DE PALLES OF DE PIEZ.
H. D. VERTELLING
m w®©©yMi KJkmi
BIOGRAPHIEEN IN
EEN NOTEDOP
UIT HET LAND VAN DEN DOLLAR.
Ik stap in Scheveningen op lijn 8. Het is
hier tegenwoordig je ware Cosmopolis,
Franschen, Engelschen, Duitschers. Japan
ners. Wij gewone Nederlanders verdwijnen er
onder. En bijna allen hebben ze paperas
sen in hun uitpuilenden binnenzak, dan wel
ze halen bloknootjes te voorschijn en begin
nen te cijferen. We zitten in het centrum van
den koehandel, loven en bieden, tawar sadja!
Naast me zit 'n matrone met twee schatten,
die mijn pantalonnetje met zandschopjes be
werken en met rood-wit-blauwe emmertjes
zwaaien. Ik maak me wat kleiner en berust.
Over me zit 'n volbloed. Lange kakement
bouwsels, helder-blauwe oogen, zilvergrijs
kort haar op z'n smallen, gedistingeerden kop
en 'n stevig gebit, waarin 'n pijp hangt. De
pijp is uit, volgens de voorschriften. Een ty
pische Brit, zelfs z'n grijsgeruite pak en ste
vige schoenen zijn Engelsch. Aan mijn lin
kerzijde 'n landgenoot, ondefinieerbaar van
beroep, geen werkman, geen aankomend
klerk, geen electricien, maar daar zoowat
tusschen in.
We komen in de buurt van het Vredes
paleis en dan begint mijn buurman z'n con
versatie.
„Dat is de palles of de piez!" zegt hij, wijst
op de nuttige instelling.
„O! I sec", antwoordt de Engelschman;
kijkt er even naar.
„Yes. Dat Is ons pallas of de piez". gaat de
ander door, en tikt even met z'n wijsvinger
op z'n frontje.
„M", zegt de overbuur. Knikt even van ja.
„Voor de conferens zeker?" is de tweede
aanval.
„M", zegt de overbuur.
„Fijn", lanceert m'n buurman, wijst op de
blauwe klare lucht, „fijn in de Heek, hauw
doejedoe?"
O I'm allright, thank you", is het beleefde
antwoord, waarin 'n vermakelijke portie ver
wondering verscholen ligt, over deze buiten
gewone belangstelling.
Dan zucht m'n buurman 'n paar keer heel
diep, fronst het voorhoofd, zet z'n hoed af,
harkt 'n paar malen door z'n haardos. Maar
z'n Engelsch schijnt op. Eindelijk hervat hij,
als de tram weer de halte verlaat: ,,Jes, dat
is nou ons palles of de piez, fijn hè?"
„Very fine indeed", zegt de man aan de
overzij.
„Tja", herneemt m'n causante landgenoot,
gooit op eens het roer om en vervolgt in z'n
moedertaal: „Dat heeft 'n slordige duit ge
kost; reken maar, da's 'n kedootje van Kar-
negie, 'n reuzeklodder van 'n kei. U verstaat
me wel, hè?"
„M", zegt de aangesprokene. „Yes: from
Carnêgie, Yes-Yes".
„Nou dan", vervolgt de praatgrage Cicerone
„dan kenne me praten. Da's nou een van de
mooiste dingen, die d'r bestaan, da' wil zeg
gen, zoo dink ik d'r over, hoor!"
„Tja, azze der nou kwisties binnen en,
da weet u net zoo goed als ik. kwisties bin
nen d'r altijd, binnen d'r geen kwisties dan
gane ze heen en ze malce kwisties, want van
't één komp 't ander, niet? En dan hebben
ze d'r lui zin en dan trekke ze de lat. Waar
of niet? Zeg u nou zelf?"
Hij was naar voren geschoven, bleef den
ander vragend aankijken.
„M", zei de overbuur, knikte 'n paar maal
bevestigend.
„Nou goed, maar Karnegie die dacht: daar
gane me 'n stokkie voor steken en liever
vandaag dan morrege dacht-ie; 't mot ver-
tikkeme uit weze met die oorlogen om niks
en niemendal. En wat deod-ie? Hij liet 'r
geen gras over groeien óók niet want zóó
is tie wel; hij is hein gegaan en hij heef z'n
portemenée 's omgekeerd en jawel hoor, d'r
zat nog meziek in. Want réken maar, Sur, hij
heb ze! En zoo as-ie d'r zat, schrijft-ie 'n
sjekkie met '11 keu de Paris van nullen, waar
je akelig van zou worden en hij stuurt 't re
gelrecht naar de Koningin met 'n briefje d'r
bai: Hier heit u de kakkecijnse, bouw maar
raak en is 't op, danja, dan spreike we
nog wel effen mè mekaar. Maar nou motten
jullie 'n tikkie poot-an spelen. Wat 'r van
komt is voor mijn! Want, waar of niet? time
is monnie!"
„Quite right", zegt de Engelsche meneer.
„Nou goed. En toen hebben we 'n profes
sor uit Delft midden uit z'n klas weggehaald
een van der Steur en die heeft 't gebouwd.
De een gaf het hek en de ander den toren
en 'n derde 't marmer en zoo hebben ze d'r
allemaal wat an gegeven, omrede astat het
internationaal most zijn".
„M'm!" knikte bijvallende het auditorium.
„Ons 'n biet; eerst mosten d'r twee torens
op. maar toen kwam er kif, want ze waren
door de centen heen sal je óók wel 's ge
beuren, ouwe jongen zegt hij en geeft
'n jovialen klap op de onberispelijk gevou
wen pantalon, zendt 'n kameraadschappelij-
ken lach en 'n geweldig knipoog naar de
overzij.
De Engelsche meneer ontbloot eveneens z'n
sterke paardegebit en de verteller gaat
door:
„Maar ze hebben gedach zooveul gelaik as
eige. En omrede de pitten op waren, hebbe
ze d'r één toren afgedaan. Wie doet je wat?
Klaar was Kees en dat kan 'k je wel zeggen:
de muren waren nog nie droog, of ze binnen
an 't werk gegaan. En toen hebben alle vol
ken bij mekaar vergaderd en 'n president be
noemd. First class, Sir, wad joe kol; de right
man in de right place!
„Of course!" zei de luisterende partij en
knikte weer 's vrindelijk.
„Nou Ja en nou loopt 't zaakie as gesmeerd.
Ik seg nies, maar daar neem ik nou me pet
voor af. Wat u?"
„M'm", zei de lange Brit. „I see!" En mijn
landgenoot ontvouwde zijn zienswijze verder:
„Kijk zie Je, as 't 'r nou vroeger met per
missie wat an de knikker was, dan trokke
ze d'r op los, om de vuilste kleinigheden trok
ken ze d'r op los. Niet dat 't volk tegen volk
ging. Nee hoor! Och lieve help nee, maar dat
benne die gróóte bankiers van de hoote vo-
lée, dat benne de smeerkeezen, die de oorlo
gen voor mekaar boksen. Zóó zit de zaak.
Maar da's nou aardig aan 't luwen! Daar hei
je nou die kwistie tusschen die Polen en de
Duisers, die wouen allebei op de Oder varen.
Je blijft er af, zeggen de Polen, je momme
niet boven op me dobber inlegge. Nei zeggen
de Moffen weer, je blijf met je kauwe druk-
kie uit me straatje. Nou, dat spreikt, 'n hei
bel van je welste. Wat had je nou vroeger
gehad? Oorlog natuurlijk om 'n onnoozel vo
rentje of waar 't dan om ging, maar nou?
Niks gedaan hoor, allebei voor meheertje
Is tie effen fijn, hè?"
„M'm", zegt de geduldige aan de overzij.
„Ja en nou nóg mooier, da's nou nèt pas
gebeurd, die Franschen krijgen keet om 'n
plekkie bij Genève met dat petieterige kleine
Zwitserland. Ho! Stop even, laat je groot-
maréchals maar op zolder. Wie krijgt er ge
lijk Sir? Da petieterige Zwitserland krijgt
gelijk Sir! Kwam daar nou 's om, toen u en
ik nog kleine jongens waren! En de spreker
harkte z'n haar bij en stond op.
„Good bij Sir, Ajuus, "ik mot d'r af", zegt
m'n buurman linies en stapt er aan het Spui
uit.
„Do you understand Dutch?" vraag ik den
vreemdeling.
„Not a word Sir", was het vroolijke ant
woord.
PIM PERNEL.
Zij: En leest u veel?
Hij: Ja, heel veel.
Zij: Wat al zoo?
Hij: Nou, meest wegwijzers.
Loopjongens.
(Passing Shcw.T
door
HASSE ZETTERSTRÖM.
Ik had een loopjongen noodig en adver
teerde. Des morgens kwam de eerste. Hij
was klein, blond en zag er goedhartig uit.
Ik keek hem ernstig aam en zeide:
„Voor we verder praten, kun je iets voor
mij doen. Ga eens even het „Aankondigings
blad' van gisteren halen. Hier heb je vijf
tien Oere".
Het duurde vijf minuten, toen was de
jongen er weer, gaf mij een krant en zeide
beleefd
„Alstublieft!"
Het was het nummer van denzelfden
dag, niet dat van den vorigen, zooals ik
gevraagd had. Ik maakte hem daarop attent
en hij antwoordde:
„Ik dacht, dat het het nummer van van
daag moest zijn".
„Je bent voor mij niet geschikt", zeide
ik. „Je let niet op. Je rent er maar op
los, zonder na te denken. Zooiets kunnen
wij hier niet gebruiken".
Het duurde een half uur, toen stond er
een andere jongen voor mij. Hij was lang
en schraal en zag er intelligent uit. Ik gaf
hem vijftien Oere en vroeg hem, het „Aan
kondigingsblad" van gisteren te (halen.
Hij nam het geld, en ik wacht vandaag
nog op zijn terugkomst. Zeker is hij in het
drukke verkeer omgekomen. Hij is op het
veld van eer gesneuveld. Vrede zijn nage
dachtenis!
De volgende jongen was klein, donker en
zag er energiek uit. Hij kreeg vijftien Oere
en dezelfde opdracht als de anderen.
Ik keek door het raam en zag hem de
poort uitgaan en een sigarenwinkel binnen
stappen. Hij kwam er onmiddellijk weer
uit, zette zijn weg voort en liet zich neer
op een bank in het plantsoen. Daar haalde
hij de krant te voorschijn en begon te
lezen.
Ik rekende uit, dat het de sportpagina
was, die hij las. Na twee-en-twintig minuten
stond hij op en kwam met de krant regel
recht bij mij.
Dat heeft een beetje lang geduurd", zeide
ik.
„Ja, ik moest zooveel winkels binnengaan
eer ik het blad kreeg. Het was overal uit
verkocht".
„Zeg eens", zeide ik, „hoe denk je eigen
lijk over Harry Persson?"
„Harry heeft een voortreffelijke techniek,
gepaard met groote lichamelijke kracht en
vastberadenheid. Hij zal stellig binnen niet
te langen tijd tot Europa's favorieten ge
rekend kunnen worden. Zonder twijfel moet
men van oordeel zijn
„Dank je, beste jongen, ik geloof, dat je
liever moet probeeren, een aanstelling bij
een sportblad te krijgen, als redacteur".
Het duurde een uur, toen stond de vierde
jongen in mijn kamer. Zijn type was meer
meisjesachtig, schuchter en gereserveerd. Je
was bijna angstig, hem lastig te vallen. Hij
kreeg echter dezelfde opdracht als de an
deren. Hij ging en kwam na een kwartier
met het „Humoristisch Blad" terug, het
nummer van - gisteren, heel juist.
„Het moest toch het „Aankondigingsblad"
zijn," zeide ik vriendelijk, „maar voor het
overige is alles goéd".
„Ach, zoo", zeide de jongen, .moest het
het „Aankondigingsblad" wezen. Het kwam
mij voor, dat u „Humoristisch Blad" had
gezegd, dat hebben wij thuis ook".
Ik dacht een oogenblik na en toen wist
ik, waarom hij zoo lang was weggebleven.
Hij was thuis geweest, om het blad te
halen.
„Jij bent niet geschikt voor mij", zeide
ik. „Ik kan niet op je vertrouwen".
Hij zweeg een oogenblik en toen zeide
hij:
„Ik krijg tooh iets voor de boodschap?"
„Je hebt gelijk. Je moet niets voor niets
doen. Hier heb je tien Oere. Met de vijftien
die je al hebt gekregen, maakt dat vijf-en-
twintig, en dat is voldoende. Goeden dag".
Ik ging heen om koffie te drinken en
toen ik terugkwam, stond jongen nummer
vijf er en wachtte. Een kleine jongen, met
pientere, lichte oogen. Boog beleefd en
zeide, dat hij voor de vacante positie kwam.
„Goed", zeide ik, „wil je zoo goed zijn
en het „Aankondigingsblad" van gisteren
halen? Hier heb je vijftien Oere."
„Alstublieft", zeide de jongen, haalde het
blad uit zijn zak en gaf het mij.
„Heb je het al bij je? Hoe komt dat?"
„Ja", zeide hij en keek mij recht in het
gezicht, „ik ben de andere jongens tegenge
komen, die hier geweest zijn en die hebben
mij gezegd wat u wilt en daarom was het,
dacht ik, maar het beste, het dadelijk mee
te nemen".
Die kreeg de functie en hij Is nu sedert
een volle week hier. Het is mij echter op
gevallen, dat wij elkaar met wederkeerig
wantrouwen gadeslaan. Hij doet zijn op
drachten behoorlijk, zij het ook naar het
schijnt eerst na innerlijken tweestrijd. Hij
vertrouwt mij niet meer dan noodzakelijk
(Nadruk verboden; auteursrecht
voorbehouden).
„De meisjes van tegenwoordig zegt een
novellist zijn niet precies wat zij twintig
jaar geleden waren".
Inderdaad sommige van haar zijn 10
jaar ouder.
Een bekend schrijver zegt dat het hem
leed doet dat de gevangenissen vol zijn van
dikwijls talentrijke menschen.
Maar hij kan zich toch op de wacht-lijst
laten inschrijven?
„Ik kan U deze kersroode jurk werkelijk
aanbevelen. Het staat u schitterend bij uw
bleeke teint."
„Ja maar ik ben niet altijd bleek. Ik ben
alleen maar zoo geschrokken van den prijs."
Hij: „Alweer een nieuwe hoed! Waar moet
ik het geld vandaan halen."
Zij: „Ik ben je vrouw en niet je financiëele
raadsman".
Professor: „Welke is één der grootste che
mische overwinningen van den laatsten tijd?"
Student: „Blonde haren."
„Dokter, Ik ben zoo vreeselijk bang voor
een schijndood."
„Maakt u zich niet ongerust. Als ik u be
handel kan zoo iets niet voorkomen."
Vader: „Baby, zeg eens pappa, zeg pappa
zeg pt-pa-pa-".
Moeder: „Baby, zeg eens mama, zeg mam
ma, zeg ma-ma-ma-".
Baby: „P-P-P-Pam!"
Onlangs werd een man gearresteerd wegens
openbare dronkenschap en luidruchtigheid.
Als excuus voerde hij aan dat zijn vrouw
dien morgen van hem was weggeloopen.
Alles goed en wel, maar dit feit had hij
toch wel netter kunnen vieren.
Eenige plus-fours pakken werden onlangs
gestolen uit een confectie-winkel-
Nu zijn het waarschijnlijk minus fours.
„Verhuizen is een vervelend ding", zegt
een schrijfster.
Doch men zou zijn taak toch aanzienlijk
verlichten, als men eerst eens alles terug
bracht, wat men van de buren geleend had.
dam op initiatief van Plancius, die den weg
om Nova Zembla heen zou zoeken, en die
na een verkenning in de Noordelijke IJszee
behouden terug keerde. De tweede was de
expeditie van 1595, die eveneens op ijs
stuitte. De derde tenslotte is de beroemde
tocht van Heemskerk, Barents en Rijp,
waarbij onze stuurman den dood vond. Op
den eersten tocht was Barents stuurman,
stond hij onder den superintendent Corn.
Cornelisz. Nay, maar was baas op zijn eigen
schip, het Amsterdamsche. Hij was de we
tenschappelijke leider eigenlijk. Op de
tweede reis had Barents een hoogere positie,
en op de derde reis was die nog hooger, hij
kan als leider van den tocht beschouwd
worden. Wel zegt Tollens „De schrandere
Barents zelf zal Heemskerk's roer bestie
ren", maar in werkelijkheid was Jacob van
Heemskerk de schipper, die onder Barents
stond. Tollens, die in zijn „Overwintering
op Nova Zembla" het verhaal van Gerrit de
Vee\ gevolgd heeft, laat Barents reeds ster
ven in het Behouden Huls, dit is niet juist,
„hun toevlucht in den nood, hun aller
vriend en raad" overleed eerst op de terug
reis.
Van Barents geschriften zijn behalve het
in het Behouden Huis gevonden „cedelken"
eenige journalen bewaard gebleven en een
vertaling van een oorspronkelijke Noorsche
verhandeling uit het Hoogduitsch. Als een
posthuum werk verscheen van hem in 1598
een kaart van de Poolstreken, die van
groote documentaire waarde is.
Een „Willem Barentshuisje" op Terschel
ling is een herinnering aan den geleerden
zeeman. Het poolschip „Willem Barents"
onderzocht van 18781884 de zeeën tusschen
Spitsbergen en Nova Zembla, waaronder de
„Barents-Zee" den naam van den kloeken
man bewaart.
WILLEM BARENTS.
1597.
De aandacht van het nageslacht valt op
Willem Barents door de kloeke ondernemin
gen van 1594 en volgende jaren, de pogingen
om de Noordoostelijke doorvaart te vin
den, waarvan de laatste het bekende nood
lottig gevolg had van de Overwintering op
Nova Zembla. Van voor dien tijd weten wij
weinig van Earents. Hij moet op Terschel
ling geboren zijn, maar wanneer is niet te
zeggen. Omdat, hij een weduwe met vijf kin
deren naliet neemt men aan, dat hij toen
hij op Nova Zembla overleed ongeveer 40
jaar is geweest. Zijn tijdgenooten echter
kenden hem als een „seer ervaren ende be
dreven Man in de const vande Zeevaart",
zooals Jan Huyghen van Linschoten zegt,
Vooral als kartoloog kende men hem. Hij
was „van syne kintsche daghen aen altijt
gheneghen gheweest, omme nae alle syn
vermoghen de Landen die hy bewandelde
ofte beseylde, Caertsghewyse met den om
loopenden Zeen, Wateren ende Streckinghen
af tc beelden". Als Kartologische uitgave is
van hem bekend een „Caertboeck", dat als
vervolg van vroeger verschenen Caert-
boecken beschouwd kan worden, inzonder
heid op den „SDieghel" van Lucas Jansz,
Waghenaer. Het heet „Nieuwe Beschry-
vinghe ende Caertboeck van de Middel-
landtsehe Zee" en is verschenen in 1595 bij
Cornelis Claesz „op het Water" te Amster
dam. Het is opgedragen aan de Staten en
den Stadhouder, eerstgenoemden verleenden
er bij resolutie van 19 Mei 1594 octrooi op,
In zijn opdracht zegt Barents: „Ik heb myne
afteyekeninghen eyndelicken en tot der
ghemeyner zeevaerts nuttigheydt ende
voorderinghe in druck laten brenghen". Dit
nauwkeurig kart-ologisch werk doet ons ver
onderstellen, dat Barents op een vrij hooge
trap van ontwikkeling stond, dat hij zelfs
Latijn kende, al heeft hij natuurlijk zijn hel
pers en medewerkers gehad, waaronder
waarschijnlijk in de eerste plaats de geleer
de geograaf Petrus Plancius. Barents moet
die ontwikkeling verkregen hebben door
eigen ervaring en eigen oefening. Zelfs als
graveur moet Barents zijn opgetreden. Er
is van hem een kopergravure bekend, voor
stellende een geheel opgetuigd zeilend schip.
Hij heeft die gravure onderteekend „Guiliel-
mus Barentsoen delinaevit 1594". Hieruit
blijkt-, dat Barents zijn naam op vele ver-'
schillende wijzen geschreven heeft. In de op
dracht van het Caertboeck teekent hij Wil
lem Barentszoon, onder de kaarten zet hij
bovengenoemde signatuur, het laatste do
cument tenslotte, dat wij van hem bezitten,
he': in het „Behouden Huis" op Nova Zembla
terug gevonden „cedelken", is geteekend
Wyilem Barents. Na de ontdekking van dit
document door den Engelschen reiziger
Charles Gardiner in 1876 heeft men alge
meen de laatste schrijfwijze gevolgd, hoe
wel later daarvan ook weer afgeweken is.
Omtrent de beeltenis van Barents valt
evenmin veel met zekerheid te zeggen. Een
miniatuur-portret van hem komt voor op
een allegorische prent van 1613, '14 of '15,
die zeer zeldzaam is, tusschen de portretten
van andere ontdekkingsreizigers. Dat het
naar het leven geteekend is, wordt wel aan
genomen, maar staat toch niet vast.
Willem Barents nam deel aan drie groots
expedities naar het Noorden. De eerste was
die van 1594, uitgerust door de stad Amster-
(Zi-e het slot hiernaast).
(Speciale correspondentie).
(Dienst van de United Telegraph).
De krantenjongen en zijn club. De Boys-Club.
Professoraal snobisme. Opleiding van detectiven.
Een dissertatie over bordenwasschen. Niet al goud,
dat blinkt.
NEW-YORK, Augustus.
De Amerikaansche mülionnalr-sprookjes
beginnen meestal zoo: er was eens een kran
tenjongen. De carrière van een millionnair
wordt niet als achttienicaraats Amerikaansch
beschouwd, indien hij niet in de onderste
regionen van het straatleven is begonnen en
als krantenjongen den harden leer- en leer
lingentijd heeft doorgemaakt. Iedere News
boy draagt ook heden ten dage nog den
maarschalkstaf van den millionnair in zijn
ransel, al zit er ook niets anders in, alleen
is de concurrentie wat groot, niet alleen onder
de millionnairs, maar ook onder de kranten
jongens. Er is wel nooit een telling gehouden
van de in de Vereenigde Staten levende en
actief werkende krantenjongns, maar uit het
feit alleen, dat de oude Quakerstad alleen
in het bezit is van 4000 verbreiders van ..ver
dichtsel en waarheid", die zich heesch
scheeuwen met het uitroepen van de sen-
sationeele opschriften, valt ongeveer af te
leiden, hoeveel van deze vrienden ln het
Amerikaansche paradijs rondjagen.
Een advocaat van aanzien te Boston, Bur-
rouegs genaamd, die in deze stad eveneens
van newsboy tot multimilllonnair opklom en
aan den lijve de genoegens en het leed van
een krantenjongen leerde kennen, manifes
teerde zijn dank aan zijn goede gesternte
door de middelen beschikbaar te stellen voor
den bouw van een Clubgebouw voor News
boys, mei; inrichtingen, die den kranten
jongen naast ontspanning en sport, ook gele
genheid bieden zichzelf en de bij iedere
jongen min of meer aanwezige talenten te
ontwikkelen. Des avonds, gewoonlijk van 7
tot 9 uur verzamelen zich honderden leden
van dit sympathieke gilde in het prachtige
gebouw, beoefenen allerlei spelen, o.m. schaak
en biljart, zij doen aan sport, musiceeren en
lezen in twee aanwezige bibliotheken; zij
hebben hun eigen orkest, een eigen jazz
band en een koor gevormd, zij discussieeren
onder bekwame leiding over politieke en
sociale vraagstukken. Zij kunnen in de Club
ook artistieke bekwaamheden ontwikkelen en
routine verkrijgen. Iedere newsboy wordt bij
zijn opneming medisch onderzocht en wan
neer zich physieke gebreken voordoen, ook
dienovereenkomstig behandeld. De Club heeft
een eigen tandheelkundige kliniek en een
medische af deeling. Indien een kranten
jongen den wensch te kennen geeft, zich
verder te ontwikkelen, wordt hem daartoe ge
legenheid geboden in de 26 klassen, geleid
door bekwame leeraren, die zich vrijwillig in
dienst van de zaak stelden. Voor het bezoeken
van een „College" zijn acht plaatsen uit een
fonds van den stichter beschikbaar, in ruil
daarvoor moet de begunstigde beloven, het
geleende bedrag zonder rente terug te be
talen. zoodra hij een goed gefundeerd bestaan
vindt- Een drukkerij is aanwezig, waarin de
krantenjongens de voor de club noodige
drukwerken vervaardigen, een schoenmake
rij, waarin zij hun eigen schoenen en die
van hun familieleden herstellen, een juwe
lierswerkplaats, een modelleerlokaal en zefs
klassen tot boefening van de schoone kun
sten. Er bestaan geen ingewikkelde regelen
van het huis, geen voorschriften e.d., alles
wordt aan het gezond verstand en het eer
gevoel van de jongens overgelaten, die er zelf
met pijnlijke nauwgezetheid voor zorgen, dat
alles in orde is. Ofschoon er dagelijks meer
dan 2000 newsboys gaan en komen, is tot
dusver niets beschadigd en niets gebroken.
Het lidmaatschap staat alleen open voor
krantenjongens tot 18-jarigen leeftijd, die
wekelijks een Dime (10 cents) als bijdrage
geven. Van de 4000 Bostonsche kranten
jongens zijn er 2500 lid van de club.
New-York heeft het nog niet tot een News-
boys-Club gebracht, maar het bezit sedert 51
jaren een Boys-Club. die enkele maanden ge
leden met een imposant gebouw werd uitge
breid- De Boys-Club heeft haar ontstaan te
danken aan een steenworp van een jongen,
die gemunt was op den spoorwegkoning
Harriman, toen hij in het Oosten van Man
hattan wandelde. In plaats de politie te
waarschuwen en den steenwerper, die geluk
kig zijn doel miste, achter slot en grendel te
zetten, dacht Harriman er over na, hoe men
de overstelpende energie van jonge menschen
in goede banen zou kunnen leiden en ver
zekerde zich de hulp van de raddraaiers der
jongens voor de stichting van een Boys-Club,
waarin de jongens zich op sportieve wijze
konden uitleven. Harriman zelf en zijn vrien
den leidden de club in de eerste jaren. De
wildste en weerspannigste jongens werden tot
leeraren in het boksen en worstelen benoemd
en geleidelijk werden aan de sport ook muziek
en wetenschappelijk onderricht toegevoegd.
Uit de schouwburg- en muziekafdeeling zijn
veel kunstenaars van naam voortgekomen.
Het nieuwe clubhuis is zes verdiepingen
hoog, heeft een kliniek, twaalf groote ver
gaderzalen, een schouwburgzaal, een zwem
bassin en een turnhal en is ook voor het
overige voorzien van de meest moderne in
richtingen. Tegenwoordig telt de Boys-Club
7500 leden in den leeftijd van 7 tot 18 jaar.
De Amerikaansche universiteiten ledigen
nu den onuitputtelijken hoorn van overvloed
der promoties boven de wetenschappelijk
rijp geworden afgestudeerden, die er toe over
gaan, him theoretische schoolkennis in de
praktijk te brengen; daarbij regent het van
goed gemeende, min of meer goedkoope
raadgevingen, die hun in welgevormde toe
spraken op hun levensweg worden mee
gegeven. Eenig opzien wekte de toe
spraak van den professor in de Engelsche
taal, die in tegenstelling met de gewoonte
enkele nieuwbakken ingenieurs aanried, in
het practische leven de bescheidenheid, die
tot niets leidt, vaarwel te zeggen. Alle oude
in Amerika gecultiveerde beginselen van
harden, onvermoeiden arbeid, geduld, be
scheidenheid en vlijt, werpt hij overboord. Hij
geeft den ingenieurs den raad, 's avonds niet
hetzelfde boord te dragen als overdag, zich
volgens de nieuwste mode te kleeden en niet
de stenotypiste van hun chef, maar zijn
dochter te trouwen. Waar echter de jeugdige
academici de middelen vandaan moeten
halen ter bestrijding van 'n snobistische leef
wijze, heeft de professor verzuimd te ver
melden. Zij moeten zich als iets hoogers en
beters beschouwen dan hun omgeving, dan
zullen ze, zegt hij, verder komen. Hij pre
dikt de plicht om rijk te worden, die in
Amerika toch al de eerste plaats inneemt,
ofschoon de meesten den weg niet vinden
om hem te vervullen. In ieder geval heeft
de snobisme predikende professor bereikt,
dat zijn toespraak de beroemde collega's in
de schaduw heeft geplaatst en dat het ge-
heele land een dag over hem heeft gespro
ken.
Aan de Amerikaansche universiteiten kan
men alles leeren, van de kook- tot de dicht
kunst en wie het zich kan veroorloven, kan
dichter, dramaschrijver of een ander genre
gezocht am,ateur worden. Geen gebied van
de menschelijke activiteit is verwaarloosd. De
Amerikaansche universiteiten zijn steeds uit
op de ontdekking van nieuwe wetenschap
pen, die in geld kunnen worden omgezet. De
Universiteit Chicago heeft een nieuwe
wetenschap ontdekt, de detecbievenweten-
schap. Nu bestaat er in Chicago bijzondere
behoefte aan wetenschappelijk opgeleide
detectieven daar de kennis van de tot dusver
bestaande geheime politie niet toereikend is,
om de misdaad voldoende te bestrijden. De
practische Amerikanen willen nu menschen
opleiden, die met hun detectieven-diploma
de tallooze bandieten van Chicago moeten
vangen. De opsporing van de misdadigers ral
langs empririsch-wetenschappelijken weg, op
de basis der methoden van Sherlock Holmc-s
plaats vinden, vooropgesteld, dat niet een
hoogeschool der misdadigers, de doctoren-
detectieven door nieuwe trucs paralyseert.
Voor het overige is Chicago ook in ander
opzicht voor de promoveerende studenten
toonaangevend. Voor de honderdduizenden
dissertaties, die jaarlijks geleverd moeten
worden, zijn de onderwerpen vrijwel uitge
put en er is veel werk voor noodig, om ie'.s
bruikbaars te vinden. Een jongedame te
Chicago heeft haar doctoralen graad in de
wijsbegeerte met een dissertatie over het
wasschen van vaatwerk verkregen. Zij be
schreef drie ideale methoden voor het
schoonmaken van tafelgerief. De beste en
snelste daarvan eischt 22 minuten en 31
seconden voor het schoonmaken van vaat
werk, dat een familie van vier personen voor
drie maaltijden gebruikt. De geheele operatie
eischt bij een deskundigen bordenwasscher
1015 bewegingen. Het blijve aan de practische
huisvrouwen overgelaten, de mededeelingen
van de jeugdige wijsgeerige dame te con
troleer en.
Amerika wordt beschouwd als een geluk
kig, welvarend land, dat niet veel ellende
kent, maar ook in Amarika is niet al het*
geen blinkt goud.