Scheren
VICTORIA-WATER
H. D.-VERTELLINGEN
FLITSEN
«^PIIROL
FEUILLETON
De Roode Vingerafdruk
HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 31 AUGUSTUS 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
De Krekel en de Mier
door
W. SOMERSET MAUGHAM.
Toen ïk nog een heel kleine jongen was,
moest ik eenige fabels van La Fontaine van
buiiten leeren, waarvan de moraal mij tel
kens zorgvuldig werd uitgelegd. Daarbij was
ook de fabel van „de krekel en de mier",
die de jongelui de nuittige loer moest bij
brengen, dat in deze, zij het ook onvolmaakte
wereld, de vlijt beloond en de lichtzinnigheid
gestraft wordt. In dezen prachti.gen fabel (ik
moet om excuus vragen, indien ik nu iets
zeg, dat stellig ongeveer iedereen behoorde
ito weten, maar misschien niet precies weet)
wordt verteld, dat de mier den goheelen lan
gen zomer doorbrengt met het naarstig ver
zamelen van. wintervoorraden, terwijl de
krekel op een grashalm in de zon zit en zingt.
Wanneer het dan winter wordt, is de mier
rijkelijk v,an voedsel voorzien, maar de krekel
zit voor een leege voorraadschuur. Zij gaat
naar de mier en vraagt iets te eten; daarop
geeft de mier haar het klassieke antwoord:
„W,at heb je den geheelen zomer uitge
roerd?"
„God zegen Je, ik zong, ik zong, ik zong
den ganschen dag en den ganschen nacht".
„Je zong? Nu ga dan heen en dans nu".
Ik schrijf het niet aan mijn innerlijke
verdorvenheid toe, maar aan de ongerijmd
heid van de kinderziel, die het gevoel voor
goed en kwaad nog niet scherp bezit, dat ik
met deze leer nooit op goeden voet kon
komen. Mijn sympathieën gingen uit naar
den krekel en er was een tijd, dat ik iedere
mier, die mijn weg kruiste, doodtrapte. Op
deze bijna oorlogszuchtige, maar gelijk ik
echter sindsdien ontdekt heb, ongetwijfeld
meest mcnschelijke wijze, wilde ik het ge
zonde menschenverstand mijn afkeuring te
kennen geven.
Aan dezen fabel moest ik denken, toen ik
onlangs George Ramsay in een restaurant
alleen zijn middagmaal zag gebruiken. Ik
heb nog zelden iemand zoo diep-treurig zien
kijken. Hij staarde voor zich uit en het was
alsof op zijn schouders het verdriet van ge
heel de wereld drukte. Het deed mij leed en
ak vermoedde onmiddellijk, dat zijn broer
hem dit verdriet berokkende. Ik ging naar
hem toe en gaf hem de hand.
„Hoe maak je het?" vroeg ik.
„Ik ben niet bepaald in een vroolijke stem
ming", antwoordde hij.
„Alweer, Tom?"
Hij zuchtte: „Ja, alweer, Tom".
„Waarom laat je hem niet los? Je hebt
al het mogelijke voor hem gedaan en moet
itoch eindelijk inzien, dat hij niet te helpen
is".
Iedere familie heeft haar zwarte schaap.
Tom was sedert twintig jaar een ernstige
beproeving voor de zijnen. Hij was zijn leven
(rechtschapen begonnen, werd zakenman,
trouwde en had twee kinderen: De Ramsays
waren een familie, die zeer gezien was en
alle omstandigheden waren gunstig voor een
succesrijke en eervolle loopbaan. Maar op
zekeren dag zonder eenige aankondiging,
yerklaarde Tom plotseling, dat hij niet graag
werkte en voor het huwelijk totaal niet
deugde. Hij wilde van zijn leven genieten,
fluisterde niet naar goeden raad, maar verliet
zijn familie en zijn beroep. Hij had een
beetje geld en bracht daarmede drie ge
lukkige jaren door in de verschillende hoofd
steden van Europa. Geruchten over zijn doen
en laten bereikten van tijd 'tot tijd zijn
familieleden en vervulden hen met ontstel
tenis. Hij liet het zich blijkbaar goed gaan.
Maar zijn familieleden schudden het hoofd
en vroegen zich af, wat er zou gebeuren, wan
neer hij op zeker oogenblik geen geld meer
zou hebben. Zij werden daarover al zeer spoe
dig ingelicht: hij maakt schulden. Hij was
een beminnelijk, gewetenloos mensch. Ik
heb in mijn leven niemand ontmoet, wien
men moeilijker kon weigeren, geld te leenen
dan hij. Hij verschafte zich een vaag in
komen door zijn vrienden en vrienden maak
te hij uiterst, gemakkelijk- Er w.as niets ver
velender. dan het geld voor nuttige dingen
uit te geven, zei hij altijd. Voor één ding al
leen loonde het de moeite, geld uit te geven
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
n 60 Cts. per regel.
0.
y
voor luxe en voor nuttelooze dingen. En
daar moest zijn broer voor bloeden. Tom
verspilde geen beminnelijkheden aan hem,
want George was een ernstig man, die daar
volmaakt ongevoelig voor was. George was
een eerbiedwaardig persoon. Eens of twee
maal schonk hij geloof aan Toms verklarin
gen, zijn leven te willen beteren en gaf hem
belangrijke bedragen om een nieuw leven te
kunnen beginnen. Tom echter dacht er geen
oogenblik aan, en kocht een auto en mooie
dingen. Toen George eindelijk inzag, dat
zijn broer geen behoorlijk leven wilde leiden
trok hij zijn handen van hem terug. Tom
evenwel begon zijn broer bedenkelijk te bla-
meeren. Het was voor een vermaard advo
caat niet aangenaam, zijn broer in zijn ge
liefkoosde restaurant cocktails te zien men
gen of hem voor zijn club als chauffeur van
een huurauto te zien wachten. Wanneer dit
Tom onder het oog werd gebracht, dan ant
woordde hij, dat het bedienen in een bar of
het besturen van een taxi onberispelijke be
zigheden zijn. Wanneer George hem echter
met enkele honderden ponden zou willen
helpen, dan zou hij er met het oog op de
familie toe overgaan, deze bezigheden er aan
te geven. George betaalde.
Eens echter was Tom bijna gevangen ge
nomen. George was zeer ontsteld. Hij be
moeide zich met de zaak; Tom was te ver
gegaan. Vroeger was hij wispelturig, gedach
teloos, eigenzinnig geweest, maar nooit had
hij iets oneerbaars begaan, gelijk George
iedere onwettige daad noemde. Was hij des
tijds aangeklaagd geworden, dan had hij stel
lig veroordeeld moeten worden. Maar men
kan toch niet toelaten, dat je eigen broer in
de gevangenis terechtkomt? De man, dien
Tom had bedrogen, genaamd Oronshaw, was
wraakzuchtig en vast besloten, de zaak voor
de rechtbank te brengen. Het kostte George
ontzettend veel moeite en bovendien nog vijf
honderd pond om de zaak uit de wereld te
helpen. Ik heb George nooit zoo woedend
gezien als destijds, toen hij hoorde, dat Tom
en Cronshaw naar Monte Carlo waren ge
gaan, zoodra zij de cheque betaald gekregen
hadden.
Twintig jaar lang hield Tom renpaarden,
speelde, had avonturen met de mooiste
meisjes, danste, at in de duurste restaurants
en kleedde zich steeds volgens de laatste
mode. Ofschoon hij zes-en-veertig jaar oud
was. zou niemand hem meer dan vijf en-
dertig hebben gegeven. Hij was zeer onder
houdend, en ofschoon men wist dat hij niets
waard was, hield men van zijn gezelschap.
Hij was een gezellige kerel, vel ongebreidelde
vroolijkheiid en buitengewoon aantrekkelijk.
Ik had nooit berouw van de bedragen, die
ik hem, bijna als een belasting, ter bestrij
ding van zijn noodzakelijke levensonder-
houd moest geven. Wanneer ik hem twintig
pond leende, geloofde ik hem nog iets
schuldig te zijn. Tom Ramsay kende ieder
een en iedereen kende hem. Men mocht het
met zijn levenswijze niet eens zijn, maai- men
mocht hem toch graag.
Arme George, hij was maar een jaar ouder
dan zijn uitbundige broer, maar hij zag er uit
als zestig. Sedert een kwart eeuw had hij
nooit meer dan veertien dagen per jaar ver
lof genomen. lederen ochtend om negen uur
dertig was hij op'zijn kantoor en hij verliet
het nooit voor zes uur. Hij was eerlijk, ijverig
en waardig, had een brave vrouw, en was een
voortreffelijk vader voor zijn drie dochters.
Hij had zich tot plicht gemaakt, het derde
deel van zijn inkomen weg te leggen, want
zijn plan was, zich op vijf en zestig-jarigen
leeftijd terug te trekken, een klem landhuis
te koopen, zijn mooien tuin te verzorgen en
golf te spelen. Zijn leven was onberispe
lijk. Hij was blij, dat hij oud werd, want
Tom werd het ook. Hij wreef zich de han
den en zeide:
„Alles was in orde en goed, zoolang Tom
jong en knap was; maar hij is maar een jaar
jonger dan ik. Over vier jaar is hij vijftig.
Dan zal het leven niet meer zoo gemakkelijk
voor hem zijn- Als ik vijftig ben, zal ik
dertigduizend pond bijeen gespaard hebben.
Sedert vijf-en-twinitig jaar zeg ik, dat Tom
in de goot zal eindigen. Wij zullen zien, hoe
hem dat bevalt. Dan zal blijken wat beter
betaald wordt, de arbeid of de luiheid".
Arme George! Ik had medelijden met hem.
Toen ik zoo naast hem zat, was ik nieuws
gierig. wat voor verschrikkelijks Tom weer
op touw had gezet. George was werkelijk
woedend.
„Weet je, wat1 er gebeurd is?" vroeg hij
mij.
Ik was op het ergste voorbereid. Ik ver
moedde, dat Tom tenslotte toch door de
politie was opgepakt. George kon bijna niet-
spreken.
„Je kunt niet ontkennen, dat ik mijn leven
lang hard gewerkt heb, behoorlijk en recht
schapen was en steeds den rechten weg ben
gegaap. Na een leven vol ijver en arbeid kan
ik met een klein, maar zeker inkomen, rustig
de toekomst tegemoet zien. Ik heb steeds en
overal mijn plicht gedaan, waar deze mij
ook heeft geroepen".
„Bepaald".
„En je kunt niet ontkennen, dat Tom
steeds een luie nietsnutter en oneerzame ke
rel was. Wanneer er gerechtigheid zou be
staan, behoorde hij ln de gevangenis."
„Bepaald".
George werd rood ln zijn gezicht. Ik was
zeer opgewonden.
„Eenige weken geleden verloofde hij zich
met een dame, die oud genoeg was. om zijn
meder te zijn. En nu is zij gestorven en heeft
hem alles nagelaten. Een half millioen pond
sterling, een jacht, een huis te Londen en
een in de provincie."
George Ramsay balde zijn vuisten op de
tafel.
„Dat Is onrechtvaardig, zeg ik je, dat is
onrechtvaardig, voor den drommel, dat is
onrechtvaardig."
Ik kon het niet helpen. Ik barstte in een
schaterlach uit en toen ik George's woedend
gezicht zag, was ik bijna van mijn stoel ge
vallen. George heeft mij dat nooit vergeven.
Maar Tom noodigde mij meermalen uit tot
voortreffelijke diners in zijn bekoorlijk huis
in Mayfair en wanneer hij nu en dan een
kleinigheid van mij leende, gebeurde dat al
leen uit oude gewoonte.
MAG EEN WETHOUDER WERK-
LOOZENSTEUN ONTVANGEN?
EEN KWESTIE TE SLEEN.
Men schrijft aan het Hbld.f
Dezen winter heeft zich te Sleen (Dr.) een
eigenaardig geval voorgedaan. Wethouder
Van Tellingen is arbeider en voor hem gol
den dus dezelfde regelingen als voor andere
werklooze en uitgevroren arbeiders. Hij is dus
ook behandeld als andere arbeiders en heeft
ook een uitkeering gehad krachtens de al
gemeen geldende uitvriesregeling welke dooi
de gemeente wordt betaald en waarvoor het
rijk een subsidie verleend heeft.
De gemeenteraad vond dit in strijd met de
wet. daar artikel 94 van de Gemeentewet be
paalt dat een wethouder uit de gemeentekas
niets anders mag ontvangen dan zijn jaar
wedde, vastgesteld door Gedeputeerde Staten,
gehoord den Raad. Uit zijn midden heeft de
Raad een commissie benoemd, welke een
rapport heeft gemaakt en aan den Raad
voorgelegd. Dit rapport is in een
nachtelijke vergadering behandeld. Deze be
handeling heeft echter niet geleid tot be
sluiten. Men bleef van meening dat de wet
houder in strijd met de Gemeentewet had
gehandeld en geschorst diende te worden.
Wij vernemen thans dat men in die ver
gadering ook besloten heeft de meening van
Gedeputeerde Staten van Drente te vragen,
aangezien men niet tot schorsing wenschte
te besluiten vooraleer vaststond dat de kans
groot is, dat Gedeputeerde Staten daarop een
besluit tot vervallenverklaring van het lid
maatschap van den Raad zouden doen vol
gen.
Gedeputeerde Staten moeten thans aan de
personen die bij hen terzake informeerden
hebben medegedeeld, dat naar hun meening
het ontvangen van een uitvriesregeling, gel
dende voor alle werklooze arbeiders die uit
gevroren zijn, niet is te beschouwen als een
overtreding van artikel 94 der Gemeentewet
en derhalve geen grond voor schorsing op
levert,
DE VERLICHTING VAN DEN
SCHOTERWEG.
ER KOMEN ÓOK HOOGE MASTEN.
In aansluiting op een dezer dagen gedane
mededeeling kunnen wij melden, dat de
verlichting, die thans op den Schoterweg
wordt aangebracht, slechts tijdelijk is.
Over een maand zullen er ook hooge mas
ten geplaatst worden voor sterke electrische
lampen, zooals onlangs op den Amsterdam-
schen straatweg zijn geplaatst.
De rijksweg HaarlemVelsen wordt dus
niet achtergesteld bij den rijksweg Haarlem-
Amsterdam.
Deze verlichting zal evenwel beperkt blij
ven tot het Haarlemsche gedeelte van den
weg.
BESOMMINGEN.
Heden waren aan den Rij ksvischafslag te
IJmuiden 6 stoomtrawlers.
De besommingen waren: S. D. 49 f 6807,
J. T. Cremerf f 3328, Perseus f 1328, Poolzee
f 3696, Johanna f 1407, Flamingo f 1325.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1480 - DE MINUUT DIE EEN EEUW LIJKT
Een oogenblik nadat je de kinderen vermaand
hebt om niet op het tafellaken te morsen,
schuif je bij het snij den van het vleesch zelf
een golf vleeschnat van de schaal af.
(Nadruk verboden.)'
HET P. E. N.
HET VASTRECHTTARIEF.
Het lid der Prov. Staten van Noord-Hol
land de heer E. J. Abrahams heeft aan Ged.
Staten de volgende schriftelijke vraag ge
steld:
Is het aan Ged. Staten bekend, dat de
directie van het P-E.N. aangeslotenen ver
plicht gebruik te maken van dit vastrecht
tarief, zij het onder bepaling dat wanneer
aan het eind van het jaar mocht blijken,
dat de verbruiker meer heeft betaald dan 30
cent per K.W.U. het teveel betaalde wordt
teruggegeven?
Zoo ja, willen Gedeputeerde»Staten mede-
deelen welke de noodzakelijkheid is tot het
opleggen van deze verplichting?
Meenen Gedeputeerde Staten niet, dat het
opleggen hiervan juist de kleinste verbrui
kers, die het het minst missen kunnen, nood
zaakt zij het tijdelijk, maandelijks meer geld
uit te geven dan waartoe zij verplicht zijn?
Zijn Gedeputeerde Staten bereid wijziging
ten deze te overwegen?
Heb antwoord van Gedeputeerde Staten
luidt als volgt:
Het tarief van f 0.05 per K.W.U. verhoogd
met een vast-recht, is door Gedeputeerde
Staten vastgesteld. Daarvan is aan de Pro
vinciale Staten mededeeling gedaan in het
antwoord op het Algemeen Verslag der Af-
deelingen van de Provinciale Staten van
Noordholland betreffende de balansen en
verlies- en winstrekeningen over 1927 en de
begrootingen voor 1929 van het Provinciaal
Ele ctricite itsbedr ij f en het Provinciaal Water
leidingbedrijf.
Door het verplicht stellen van het vast
rechttarief kunnen alle liehtverbruikers, zoo
wel groobe als kleine, profiteeren v,an het 5
cents-tarief.
De vastrechten worden met zorg vastge
steld; voor de kleine verbruikers zijn deze
zeer laag. Indien desondanks het vastrecht
tegenover het verbruik te groot zou blijken
te zijn, welk verschil overigens nimmer een
groot bedrag beloopen kan, wordt dit her
zien.
Gedeputeerde Staten beschouwen het bo
vendien als een groot voordeel van het vast
recht-tarief, dat de betalingen regelmatiger
geschieden. In de zomermaanden spaart de
afnemer als het ware voor de stroomkosten
in den winter.
Gedeputeerde Staten achten dan ook geen
termen aanwezig thans wederom wijziging
van de onlangs vastgestelde tarieven te over
wegen.
UIT HET ZIEKENHUIS ONTSLAGEN.
De 76-jarige heer H. A. M. uit het St. Ja-
cobsgodshuis, die Zondagmiddag door een
autobus op de Groote Markt werd aangere
den en die in de Mariastichting moest wor
den opgenomen, is daaruit thans ontslagen.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct«. per regeL
geen stukgaan en pijn meer en ook
geen naschrijnen der huid, als men
ivóór het inzeepen de huid even in-
wrijft met slechts een weinig
EXAMEN HOOFDAKTE.
Haarlem, 30 Aug. Geëxamineerd 8 can-
didaten. Geslaagd de dames: W. H. Schnei
ders, Bergen; H. F. de Smalen, Amsterdam;
A. C. van der Tuin, Amsterdam; A. M. P.
Balma, Haarlem; M. J. Bekkering, Amster
dam; G. Cancrinus, Haarlem.
Examens zijn afgeloopen.
(Onderstaande berichten zijn reeds in een
deel van de vorige oplaag opgenomen.)
AANBESTEDING.
Hedenmorgen werd door den hoofdingë-
nieur-directéur van den Rijkswaterstaat in!
de provincie Noord-Holland te Haarlem aan
besteed: het maken van een paar ijzeren
deuren voor de oude Noordzee-sluizen te
IJmuiden, behoorende tot de werken vani
het Noordzeekanaal. De laagste inschrijf ster,-
de Rotterdamsche Machinefabriek Braat te
Rotterdam was met 34.950 nog 450 boven
de raming.
De overige inschrijvers waren:"
Werkspoor Amsterdam 35.515.
Penn en Bauduin, Dordrecht 37.890.
Burgerhout's Machinefabriek, Rotterdam!
38.980.
Intern. Scheepsbouw Mij. „De Maas", Slik
kerveer 40.500.
Scheepswerf Jonker en Stans, Hendrik Ido
Ambacht 43.673.
August Klönne, Dortmund 43.700.
EEN VERDWAALDE DUIF.
De heer B. Hombroek, Glipperweg 61 c te
Heemstede, verzoekt ons mede te deelen, dat
bij hem is komen aanvliegen een aan een
der pooten gemerkte postduif, welke naar
hij vermoedt, heeft deelgenomen aan de j.l.
Zondag gehouden wedvlucht Noyon-Haarlem.
„DE LINNENBAAL" BESTAAT 50 JAAR.
De manufacturenhandel van den heer J.
A. M. Koehorst, „De Linnenbaai". Kruisweg
5254 bestaat Zondag 1 September 50 jaar.
Het zal den heer Koehorst dien dag wel niet
aan belangstelling ontbreken. 4
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct«. per regel
in Literschroefflesschen 32 ct.
OBERLAHNSTEIN
voor huishoudelijk gebruik
UithctDuitsch van
MATTHIAS BLANK.
Er werd geklopt en een kleine man met
een blonde baard en waterige oogen kwam
de kamer binnen: hij draaide verlegen een
hoed tusschen de handen en keek eerst naai
den officier van justitie; toen naar den com
missaris.
Wat is er? vroeg deze laatste.
Er is mij gezegd dat ik hier moest ko-
Dat Is de portier, lichtte mevrouw Lan
genbach in.
Ik verwachtte al op u Blijft u maar hier,
verordende de commissaris.
Mevrouw Langenbach vroeg: Is mijn
aanwezigheid nog noodig.
Misschien! Het kan zijn dat ik u nog
en paar vragen moet doen; het is beter dat
u nog even blijft.
Hierop ging zij naar het venster en de
OOgen van den officier van justitie volgden
haar steeds. Hfj ging hoe langer hoe meer
belangstelling voor deze bijzondere vrouw
voelen. Kon zij werkelijk niets meer vertel
len? dacht hij.
In ieder geval heeft zij voor den doode
niet veel gevoeld, was de conclusie, die hij
uit haar optreden trok.
De vrouw stond nu met haar rug naar de
mannen in de kamer en staarde naar bui
ten in den stralenden lentedag. Ze scheen
geen belangstelling te hebben voor wat er
verder besproken werd; zc scheen zelfs niets
te hooren.
HOOFDSTUK XI.
Bent u de portier?
Ja!
Herkent u den doode?
Ik zou zeggen: het is de Consul-Gene
raal.
Waaraan herkent u hem?
De portier stak zijn spits, mager hoofd
naar voren, en keek met zijn uitdrukkings-
loozc oogen naar den doode.
Hij heeft de grijze huisjas van meneer
aan en het is zijn gladgeschoren gezicht. Hij
ziet er alleen een beetje raar uit.
Dat komt door de starre gelaatsuitdruk
king.
Ja. ja, dat weet ik wel: mijn vader zag
er ook zoo vreemd uit toen hij dood was. Als
ïk zelf niet bij het sterven was geweest
zou ik gezegd hebben dat hij het niet was.
Wanneer hebt u het huis verlaten?
Tegen twee uur. Meneer heeft mij uit
zijn kamer getelefoneerd en mij naar Hinz-
dorf gestuurd.
Bij deze mededeeling keek Kombasch den
officier van justitie aah als om zijn aandacht
op deze laatste mededeeling te vestigen.
Doctor Friesen begreep wat hij bedoelde. Dus
de vermoorde had zoowel den secretaris als
den portier weggestuurd om niet gestoord
te worden: dat stond vast.
Weet u ook of meneer Langenbach be
zoek verwachtte?
Ja! Dat heeft hij mij gezegd.
Wat zei hij dan?
Als er iemand voor meneer kwam, moest
ik hem naar de werkkamer brengen; de be
zoeker mocht direct van de gang binnenko
men.
Hoe laat was dat?
Ongeveer kwart voor twee.
Hebt. u dien bezoeker ook gezien?
Natuurlijk Ik heb hem zelf binnenge
laten en bij meneer gebracht. Doctor Friesen
had tijdens dit verhoor onafgebroken me
vrouw Langenbach, die nog steeds den tuin
inkeek, gadegeslagen; toen de portier van
het verwachte bezoek vertelde, keerde ze zich
opvallend-plotseling om. In haar oogen was
een uitdrukking van spanning en ze kneep
haar smalle lippen stevig op elkaar.
Wie was het? vroeg de commissaris
verder.
Bij deze vraag leek het alsof mevrouw
Langenbach zich in het gesprek wilde men
gen.
Dat weet ik niet; hij noemde zijn naam
niet, antwoordde de portier.
Vergiste de officier van justitie zich? Het
leek hem alsof zij rustiger werd, alsof er
zelfs een lachje om haar mond speelde.
Hoe laat is deze bezoeker gekomen?
Tegen twee uur, want direct na zijn
komst heeft meneer mij weggestuurd.
Dus u hebt dien bezoeker niet zien weg
gaan?
Neen!
Hoe zag hij er uit?
Weer was er die gespannen uitdrukking in
het gezicht van mevrouw Langenbach, het
scheen alsof zij het antwoord van de lippen
van den portier wilde lezen.
Deze laatste dacht na; hij trok zijn schou
ders op.
Ik heb er niet zoo op gelet.
Maar iets moet u zich toch nog herin
neren?
Ja, hij had een lichte jas aan die hij
open droeg, een lichte voorjaarsjas.
Was hij groot, klein, jong, oud? drong
de commissaris ongeduldig aan, pogend het
geheugen van den man wat op te frisschen.
Groot en slank was hij: en hij had een
bruin, door de zon verbrand gezicht, als een
Italiaan zou ik zoo zeggen en heel licht
blauwe oogen. Ja. dat herinner ik mij nog,
want die vielen zoo op in zijn donker gezicht.
Een baard?
Neen. Het is mogelijk dat hij een kleine
snor had, maar ik heb meer op het don
kere gezicht en de blauwe oogen gelet.
De handen van mevrouw Langenbach wa
ren in elkaar geklemd. Doctor Friesen was
door deze beschrijving zoo geschrokken dat
hij den getuige strak aankeek en de blonde
vrouw heelemaal vergat.
De beschrijving paste volkomen op Bobbie
von Matrei en nu herinnerde hij zich in welk
een eigenaardige stemming zijn aanstaande
zwager was thuisgekomen en hoe hij zich op
gesloten had in zijn kamer; hij zag in zijn
verbeelding weer de lichte jas, die in den
wind achter hem fladderde.
Maar mevrouw Langenbach moest hem
ook in deze beschrijving herkend hebben,
dat zag hij duidelijk toen hij weer naar haar
keek.
Kombasch keerde zich nu naar de vrouw
des huizes.
U hebt het antwoord van den getuige
gehoord. Is er in den kennissenkring van uw
echtgenoot ook iemand op wien de beschrij
ving past. Alle keken ze haar aan. Wat zou
ze antwoorden? Zij moest het weten, evenals
hij zelf het wist. dacht dr. Friesen.
Mevrouw Langnbach richtte het hoofd
op en met. rustige stem zei ze:
Neen! Ik zou niet weten wie.
Zegt die beschrijving u niets?
Niets!
Haar stem klonk kalm en zeker; herin
nerde zij het zich werkelijk niet of bezat zij
zoo een groote zelfbeheersching en zoo'n
groote wilskracht dat. zij zoo zelfverzekerd on
waarheid kon verklaren? De officier van
justitie begon zelf te twijfelen. Zou ze heele
maal niet aan Bobbie gedacht hebben?
Maar eischte zijn plicht niet dat hij zelf
den naam noemde: Bobbic von Matrei! Dat
was de broer van zijn meisje. Moest hij de
verdenking op hem laten vallen?
Doctor Friesen was zich bewust van zijn
verwarring en onzekerheid. Maar hij zweeg.
Toen vroeg mevrouw Langenbach:
Is mijn aanwezigheid nog verder noo
dig? e
Neen mevrouw! U kunt nu wel gaan.
Mevrouw Langenbach knikte koud en ging
weg; ook de portier mocht weggaan.
Nu wendde Kombasch zich weer tot den
officier van justitie.
Had er nog iets gevraagd moeten wor
den, meneer de officier?
Neen!
U hebt zelf gehoord dat de vermoorde
zijn moordenaar verwacht heeft.
Ja, ja!
Maar deze instemming klonk een weinig
verstrooid.
De beschrijving, die de portier Davidet
gegeven heeft, geeft wel enkele aanknoo-
pingspunten. ging de commissaris voort.
De gedachten van Dr. Friesen waren nog
steeds bij Bobbie von Matrei; hij had een
door de zon verbrand gezicht en helderblau
we oogen en de officier van justitie bedacht
hoe de vermoorde hem indertijd zijn ver
loofde, van wie hij nog steeds hield, afhan
dig gemaakt had. Waar was Bobbie dien
middag zoo opgewonden vandaan gekomen?
Dr. Friesen herinnerde zich precies hoe laat
het was; het was iets over half vier ge
weest. En nu eerst antwoordde hij op de
laatste opmerking van den commissaris:
Ja zeker! Maar toch is het mogelijk dat
de consul-generaal een bezoeker gehad heeft,
die weer is weggegaan en dus de moordenaar
niet hoeft te zijn. Deze kan daarna gekomen
zijn.
Kombasch knikte.
Dat is zeker mogelijk, maar we hebben
nog dien duimafdruk op de schrijftafel; als
die overeenkomt met den duim van den be
zoeker, dan zijn we er toch zeker van. zou ik
zeggen. (Wordt vervolgd).