OM ONS HEEN
_BT3"
HANDELSBLAD
FEUILLETON
De Roode Vingerafdruk
HAARLEM'S DAGBLAD
VRIJDAG 23 AUGUSTUS 1929
No. 3819
REISHERINNERINGEN III.
HAMBURG.
Het is niet altijd mogelijk ons goed reken
schap te geven van de redenen, waarom wij
de voorkeur geven aan de eene stad boven
de andere, maar wanneer wij Hamburg ver
gelijken met een andere stad op ons uit
stapje, b.v. Kopenhagen, dan weten wij toch
precies waarom de Duitsche stad ons veel
meer aantrok dan de Deensche, namelijk
omdat er in Hamburg veel meer leven en be
weging heerscht, omdat wij daar meer ener
gie, grooter initiatief, meer arbeid, laat het
ook zijn meer succes hebben gevoeld dan in
Denemarkens hoofdstad. Wij behoeven het
aan Nederlanders niet te vertellen, dat Ham
burg een belangrijke havenplaats is en als
zoodanig een mededinger van ons Rotter
dam. Geen enkele bezoeker van Hamburg zal
er aan denken om deze stad den rug toe te
keeren voordat hij een bezoek heeft ge
bracht aan de haven. Het havenbestuur be
grijpt dat zeer goed en het is ook doordron
gen van de ontzaglijke reclame, die er in
gelegen kan zijn om de duizenden vreemde
lingen, die de stad bezoeken, in de gelegen
heid te stellen een tocht te maken door de
havens. Eenige malen per dag bestaat daar
voor gelegenheid tegen betaling van 1 Mark,
terwijl bij wijze van attractie daaraan ver
bonden wordt het bezoek aan een groot
Stoomschip, in den regel de „Cap Polonie",
die, wanneer wij het goed hebben begrepen,
geen geregelden dienst meer doet.
Dus hebben ook wij dezen tocht gemaakt
en waargenomen, hoe ontzaglijk veel er in
de haven van Hamburg omgaat en hoe Ham
burg zijn best doet om na de tegenspoeden
van den oorlog en alles wat daaruit volgde,
terug te keeren tot den bloei van vroeger.
Vooral met mooi weer (en dat hebben wij
op ons geheele uitstapje gelukkig getroffen)
is het varen op zichzelf door al deze havens
een werkelijk genot. Ik mag geen belang
stelling verwachten voor de tallooze cijfers,
die noodlg zouden zijn om ook maar een
oppervlakkigen indruk te geven van een
groot havenbedrijf zooals dat van Hamburg,
maar het zal waarschijnlijk velen toch wel
interesseeren om eens iets te hooren van de
verhouding tusschen Rotterdam en Ham
burg. Daarvoor bestaat een gemakkelijke en
betrouwbare gelegenheid, omdat er pas een
uitvoerige studie verschenen is over de ha
ven van Rotterdam, een onderzoek naar de
oorzaken van haar economische beteekenls
in vergelijking met die van Hamburg en
Antwerpen, een academisch proefschrift van
Doctor J. Ph. Backx, waarvan de lezing aan
te bevelen is aan ieder, die zich voor het on
derwerp interesseert. Natuurlijk moet ik mij
hierbij tot enkele citaten bepalen. Dr. Backx
heeft geen reclameboekje, maar een ernstige
studie geschreven, zoodat hij er niet tegen
opziet om datgene aan te wijzen, wat ook
voor de Rotterdamsche haven niet gunstig
klinkt. Zoo zegt hij op blz. 216 bij vergelij
king van de havenkosten in hun geheel in
de 3 genoemde havens, dat de Rotterdam
sche, in aanmerking genomen de scherpe
concurrentie van Hamburg en Antwerpen,
door hare overheidstarleven te duur is. Op
blz. 223: „het Is ten deele te danken aan de
binnenlandsche toestanden, ten deele ook
aan internationale verhoudingen, dat de
Hamburgsche overzeehandel niet zijn betee-
kenis van voor den oorlog herwonnen heeft.
V/at de eerste betreft, lijdt Hamburg nog
steeds onder de gevolgen van den grooten
oorlog en de daarop gevolgde inflatie; in ex
portzaken heerscht kapitaalgebrek, waardoor
een volledig herstel wordt tegengewerkt.
Hooge bedrijfs- en inkomstenbelasting en
sociale lasten houden kapitaalvorming bo
vendien nog tegen. Ook de koopkracht in het
binnenland is sterk verminderd; ik meen
echter, dat de groote energie, waarmede
men in Duitschland aan den wederopbouw
is begonnen, ook deze tijdelijke belemmerin
gen zal weten te overwinnen". Dan weer in
het algemeen: „het komt mij voor, dat econo
misch en commercieel gesproken, twee prin
cipes het havenbeheer moeten leiden, eener-
zijds het inzicht in de economische factoren,
die het haven verkeer bepalen en anderzijds
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cti. per regel.
(a *V n+t+narvl
het steeds aanpassen van havendiensten aan
de ontwikkeling der haven. Beide tezamen
vormen de havenpolitiek van een havenbe
stuur. Trekt men de parallel met de particu
liere onderneming verder, zooals een fabriek,
wil zij haar plaats op de wereldmarkt be
houden, nauwkeurig op de hoogte moet zijn
van de eischen van haar afnemers, hun |e-
woonten en smaak, van de werkwijze van
haar concurrenten en al het andere, wat
met de plaatsing van haar artikel verband
houdt, zoo moet ook het bestuur der haven
geheel zijn georiënteerd omtrent den aard
van het verkeer in eigen haven en in de con-
curreerende havens van het wereldverkeer in
het algemeen, van de verbeteringen in outil
lage en werkwijze, die elders worden toege
past, van de wenschen van reeders en ver
zenders, van de mogelijkheid om het haven-
verkeer te vergrooten. Op die kennis moet de
havenpolitiek worden gebouwd. Veel kan aan
het particulier initiatief worden overgela
ten; gaat het echter om het belang van de
haven, dat uitgaan moet boven het eigen
belang, dan dient de overheid die lijnen aan
te geven. Die wetenschap nu ontbreekt tot
dusver feitelijk in alle drie de havens".
Voortgaande betoogt Dr. Backx, dat het
belang van de reclame overal sterk wordt
onderschat en hij noemt als voorbeeld voor
Rotterdam, dat op de Nenijto, de tentoon
stelling van 1928 te Rotterdam, van gemeen
tewege geen reclamemateriaal aanwezig was;
een handig boekje, dat hiervoor had kunnen
dienen, verscheen eerst kort daarna. Met in
stemming neem ik juist deze opmerking
over, omdat zij naar mijn oordeel op alle
groote gemeenten in Nederland van toepas
sing is. Meermalen heb ik er de aandacht op
gevestigd, dat een gemeente, die tegenover
hare ingezetenen een administratieve rol
heeft te spelen, zich tegenover de buitenwe
reld als een onderneming dient te gedragen.
De aarzelende pogingen van een stad als
Haarlem om in die richting iets te doen, zijn
veel te zuinig opgezet en dus niet
practisch ingericht. Wil men iets deugde
lijks, dan is natuurlijk veel meer geld noo-
dig dan het onnoozele sommetje, dat daar
voor door den raad is beschikbaar gesteld.
Maar keeren wij tot de haven van Ham
burg terug. Dr. Backx vestigt er de aandacht
op, dat de havenbekkens ruim zijn en dat de
schepen er zonder moeite ook in het mid
den aan twee zijden uit lichters werken, wat
in Hamburg veel geschiedt. Gebrek aan lig
plaats komt vrijwel niet voor en in dit op
zicht voldoet de haven aan de eischen, die
haar worden gesteld. „Ook de mechanische
outillage is voortreffelijk en steekt verre uit
boven die der andere havens". Van Antwer
pen zegt de schrijver: „Antwerpen zal een
der best toegeruste havens zijn, doch is het
thans nog allerminst. De uitbreidingen kun
nen niet zoo snel worden voltooid als noodig
is; er heerschte tot Voor kort een chronisch
ruimtegebrek".
En daarna over Rotterdam weer: „dezelfde
fout, die wij in Antwerpen aantroffen, na
melijk uitsluitend een outillage voor het
goed, dat het meest wordt aangetroffen en
een verwaarloozing van de overige toerus
ting, vinden wij tot zekere hoogte ook in
Rotterdam. Is hier de havenuitrusting voor
massale goederen voortreffelijk, die voor den
stukgoedoverslag voldoet niet meer aan de
eischen, die het moderne verkeer stelt. Rot
terdam heeft sinds 1914 geleden onder het
feit, dat een consequente havenpolitiek ont
breekt".
Bij deze enkele citaten wil ik het laten. Er
blijkt voldoende uit, dat de haven van Ham
burg op zichzelf zeer belangrijk en voor Rot
terdam een groote mededingster is. Het is
hier de plaats om melding te maken van een
bijzonder interessant werk, dat in Hamburg
tot stand gekomen is, namelijk van den
tunnel onder de Elbe. Nieuw is die niet, maar
merkwaardig nog altoos. Voordat hij tot
stand kwam, moesten voertuigen een afstand
van 12 K.M. afleggen om den overkant van
de rivier, den z.g. Steinwarder te bereiken en
nadat men een som van ruim 10 millioen
Mark, dus meer dan 6 millioen gulden, heeft
besteed om den tunnel te bouwen, kan een
vrachtauto denzelfden afstand in twee mi
nuten afleggen. Die tunnel is ook toeganke
lijk voor fietsen, motorfietsen, kortom voor
alle rij- en voertuigen en natuurlijk ook voor
voetgangers. Eerst wordt alles, wat zich door
een der ingangen van den tunnel presen
teert, toegelaten in een groote lift, die, elec-
trisch bewogen, zeven Meter daalt; de deu
ren van die lift worden automatisch gesloten
en op dezelfde wijze weer geopend, waarna
voetgangersverkeer en rij- en voertuigen voor
den tunnelingang staan en huns weegs kun
nen gaan, de voetgangers op verhoogde trot
toirs, het rijverkeer langs den rijweg. Daar
de tunnel slechts in één richting wordt be
gaan en bereden, behoeft zij niet bijzonder
breed te zijn en levert niet het minste be
zwaar op. De breedte van ieder der twee ko-
kervormige doorgangen is 4.7 en de hoogte
4 1/2 Meter en de geheele tunnel is helder
verlicht; zijn lengte is 450 Meter en hij is
voorzien van waterleiding, telefoon- en te
legraafkabel en natuurlijk van de noodige
motoren voor licht en kracht. Zoodra voet
gangers, rij- en voertuigen aan den overkant
zijn gekomen, worden zij weer zeven Meter
omhoog gebracht en verlaten dan den tun
nel op even gemakkelijke wijze als zij dien
betreden hebben. Het schijnt, dat de kosten
van rente en aflossing van dit grootsche
werk volkomen gedekt worden door wat het
rijverkeer aan kosten betaalt; de voetgangers
zijn volkomen vrij. Voor het geval, dat er
bezwaren mochten voorkomen bij de liften,
zijn er bovendien trappen aangebracht, die
evenwel nooit gebruikt behoeven te worden,
omdat in al die jaren zich geen moeilijk
heden, hetzij bij de liften, hetzij in den tun
nel zelf, hebben voorgedaan. De eenigen, die
van de trappen gebruik maken, zijn spe
lende kinderen. De reclame heeft er natuur
lijk voor gezorgd, dat de tunnel op allerlei
wijzen is afgebeeld, o.a. op een prentbrief
kaart, waarbij men een groot zeeschip over
den tunnel heen ziet varen. Natuurlijk heb
ben zich bij de constructie groote technische
moeilijkheden voorgedaan o.a. deze, dat een
watermassa van 21 Meter boven den tunnel
staat, waaraan belet moest worden, dien door
te breken en zelfs om er in door te sijpelen.
Het eenige, wat de voetganger dan ook ziet,
is een enkele ternauwernood natte plek,
overigens loopt hij er zoo gerust in als op
straat, ja zelfs geruster omdat er van een
tegenkomend verkeer geen sprake is. Welk
een besparing van tijd en moeite deze tun
nelschacht aan het verkeer heeft bezorgd,
kan in cijfers niet worden uitgedrukt, maar
zeker is het, dat zij reusachtig moet zijn en
dat de tunnel veel afdoender is dan een
zwevende pont, waarmede elders, b.v. in
Rouaan, de moeilijkheid van den overgang
is opgelost.
Op Zondagmiddag hebben wij den tunnel
doorgewandeld en, om niet denzelfden weg
terug te gaan, het stoomveer opgezocht dat
den overgang over de Elbe bedient. Het veer
lag er wel, maar buiten gebruik, diende al
leen voor werkdagen. Den langen weg naar
den tunnel terug te gaan, dwars door de
stilte van Zondagsche fabrieken waar de
5 c h u p o, de politieman, het eenige levende
wezen was, zinde ons niet; dus zochten wij
de aanlegplaats op van een stoombootje, dat
den Zondagsdienst waarnam en wachtten
tot het ons uit ons Isolement zou verlossen.
Dat deed het ook en in enkele minuten wa
ren wij weer uit het havenkwartier in de
stad terug, met de opnieuw bevestigde we
tenschap, dat men zich alleen op werkda
gen in een nijverheidswijk begeven moet.
Op den rustdag ziet het er in zijn roestigheid
te somber uit. Alleen de arbeid geeft er glans
aan.
De sierlijkheid van Hamburg als stad
wordt niet weinig vergroot door den Binnen-
Alster, een ruim binnenwater, waarop over
dadig gelegenheid wordt aangeboden voor
roei- en zeilsport, waarvan duizenden men-
schen een dankbaar gebruik maken. Op da
gen, dat er een regatta is, roei- of zeilwed
strijden, is. het een wondermooi gezicht de
ranke zeilbooten over den Alster te zien
scheren en het gezicht op het water van de
kanten of van een der booten, die het ver
keer tusschen de kleine en aan het water
gelegen plaatsen onderhouden, is dan ook
op ieder uur van den dag verschillend en
bekoorlijk. Mijn reisgenoot en ik hebben
daarvan herhaaldelijk gebruik gemaakt en
een buitengewoon aangename herinnering
aan deze levendige stad, waarin hard ge
werkt wordt, medegenomen.
J. C. P.
OHZ£ GROGPSTUELS
DIM5DA6
DOM DERDAG
ZATERDAG
EXAMEN HOOFDAKTE.
Haarlem, 22 Aug. 1929.
Geëxamineerd 7 mnl. candidates Ge
slaagd: C. Bakker, Schagerbrug, G. J. Kocx,
Zaandam, G. A. van Schinkel, Velsen; H. J.
Egbers, Amsterdam.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel.
Is oncve.rtrcf-fen
ARROND.-RECHTBANK.
Oneerlijk Duitsch dienstmeisje.
De gansche groene tafel was bedekt met
japonnen, met tafelzilver en voorwerpen van
luae. In het beklaagdebankje zat een Duitsch
dienstmeisje, dat zich tegenover al die voor
werpen zeer schuldig voelde. Immers zij wa
ren gevonden in een koffer ten huize van
haar verloofde.
Een dame, die vroeger haar mevrouw was
vertelde, hoe zij japonnen had weggenomen
van crêpe Georgette, een zilveren vischcou-
vert, een zilveren taartenschep, een aarde
werk sierkannetje, zilverer^ lepels en vor
ken, behoorende aan mevrouw haar moeder.
De president toonde het meisje al die voor
werpen en vroeg of ze die had weggenomen.
Dat wilde het meisje niet toegeven. Maar
dat baatte niet, want de president las het
proces-verbaal van de politie voor, waarin
zij verklaard heeft alles gestolen te hebben,
tusschen half Mei en 15 Juni, toen zij bij
deze mevrouw in dienst was.
Bij een andere dame, wonende aan de
Dreef, heeft het meisje van Kerstmis tot
Maart gediend. Zij heeft eerst iets gemist,
toen de politie er haar opmerkzaam op maak
te. Toen bleek een antiek kleedingstuk te
ontbreken. Het had gehangen in een kast,
die niet gesloten was, het was wel afgedankt,
doch er was geen toestemming gegeven om
het weg te nemen. Mevrouw hield het meisje
voor eerlijk en heeft ook een goed getuigenis
van haar gegeven.
Nu de president het nogmaals vroeg, gaf
verdachte grootendeels toe de dingen te heb
ben weggenomen.
Alleen van enkele lepels wilde zij de dief
stal niet bekennen.
Het O. M. wilde er rekening mee houden,
dat verdachte waarschijnlijk spoedig naar
haar vaderland terug zal keeren en vroeg 4
maanden gevangenisstraf.
De president vroeg, wat zij daarvan dacht.
Het meisje begon te schreien.
De verdedigster, rar. Maria J. Kluitman
vroeg zich af wat de motieven zijn geweest
voor den diefstal van zoo weinig nuttige
voorwerpen en concludeerde, dat deze slechts
ijdelheid waren, de zucht om te pronken te
genover haar schoonzusters. En dat zijn
tenslotte zoo groote ondeugden niet. De re
putatie ,van het meisje was eertijds niet
dan gunstig.
Gevangenisstraf zal de toekomst van het
meisje vernietigen. Pleitster vroeg clementie.
Uitspraak 5 September.
Een betrapte inbreker, die dreigt
zich op te hangen.
Een 32-jarig varensgezel uit IJmuiden had
'zich te verantwoorden wegens diefstal met
braak te IJmuiden.
De agent J. de Ruiter heeft hem ln den
nacht van 16 op 17 Juli ontdekt toen hij in
den Amsterdamschen Vleeschwinkel in de
Neptunusstraat wilde inbreken. Een achter
volging over een poort en over een schut
ting met prikkeldraad was het gevolg. Tus
schen'twee schuttingen werd verdachte aan
getroffen, in het bezit van een nijptang en
een beitel en andere werktuigen.
Verdachte zeide dronken te zijn geweest en
zich niet te herinneren, hoe hij er gekomen
was.
De agent daarentegen getuigde, dat ver
dachte zeker niet dronken was, omdat hij
dan niet over de schutting had kunnen klim
men. En toen de agent zei „handen op" gin
gen zijn handen als touwtjes in de hoogte.
Ook de agent Van Breemen, die bij de
achtervolging assisteerde concludeerde niet
tot dronkenschap.
Een 55-jarig zeeman is met den verdachte
dien avond meegeweest. Hij had niet den
indruk, dat verdachte dronken was.
Verdachte had dien avond gezegd: „Wij
gaan duizend gulden stelen". Ik zei: „Dan ga
ik mee". Een van mijn kameraden zei: „Doe
't nou niet." Maar omdat ik nogal vatbaar
ben voor die dingen, zei ik „Wat kan 't mij
schelen". Maar later besloot ik er mij maar
buiten te houden. Ik heb toen tegen de agen
ten gezegd wat er aan de hand was.
Verdachte ontkende van f 1000 gesproken
te hebben. Hij was naar huis gegaan.
Nu werd de kameraad gehoord, een 25-ja
rig werkman uit IJmuiden. Deze heeft in
het café het woord „stelen" hooren gebrui
ken. Volgens deze was verdachte half dron
ken, hij zeide naar bed te gaan.
Verdachte bleef er bij zich niets te kunnen
herinneren. De president: Het is niet de eer
ste maal, dat U terecht staat.
Verdachte: „Tot mijn spijt wel."
Het O. M. vond de lezing van den kame
raad aannemelijker dan die van verdachte.
De officier achtte het tijd om verdachte voor
geruimen tijd uit de maatschappij te ver
wijderen, n.l. 2 jaar.
De verdediger, mr. J. v. d. Veg, vroeg met
het oog op verdachte's werkzaamheden een
kortere straf. Verdachte vroeg een voorwaar
delijke straff. „Als ik zoo'n straf ondergaan
moet, hang ik m'n eigen op," zei hij. „M'n
handen staan veel te recht aan mijn lijf om
niet te werken."
Uitspraak 5 September.
UITSPRAAK.
H. E., bloemist, wonende te Aalsmeer, thans
gedetineerd, is wegens diefstal door de HaarL
rechtbank veroordeeld tot dertig dagen
gevangenisstraf met al-trek der preventieve
hechtenis.
TEGEN DEN OORLOG
Door het Internationaal Verbond van Vak-
vereenigingen is onder den titel „Nie Wieder
Krieg" in 6 talen een boekje uitgegeven met
fotografieën uit den wereldoorlog.
Dit boekje is een felle aanklacht tegen den
oorlog en een sterke opwekking om deel te
nemen aan den strijd voor ontwapening.
Het doel van deze publicatie is uitsluitend
een waarachtig en „natuurgetrouw" beeld
van den oorlog te geven.
„Afschuwelijk zijn deze fotografieën", zegt
de samensteller, „de werkelijkheid is nog af
schuwelijker. Gij hoort niet het gekerm, gij
kent niet het huiselijk leed der oorlogs
slachtoffers, den totalen ondergang van zoo
menig gezin, waarvan iedere fotografie
spreekt".
„Een nieuw geslacht groeit op, dat de af
schuwelijkheden van den „grooten oorlog"
niet gekend heeft; in de allereerste plaats
moet dit boekje dan ook ter leering en ter
waarschuwing in de handen van de jonge
arbeidersgeneratie, van meisjes en moeders
komen".
GEVONDEN DIEREN EN VOORWERPEN.
Terug te bekomen bij v. Vliet, Floresstraat
45, bril; de Meijer, Tetterodestraat 19 A, bal;
Kalis, Oudeweg 57 b, ceintuur; Bur. v. Politie
Smedestraat, collier; v. Kleef, Colensostraat
36, duimstok en glassnijder; Huert, Boter
markt 4, kinder jasje; Kennel Haerlem,
grijs-wit katje, gebracht door v. 'Twijvel,
v. Oosten de Bruijnstraa-t 1-97; idem gebracht
door Tirie, Paviljoenslaan 1; Bur. v. Politie,
Smedestraat, halskettinkje; Veenings, Kou-
dehorn (Liefdewerk), kiel; Batte, Rijks
straatweg 78, kindermuts; Politieposthuis,
Leidscheplein, plank met nummerplaat;
Koelen, Leidschevaart 38 i, onderkleeding;
Steur, Hazebroekstraat 8, rozenkrans; Op-
tij n, Teding v. Berkhoutstraat 1, idem; Vis
ser,. Vrouwenhekstraat 82, rijwielbelasting-
merk; Goedhart, Hof v. Egmond 18, idem;
Thieil, van Eedenstraat 3, sierspeld; Leunt,
Voortingstraat 19, schoenen; Meijer, Dub
bele buurt 63 zw., taschje met inhoud.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
Geeft uwe advertenties op
ter plaatsing in het
HET algemeene GROOTE
dagblad der beschaafde
kringen. ALLE soorten
advertenties worden zonder
prysverhooging aangenomen
22 by bet
Bijkantoor Handelsblad
Wensing's (Alg. Advert.-Bureau)
TEMPELIERSSTR. 32
Telefoon 10209
Uit het Duitsch van
MATTHIAS BLANK.
5)
Hij bleef stokstijf staan.
Zou hij op de vlucht gaan? Was hij niet
juist tot. dat besluit gekomen het te doen?
En nu aarzelde hU'.
Toen keek ze hem aan.
Bobbie voelde dat. dit een beslissing was.
En toen kwam hij nader, groette en vroeg
met zachte stem:
Mag ik gaan zitten?
HOOFDSTUK V.
Mevrouw Langenbach was opgestaan, ze
kon alleen maar knikken, doch niet ant
woorden.
Ze wilde weg.
Toen stond Bobbie von Matrei ook weer op:
Jaag ik u op de vlucht?
Er was iets van stil verwijt in zijn stem;
toen bleef ze In tweestrijd staan en ging na
lange aarzeling weer zitten. Maar ze wend
de het hoofd af alsof ze bang was hem aan
te zien. Ze keek omlaag, naar de stad, die
z'ch baadde in zonlicht zoodat de daken glin
sterden.
Geen van tweeën zeiden ze iets; beiden
worstelden ze met hun gedachten en zochten
naar woorden.
U hebt eens gezegd, dat ik niet verder
mocht vragen, begon Bobbic eindelijk,
want wat ons scheidde was een hccle we
reld, schreef u. U haa üich vergist en moest
dat bekennen voor het te laat was; zoo on
geveer stond het in uw brief.
Hij zweeg als wachtte hij op een erken
ning; maar zij bleef onbeweeglijk als een
steenen beeld.
Toen praatte hij verder en hoe hard ook
zijn woorden waren, er klonk geen verwijt in,
het was als vertelde hij van een ander, maar
niet van zichzelf.
Ja! U hebt onze verloving verbroken,
omdat u meende, dat u zich vergist had; u
schreef niet veel. maar genoeg om mij geen
verdere pogingen te doen wagen. En toch
heb ik u nog geschreven; den brief kreeg ik
ongeopend terug. Toen ben ik weggegaan en
intusschen hebt u een andere keus gedaan,
een betere!
Dit laatste woord deed haar ontwaken.
Een betere? vroeg ze bijna fluisterend.
Dat moest ik tenminste gelooven.
Gelooven? Dus u weet het niet zeker?
Nu ben ik teruggekomen en zitten we
weer naast elkaar. Wat gebeurd is, is ge
beurd! Maar nu die korte droom verleden
geworden is, mag ik toch wel de vragen stel
len, die u toen niet wilde aanhooren?
Vragen? Wat toen mijn geloof in u ge
dood heeft, zou u niet ongedaan hebben kun
nen maken.
Wat was dat dan?
Haar oogen keken star in de verte, toen
begon ze te spreken, half fluisterend, als
praatte ze tegen zichzelf:
Nadat u toen afscheid van mij genomen
had, toen wij samen zoo gelukkig waren,
bent u naar uw garnizoen aan den Rijn te
ruggekeerd en daar hebt u den eersten dag
een geweldigen champagne-fuif georgani
seerd en schandelijk gespeeld. De sommen,
die u lachend op de speeltafel gegooid en
verloren hebt, zijn mij genoemd. En dat ge
beurde den dag na onze verloving!
Hij richtte het hoofd op; zijn lippen be
wogen:
Kitty
Ze praatte verder en de woorden volgden
elkaar zoo vlug op alsof zij dit alles dikwijls
in zichzelf herhaald had en op een gelegen
heid gewacht had om het te uiten.
Dat hebt u gedaan! En dat was licht
zinnig!
Neen. dat was iets anders.
U hebt het gedaan!
Ja!
Dan was het lichtzinnig. Dat tl juist
den dag na onze verloving dat gedaan hebt,
heeft mij diep gekwetst. Zoo diep; dat ik de
beslissing genomen heb die u nooit hebt be
grepen. Maar u zult het begrijpen als ik u
alles vertel. Mijn vader was een speler; toen
ik u leerde kennen leefde hij niet meer. maar
dat wij arm waren, dat mijn moeder ziek
van verdriet was, dat er ellende in ons huis
heerschte, dat was het gevolg van mijn va
ders lichtzinnigheid. Hoe dikwijls heeft hij
zijn laatste geld niet verspeeld en verloren,
terwijl wij honger hadden. Zóó was hij aan
het spel verslaafd. Zelfs zijn eer heeft hij bij
het spel verloren. Mijn broer had deze ellen
dige neiging geërfd. Hij was officier en heeft
in den dood een uitweg gezocht voor zijn
schande. Ik vertol u dit allemaal in groote
trekken opdat u zult kunnen begrijpen hoe
ik geleden heb door de speelzucht van mijn
vader, door zijn lichtzinnigheid
Het was geen lichtzinnigheid en geen
speelzucht bij mij
Weer viel zij Trem in de rede; alsof zij nu
alles wilde zeggen wat zij zoolang opgekropt
had.
Stil! Al vertelt U mij dat het de eerste
maal is dat u zooiets gedaan hebt. dan was
het nog lichtzinnig. Mijn geluk, mijn toe
komst mocht ik niet in de handen leggen
van een lichtzinnig man. Daarvoor had ik
teveel geleden en ondervonden en daarom
moest ik breken terwijl het nog tijd was. En
nu weet u waarom ik vond dat ik mij in u
vergist had.
Het gebeurde voor de eerste maal. Ik
was zóó gelukkig en zoo dol van vreugde, dat
ik iets onzinnigs moest doen. Kunt u zich
niet voorstellen dat iemand dronken is van
geluk en iets doet, wat dan ook, dat hij on
der normale omstandigheden nooit zou doen?
Beiden zwegen een poos; toen antwoordde
Kitty Langenbach:
Toen kon ik het niet! Tegenwoordig
komt dikwijls het verlangen over mij om
ook eens uit den band te springen, eenmaal.
Ze brak af en vervolgde, na een paar secon
den droomerig voor zich uitgekeken te heb
ben:
U hebt nu het begin van mijn verhaal
gehoord. U zult hebben begrepen waarom ik
mijn liefde, mijn levenslot niet aan uw han
den wilde toevertrouwen, nadat ik te weten
was gekomen wat u den eersteh dag na onze
verloving gedaan hebt. U zult nog verder
hooren, hoewel ik meende dat het begraven
was. Waarom ik het nu toch vertel? Mis
schien is het het gevoel dat ik toen niet
rechtvaardig tegenover u geweest ben. Of is
het de behoefte om mij eindelijk eens tegen
over iemand uit te spreken?
Doet u het! Ik sta nog net als vroeger
tegenover u. Ik wil u helpen, een trouwe
vriend zijn, want meermeer mag ik niet
verlangen en u niet aanbieden.
Maar zijn stem trilde; hij moest het ver
langen dat door zijn medelijden nog stérker
was geworden, met kracht intoomen, want
hoe zij leed, hadden haar woorden verraden,
méér dan duidelijk uitgesproken.
Helpen? Neen, mij helpen kan niemand,
zei Kitty Langenbach droomerig. Ieder
mensch moet het noodlot dragen dat hij
zichzelf gesmeed heeft. Toen ik onze verlo
ving verbrak, dacht ik dat ik al mijn gevoe
lens het zwijgen kon opleggen met de over
weging dat ik verplicht was dit te doen cn ik
koos den weg, die mij het verstandigst
scheen, al wilde het hart niet zoo gauw zwij
gen en vergeten als ik gedacht had. Liefde
had ik niet meer te geven, maar mijn moe
der was ziek en we waren doodarm; daarom
wilde ik, daar mijn liefde dood moest zijn,
mijn leven geven om iets goed te maken.
Misschien wilde ik mezelf ook maar alleen
verdooven. Mijn gedachten waren niet helder
in dien tijd. daarvan ben ik nu achteraf
overtuigd. Ik wist alleen dit maar: ik wilde
mijn leven alleen toevertrouwen aan een
man die altijd correct geleefd had en nooit
zich aan een of andere lichtzinnigheid te
buiten was gegaan, een rustig man, die nooit
een dwaze streek zou kunnen uithalen, zoo
alszooals
Zij scheen het woord niet te kunnen vin
den waarnaar zij zocht, maar Bobbie von
Matrei beëindigde den zin met zachte stem:
Zooals ik, dwaas!
Zij nam geen notitie van zijn uitroep,
maar ging met haar verhaal voort, terwijl
de handen die in haar schoot lagen zenuw
achtig bewogen:
Van het geld dat mijn vader schuldig
was gebleven, had Consul-Generaal Langen
bach het meest te vorderen. Hij had altijd
maar geholpen, daardoor kwam hij dikwijls
bij ons. Hij was altijd heel correct, precies
het tegendeel van mijn vader en hij was het
ook die mij vertelde hoe mijn verloofde in
zijn garnizoen met geld gesmeten had. Zoo
iet# zou hij nooit doen. Hij zou met zijn geld
niet zoo lichtzinnig omspringen, in alles
leek hij een rustige, kalm berekende, be
trouwbare man. Mijn moeder was, zooals ik
zei, erg ziek en hij toonde zich heel hulp
vaardig. En toen hij mij vroeg zijn vrouw
te worden, aarzelde ik niet. Ik kon hem
geen liefde geven, maar een trouwe vrouw
kon ik voor hem zijn. Dat heb ik hem ge
zegd: hij verlangde niet meer en ik ben
met hem getrouwd.
(Wordt vervolgd,).