paar steunblaadjes, die
meest 3-deelig zijn. Aan den voet
van het scherm staan 35 deelige
omwindselblaadjes. Het samenge
stelde scherm (zie behandeling be-
reklauw) is gemakkelijk te herken
nen, doordat bij de in 't wild
groeiende peen het middelste
schermpje vaak weinig ontwikkeld
en roodbruin van kleur is. Bloeitijd
Juni—September.
S.
Rustcnburgerlaan, 23.
't 'Is nu in den bloementuin één
bloemenweelde en je hebt ruim
schoots gelegenheid een aardigen
ruiker samen te stellen. Dit is ech
ter niet zoo gemakkelijk als je wel
denkt. Een eerste vereischte is, dat
de bloemen zooveel mogelijk vrij
staan. Een ruiker van een opeenge
pakte massa bloemen is heel leelijk.
Is je vaas groot, snijdt dan cie sten
gels zoo lang mogelijk; een paar
knopjes erbij hindert niet. Dit geeft
nog wat afwisseling en een knop
kan ook sierlijk zijn. Vele kinderen
vinden 't zonde de knoppen mee te
snijden, doch ze krijgen dan veel te
korte stengels en kunnen dan on
mogelijk een aardige bouquet sa
menstellen.
In de tweede plaats moet op de
kleur gelet worden. Niet alle kleuren
passen bij elkaar. Een leiddraad is
hiervoor niet te geven. Je eigen
smaak moet je hierbij helpen. Laat
niet te veel bladeren aan de stengels
zitten, daar anders de bloemen gauw
slap zijn.
Een aardige ruiker is een zooge
naamd veldbouquet. We stellen dit
samen van klaprozen, slaapmutsjes,
korenbloemen, margrieten en sier-
grassen. Eenige halmen van haver,
tarwe of gerst voldoen ook uitste
kend.
Siergrassen. De gewone gras
soorten, welke in 't wild voorkomen,
zijn eigenlijk ook reeds siergrassen,
daar de meeste sierlijk gevormd en
voor een heusch veldbouquet, dus
een ruiker van echte veldbloemen,
onmisbaar zijn. Het aantal grassoor
ten, dat in ons land in 't wild voor
komt, is zeer groot.
Het kweeken van siergrassen, die
tot de fraaiste sierplanten van den
tuin behooren, verdient groote aan
beveling. Over 't algemevn wordt aan
't kweeken van deze gewassen weinig
aandacht besteed. Ze kunnen voor
verschillende doeleinden gekweekt
worden; 't meest als vulling van
veldbouquetten. Ook zijn ze uitste
kend materiaal voor wint-erbouquet-
ten, samen met kleurige stroobloe-
men. Wie voor dit laatste doel sier
grassen kweekt, moet de halmen
dicht van den grond afsnijden vóór
ze rijp zijn en ze dan op een donke
re plaats te drogen hangen. Gemak
kelijk te kweeken soorten voor ge
droogde bouquetten zijn: Avena (ha
ver), Briza (groot- en kleintrilgras)
Agrostis (strulsgras), Bromus (dra-
vik), Eragrostis (sierplant uit Zuid-
Europa). Hordeum (gerst), Phalaris
canariensis (kanariezaad). Deze
soorten moeten alle in den tuin
worden uitgezaaid. Bromus tegen of
in April en de overige April-Mei.
Briza en vooral Bromus briziformis
(trilgrasdravik) worden bij voorkeur
in September gezaaid.
Aardig om te kweeken zijn ook
verschillende maissoorten, die ook
tot de uitgebreide familie der gras
sen behooren. Volgend voorjaar moe
ten jullie dit eens probeeren. Bin
nenshuis in potjes gezaaid en in
Mei in den vollen grond gezet, krij
gen we bloeiende planten. Tot
vruchtvorming komt 't alleen als we
een warmen zomer hebben. Goede
soorten zijn: Zea Caraque (reuzen
maïs), Zea Gracillima yariegata
(dwergmais met lange, smalle, bon
te bladeren), Zea japonica folio va-
riegatis (Japansche mais met zil
verwitte gestreepte bladeren), Zea
japonica gigantea quadricolor per
fecta (mais met geel, rose en don
kerrood genuanceerde bladeren; een
mooi gewas).
De dahlia's staan nu In vollen
bloei. Indertijd heb ik er reeds op ge
wezen niet te veel stengels uit één
plant te laten groeien. Willen jullie
groote bloemen kweeken, dan moet
je de kleine knopjes verwijderen.
Het voedsel voor deze bestemd, komt
dan den anderen ten goede. Als je de
dahlia's plukt voor een bouquet
moet dit in den avond of 's morgens
vroeg gebeuren. Houdt niet te veel
bladeren aan den stengel. Als je
deze voorzorgsmaatregelen niet
neemt, is je bouquet heel gauw slap.
TUINIER.
WAT ONZE
BELANGSTELLING WEKT
De uitvinder van de pen ls een ze
kere Joseph Gilloth. Hij was horloge
maker van zijn vak. Terwijl deze Jo
seph bezig was een klok te reparee-
ren, brak de punt van een zijner in
strumentjes af. Even later moest hij
zijn naam onder een stuk zetten en
toen hij zijn veeren pen niet vinden
kon, probeerde hij het met de afge
broken punt. 't Ging best. En hij
kwam op het idee een metalen
schrijfpen te maken. De horlogema
ker is door zijn uitvinding een gefor
tuneerd man geworden.
Moeilijke werkjes zijn zeker het
graven van tunnels. Over den 15 K.M
langen St. Gotthard-tunnel werd b
jaar gewerkt en wel van 18721880
De langste tunnel, n.l. de Simplon-
tunnel (20 K.M.) duurde natuurlijk
nog langer. Maar denk Je eens in
hoe lang zoo'n tunnel wel is. Langei
dan de afstand van Haarlem naar
Amsterdam, 't Is een uiterst moeilijk
maai- ook een uiterst secuur werkje.
Aan beide uiteinden begint het bo
ren. Dan zijn tal van moeilijkheden
te overwinnen. In de eerste plaats de
hooge temperatuur. Deze is vaak vei
boven de 100 gr. Fahrenheit. Een
tweede moeilijkheid fs het binnen-
stroomend water. Dit water moet
voortdurend worden afgeleid. Verder
is een groot gevaar de druk van den
berg. Boomstammen werden soms als
lucifers verbogen. Geweldige ijzeren
en steenen pijlers moeten dan ook
aangebracht worden.
UIT DEN MOPPEN-'
TROMMEL.
NIET SMAKELIJK.
Padvindertjes kwamen bij een.
boerderij en vroegen aan de boerin,
of ze wat water mochten drinken. Dc
boerin gaf ze een kom en een em
mer water. Opeens begon de hond
vreeselijk te blaffen.
„Is 't een kwaje hond?" vroeg een
der jongens.
„Neen, kwaad is ie niet," vcrteldo
de boerin, „maar hij is nu wel kwaad
omdat ie merkt, dat jullie uit zijn
kom drinken."
NIET BELEEFD
Boertje tot dame: „Heeft U er last
van, als ik een pijp opsteek?"
„Ja man, ik krijg dadelijk hoofd
pijn van rook."
„Weet U, wat ik u dan raaen zou?
De trein staat nog stil. Gaat u vlug
naar een andere coupé, want ik
steek er dadelijk den brand in."
GEEN VETPOT
Boerin tot knecht: „Wat wil je op
je boterham, Krelis spekvet of boter?
,,'t Is me om 't even vrouw. Je
smeert zoo dun, dat ik er toch niks
van proef."
EEN ZUINIGE SCHOOLMEESTER
Jan: „Meester, de inktpot ls weer
leeg."
Meester: „Alweer? Wasch jij Je er
soms mee?"
P. VERHAGEN, Leidschevaart 20,
heeft 8 Siekesz-omsi. 2 Koffie-Hag-
zegels, 5 Pelikaantjes, 2 Keg'spl. Dit
alles wil hij ruilen voor Sunlight,
Vim, Luxbonnen en Karnemelk-
zeeppl.
C. v. BERGEN, L. Wijngaardstraat
21 rood heeft. 12 Kwattasold., 6 Edel-
welsz-bonnen, 5 Sidha-bonnen, 8
Bussinkspl., 2 Adama's bonnen, 2
Miss Blanche bonnen, 3 Halve
Haust-bonnen, 11/2 Batschari-bon-
nen, 2 Kiazim-Eminbonnen. 2 Meco-
bonnen, 3 Azijnpl., 27 Kamerpl., 7
Sickeszbonnen, 1 Oldenkott'spl. Dit
alles wil hij ruilen voor Karmclk-
zeeppl. en Van Nelles bonnen.
RUBRIEKERTJES-LIJST.
Janette Koopman, oud 14 Jaai,
Oost-Indlëstr. 69.
HET HANDIGE ZOONTJE.
Vrees'lijk had Pa zitten gapen,
Rustig ging hij eind'lijk slapen.
En geen zuchtje wordt gehoord,
Niets wat zijne rust verstoort!
Zoemend komt een vliegje nader.
Zet zich op het hoofd van vader!
Maar gelukkig is het Piet,
Die dit euvel dadelijk ziet!
Snel neemt hij een karrewats. Vader heft een hand omhoog,
En geeft 't vliegje petseen pats! En wrijft pijnlijk boven 't oog,
't Vliegje is natuurlijk dood, .Blijf maar slapen pa," roept Piet,
Maar pa's hoofd een beetje.... roodl 'k Heb de deugniet, zoo U zietl."