MiTT B>E BOOT PW1IR pooi^iyBP-iwiP iplji Jj|f^ BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Een hlik achter de schermen van een Oude Turksche Hofhouding. Uit Californië ZATERDAG 7 SEPTEMBER 1929 VIERDE BLAD Over heuvels en door bosschen loopt het Góta-kanaal van Oostzee naar Skagerak om thee te drinken in het knusse salonnetje, maar dan stoomt de „Juno" 't zon-overgoten water van een langen inham der Oostzee in Donker staat het land tegen de lichte lucht, even ruischen de dennen in de lichte bries en tegen den witten boeg spatten de golven schuimend uiteen. Tusschen de ontelbare scheren, de kleine en grootere eilandjes, door zoekt de boot zijn weg terwijl in monotonen regelmaat de ma chine stampt. In de avondzon kleuren de rotsen warm- rood, blank slaat branding er tegen te plet teren, meeuwen rusten naast een krom, een zaam dennetje. En de Oostzee ligt voor ons, glad, in purperen schijn, met op den horizon het paarse silhouet van een zeilschip. Achter zwarte dennen sterft de zon bloed rood. In het vooronder jengelt een oude gra- mofoon een Zweedsche wals. En we zitten op dek uit te zien naar de roode en witte lichtjes van bakens, naar de gigantische ertskranen en 'laadbruggen van Oxelösund, naar de scheren die zwart zijn-tegen 't water dat de donkerende lucht spiegelt. En als we bij Stegeborg het Göta-kanaal invaren flitst het zoeklicht aan. dat zijn bundel boort door de duisternis, naar sluis deuren die zich openen om ons op te nemen. We gaan naar kooi, in de kleine geriefelijke hutten, in de grootere salons voor twaalf personen tegelijk. Alle plaatsen zijn bezet, in het seizoen moet je dan ook bijna veer tien dagen van te voren je biljetten nemen, anders is er geen sprake van, dat je mee kunt. Stockholm's stadhuis. Tegen den diepblauwen zomerhemel schit tert fel het goud van de drie kronen die op een top van den robusten, sierlijken toren van Stockholm's stadhuis omhoog geheven zijn. Schoon ligt de stad genesteld tegen de hoogten van Norrmalm en Södermalm, dicht opeen staan de oude bouwsels op Staden, en langs de kaden, langs Strömparterren spoelt het blauwe water van 't Malarmeer naar de Oostzee. Over de bruggen davert het drukke verkeer snellen taxi's, rommelen vrachtauto's, schui ven trams. Bij Tegelbacken liggen de decora tieve zeilschepen, die van her en der brand hout aanvoeren. En het wijde water van Ma- laren leeft van zonnetintelingen. Stockholm boeit me„ Stockholm doet me doorloopend genieten van zijn heerlijke lig ging aan het water met zijn inhammen en verre, schitterende vlakken; maar 't werk ta Holland wacht. En is er dan beter ma nier om weer Zuidwaarts te gaan, dan met den kleinen, smallen, witten stoomer die over de heuvels van Skane, door de skaren langs de Oostzee, over de groote meren en de Göta-alv zijn weg zal zoeken naar Zweden's tweede stad, naar het nijvere, rumoerige Gö- teborg? Om kwart voor tien druk ik kapitein Knaage van de „Juno" de hand. En om tien uur loeit de stoomfluit. De trossen worden losgemaakt, rap klauteren de matrozen aan j boord en langzaam maakt de boot zich vrij van Riddarholmen waar de geweldige ronde bouwsels van Wrangel's Paleis gloeien in 't I licht van de hooge zon. Fijn piekt een kerk- toren er boven uit. Maar rechts spiegelt het bruinrood van het stadhuis in 't water. Het stadhuis, dat stoer is èn bekoorlijk door zijn kloeken vorm, zijn fijne bogengalerij, zijn massieven toren, zijn j sierlijke torentje op den Zuidgevel. Het j fSlijdt achter ons weg, blijft het stadsbeeld beheerschen en pas als een donker eilandje van kale rots en fulpen dennen zich ervoor schuift, wend je je blik naar de groene j oevers, waar warm-roode zomerhuisjes I tusschen wuivende takken schemeren, waar I aan het water jongens zwemmen of zich drogen laten in de zon. Je geniet van die I kleine rekels met him bruine lijven, van hun spel in 't koele water, waar ze glinsterend uit opduiken. Volle kracht gaat het voort, buigend om eilandjes heen. Blanke meeuwen wieken ach ter en om de boot, vallen neer in 't witte zog. Het water vernauwt zich, een rotswand rijst nevens ons op, dan wordt weer wijd de blik over het meer dat, omkranst door boschbe- groeide oevers van een zeldzame schoon heid is. Een roeibootje danst op onze deining, vis- schers wuiven even met de hand, een snelle motorboot, de kop geheven uit het water suist langs. En overal aan den oever zijn steigers en paden slingeren daar weg tus schen de dennen naar verborgen landhuis jes, want iedere Stockholmer die het eenigs- zins doen kan, woont in den korten zomer buiten, in de bosschen bij het water. En zoo loopen we tegen tweeën even bij Södertalje aan, waar kleine jongens de Plaatselijke specialiteit: Södertaljes kringlor, 'n soort krakelingen, aan den man trachten te brengen. Mooi ligt het stadje met zijn fa brieken tusschen de opglooiende hellingen, en over de hooge brug, die we weldra pas- seeren davert een trein. 'n Kort recht stuk kanaal geeft even tijd - - HjBUjl «s7*. <- Ochtendnevels hangen over 't opaal glan zend Roxen-meer, roeidoos staat het zwaar geboomte langs den oever, waar als een trap de sluizen stijgen tegen de helling op. Het zijn er vijftien, vijftien lange bassins waar de „Juno" precies in past, zestien stel deuren die een voor een opengedraaid moeten worden Tusschen gouden havervelden buigt een weg de landen in, langs een boerenhoeve waar de koeien nu gemolken worden, door welig klaverland waarin de maaiers hun zei sen slaan. Ik ga tusschen heggen door die geuren van den vollen kamperfoeliebloei, bont zijn de bermen met blauwe klokjes en gele boerenwormkruiden. Arbeiders fietsen naar de fabrieken van Linköping. Maar ver der is het stil. Over een heuvel voert de weg naar het blanke kloosterkerkje van Vreta dat in zijn hof ligt onder hooge boomen. Er omheen zijn lage muurtjes, resten van het vroegere klooster. En tusschen de steenen. tegen de muren van het kerkje, langs de paden bloeien riddersporen en akeleien, sedums en klokjes bloeit het in ongebreidelde pracht terwijl rond de pergola's roode rozen gloeien Je behoort als toerist feitelijk de graven van koningen en landheeren onder de witte gewelven van het stille kerkje te bekijken. Maar over heuvel en dal lacht de zon, dauw parels schitteren in 't ruigt langs den weg en het is een vreugde, zoo wat te slenteren langs kronkelende paadjes naar het kanaal, waar de boot nog in de sluizen zit. Na het ontbijt varen we door. Tusschen de forsche kastan jes op den oever openen zich wonderlijke ta- fereelen van het mooie heuvelige land, van verre havervelden die naar den horizon toe- glooien met hier en daar zoo'n laag, rood bruin huis er tusschen. Rustig gaat het schip zijn gang, je luiert genoegelijk aan dek, geniet van het „smör- I11 de berkenbosschen van Forsvik. gasbord". het Zweedsche „koffiedrinken", waarbij je van een tafel met twintig, dertig schalen allerlei kiest, vleesch, haring, kaas, brood, zalm-, huzaren-, komkommer-, ha ringsla. Het is een genot zoo te reizen op deze kleine boot, langzaam het land aan je te zien voorbijtrekken, de Zweedsche heu vels en bosschen, de dorpen en velden langs te gaan. Van Motala gaat het op volle kracht naar Vadstena aan het Wetiermeer, waar het ha ventje bekoorlijk tusschen twee begroeide dammen ligt. En het lage land langs den oever met zijn rietzoom en zijn schot- wilgen doet sterk aan Holland denken. Maar het kasteel met zijn zware ronde hoektorens zijn formidabele muren, zijn groote binnen plaats is typisch Zweedsch. Een kasteel zoo als er meer liggen in het wijde land van Zweden, met zijn vele resten die getuigen van 'n groot verleden. Tehwijl de lucht betrekt en regenvlagen over het meer slaan, steken we over. Een tijd lang zie je slechts grauwe lucht en grauw water, maar dan doemt Karlsborg op, gaan we tenslotte het oudste stuk van het kanaal in. Want meer dan honderd jaren geleden stond hier in de berkenbosschen van Forsvik de houten hut waarin graaf -Platen zijn teekeningen maakte, zijn plannen ontwierp voor het bouwen van t kanaal dat Skage rak met Oostzee verbinden zou. De eerste sluis werd er gebouwd, 91 meter boven de zee, op 't hoogste punt begon men het ka naal. Dicht staan de boomen aan den oever, de toppen nijgen naar elkaar en 't is alsof de „Juno" door een laan glijdt. Soms wijkt het bosch vaneen en liggen door een moeras vol riet en biezen de beide dammen van graniet, die op een enkele plaats zoo nauw het kanaal insluiten, dat de boot niet op zijn roer een bocht kan maken, maar aan uitge brachte trossen zich er door moet werken. Het schoone meer Viken, smal en lang wordt gepasseerd en als we het volgend'; stuk kanaal, dat voor een groot deel in de rotsen is uitgehouwen, inglijden, dan spelen de laatste zonnestralen onder goud-omrande wolkgevaarten door tusschen het teere loof der blanke berken. En dien nacht, terwijl de maan groot rijst boven de slapende landen, waarover nevel sluiers hangen, zakken we telkens weer door sluizen de laagte in. Bewonderend sta ik op de brug te kijken naar den kapitein, naar de matrozen op de plecht, die de „Juno" zon der veel moeite door de heel nauwe sluis- openingen weten te krijgen. Het zoeklicht beschijnt het water en de oevers, die als een prachtig decor zijn. Den derden dag straalt de zon over het breede Wener-meer, op twee na het grootste meer in Europa. In 't Noorden staan bergen blauw tegen de lucht, in 't Zuiden liggen de vlakten van Westergotland. Bij Vaners- borg varen we het kanaal weer in, nog vier kilometer en dan stoomt de boot op volle kracht over de Göta-alv naar Trollhattan. Dat is een van de weinige Zweedsche plaatsen die je uit je schooljaren nog kent en zoo goed als Vreta-Klooster en Vadstena ver rassingen zijn, je boeien door hun prachtige ligging tusschen de velden of aan het water, zoo bitter valt Trollhattan tegen. De water vallen hebben veel weg van een groote stroomversnelling en het dondert en raast daar langs den steil oploopenden rotswand van je welste. Een paadje leidt langs strui ken en rotsblokken naar beneden, schuim wolkt er op en onder je zie je 't wielende water voortstroomen naar de breede alv. Terzij ligt een groote hal: het waterkracht- station met suizende dynamo's en gonzende turbines, 170.000 paardekracht gaan naar ae fabrieken van het stadje en den heelen verren omtrek. Langs een paadje tusschen wuivende dennen kom je bij de machtige sluizen waar de „Juno" geschut wordt. En dien middag stoomt de boot voort tus schen groene oevers die opglooien na.ar verre heuvelruggen. Wijd gestrekt zijn de graan- landen, hier pronkt een wit kerkje tusschen zware boomen, daar ligt een groote boeren hoeve met staljen en schuren en weiden. Door de schoone landouwen slingert de alv zich. rechts ligt op een heuvelkam de zware middeleeuwsche burcht. Bohus en dan doemen tegen den avond de kranen en torens van Göteborg op, waar schepen gemeerd liggen uit alle landen ter wereld, waar de handel bloeit, waar veel nog herinnert aan de Hollanders die de oude stad aan de oevers van de Göta-alv bouwden met grachten en trapgevel-huisjes. En ae „Juno" blijft er liggen aan de kade met zijn knusse salonnetjes, zijn vriende lijk personeel, zijn breede dek, en den vol genden dag zal hij weer keeren naar Stock holm, weer vol toeristen, om hen weer te laten genieten van deze reis. Het is gemak kelijk te begrijpen waarom de booten van de Angfartygs-akiiebolaget „Göta-kanal", de eenige maatschappij die den dienst Stock- holm-Göteborg onderhoudt, altijd vol zijn. Want het is een eenig genot zóó, luierend, rustig te zwerven door de scheren, over de heuvelen, door de berkenbosschen, over de groote meren, door het wonderlijk-mooie heerlijke Zweedsche land. C. G. B. De herinneringen van een prinses. De zonen van den Sultan. Door Prinses MEDIJDJÉ MUSTAFA schoondochter van den overleden Sultan Ahdul Hamud. Mijn moeder was nog een jong meisje, toen zij toegang verkreeg tot het hof van de moeder van Abdul Hamid. Men leefde daar toen nog zoo Orthodox-Turksch als maar mogelijk was. Doch toen Abdul Hamid, die een moderne opvoeding had gekregen, den troon besteeg, trok zijn moeder zich uit het nieuwe hofleven terug. Zij was niet erg inge nomen met de nieuwe maatregelen. De vorige Sultans hadden in de paleizen Besiktas en Beglerberg gewoond, doch Abdul Hamid stichtte het fantastisch mooie Yildiz paleis. De sporen van de Turksche dogmatiek waren hier zoek, nadat de monarch zich had doen omringen door Europeesche elegance en comfort. Het paleis was met buitengewoon veel smaak ingericht: zoo goed als alles wat verfijnd was en artistiek in dien tijd. vond hier een plaats. Er was zelfs een tooneelzaal, zoodat de vorst, als hij zich wilde doen amu seeren, niet verplicht was het paleis te ver laten. Natuurlijk traden in het Yildiz paleis de beste troepen op. Toch kan <nen niet zeg gen, dat Abdul Hamid de Heilige Wetten der Koran geweld aandeed, vooral ten op zichte van de vrouwen nam hij die zeer streng in acht, Zorgvuldig waakte hij er voor, dat vreemdelingen nimmer de plaats waar de vorstelijke vrouwen in afzondering leefden, betraden. De Sultan hield zeer veel van mu ziek. Niet van Turksche-, doch van Italiaan- sche, en vooral voor It-aliaansche zangeressen en zangers had hij een zwak. Als een Ita- liaansch operagezelschap Stamboel aandeed, dan kon men er zeker van zijn, dat Abdul Hamid grootsch-opgezette privé vertoonin gen voor het gansche hof arrangeerde. Zelfs de vorstelijke vrouwen waren daarbij tegen woordig. Verborgen weliswaar, in speciaal daarvoor gebouwde loges, loges die afgeslo ten waren, en zoo waren opgericht dat de inzittenden konden zien. zonder gezien te worden. Achter deze loges had de harem plaats genomen. Bij die gelegenheden was niet alleen de geheele familie van den Sultan aanwezig, doch behalve de hoogwaardigheids- bekleeders van het hof. de vertegenwoordi gers der buitenlandsche legaties. Abdul Hamid was zoo'n groot bewonderaar van de muziek, dat hij al zijn kinderen een muzikale opleiding deed genieten. Het is dan ook een feit dat ieder van zijn zonen, een zekere virtuositeit bereikte, op een bepaald instrument. Het hofleven was inderdaad grootsch en prachtig. De recepties en feestelijke maaltij den deden waarlijk niet onder in grandeur voor Westersche feesten. Eén ding ontbrak echter aan Sultan Abdul Hamid's feesten: dames werden er niet toegelaten. Des sultan's keuken was uitnemend. Fran- sche koks voerden er het bewind over. en de kelders van het Yildiz paleis waren gevuld met de oudste en beste wijnen van de wereld. Alleen aan vreemdelingen, die het paleis be zochten. viel de groote eer te beurt, van deze wijnen te mogen proeven, want de Sultan en de zijnen raakten het druivensap nim mer aan. omdat de Koran het gebruik van dergelijke dranken verbiedt. Als een aardie staaltje van stijl en hoffelijkheid zij echter vermeld, dat Abdul Hamid steeds een gevul de kelk bij zich had staan. Hij bracht deze wel aan de lippen, doch dronk er nimmer uit. Ik vertelde reeds dat de oude Sultana het moderne hofleven ontsnapt was. Zij trok zich terug, aan de overzijde van den Bosporus, in het prachtige Pera. Daar, in haar eigen pa leis. sleet zij haar laatste dagen volgens de oeroude principes en dogma's van haar ge loof. Zij bewaarde het oude decorum. In haar werd nog eens het vroegere leven der Sultans belichaamd. De heilige onaantastbaarheid van haar particuliere leven, wist zij te hand haven. en nimmer werd een vreemde diplo maat tot haar toegelaten. Sultan Abdul Hamid had zeven zonen. Hij gaf hen allen een moderne opvoeding. Ieder van hen werd een speciale wetenschap bij gebracht. Zij hadden afgescheiden studeer vertrekken in het paleis, doch genoten een gemeenschappelijke opleiding in de scholen van het Serail. De beroemdste professoren gaven hier les. daaronder waren verscheide ne geleerden van vreemde nationaliteit. De koran gold echter als basis voor het onder wijs. De sulten kende groote waarde toe aan de krijgswetenschappen, doch hij lette er op, dat zijn kinderen voldoende begrip werd bij gebracht, van de waarde der schoone kun sten. Zijn oudste zoon, Melimed Selim. was spe cialist in de letteren. Hij kende de wereld literatuur zeer goed. Mijn echtgenoot. Abdul Kadir, de tweede zoon van den Sultan, blinkt uit in muziek, ik kan van hem getuigen dat hij een eerste klas musicus is. Ahmed de derde zoon wijdde zich aan de schilderkunst. Burhaneddin is een voortreffelijk pianist. Deze jongen had zeer veel talent. Later bleek echter dat hij zeer zwak van gezondheid was. Ten overvloede zij nog vermeld, dat Ahmed een goed cavalerist was, Burhaneddin zeilde en Abdul Rahim vertrok naar Duitschland, om daar de militaire organisatie te bestudee- ren. De zonen van den Sultan huwden op jeug digen leeftijd, doch hun huwelijken misluk ten bijna alle. Zij scheidden en trouwden opnieuw. De resultaten waren echter niet veel beter. 400.000 GRADEN CELSIUS. Elk jaar worden op de aarde 1000 millioen K.G. kolen te voorschijn gebracht om aan de behoefte aan kunstmatige warmte van den mensch te voldoen. De hoeveelheid energie, welke deze hoeveelheid kolen be vat, straalt ons de zon in 3 minuten en 12 seconden als warmte tegemoet. Als een geweldige gloeiende gasbal. welke massa het 330.000 voudige van de aardmassa bedraagt, staat de zon in het midden van ons pla netenstelsel. Haar hoogste temperatuur be draagt naar de nieuwste metingen onge veer 5700 graden Celsius. Dat is, in verge lijking met verhoudingen op de aarde een geweldige temperatuur, dubbel zoo hoog als de kortgeleden, met technische middelen be reikte hooge temperatuur. Eerst eenige jaren geleden is het den professor aan de universiteit te Breslau, dr. Lummer gelukt, temperaturen van 5000 graden te bereiken, door dien hij een electrische booglamp on der den druk van 25 atmosfeeren liet bran den. Hoe hoog, naar aardsche verhoudingen temperaturen van 5 tot 6000 graden ook zijn, de sterren- en natuurkundigen rekenen met andere getallen. Voor hen behoort de zon met haar 5700 graad tot de koude hemellichamen, koud in verhouding met talrijke sterren, die temperaturen van 20.000 tot 30.000, ja zelfs 50.000 graden heb ben. Tot voor kort geloofde men dat bij 50.000 graden, zooals de ster Gamma in het beeld van Casseopea aanwijst, de hoogste graad is bereikt. Nu is door den astronoom Prof. Rosen berg in het sterrenbeeld „Pegasus" een ster ontdekt, waarvan de temperatuur 400.000 graden zou bedragen. Wij kunnen ons geen voorstelling maken van een dergelijke tem peratuur evenmin van den toestand waarin zich zulk een ster bevindt. Maar aan het feit, dat in het wereldruim temperaturen van 400.000 graden zijn, kan niet worden getwijfeld, want de vaststelling berust niet op vage schattingen, doch op nauwkeurige metingen. Groot Lijn in Californië de tegenstellingen, waar eens de Indianen woonden zijn nu steden met wolkenkrabbersen de roodhuiden moesten naar de nationale parken wijken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 13