OM ONS HEEN _BT3" HANDELSBLAD FEUILLETON De Roode Vingerafdruk HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 23 AUGUSTUS 1929 No. 3819 REISHERINNERINGEN III. HAMBURG. Het is niet altijd mogelijk ons goed reken schap te geven van de redenen, waarom wij de voorkeur geven aan de eene stad boven de andere, maar wanneer wij Hamburg ver gelijken met een andere stad op ons uit stapje, b.v. Kopenhagen, dan weten wij toch precies waarom de Duitsche stad ons veel meer aantrok dan de Deensche, namelijk omdat er in Hamburg veel meer leven en be weging heerscht, omdat wij daar meer ener gie, grooter initiatief, meer arbeid, laat het ook zijn meer succes hebben gevoeld dan in Denemarkens hoofdstad. Wij behoeven het aan Nederlanders niet te vertellen, dat Ham burg een belangrijke havenplaats is en als zoodanig een mededinger van ons Rotter dam. Geen enkele bezoeker van Hamburg zal er aan denken om deze stad den rug toe te keeren voordat hij een bezoek heeft ge bracht aan de haven. Het havenbestuur be grijpt dat zeer goed en het is ook doordron gen van de ontzaglijke reclame, die er in gelegen kan zijn om de duizenden vreemde lingen, die de stad bezoeken, in de gelegen heid te stellen een tocht te maken door de havens. Eenige malen per dag bestaat daar voor gelegenheid tegen betaling van 1 Mark, terwijl bij wijze van attractie daaraan ver bonden wordt het bezoek aan een groot Stoomschip, in den regel de „Cap Polonie", die, wanneer wij het goed hebben begrepen, geen geregelden dienst meer doet. Dus hebben ook wij dezen tocht gemaakt en waargenomen, hoe ontzaglijk veel er in de haven van Hamburg omgaat en hoe Ham burg zijn best doet om na de tegenspoeden van den oorlog en alles wat daaruit volgde, terug te keeren tot den bloei van vroeger. Vooral met mooi weer (en dat hebben wij op ons geheele uitstapje gelukkig getroffen) is het varen op zichzelf door al deze havens een werkelijk genot. Ik mag geen belang stelling verwachten voor de tallooze cijfers, die noodlg zouden zijn om ook maar een oppervlakkigen indruk te geven van een groot havenbedrijf zooals dat van Hamburg, maar het zal waarschijnlijk velen toch wel interesseeren om eens iets te hooren van de verhouding tusschen Rotterdam en Ham burg. Daarvoor bestaat een gemakkelijke en betrouwbare gelegenheid, omdat er pas een uitvoerige studie verschenen is over de ha ven van Rotterdam, een onderzoek naar de oorzaken van haar economische beteekenls in vergelijking met die van Hamburg en Antwerpen, een academisch proefschrift van Doctor J. Ph. Backx, waarvan de lezing aan te bevelen is aan ieder, die zich voor het on derwerp interesseert. Natuurlijk moet ik mij hierbij tot enkele citaten bepalen. Dr. Backx heeft geen reclameboekje, maar een ernstige studie geschreven, zoodat hij er niet tegen opziet om datgene aan te wijzen, wat ook voor de Rotterdamsche haven niet gunstig klinkt. Zoo zegt hij op blz. 216 bij vergelij king van de havenkosten in hun geheel in de 3 genoemde havens, dat de Rotterdam sche, in aanmerking genomen de scherpe concurrentie van Hamburg en Antwerpen, door hare overheidstarleven te duur is. Op blz. 223: „het Is ten deele te danken aan de binnenlandsche toestanden, ten deele ook aan internationale verhoudingen, dat de Hamburgsche overzeehandel niet zijn betee- kenis van voor den oorlog herwonnen heeft. V/at de eerste betreft, lijdt Hamburg nog steeds onder de gevolgen van den grooten oorlog en de daarop gevolgde inflatie; in ex portzaken heerscht kapitaalgebrek, waardoor een volledig herstel wordt tegengewerkt. Hooge bedrijfs- en inkomstenbelasting en sociale lasten houden kapitaalvorming bo vendien nog tegen. Ook de koopkracht in het binnenland is sterk verminderd; ik meen echter, dat de groote energie, waarmede men in Duitschland aan den wederopbouw is begonnen, ook deze tijdelijke belemmerin gen zal weten te overwinnen". Dan weer in het algemeen: „het komt mij voor, dat econo misch en commercieel gesproken, twee prin cipes het havenbeheer moeten leiden, eener- zijds het inzicht in de economische factoren, die het haven verkeer bepalen en anderzijds INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cti. per regel. (a *V n+t+narvl het steeds aanpassen van havendiensten aan de ontwikkeling der haven. Beide tezamen vormen de havenpolitiek van een havenbe stuur. Trekt men de parallel met de particu liere onderneming verder, zooals een fabriek, wil zij haar plaats op de wereldmarkt be houden, nauwkeurig op de hoogte moet zijn van de eischen van haar afnemers, hun |e- woonten en smaak, van de werkwijze van haar concurrenten en al het andere, wat met de plaatsing van haar artikel verband houdt, zoo moet ook het bestuur der haven geheel zijn georiënteerd omtrent den aard van het verkeer in eigen haven en in de con- curreerende havens van het wereldverkeer in het algemeen, van de verbeteringen in outil lage en werkwijze, die elders worden toege past, van de wenschen van reeders en ver zenders, van de mogelijkheid om het haven- verkeer te vergrooten. Op die kennis moet de havenpolitiek worden gebouwd. Veel kan aan het particulier initiatief worden overgela ten; gaat het echter om het belang van de haven, dat uitgaan moet boven het eigen belang, dan dient de overheid die lijnen aan te geven. Die wetenschap nu ontbreekt tot dusver feitelijk in alle drie de havens". Voortgaande betoogt Dr. Backx, dat het belang van de reclame overal sterk wordt onderschat en hij noemt als voorbeeld voor Rotterdam, dat op de Nenijto, de tentoon stelling van 1928 te Rotterdam, van gemeen tewege geen reclamemateriaal aanwezig was; een handig boekje, dat hiervoor had kunnen dienen, verscheen eerst kort daarna. Met in stemming neem ik juist deze opmerking over, omdat zij naar mijn oordeel op alle groote gemeenten in Nederland van toepas sing is. Meermalen heb ik er de aandacht op gevestigd, dat een gemeente, die tegenover hare ingezetenen een administratieve rol heeft te spelen, zich tegenover de buitenwe reld als een onderneming dient te gedragen. De aarzelende pogingen van een stad als Haarlem om in die richting iets te doen, zijn veel te zuinig opgezet en dus niet practisch ingericht. Wil men iets deugde lijks, dan is natuurlijk veel meer geld noo- dig dan het onnoozele sommetje, dat daar voor door den raad is beschikbaar gesteld. Maar keeren wij tot de haven van Ham burg terug. Dr. Backx vestigt er de aandacht op, dat de havenbekkens ruim zijn en dat de schepen er zonder moeite ook in het mid den aan twee zijden uit lichters werken, wat in Hamburg veel geschiedt. Gebrek aan lig plaats komt vrijwel niet voor en in dit op zicht voldoet de haven aan de eischen, die haar worden gesteld. „Ook de mechanische outillage is voortreffelijk en steekt verre uit boven die der andere havens". Van Antwer pen zegt de schrijver: „Antwerpen zal een der best toegeruste havens zijn, doch is het thans nog allerminst. De uitbreidingen kun nen niet zoo snel worden voltooid als noodig is; er heerschte tot Voor kort een chronisch ruimtegebrek". En daarna over Rotterdam weer: „dezelfde fout, die wij in Antwerpen aantroffen, na melijk uitsluitend een outillage voor het goed, dat het meest wordt aangetroffen en een verwaarloozing van de overige toerus ting, vinden wij tot zekere hoogte ook in Rotterdam. Is hier de havenuitrusting voor massale goederen voortreffelijk, die voor den stukgoedoverslag voldoet niet meer aan de eischen, die het moderne verkeer stelt. Rot terdam heeft sinds 1914 geleden onder het feit, dat een consequente havenpolitiek ont breekt". Bij deze enkele citaten wil ik het laten. Er blijkt voldoende uit, dat de haven van Ham burg op zichzelf zeer belangrijk en voor Rot terdam een groote mededingster is. Het is hier de plaats om melding te maken van een bijzonder interessant werk, dat in Hamburg tot stand gekomen is, namelijk van den tunnel onder de Elbe. Nieuw is die niet, maar merkwaardig nog altoos. Voordat hij tot stand kwam, moesten voertuigen een afstand van 12 K.M. afleggen om den overkant van de rivier, den z.g. Steinwarder te bereiken en nadat men een som van ruim 10 millioen Mark, dus meer dan 6 millioen gulden, heeft besteed om den tunnel te bouwen, kan een vrachtauto denzelfden afstand in twee mi nuten afleggen. Die tunnel is ook toeganke lijk voor fietsen, motorfietsen, kortom voor alle rij- en voertuigen en natuurlijk ook voor voetgangers. Eerst wordt alles, wat zich door een der ingangen van den tunnel presen teert, toegelaten in een groote lift, die, elec- trisch bewogen, zeven Meter daalt; de deu ren van die lift worden automatisch gesloten en op dezelfde wijze weer geopend, waarna voetgangersverkeer en rij- en voertuigen voor den tunnelingang staan en huns weegs kun nen gaan, de voetgangers op verhoogde trot toirs, het rijverkeer langs den rijweg. Daar de tunnel slechts in één richting wordt be gaan en bereden, behoeft zij niet bijzonder breed te zijn en levert niet het minste be zwaar op. De breedte van ieder der twee ko- kervormige doorgangen is 4.7 en de hoogte 4 1/2 Meter en de geheele tunnel is helder verlicht; zijn lengte is 450 Meter en hij is voorzien van waterleiding, telefoon- en te legraafkabel en natuurlijk van de noodige motoren voor licht en kracht. Zoodra voet gangers, rij- en voertuigen aan den overkant zijn gekomen, worden zij weer zeven Meter omhoog gebracht en verlaten dan den tun nel op even gemakkelijke wijze als zij dien betreden hebben. Het schijnt, dat de kosten van rente en aflossing van dit grootsche werk volkomen gedekt worden door wat het rijverkeer aan kosten betaalt; de voetgangers zijn volkomen vrij. Voor het geval, dat er bezwaren mochten voorkomen bij de liften, zijn er bovendien trappen aangebracht, die evenwel nooit gebruikt behoeven te worden, omdat in al die jaren zich geen moeilijk heden, hetzij bij de liften, hetzij in den tun nel zelf, hebben voorgedaan. De eenigen, die van de trappen gebruik maken, zijn spe lende kinderen. De reclame heeft er natuur lijk voor gezorgd, dat de tunnel op allerlei wijzen is afgebeeld, o.a. op een prentbrief kaart, waarbij men een groot zeeschip over den tunnel heen ziet varen. Natuurlijk heb ben zich bij de constructie groote technische moeilijkheden voorgedaan o.a. deze, dat een watermassa van 21 Meter boven den tunnel staat, waaraan belet moest worden, dien door te breken en zelfs om er in door te sijpelen. Het eenige, wat de voetganger dan ook ziet, is een enkele ternauwernood natte plek, overigens loopt hij er zoo gerust in als op straat, ja zelfs geruster omdat er van een tegenkomend verkeer geen sprake is. Welk een besparing van tijd en moeite deze tun nelschacht aan het verkeer heeft bezorgd, kan in cijfers niet worden uitgedrukt, maar zeker is het, dat zij reusachtig moet zijn en dat de tunnel veel afdoender is dan een zwevende pont, waarmede elders, b.v. in Rouaan, de moeilijkheid van den overgang is opgelost. Op Zondagmiddag hebben wij den tunnel doorgewandeld en, om niet denzelfden weg terug te gaan, het stoomveer opgezocht dat den overgang over de Elbe bedient. Het veer lag er wel, maar buiten gebruik, diende al leen voor werkdagen. Den langen weg naar den tunnel terug te gaan, dwars door de stilte van Zondagsche fabrieken waar de 5 c h u p o, de politieman, het eenige levende wezen was, zinde ons niet; dus zochten wij de aanlegplaats op van een stoombootje, dat den Zondagsdienst waarnam en wachtten tot het ons uit ons Isolement zou verlossen. Dat deed het ook en in enkele minuten wa ren wij weer uit het havenkwartier in de stad terug, met de opnieuw bevestigde we tenschap, dat men zich alleen op werkda gen in een nijverheidswijk begeven moet. Op den rustdag ziet het er in zijn roestigheid te somber uit. Alleen de arbeid geeft er glans aan. De sierlijkheid van Hamburg als stad wordt niet weinig vergroot door den Binnen- Alster, een ruim binnenwater, waarop over dadig gelegenheid wordt aangeboden voor roei- en zeilsport, waarvan duizenden men- schen een dankbaar gebruik maken. Op da gen, dat er een regatta is, roei- of zeilwed strijden, is. het een wondermooi gezicht de ranke zeilbooten over den Alster te zien scheren en het gezicht op het water van de kanten of van een der booten, die het ver keer tusschen de kleine en aan het water gelegen plaatsen onderhouden, is dan ook op ieder uur van den dag verschillend en bekoorlijk. Mijn reisgenoot en ik hebben daarvan herhaaldelijk gebruik gemaakt en een buitengewoon aangename herinnering aan deze levendige stad, waarin hard ge werkt wordt, medegenomen. J. C. P. OHZ£ GROGPSTUELS DIM5DA6 DOM DERDAG ZATERDAG EXAMEN HOOFDAKTE. Haarlem, 22 Aug. 1929. Geëxamineerd 7 mnl. candidates Ge slaagd: C. Bakker, Schagerbrug, G. J. Kocx, Zaandam, G. A. van Schinkel, Velsen; H. J. Egbers, Amsterdam. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. Is oncve.rtrcf-fen ARROND.-RECHTBANK. Oneerlijk Duitsch dienstmeisje. De gansche groene tafel was bedekt met japonnen, met tafelzilver en voorwerpen van luae. In het beklaagdebankje zat een Duitsch dienstmeisje, dat zich tegenover al die voor werpen zeer schuldig voelde. Immers zij wa ren gevonden in een koffer ten huize van haar verloofde. Een dame, die vroeger haar mevrouw was vertelde, hoe zij japonnen had weggenomen van crêpe Georgette, een zilveren vischcou- vert, een zilveren taartenschep, een aarde werk sierkannetje, zilverer^ lepels en vor ken, behoorende aan mevrouw haar moeder. De president toonde het meisje al die voor werpen en vroeg of ze die had weggenomen. Dat wilde het meisje niet toegeven. Maar dat baatte niet, want de president las het proces-verbaal van de politie voor, waarin zij verklaard heeft alles gestolen te hebben, tusschen half Mei en 15 Juni, toen zij bij deze mevrouw in dienst was. Bij een andere dame, wonende aan de Dreef, heeft het meisje van Kerstmis tot Maart gediend. Zij heeft eerst iets gemist, toen de politie er haar opmerkzaam op maak te. Toen bleek een antiek kleedingstuk te ontbreken. Het had gehangen in een kast, die niet gesloten was, het was wel afgedankt, doch er was geen toestemming gegeven om het weg te nemen. Mevrouw hield het meisje voor eerlijk en heeft ook een goed getuigenis van haar gegeven. Nu de president het nogmaals vroeg, gaf verdachte grootendeels toe de dingen te heb ben weggenomen. Alleen van enkele lepels wilde zij de dief stal niet bekennen. Het O. M. wilde er rekening mee houden, dat verdachte waarschijnlijk spoedig naar haar vaderland terug zal keeren en vroeg 4 maanden gevangenisstraf. De president vroeg, wat zij daarvan dacht. Het meisje begon te schreien. De verdedigster, rar. Maria J. Kluitman vroeg zich af wat de motieven zijn geweest voor den diefstal van zoo weinig nuttige voorwerpen en concludeerde, dat deze slechts ijdelheid waren, de zucht om te pronken te genover haar schoonzusters. En dat zijn tenslotte zoo groote ondeugden niet. De re putatie ,van het meisje was eertijds niet dan gunstig. Gevangenisstraf zal de toekomst van het meisje vernietigen. Pleitster vroeg clementie. Uitspraak 5 September. Een betrapte inbreker, die dreigt zich op te hangen. Een 32-jarig varensgezel uit IJmuiden had 'zich te verantwoorden wegens diefstal met braak te IJmuiden. De agent J. de Ruiter heeft hem ln den nacht van 16 op 17 Juli ontdekt toen hij in den Amsterdamschen Vleeschwinkel in de Neptunusstraat wilde inbreken. Een achter volging over een poort en over een schut ting met prikkeldraad was het gevolg. Tus schen'twee schuttingen werd verdachte aan getroffen, in het bezit van een nijptang en een beitel en andere werktuigen. Verdachte zeide dronken te zijn geweest en zich niet te herinneren, hoe hij er gekomen was. De agent daarentegen getuigde, dat ver dachte zeker niet dronken was, omdat hij dan niet over de schutting had kunnen klim men. En toen de agent zei „handen op" gin gen zijn handen als touwtjes in de hoogte. Ook de agent Van Breemen, die bij de achtervolging assisteerde concludeerde niet tot dronkenschap. Een 55-jarig zeeman is met den verdachte dien avond meegeweest. Hij had niet den indruk, dat verdachte dronken was. Verdachte had dien avond gezegd: „Wij gaan duizend gulden stelen". Ik zei: „Dan ga ik mee". Een van mijn kameraden zei: „Doe 't nou niet." Maar omdat ik nogal vatbaar ben voor die dingen, zei ik „Wat kan 't mij schelen". Maar later besloot ik er mij maar buiten te houden. Ik heb toen tegen de agen ten gezegd wat er aan de hand was. Verdachte ontkende van f 1000 gesproken te hebben. Hij was naar huis gegaan. Nu werd de kameraad gehoord, een 25-ja rig werkman uit IJmuiden. Deze heeft in het café het woord „stelen" hooren gebrui ken. Volgens deze was verdachte half dron ken, hij zeide naar bed te gaan. Verdachte bleef er bij zich niets te kunnen herinneren. De president: Het is niet de eer ste maal, dat U terecht staat. Verdachte: „Tot mijn spijt wel." Het O. M. vond de lezing van den kame raad aannemelijker dan die van verdachte. De officier achtte het tijd om verdachte voor geruimen tijd uit de maatschappij te ver wijderen, n.l. 2 jaar. De verdediger, mr. J. v. d. Veg, vroeg met het oog op verdachte's werkzaamheden een kortere straf. Verdachte vroeg een voorwaar delijke straff. „Als ik zoo'n straf ondergaan moet, hang ik m'n eigen op," zei hij. „M'n handen staan veel te recht aan mijn lijf om niet te werken." Uitspraak 5 September. UITSPRAAK. H. E., bloemist, wonende te Aalsmeer, thans gedetineerd, is wegens diefstal door de HaarL rechtbank veroordeeld tot dertig dagen gevangenisstraf met al-trek der preventieve hechtenis. TEGEN DEN OORLOG Door het Internationaal Verbond van Vak- vereenigingen is onder den titel „Nie Wieder Krieg" in 6 talen een boekje uitgegeven met fotografieën uit den wereldoorlog. Dit boekje is een felle aanklacht tegen den oorlog en een sterke opwekking om deel te nemen aan den strijd voor ontwapening. Het doel van deze publicatie is uitsluitend een waarachtig en „natuurgetrouw" beeld van den oorlog te geven. „Afschuwelijk zijn deze fotografieën", zegt de samensteller, „de werkelijkheid is nog af schuwelijker. Gij hoort niet het gekerm, gij kent niet het huiselijk leed der oorlogs slachtoffers, den totalen ondergang van zoo menig gezin, waarvan iedere fotografie spreekt". „Een nieuw geslacht groeit op, dat de af schuwelijkheden van den „grooten oorlog" niet gekend heeft; in de allereerste plaats moet dit boekje dan ook ter leering en ter waarschuwing in de handen van de jonge arbeidersgeneratie, van meisjes en moeders komen". GEVONDEN DIEREN EN VOORWERPEN. Terug te bekomen bij v. Vliet, Floresstraat 45, bril; de Meijer, Tetterodestraat 19 A, bal; Kalis, Oudeweg 57 b, ceintuur; Bur. v. Politie Smedestraat, collier; v. Kleef, Colensostraat 36, duimstok en glassnijder; Huert, Boter markt 4, kinder jasje; Kennel Haerlem, grijs-wit katje, gebracht door v. 'Twijvel, v. Oosten de Bruijnstraa-t 1-97; idem gebracht door Tirie, Paviljoenslaan 1; Bur. v. Politie, Smedestraat, halskettinkje; Veenings, Kou- dehorn (Liefdewerk), kiel; Batte, Rijks straatweg 78, kindermuts; Politieposthuis, Leidscheplein, plank met nummerplaat; Koelen, Leidschevaart 38 i, onderkleeding; Steur, Hazebroekstraat 8, rozenkrans; Op- tij n, Teding v. Berkhoutstraat 1, idem; Vis ser,. Vrouwenhekstraat 82, rijwielbelasting- merk; Goedhart, Hof v. Egmond 18, idem; Thieil, van Eedenstraat 3, sierspeld; Leunt, Voortingstraat 19, schoenen; Meijer, Dub bele buurt 63 zw., taschje met inhoud. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. Geeft uwe advertenties op ter plaatsing in het HET algemeene GROOTE dagblad der beschaafde kringen. ALLE soorten advertenties worden zonder prysverhooging aangenomen 22 by bet Bijkantoor Handelsblad Wensing's (Alg. Advert.-Bureau) TEMPELIERSSTR. 32 Telefoon 10209 Uit het Duitsch van MATTHIAS BLANK. 5) Hij bleef stokstijf staan. Zou hij op de vlucht gaan? Was hij niet juist tot. dat besluit gekomen het te doen? En nu aarzelde hU'. Toen keek ze hem aan. Bobbie voelde dat. dit een beslissing was. En toen kwam hij nader, groette en vroeg met zachte stem: Mag ik gaan zitten? HOOFDSTUK V. Mevrouw Langenbach was opgestaan, ze kon alleen maar knikken, doch niet ant woorden. Ze wilde weg. Toen stond Bobbie von Matrei ook weer op: Jaag ik u op de vlucht? Er was iets van stil verwijt in zijn stem; toen bleef ze In tweestrijd staan en ging na lange aarzeling weer zitten. Maar ze wend de het hoofd af alsof ze bang was hem aan te zien. Ze keek omlaag, naar de stad, die z'ch baadde in zonlicht zoodat de daken glin sterden. Geen van tweeën zeiden ze iets; beiden worstelden ze met hun gedachten en zochten naar woorden. U hebt eens gezegd, dat ik niet verder mocht vragen, begon Bobbic eindelijk, want wat ons scheidde was een hccle we reld, schreef u. U haa üich vergist en moest dat bekennen voor het te laat was; zoo on geveer stond het in uw brief. Hij zweeg als wachtte hij op een erken ning; maar zij bleef onbeweeglijk als een steenen beeld. Toen praatte hij verder en hoe hard ook zijn woorden waren, er klonk geen verwijt in, het was als vertelde hij van een ander, maar niet van zichzelf. Ja! U hebt onze verloving verbroken, omdat u meende, dat u zich vergist had; u schreef niet veel. maar genoeg om mij geen verdere pogingen te doen wagen. En toch heb ik u nog geschreven; den brief kreeg ik ongeopend terug. Toen ben ik weggegaan en intusschen hebt u een andere keus gedaan, een betere! Dit laatste woord deed haar ontwaken. Een betere? vroeg ze bijna fluisterend. Dat moest ik tenminste gelooven. Gelooven? Dus u weet het niet zeker? Nu ben ik teruggekomen en zitten we weer naast elkaar. Wat gebeurd is, is ge beurd! Maar nu die korte droom verleden geworden is, mag ik toch wel de vragen stel len, die u toen niet wilde aanhooren? Vragen? Wat toen mijn geloof in u ge dood heeft, zou u niet ongedaan hebben kun nen maken. Wat was dat dan? Haar oogen keken star in de verte, toen begon ze te spreken, half fluisterend, als praatte ze tegen zichzelf: Nadat u toen afscheid van mij genomen had, toen wij samen zoo gelukkig waren, bent u naar uw garnizoen aan den Rijn te ruggekeerd en daar hebt u den eersten dag een geweldigen champagne-fuif georgani seerd en schandelijk gespeeld. De sommen, die u lachend op de speeltafel gegooid en verloren hebt, zijn mij genoemd. En dat ge beurde den dag na onze verloving! Hij richtte het hoofd op; zijn lippen be wogen: Kitty Ze praatte verder en de woorden volgden elkaar zoo vlug op alsof zij dit alles dikwijls in zichzelf herhaald had en op een gelegen heid gewacht had om het te uiten. Dat hebt u gedaan! En dat was licht zinnig! Neen. dat was iets anders. U hebt het gedaan! Ja! Dan was het lichtzinnig. Dat tl juist den dag na onze verloving dat gedaan hebt, heeft mij diep gekwetst. Zoo diep; dat ik de beslissing genomen heb die u nooit hebt be grepen. Maar u zult het begrijpen als ik u alles vertel. Mijn vader was een speler; toen ik u leerde kennen leefde hij niet meer. maar dat wij arm waren, dat mijn moeder ziek van verdriet was, dat er ellende in ons huis heerschte, dat was het gevolg van mijn va ders lichtzinnigheid. Hoe dikwijls heeft hij zijn laatste geld niet verspeeld en verloren, terwijl wij honger hadden. Zóó was hij aan het spel verslaafd. Zelfs zijn eer heeft hij bij het spel verloren. Mijn broer had deze ellen dige neiging geërfd. Hij was officier en heeft in den dood een uitweg gezocht voor zijn schande. Ik vertol u dit allemaal in groote trekken opdat u zult kunnen begrijpen hoe ik geleden heb door de speelzucht van mijn vader, door zijn lichtzinnigheid Het was geen lichtzinnigheid en geen speelzucht bij mij Weer viel zij Trem in de rede; alsof zij nu alles wilde zeggen wat zij zoolang opgekropt had. Stil! Al vertelt U mij dat het de eerste maal is dat u zooiets gedaan hebt. dan was het nog lichtzinnig. Mijn geluk, mijn toe komst mocht ik niet in de handen leggen van een lichtzinnig man. Daarvoor had ik teveel geleden en ondervonden en daarom moest ik breken terwijl het nog tijd was. En nu weet u waarom ik vond dat ik mij in u vergist had. Het gebeurde voor de eerste maal. Ik was zóó gelukkig en zoo dol van vreugde, dat ik iets onzinnigs moest doen. Kunt u zich niet voorstellen dat iemand dronken is van geluk en iets doet, wat dan ook, dat hij on der normale omstandigheden nooit zou doen? Beiden zwegen een poos; toen antwoordde Kitty Langenbach: Toen kon ik het niet! Tegenwoordig komt dikwijls het verlangen over mij om ook eens uit den band te springen, eenmaal. Ze brak af en vervolgde, na een paar secon den droomerig voor zich uitgekeken te heb ben: U hebt nu het begin van mijn verhaal gehoord. U zult hebben begrepen waarom ik mijn liefde, mijn levenslot niet aan uw han den wilde toevertrouwen, nadat ik te weten was gekomen wat u den eersteh dag na onze verloving gedaan hebt. U zult nog verder hooren, hoewel ik meende dat het begraven was. Waarom ik het nu toch vertel? Mis schien is het het gevoel dat ik toen niet rechtvaardig tegenover u geweest ben. Of is het de behoefte om mij eindelijk eens tegen over iemand uit te spreken? Doet u het! Ik sta nog net als vroeger tegenover u. Ik wil u helpen, een trouwe vriend zijn, want meermeer mag ik niet verlangen en u niet aanbieden. Maar zijn stem trilde; hij moest het ver langen dat door zijn medelijden nog stérker was geworden, met kracht intoomen, want hoe zij leed, hadden haar woorden verraden, méér dan duidelijk uitgesproken. Helpen? Neen, mij helpen kan niemand, zei Kitty Langenbach droomerig. Ieder mensch moet het noodlot dragen dat hij zichzelf gesmeed heeft. Toen ik onze verlo ving verbrak, dacht ik dat ik al mijn gevoe lens het zwijgen kon opleggen met de over weging dat ik verplicht was dit te doen cn ik koos den weg, die mij het verstandigst scheen, al wilde het hart niet zoo gauw zwij gen en vergeten als ik gedacht had. Liefde had ik niet meer te geven, maar mijn moe der was ziek en we waren doodarm; daarom wilde ik, daar mijn liefde dood moest zijn, mijn leven geven om iets goed te maken. Misschien wilde ik mezelf ook maar alleen verdooven. Mijn gedachten waren niet helder in dien tijd. daarvan ben ik nu achteraf overtuigd. Ik wist alleen dit maar: ik wilde mijn leven alleen toevertrouwen aan een man die altijd correct geleefd had en nooit zich aan een of andere lichtzinnigheid te buiten was gegaan, een rustig man, die nooit een dwaze streek zou kunnen uithalen, zoo alszooals Zij scheen het woord niet te kunnen vin den waarnaar zij zocht, maar Bobbie von Matrei beëindigde den zin met zachte stem: Zooals ik, dwaas! Zij nam geen notitie van zijn uitroep, maar ging met haar verhaal voort, terwijl de handen die in haar schoot lagen zenuw achtig bewogen: Van het geld dat mijn vader schuldig was gebleven, had Consul-Generaal Langen bach het meest te vorderen. Hij had altijd maar geholpen, daardoor kwam hij dikwijls bij ons. Hij was altijd heel correct, precies het tegendeel van mijn vader en hij was het ook die mij vertelde hoe mijn verloofde in zijn garnizoen met geld gesmeten had. Zoo iet# zou hij nooit doen. Hij zou met zijn geld niet zoo lichtzinnig omspringen, in alles leek hij een rustige, kalm berekende, be trouwbare man. Mijn moeder was, zooals ik zei, erg ziek en hij toonde zich heel hulp vaardig. En toen hij mij vroeg zijn vrouw te worden, aarzelde ik niet. Ik kon hem geen liefde geven, maar een trouwe vrouw kon ik voor hem zijn. Dat heb ik hem ge zegd: hij verlangde niet meer en ik ben met hem getrouwd. (Wordt vervolgd,).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6