EEN NIEUW SNUFJE VOOR ONZE RUBRIEK. RU1LRUBRIEK Al ben ik thans ver van jullie verwijderd, ik denk toch alle dagen aan Onze Jeugd. En natuurlijk komt dan ook wel eens deze vraag boven: Wat kan ik doen om de Rubriek nog aantrekkelijker te maken? Nu heb ik naar ik meen, iets ge- yonden. Als ik mij niet vergis, zullen groo- te en kleine Rubriekertjes en ook wellicht de moeders mijn plan toe juichen. Velen van jullie bezitten mis schien een groot dik boek, met de sprookjes van Andersen. Moeder heeft er misschien wel eens uit voor gelezen en wellicht heb je zelf ook wel de mooiste gelezen, 't Eene vond je mooier dan 't andere, misschien ook, omdat je 't beter begreep. Nu is 't mijn plan enkele van die sprook jes voor jullie te berijmen. Misschien begrijp je ze dan beter en spreken ze meer tot jullie. Voor ik daartoe overga, wil ik je iets vertellen uit het leven van den man, die deze sprookjes heeft geschreven. Want ;wanneer we iets meer weten van den auteur, begrijpen we en waardeeren we zijn werk des te meer. Hans Christiaan Andersen werd in 1805 te Odensee in Denemarken geboren. Zijn vader was een arme schoenmaker. Arm en ongelukkig. Dit behoeft niet samen te gaan. maar hier ging 't wel samen. Vader Andersen had betere dagen gekend. Hij was een welgesteld boerenzoon geweest, maar had zijn fortuin en zijn boerderij verloren. Schoenma ken was zijn vak niet, dus 't sprak vanzelf, dat hij er het zout niet mee in de pap verdiende. Vader An dersen kon zich niet neerleggen bij den tegenwoordigen stand van za ken. Hij moest al maar terugdenken aan 't verleden en hij wist, dat een van zijn grootmoeders een adellijke dame was geweest. Hij een arm schoenlappertje, de kleinzoon van een adellijke dame. Zijn vader was een goede, beste man geweets, maar niet erg schrander. Daarom waren de zaken ook al achteruit gegaan. Schoenmaker Andersen vond, dat hij heel wat reden had om ontevre den te zijn en zijn vrouw en zijn zoontje Hans hadden daarom lang geen prettig tehuis. Hans was lie ver bij grootvader. Grootvader kon zulke mooie figuren uit hout snij- •den. Menschen met dierenkoppen en kabouters en engeltjes. Grootvader kon ook mooie sprookjes vertellen. En niemand luisterde er zoo gretig naar als Hans. Als grootvader er niet was, ging Hans in den tuin onder de aalbes- senstruiken zitten met wat oude Jappen. En dan dacht hij zich feeën en heksen en kabouters om zich heen. En hij droomde reeds zijn mooiste sprookjes. De kleine Hans groeide op tot een flinken jongen met een hart van goud. In Odensee wijst men je nog het kleine schamele huisje aan met de nietige ruitjes waarin Hans An dersen op 2 April 1805 geboren werd. In het boek „Sprookjes van mijn le ven" vertelt Andersen, dat het ka mertje in hun huis zoo klein was, dat 't bijna geheel gevuld was door het rek met schoenmakersgereed schappen, de tafel en de stoelen en de bedstee maar de muren waren geheel bedekt met platen, en boven het rek had vader een boekenplankje getimmerd, waarop zijn lievelings boeken stonden. „Na eenige jaren," schrijft hij, „verhuisden, wij naar een grooter huis, waarvan wij even wel maar alleen de twee kamertjes op de zolderverdieping bewoonden. Van het keukentje uit. kon men met een ladder op den zolder Komen, in welks dakraam een groote bak met aarde st-ond, waarin mijn moeder allerlei groenten gezaaid had, en die zij haar tuin noemde. In mijn sprookje De Sneeuwkoningin bloeit die tuin zomer en winter door." Verder vertelt Andersen, dat er vlak tegenover hen ook een familie op een dakkamertje woonde. Deze hadden ook houten bakken met groente. En de overburen hadden een dochtertje, dat net zoo oud was als Hans. 't- Meisje en 't jonget je be dachten iets. Ze vroegen aan hun moeders of de bakken dwars ge plaatst mochten worden, dan loken het net overhangende tuinen. En als de erwtenranken naar beneden hin gen, dan vertelde Hans aan het buurmeisje, het sprookje van de erwt. Samen zaten zij onder de groene guirlande en verbeeldden zich, dat ze een bruidspaar waren. En Hans Andersen vertelt in het boek van zijn jeugd, dat hij en zijn vriendinnetje later Kaj en Gerda zijn geworden uit het sprookje van De Sneeuwkoningin. Toen grootvader Andersen gestor ven was, kocht vader Andersen voor zijn jongen de sprookjes van Dui zend en een Nacht. De vader voelde, wat zijn Hans miste, nu grootvader niet meer voor hem vertellen kon. Hij maakte 's Zondags ook wel pop petjes voor hem, die hij in een zelf vervaardigde poppenkast kon ver- toonen. Hans gedenkt dat alles met groote dankbaarheid. En hij spreekt ook over den tuin van het ziekenhuis in Odensee, die vlak achter hun huisje lag. Twee keer per jaar mocht hij in dien tuin komen wieden en harken. En dan bracht hij altijd een bezoek aan de oude vrouwtjes, die in een soort prieel zaten, het spinhokje ge naamd. Hij teekende poppetjes voor ze met wit krijt en hij vertelde van die poppetjes. Op haar beurt vertelden zij aan Hans wonderlijke dingen uit hun jeugd. Hij werd nooit moe om naar die mooie verhalen van den goeden ouden tijd te luis teren. Een enkelen keer mocht hij eens met vader en moeder mee naar den schouwburg. En als hij daar een too- neelstuk zag vertoonen, droomde hij dien nacht van een ander tooneel- stuk, dat hij zelf in elkander had gezet. Er kwam eens een waarzegster in Odensee en Hans liet zich de kaart leggen. Zij voorspelde hem roem, en rijkdom. Eenmaal zou gansch Oden see geïllumineerd worden te zijner eer. Als jongen koesterde hij een grooten vurigen wensch. Hij wou zoo graag naar Kopenhagen, de hoofdstad van zijn land. Ieder geldstuk werd daar voor bespaard en eindelijk was de som toereikend. Maar nu gebeurde er plotseling iets heel droevigs. Zijn vader stierf na een ziekte van slechts drie da gen. De heele schoenmakerij werd verkocht. Moeder Andersen ging uit wasschen en Hans moest maar zor gen gauw van school re kunnen gaan, om dan het kleermakersvak te leeren. Omdat hij nog altijd lap pen aan -elkaar zat te naaien, dacht zijn moedei-, dat er zeker een flink kleermaker uit hem zou groeien. Hans voelde zich vaak eenzaam. Al spoedig kwam er gelukkig een lichtpuntje In zijn thans zoo donker leven. Schuin tegenover hem woonde een dame, die belang in den jongen stelde en hem vaak bij zich noodig- de. Dan las ze hem voor uit de wer ken van groote mannen. In hem kwam een vurige wensch op om ook eenmaal schrijver te worden. 't Liefst zou hij toen tooneelschrij ver geworden zijn. Maar zijn moeder bleef bij haar plan: Hans moest en zou kleermaker worden. Een ding troostte hem. Hij zou nu veel lappen hebben voor zijn poppen en zijn poppentheater. Want hoe grooter hij werd, hoe mooier hij dat wenschte in te richten. Eerst moest hij nog aangenomen worden. Een oude naaister veran derde een gekleede jas, die vroeger aan zijn vader had toebehoord, voor Hans. Voor 't- eerst van zijn leven kreeg hij ook laarzen aan. Omdat hij zoo vurig hoopte dat de geheele ge meente zijn nieuwe laarzen zou zien, trok hij ze over zijn broek aan. En zoo uitgedost, ging hij ter kerk. Na zijn aanneming smeekte hij zijn moeder nu toch eens naar Ko penhagen te mogen gaan. „Wat wil je daar doen?" vroeg zijn moeder. „Ik wil beroemd worden," zei Hans. Hij vertelde haar, hoe graag hij een groot schrijver zou willen worden. Zijn moeder herinnerde zich, wat de waarzegster eenmaal voorspeld had. Zijn moeder gaf toe. Zijn kleeren werden In een bundeltje gepakt en zoo reisde hij per diligence naar Kopenhagen. Hans Andersen was toen nog maar 14 jaar. Toen hij in Kopenhagen aan kwam, trok hij dadelijk zijn aanne- mingspak aan en de laarzen gingen weer over zijn broek. Hij droeg ook een hoed van zijn vader, die hem natuurlijk veel te groot was. Hans voelde zich werkelijk 't heertje en stapte nu heel parmantig naar den directeur van het muziek-conser- vatorium. De directeur had juist eenige beroemde componisten bij zich. Toen daar dat wonderlijke jongmenseh zich aandiende, vroeg de lieer des huizes eens wat voor te dragen. Ook de gasten luisterden aandachtig, toen Hans heele stuk ken van groote tooneelspelers voor- drocg.Een der heeren richtte zich ten slotte tot hem en zei: „Ik voorspel je, dat er nog eens iets bijzonders uit je zal groeien. Word vooral niet IJdel want alleen een nederig mensch kan het tot iets goeds brengen." Een der andere heeren beloofde Hans zangles te geven, zoodat hij later als opera-zanger zou kunnen optreden. Tenslotte ging een zekere professor Weyse met zijn hoed rond en collecteerde 70 gulden, die hij Hans Andersen ter hand stelde. Na dit heerlijke be-zoek schreef Hans een brief aan zijn moeder, waarin hij o.a. schreef: „De direc teur wil mij verder helpen. Nu be hoef ik toch zeker geen kleermaker te worden. Het geluk stroomt mij van alle kanten toe." Moeder gaf toestemming, dat haar jongen in Kopenhagen bleef, maai de vreugde duurde niet langer dan ev.ii half jaar. Zijn stem bleek niet geschikt te zijn voor opera-zanger. De directeur raadde hem zelf aan maar terug te keeren, naar Oden see en daar een flink ambacht te leeren. Weg waren de mooie toe- komstdroomen. Hans durfde dit al les niet dadelijk aan zijn moeder te schrijven en nog veel minder durfde hij terug te keeren naar zijn geboorteplaats. Toen herinnerde hij zich opeens, dat- de vriendelijke mevrouw Bun- keflod een broer had wonen in Ko penhagen, zekeren dichter Gold berg. Hans schreef hem en vroeg om een onderhoud. Dit werd hem toe gestaan en de heer Goldberg stond den armen jongen met raad en daad bij. Hans kon in Kopenhagen blijven wonen. De heer Goldberg liet hem lessen in vreemde talen geven en ten slotte slaagde Hans voor de La- tijnsche school te Slagelse. Toen be gon Hans te dichten. En zijn gedich ten werden mooi gevonden. Daarna ging hij sprookjes schrij ven. Sprookjes, die zoo diep en rijk van inhoud waren dat ze genot kon den verschaffen aan jong en oud, groot en klein. Hans werd nu een beroemd man. Uit. alle kringen ont ving hij uitnoodigingen. Op gnoote buitenplaatsen in de eenzame natuur vroeg men hem te logeeren, want men wist het wel, dat Andersen zijn mooiste sprookjes schreef temidden van Gods mooie schepping, ver van het gewoel der wereld. Andersen vertelt zelf: „Waar de ooievaar met zijn lange, roode poo- ten deftig op en neer stapt, hoorde ik Gods stem het meest ongestoord in mijn ziel weerklinken en werd mij ingefluisterd, wat ik den menschen vertellen zou." Zijn roem werd steeds grooter. De koning zond hem zelfs een groote som geld om te kunnen gaan reizen en zoo zijn kennis te vermeerderen. Op zijn reizen kwam Hans in aanra king met groote Europeesche be roemdheden, zooals Dickens, Heine, Dumas, Jenny Lind en de bekende Duitsche sprookjesschrijver Grimm. Hans Andersen is tweemaal in Ne derland geweest en heeft daar ken nis gemaakt met den schrijver van Lcnnep en den dichter ten Kat-e. Bij Jacob van Lennep werd hij ten eten gevraagd en bij 't dessert werd een taart rondgediend, waarop een sui keren ooievaar stond. In een brief naar huis schreef hij: „Die van Lennep wist wel, dat de ooievaar mijn lievelings-sprookjes- vogel is." Een groot landgenoot van Hans Andersen was de beroemde beeld houwer Thornwaldsen. Thornwald- sen noodigde Andersen vaak bij zich en vroeg hem dan te vertellen van Het leelijke, jonge eendje, of van de Zeemeermin. Ter wijl Hans vertelde maakte hij prachtige uitknipsels, waarop de personen of dieren uit zijn sprookjes voorkwamen. Vele van deze merkwaardige uit knipsels zijn bewaard in het Ander- sen-Museum te Odensee. Wat hield Andersen ook veel van de kinderen. Denk maar eens aan Het meisje met de lucifersstokjes, of de Vertellingen van de Maan, De tol en de bal, De Zwijnenhoeder, De nachtegaal en vele andere. Toen Hans Andersen 60 jaar werd, wercl de voorspelling van de waarzegster uit zijn jeugd bewaarheid. Hij werd dien dag benoemd tot eereburger van Odensee en de heele stad vier de feest, 's Avonds was er overal il luminatie. In het Andersen museum hangt nog een portret van den grooten En- gelschen schrijver Dickens. Daaron der staat geschreven: Aan mijn ver eerden vriend Andersen". Daar han gen verder portretten van vele be roemde mannen en vrouwen, die aan Andersen hun beeltenis schon ken. Aan 't eind van zijn leven schrijft Andersen: „Het sprookje van mijn leven ligt tot op dit oogenblik voor mij. Ik ben geleid geworden zoo heer lijk, als ik het zelf niet had kunnen uitdenken. Ik voel dat ik een geluks kind ben. Bijna alle menschen ko men mij liefderijk tegemoet. Het is een zaligheid te leven, aan God en de menschen te gelooven. Ik begrijp heel dikwijls zelf niet, waarom juist mij zooveel vreugde en geluk zijn toebedeeld." Toch heeft Hans Andersen zoo'n moeilijke jeugd gehad. Maar hij heeft altijd de zonzijde gezocht en hij heeft geloofd, dat alles goed is. zooals het is. Hans Andersen is 70 jaar geworden. Maar zijn sprookjes zullen veel en veel ouder worden. En wie zijn sprookjes lezen, zullen dankbaar den schrijver gedenken, die zooveel moois aan de wereld gaf. W. B.—Z. UIT WET LEVEN VAN GROOTE MANNEN. Uit het leven van den grooten componist Beethoven zijn heel wat verhalen in omloop. Terwijl Beetho ven componeerde, was hij gewoon er een soort rhythmische gymnastiek bij uit te voeren. Wie hem dan ga desloeg moest onwillekeurig lachen om zijn vaak potsierlijke bewegin gen. Eens zou hij zijn nieuwste concert te Weenen ten gehoore brengen. Bij het inzetten der eerste tonen vergat hij alles en allen om zich heen, maar stond op en sloeg de piano kaarsen uit de kandelaars. De toe hoorders lachten en Beethoven be greep potscling. dat hij een gek fi guur geslagen had. Het concert zou herhaald worden en de kapelmees ter was zoo verstandig geweest om de kaarsen uit de kandelaars te laten halen. Twee jongens hielden de kandelaars met de brandende kaarsen vast. Toen Beethoven weer geheel in vervoering kwam, ontving de eene knaap een klap om zijn ooren en den anderen werd de kandelaar uit zijn handen geslagen. Het concert was ten tweeden male mislukt. WAAR WONEN DE MEESTE MENSCHEN. In Rusland wonen 120 millloen menschen. In Duitschland 70 millioen. In de Donau-landen 50 millioen. In Engeland 45 millioen. In Frankrijk 40 millioen. In Italië 35 millioen. In Spanje 20 millioen. In België 7 millioen. In Turkije 6 millioon. In Nederland, Portugal en Zweden ieder 7 millioen. In Zwitserland 3 millioen. In Denemarken. Griekenland en Noorwegen 2 millioen. MIJN HERBARIUM. Robertskruid of Stinkende Ooie- iVaarsbek (Geranium Robertianum) Zie fig. 1 fam. Geraniumachtigen [(Geraniaceeën). Een plant, die in boschachtige Streken, op beschaduwde plaatsen algemeen voorkomt. De vertakte stengel is bezet met afstaande ha ren. De samengestelde bladeren heb ben 3 tot 5 blaadjes, die diep in gesneden zijn. Elke bloemstengel draagt twee bloemen, waarvan de kelkblaadjes in een naald eindigen; de 5 kroonblaadjes zijn rose, zelden wit-. Bij de vruchtvorming groeit de stijl door en vormt de lange spits, waaraan de plant den naam van ooie- vaarsbek ontleent. Ze heeft een stinkende geur. Bloeitijd MeiHerfst Reigersbek (Eródium cicutarium) Zie fig. 2 fam. Geraniumachtigen )Geraniaceeën). Deze plant vertoont veel over eenkomst met de vorige, doch ze groeit in tegenstelling met de ooie- vaarsbek op zonnige plaatsen op zandgrond, meest langs wegen of op braakliggend weiland. De stengels staan soms rechtop of liggen uitge spreid langs den grond. Ze zijn ruw behaard. De bladeren zijn gezaagde slippen. Aan den top van den bloem stengel staan meest meer dan 2 pur peren bloempjes. Bloeitijd April Herfst. Wilde peen (Dancus Caróta) Zie fig. 3, fam. Schermbloemigen (Um- belliféren)Langs onze wegen en dij ken komt deze plant zeer veel voor. Nadat de dijken gemaaid zijn, ont wikkelt ze zich weer vlug en steekt haar schermen van witte bloempjes boven 't gras uit. De forsche plant heeft fijn behaarde stengels. De sa mengestelde bladeren hebben aan den voet een paar steunblaadjes, die meest 3-deelig zijn. Aan den voet van het scherm staan 35 deelige omwindselblaadjes. Het samenge stelde scherm (zie behandeling be- reklauw) is gemakkelijk te herken nen, doordat bij de in 't wild groeiende peen het middelste schermpje vaak weinig ontwikkeld en roodbruin van kleur is. Bloeitijd Juni—September. S. Rustcnburgerlaan, 23. 't 'Is nu in den bloementuin één bloemenweelde en je hebt ruim schoots gelegenheid een aardigen ruiker samen te stellen. Dit is ech ter niet zoo gemakkelijk als je wel denkt. Een eerste vereischte is, dat de bloemen zooveel mogelijk vrij staan. Een ruiker van een opeenge pakte massa bloemen is heel leelijk. Is je vaas groot, snijdt dan cie sten gels zoo lang mogelijk; een paar knopjes erbij hindert niet. Dit geeft nog wat afwisseling en een knop kan ook sierlijk zijn. Vele kinderen vinden 't zonde de knoppen mee te snijden, doch ze krijgen dan veel te korte stengels en kunnen dan on mogelijk een aardige bouquet sa menstellen. In de tweede plaats moet op de kleur gelet worden. Niet alle kleuren passen bij elkaar. Een leiddraad is hiervoor niet te geven. Je eigen smaak moet je hierbij helpen. Laat niet te veel bladeren aan de stengels zitten, daar anders de bloemen gauw slap zijn. Een aardige ruiker is een zooge naamd veldbouquet. We stellen dit samen van klaprozen, slaapmutsjes, korenbloemen, margrieten en sier- grassen. Eenige halmen van haver, tarwe of gerst voldoen ook uitste kend. Siergrassen. De gewone gras soorten, welke in 't wild voorkomen, zijn eigenlijk ook reeds siergrassen, daar de meeste sierlijk gevormd en voor een heusch veldbouquet, dus een ruiker van echte veldbloemen, onmisbaar zijn. Het aantal grassoor ten, dat in ons land in 't wild voor komt, is zeer groot. Het kweeken van siergrassen, die tot de fraaiste sierplanten van den tuin behooren, verdient groote aan beveling. Over 't algemevn wordt aan 't kweeken van deze gewassen weinig aandacht besteed. Ze kunnen voor verschillende doeleinden gekweekt worden; 't meest als vulling van veldbouquetten. Ook zijn ze uitste kend materiaal voor wint-erbouquet- ten, samen met kleurige stroobloe- men. Wie voor dit laatste doel sier grassen kweekt, moet de halmen dicht van den grond afsnijden vóór ze rijp zijn en ze dan op een donke re plaats te drogen hangen. Gemak kelijk te kweeken soorten voor ge droogde bouquetten zijn: Avena (ha ver), Briza (groot- en kleintrilgras) Agrostis (strulsgras), Bromus (dra- vik), Eragrostis (sierplant uit Zuid- Europa). Hordeum (gerst), Phalaris canariensis (kanariezaad). Deze soorten moeten alle in den tuin worden uitgezaaid. Bromus tegen of in April en de overige April-Mei. Briza en vooral Bromus briziformis (trilgrasdravik) worden bij voorkeur in September gezaaid. Aardig om te kweeken zijn ook verschillende maissoorten, die ook tot de uitgebreide familie der gras sen behooren. Volgend voorjaar moe ten jullie dit eens probeeren. Bin nenshuis in potjes gezaaid en in Mei in den vollen grond gezet, krij gen we bloeiende planten. Tot vruchtvorming komt 't alleen als we een warmen zomer hebben. Goede soorten zijn: Zea Caraque (reuzen maïs), Zea Gracillima yariegata (dwergmais met lange, smalle, bon te bladeren), Zea japonica folio va- riegatis (Japansche mais met zil verwitte gestreepte bladeren), Zea japonica gigantea quadricolor per fecta (mais met geel, rose en don kerrood genuanceerde bladeren; een mooi gewas). De dahlia's staan nu In vollen bloei. Indertijd heb ik er reeds op ge wezen niet te veel stengels uit één plant te laten groeien. Willen jullie groote bloemen kweeken, dan moet je de kleine knopjes verwijderen. Het voedsel voor deze bestemd, komt dan den anderen ten goede. Als je de dahlia's plukt voor een bouquet moet dit in den avond of 's morgens vroeg gebeuren. Houdt niet te veel bladeren aan den stengel. Als je deze voorzorgsmaatregelen niet neemt, is je bouquet heel gauw slap. TUINIER. WAT ONZE BELANGSTELLING WEKT De uitvinder van de pen ls een ze kere Joseph Gilloth. Hij was horloge maker van zijn vak. Terwijl deze Jo seph bezig was een klok te reparee- ren, brak de punt van een zijner in strumentjes af. Even later moest hij zijn naam onder een stuk zetten en toen hij zijn veeren pen niet vinden kon, probeerde hij het met de afge broken punt. 't Ging best. En hij kwam op het idee een metalen schrijfpen te maken. De horlogema ker is door zijn uitvinding een gefor tuneerd man geworden. Moeilijke werkjes zijn zeker het graven van tunnels. Over den 15 K.M langen St. Gotthard-tunnel werd b jaar gewerkt en wel van 18721880 De langste tunnel, n.l. de Simplon- tunnel (20 K.M.) duurde natuurlijk nog langer. Maar denk Je eens in hoe lang zoo'n tunnel wel is. Langei dan de afstand van Haarlem naar Amsterdam, 't Is een uiterst moeilijk maai- ook een uiterst secuur werkje. Aan beide uiteinden begint het bo ren. Dan zijn tal van moeilijkheden te overwinnen. In de eerste plaats de hooge temperatuur. Deze is vaak vei boven de 100 gr. Fahrenheit. Een tweede moeilijkheid fs het binnen- stroomend water. Dit water moet voortdurend worden afgeleid. Verder is een groot gevaar de druk van den berg. Boomstammen werden soms als lucifers verbogen. Geweldige ijzeren en steenen pijlers moeten dan ook aangebracht worden. UIT DEN MOPPEN-' TROMMEL. NIET SMAKELIJK. Padvindertjes kwamen bij een. boerderij en vroegen aan de boerin, of ze wat water mochten drinken. Dc boerin gaf ze een kom en een em mer water. Opeens begon de hond vreeselijk te blaffen. „Is 't een kwaje hond?" vroeg een der jongens. „Neen, kwaad is ie niet," vcrteldo de boerin, „maar hij is nu wel kwaad omdat ie merkt, dat jullie uit zijn kom drinken." NIET BELEEFD Boertje tot dame: „Heeft U er last van, als ik een pijp opsteek?" „Ja man, ik krijg dadelijk hoofd pijn van rook." „Weet U, wat ik u dan raaen zou? De trein staat nog stil. Gaat u vlug naar een andere coupé, want ik steek er dadelijk den brand in." GEEN VETPOT Boerin tot knecht: „Wat wil je op je boterham, Krelis spekvet of boter? ,,'t Is me om 't even vrouw. Je smeert zoo dun, dat ik er toch niks van proef." EEN ZUINIGE SCHOOLMEESTER Jan: „Meester, de inktpot ls weer leeg." Meester: „Alweer? Wasch jij Je er soms mee?" P. VERHAGEN, Leidschevaart 20, heeft 8 Siekesz-omsi. 2 Koffie-Hag- zegels, 5 Pelikaantjes, 2 Keg'spl. Dit alles wil hij ruilen voor Sunlight, Vim, Luxbonnen en Karnemelk- zeeppl. C. v. BERGEN, L. Wijngaardstraat 21 rood heeft. 12 Kwattasold., 6 Edel- welsz-bonnen, 5 Sidha-bonnen, 8 Bussinkspl., 2 Adama's bonnen, 2 Miss Blanche bonnen, 3 Halve Haust-bonnen, 11/2 Batschari-bon- nen, 2 Kiazim-Eminbonnen. 2 Meco- bonnen, 3 Azijnpl., 27 Kamerpl., 7 Sickeszbonnen, 1 Oldenkott'spl. Dit alles wil hij ruilen voor Karmclk- zeeppl. en Van Nelles bonnen. RUBRIEKERTJES-LIJST. Janette Koopman, oud 14 Jaai, Oost-Indlëstr. 69. HET HANDIGE ZOONTJE. Vrees'lijk had Pa zitten gapen, Rustig ging hij eind'lijk slapen. En geen zuchtje wordt gehoord, Niets wat zijne rust verstoort! Zoemend komt een vliegje nader. Zet zich op het hoofd van vader! Maar gelukkig is het Piet, Die dit euvel dadelijk ziet! Snel neemt hij een karrewats. Vader heft een hand omhoog, En geeft 't vliegje petseen pats! En wrijft pijnlijk boven 't oog, 't Vliegje is natuurlijk dood, .Blijf maar slapen pa," roept Piet, Maar pa's hoofd een beetje.... roodl 'k Heb de deugniet, zoo U zietl."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 14