DE PALLES OF DE PIEZ. H. D. VERTELLING m w®©©yMi KJkmi BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP UIT HET LAND VAN DEN DOLLAR. Ik stap in Scheveningen op lijn 8. Het is hier tegenwoordig je ware Cosmopolis, Franschen, Engelschen, Duitschers. Japan ners. Wij gewone Nederlanders verdwijnen er onder. En bijna allen hebben ze paperas sen in hun uitpuilenden binnenzak, dan wel ze halen bloknootjes te voorschijn en begin nen te cijferen. We zitten in het centrum van den koehandel, loven en bieden, tawar sadja! Naast me zit 'n matrone met twee schatten, die mijn pantalonnetje met zandschopjes be werken en met rood-wit-blauwe emmertjes zwaaien. Ik maak me wat kleiner en berust. Over me zit 'n volbloed. Lange kakement bouwsels, helder-blauwe oogen, zilvergrijs kort haar op z'n smallen, gedistingeerden kop en 'n stevig gebit, waarin 'n pijp hangt. De pijp is uit, volgens de voorschriften. Een ty pische Brit, zelfs z'n grijsgeruite pak en ste vige schoenen zijn Engelsch. Aan mijn lin kerzijde 'n landgenoot, ondefinieerbaar van beroep, geen werkman, geen aankomend klerk, geen electricien, maar daar zoowat tusschen in. We komen in de buurt van het Vredes paleis en dan begint mijn buurman z'n con versatie. „Dat is de palles of de piez!" zegt hij, wijst op de nuttige instelling. „O! I sec", antwoordt de Engelschman; kijkt er even naar. „Yes. Dat Is ons pallas of de piez". gaat de ander door, en tikt even met z'n wijsvinger op z'n frontje. „M", zegt de overbuur. Knikt even van ja. „Voor de conferens zeker?" is de tweede aanval. „M", zegt de overbuur. „Fijn", lanceert m'n buurman, wijst op de blauwe klare lucht, „fijn in de Heek, hauw doejedoe?" O I'm allright, thank you", is het beleefde antwoord, waarin 'n vermakelijke portie ver wondering verscholen ligt, over deze buiten gewone belangstelling. Dan zucht m'n buurman 'n paar keer heel diep, fronst het voorhoofd, zet z'n hoed af, harkt 'n paar malen door z'n haardos. Maar z'n Engelsch schijnt op. Eindelijk hervat hij, als de tram weer de halte verlaat: ,,Jes, dat is nou ons palles of de piez, fijn hè?" „Very fine indeed", zegt de man aan de overzij. „Tja", herneemt m'n causante landgenoot, gooit op eens het roer om en vervolgt in z'n moedertaal: „Dat heeft 'n slordige duit ge kost; reken maar, da's 'n kedootje van Kar- negie, 'n reuzeklodder van 'n kei. U verstaat me wel, hè?" „M", zegt de aangesprokene. „Yes: from Carnêgie, Yes-Yes". „Nou dan", vervolgt de praatgrage Cicerone „dan kenne me praten. Da's nou een van de mooiste dingen, die d'r bestaan, da' wil zeg gen, zoo dink ik d'r over, hoor!" „Tja, azze der nou kwisties binnen en, da weet u net zoo goed als ik. kwisties bin nen d'r altijd, binnen d'r geen kwisties dan gane ze heen en ze malce kwisties, want van 't één komp 't ander, niet? En dan hebben ze d'r lui zin en dan trekke ze de lat. Waar of niet? Zeg u nou zelf?" Hij was naar voren geschoven, bleef den ander vragend aankijken. „M", zei de overbuur, knikte 'n paar maal bevestigend. „Nou goed, maar Karnegie die dacht: daar gane me 'n stokkie voor steken en liever vandaag dan morrege dacht-ie; 't mot ver- tikkeme uit weze met die oorlogen om niks en niemendal. En wat deod-ie? Hij liet 'r geen gras over groeien óók niet want zóó is tie wel; hij is hein gegaan en hij heef z'n portemenée 's omgekeerd en jawel hoor, d'r zat nog meziek in. Want réken maar, Sur, hij heb ze! En zoo as-ie d'r zat, schrijft-ie 'n sjekkie met '11 keu de Paris van nullen, waar je akelig van zou worden en hij stuurt 't re gelrecht naar de Koningin met 'n briefje d'r bai: Hier heit u de kakkecijnse, bouw maar raak en is 't op, danja, dan spreike we nog wel effen mè mekaar. Maar nou motten jullie 'n tikkie poot-an spelen. Wat 'r van komt is voor mijn! Want, waar of niet? time is monnie!" „Quite right", zegt de Engelsche meneer. „Nou goed. En toen hebben we 'n profes sor uit Delft midden uit z'n klas weggehaald een van der Steur en die heeft 't gebouwd. De een gaf het hek en de ander den toren en 'n derde 't marmer en zoo hebben ze d'r allemaal wat an gegeven, omrede astat het internationaal most zijn". „M'm!" knikte bijvallende het auditorium. „Ons 'n biet; eerst mosten d'r twee torens op. maar toen kwam er kif, want ze waren door de centen heen sal je óók wel 's ge beuren, ouwe jongen zegt hij en geeft 'n jovialen klap op de onberispelijk gevou wen pantalon, zendt 'n kameraadschappelij- ken lach en 'n geweldig knipoog naar de overzij. De Engelsche meneer ontbloot eveneens z'n sterke paardegebit en de verteller gaat door: „Maar ze hebben gedach zooveul gelaik as eige. En omrede de pitten op waren, hebbe ze d'r één toren afgedaan. Wie doet je wat? Klaar was Kees en dat kan 'k je wel zeggen: de muren waren nog nie droog, of ze binnen an 't werk gegaan. En toen hebben alle vol ken bij mekaar vergaderd en 'n president be noemd. First class, Sir, wad joe kol; de right man in de right place! „Of course!" zei de luisterende partij en knikte weer 's vrindelijk. „Nou Ja en nou loopt 't zaakie as gesmeerd. Ik seg nies, maar daar neem ik nou me pet voor af. Wat u?" „M'm", zei de lange Brit. „I see!" En mijn landgenoot ontvouwde zijn zienswijze verder: „Kijk zie Je, as 't 'r nou vroeger met per missie wat an de knikker was, dan trokke ze d'r op los, om de vuilste kleinigheden trok ken ze d'r op los. Niet dat 't volk tegen volk ging. Nee hoor! Och lieve help nee, maar dat benne die gróóte bankiers van de hoote vo- lée, dat benne de smeerkeezen, die de oorlo gen voor mekaar boksen. Zóó zit de zaak. Maar da's nou aardig aan 't luwen! Daar hei je nou die kwistie tusschen die Polen en de Duisers, die wouen allebei op de Oder varen. Je blijft er af, zeggen de Polen, je momme niet boven op me dobber inlegge. Nei zeggen de Moffen weer, je blijf met je kauwe druk- kie uit me straatje. Nou, dat spreikt, 'n hei bel van je welste. Wat had je nou vroeger gehad? Oorlog natuurlijk om 'n onnoozel vo rentje of waar 't dan om ging, maar nou? Niks gedaan hoor, allebei voor meheertje Is tie effen fijn, hè?" „M'm", zegt de geduldige aan de overzij. „Ja en nou nóg mooier, da's nou nèt pas gebeurd, die Franschen krijgen keet om 'n plekkie bij Genève met dat petieterige kleine Zwitserland. Ho! Stop even, laat je groot- maréchals maar op zolder. Wie krijgt er ge lijk Sir? Da petieterige Zwitserland krijgt gelijk Sir! Kwam daar nou 's om, toen u en ik nog kleine jongens waren! En de spreker harkte z'n haar bij en stond op. „Good bij Sir, Ajuus, "ik mot d'r af", zegt m'n buurman linies en stapt er aan het Spui uit. „Do you understand Dutch?" vraag ik den vreemdeling. „Not a word Sir", was het vroolijke ant woord. PIM PERNEL. Zij: En leest u veel? Hij: Ja, heel veel. Zij: Wat al zoo? Hij: Nou, meest wegwijzers. Loopjongens. (Passing Shcw.T door HASSE ZETTERSTRÖM. Ik had een loopjongen noodig en adver teerde. Des morgens kwam de eerste. Hij was klein, blond en zag er goedhartig uit. Ik keek hem ernstig aam en zeide: „Voor we verder praten, kun je iets voor mij doen. Ga eens even het „Aankondigings blad' van gisteren halen. Hier heb je vijf tien Oere". Het duurde vijf minuten, toen was de jongen er weer, gaf mij een krant en zeide beleefd „Alstublieft!" Het was het nummer van denzelfden dag, niet dat van den vorigen, zooals ik gevraagd had. Ik maakte hem daarop attent en hij antwoordde: „Ik dacht, dat het het nummer van van daag moest zijn". „Je bent voor mij niet geschikt", zeide ik. „Je let niet op. Je rent er maar op los, zonder na te denken. Zooiets kunnen wij hier niet gebruiken". Het duurde een half uur, toen stond er een andere jongen voor mij. Hij was lang en schraal en zag er intelligent uit. Ik gaf hem vijftien Oere en vroeg hem, het „Aan kondigingsblad" van gisteren te (halen. Hij nam het geld, en ik wacht vandaag nog op zijn terugkomst. Zeker is hij in het drukke verkeer omgekomen. Hij is op het veld van eer gesneuveld. Vrede zijn nage dachtenis! De volgende jongen was klein, donker en zag er energiek uit. Hij kreeg vijftien Oere en dezelfde opdracht als de anderen. Ik keek door het raam en zag hem de poort uitgaan en een sigarenwinkel binnen stappen. Hij kwam er onmiddellijk weer uit, zette zijn weg voort en liet zich neer op een bank in het plantsoen. Daar haalde hij de krant te voorschijn en begon te lezen. Ik rekende uit, dat het de sportpagina was, die hij las. Na twee-en-twintig minuten stond hij op en kwam met de krant regel recht bij mij. Dat heeft een beetje lang geduurd", zeide ik. „Ja, ik moest zooveel winkels binnengaan eer ik het blad kreeg. Het was overal uit verkocht". „Zeg eens", zeide ik, „hoe denk je eigen lijk over Harry Persson?" „Harry heeft een voortreffelijke techniek, gepaard met groote lichamelijke kracht en vastberadenheid. Hij zal stellig binnen niet te langen tijd tot Europa's favorieten ge rekend kunnen worden. Zonder twijfel moet men van oordeel zijn „Dank je, beste jongen, ik geloof, dat je liever moet probeeren, een aanstelling bij een sportblad te krijgen, als redacteur". Het duurde een uur, toen stond de vierde jongen in mijn kamer. Zijn type was meer meisjesachtig, schuchter en gereserveerd. Je was bijna angstig, hem lastig te vallen. Hij kreeg echter dezelfde opdracht als de an deren. Hij ging en kwam na een kwartier met het „Humoristisch Blad" terug, het nummer van - gisteren, heel juist. „Het moest toch het „Aankondigingsblad" zijn," zeide ik vriendelijk, „maar voor het overige is alles goéd". „Ach, zoo", zeide de jongen, .moest het het „Aankondigingsblad" wezen. Het kwam mij voor, dat u „Humoristisch Blad" had gezegd, dat hebben wij thuis ook". Ik dacht een oogenblik na en toen wist ik, waarom hij zoo lang was weggebleven. Hij was thuis geweest, om het blad te halen. „Jij bent niet geschikt voor mij", zeide ik. „Ik kan niet op je vertrouwen". Hij zweeg een oogenblik en toen zeide hij: „Ik krijg tooh iets voor de boodschap?" „Je hebt gelijk. Je moet niets voor niets doen. Hier heb je tien Oere. Met de vijftien die je al hebt gekregen, maakt dat vijf-en- twintig, en dat is voldoende. Goeden dag". Ik ging heen om koffie te drinken en toen ik terugkwam, stond jongen nummer vijf er en wachtte. Een kleine jongen, met pientere, lichte oogen. Boog beleefd en zeide, dat hij voor de vacante positie kwam. „Goed", zeide ik, „wil je zoo goed zijn en het „Aankondigingsblad" van gisteren halen? Hier heb je vijftien Oere." „Alstublieft", zeide de jongen, haalde het blad uit zijn zak en gaf het mij. „Heb je het al bij je? Hoe komt dat?" „Ja", zeide hij en keek mij recht in het gezicht, „ik ben de andere jongens tegenge komen, die hier geweest zijn en die hebben mij gezegd wat u wilt en daarom was het, dacht ik, maar het beste, het dadelijk mee te nemen". Die kreeg de functie en hij Is nu sedert een volle week hier. Het is mij echter op gevallen, dat wij elkaar met wederkeerig wantrouwen gadeslaan. Hij doet zijn op drachten behoorlijk, zij het ook naar het schijnt eerst na innerlijken tweestrijd. Hij vertrouwt mij niet meer dan noodzakelijk (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). „De meisjes van tegenwoordig zegt een novellist zijn niet precies wat zij twintig jaar geleden waren". Inderdaad sommige van haar zijn 10 jaar ouder. Een bekend schrijver zegt dat het hem leed doet dat de gevangenissen vol zijn van dikwijls talentrijke menschen. Maar hij kan zich toch op de wacht-lijst laten inschrijven? „Ik kan U deze kersroode jurk werkelijk aanbevelen. Het staat u schitterend bij uw bleeke teint." „Ja maar ik ben niet altijd bleek. Ik ben alleen maar zoo geschrokken van den prijs." Hij: „Alweer een nieuwe hoed! Waar moet ik het geld vandaan halen." Zij: „Ik ben je vrouw en niet je financiëele raadsman". Professor: „Welke is één der grootste che mische overwinningen van den laatsten tijd?" Student: „Blonde haren." „Dokter, Ik ben zoo vreeselijk bang voor een schijndood." „Maakt u zich niet ongerust. Als ik u be handel kan zoo iets niet voorkomen." Vader: „Baby, zeg eens pappa, zeg pappa zeg pt-pa-pa-". Moeder: „Baby, zeg eens mama, zeg mam ma, zeg ma-ma-ma-". Baby: „P-P-P-Pam!" Onlangs werd een man gearresteerd wegens openbare dronkenschap en luidruchtigheid. Als excuus voerde hij aan dat zijn vrouw dien morgen van hem was weggeloopen. Alles goed en wel, maar dit feit had hij toch wel netter kunnen vieren. Eenige plus-fours pakken werden onlangs gestolen uit een confectie-winkel- Nu zijn het waarschijnlijk minus fours. „Verhuizen is een vervelend ding", zegt een schrijfster. Doch men zou zijn taak toch aanzienlijk verlichten, als men eerst eens alles terug bracht, wat men van de buren geleend had. dam op initiatief van Plancius, die den weg om Nova Zembla heen zou zoeken, en die na een verkenning in de Noordelijke IJszee behouden terug keerde. De tweede was de expeditie van 1595, die eveneens op ijs stuitte. De derde tenslotte is de beroemde tocht van Heemskerk, Barents en Rijp, waarbij onze stuurman den dood vond. Op den eersten tocht was Barents stuurman, stond hij onder den superintendent Corn. Cornelisz. Nay, maar was baas op zijn eigen schip, het Amsterdamsche. Hij was de we tenschappelijke leider eigenlijk. Op de tweede reis had Barents een hoogere positie, en op de derde reis was die nog hooger, hij kan als leider van den tocht beschouwd worden. Wel zegt Tollens „De schrandere Barents zelf zal Heemskerk's roer bestie ren", maar in werkelijkheid was Jacob van Heemskerk de schipper, die onder Barents stond. Tollens, die in zijn „Overwintering op Nova Zembla" het verhaal van Gerrit de Vee\ gevolgd heeft, laat Barents reeds ster ven in het Behouden Huls, dit is niet juist, „hun toevlucht in den nood, hun aller vriend en raad" overleed eerst op de terug reis. Van Barents geschriften zijn behalve het in het Behouden Huis gevonden „cedelken" eenige journalen bewaard gebleven en een vertaling van een oorspronkelijke Noorsche verhandeling uit het Hoogduitsch. Als een posthuum werk verscheen van hem in 1598 een kaart van de Poolstreken, die van groote documentaire waarde is. Een „Willem Barentshuisje" op Terschel ling is een herinnering aan den geleerden zeeman. Het poolschip „Willem Barents" onderzocht van 18781884 de zeeën tusschen Spitsbergen en Nova Zembla, waaronder de „Barents-Zee" den naam van den kloeken man bewaart. WILLEM BARENTS. 1597. De aandacht van het nageslacht valt op Willem Barents door de kloeke ondernemin gen van 1594 en volgende jaren, de pogingen om de Noordoostelijke doorvaart te vin den, waarvan de laatste het bekende nood lottig gevolg had van de Overwintering op Nova Zembla. Van voor dien tijd weten wij weinig van Earents. Hij moet op Terschel ling geboren zijn, maar wanneer is niet te zeggen. Omdat, hij een weduwe met vijf kin deren naliet neemt men aan, dat hij toen hij op Nova Zembla overleed ongeveer 40 jaar is geweest. Zijn tijdgenooten echter kenden hem als een „seer ervaren ende be dreven Man in de const vande Zeevaart", zooals Jan Huyghen van Linschoten zegt, Vooral als kartoloog kende men hem. Hij was „van syne kintsche daghen aen altijt gheneghen gheweest, omme nae alle syn vermoghen de Landen die hy bewandelde ofte beseylde, Caertsghewyse met den om loopenden Zeen, Wateren ende Streckinghen af tc beelden". Als Kartologische uitgave is van hem bekend een „Caertboeck", dat als vervolg van vroeger verschenen Caert- boecken beschouwd kan worden, inzonder heid op den „SDieghel" van Lucas Jansz, Waghenaer. Het heet „Nieuwe Beschry- vinghe ende Caertboeck van de Middel- landtsehe Zee" en is verschenen in 1595 bij Cornelis Claesz „op het Water" te Amster dam. Het is opgedragen aan de Staten en den Stadhouder, eerstgenoemden verleenden er bij resolutie van 19 Mei 1594 octrooi op, In zijn opdracht zegt Barents: „Ik heb myne afteyekeninghen eyndelicken en tot der ghemeyner zeevaerts nuttigheydt ende voorderinghe in druck laten brenghen". Dit nauwkeurig kart-ologisch werk doet ons ver onderstellen, dat Barents op een vrij hooge trap van ontwikkeling stond, dat hij zelfs Latijn kende, al heeft hij natuurlijk zijn hel pers en medewerkers gehad, waaronder waarschijnlijk in de eerste plaats de geleer de geograaf Petrus Plancius. Barents moet die ontwikkeling verkregen hebben door eigen ervaring en eigen oefening. Zelfs als graveur moet Barents zijn opgetreden. Er is van hem een kopergravure bekend, voor stellende een geheel opgetuigd zeilend schip. Hij heeft die gravure onderteekend „Guiliel- mus Barentsoen delinaevit 1594". Hieruit blijkt-, dat Barents zijn naam op vele ver-' schillende wijzen geschreven heeft. In de op dracht van het Caertboeck teekent hij Wil lem Barentszoon, onder de kaarten zet hij bovengenoemde signatuur, het laatste do cument tenslotte, dat wij van hem bezitten, he': in het „Behouden Huis" op Nova Zembla terug gevonden „cedelken", is geteekend Wyilem Barents. Na de ontdekking van dit document door den Engelschen reiziger Charles Gardiner in 1876 heeft men alge meen de laatste schrijfwijze gevolgd, hoe wel later daarvan ook weer afgeweken is. Omtrent de beeltenis van Barents valt evenmin veel met zekerheid te zeggen. Een miniatuur-portret van hem komt voor op een allegorische prent van 1613, '14 of '15, die zeer zeldzaam is, tusschen de portretten van andere ontdekkingsreizigers. Dat het naar het leven geteekend is, wordt wel aan genomen, maar staat toch niet vast. Willem Barents nam deel aan drie groots expedities naar het Noorden. De eerste was die van 1594, uitgerust door de stad Amster- (Zi-e het slot hiernaast). (Speciale correspondentie). (Dienst van de United Telegraph). De krantenjongen en zijn club. De Boys-Club. Professoraal snobisme. Opleiding van detectiven. Een dissertatie over bordenwasschen. Niet al goud, dat blinkt. NEW-YORK, Augustus. De Amerikaansche mülionnalr-sprookjes beginnen meestal zoo: er was eens een kran tenjongen. De carrière van een millionnair wordt niet als achttienicaraats Amerikaansch beschouwd, indien hij niet in de onderste regionen van het straatleven is begonnen en als krantenjongen den harden leer- en leer lingentijd heeft doorgemaakt. Iedere News boy draagt ook heden ten dage nog den maarschalkstaf van den millionnair in zijn ransel, al zit er ook niets anders in, alleen is de concurrentie wat groot, niet alleen onder de millionnairs, maar ook onder de kranten jongens. Er is wel nooit een telling gehouden van de in de Vereenigde Staten levende en actief werkende krantenjongns, maar uit het feit alleen, dat de oude Quakerstad alleen in het bezit is van 4000 verbreiders van ..ver dichtsel en waarheid", die zich heesch scheeuwen met het uitroepen van de sen- sationeele opschriften, valt ongeveer af te leiden, hoeveel van deze vrienden ln het Amerikaansche paradijs rondjagen. Een advocaat van aanzien te Boston, Bur- rouegs genaamd, die in deze stad eveneens van newsboy tot multimilllonnair opklom en aan den lijve de genoegens en het leed van een krantenjongen leerde kennen, manifes teerde zijn dank aan zijn goede gesternte door de middelen beschikbaar te stellen voor den bouw van een Clubgebouw voor News boys, mei; inrichtingen, die den kranten jongen naast ontspanning en sport, ook gele genheid bieden zichzelf en de bij iedere jongen min of meer aanwezige talenten te ontwikkelen. Des avonds, gewoonlijk van 7 tot 9 uur verzamelen zich honderden leden van dit sympathieke gilde in het prachtige gebouw, beoefenen allerlei spelen, o.m. schaak en biljart, zij doen aan sport, musiceeren en lezen in twee aanwezige bibliotheken; zij hebben hun eigen orkest, een eigen jazz band en een koor gevormd, zij discussieeren onder bekwame leiding over politieke en sociale vraagstukken. Zij kunnen in de Club ook artistieke bekwaamheden ontwikkelen en routine verkrijgen. Iedere newsboy wordt bij zijn opneming medisch onderzocht en wan neer zich physieke gebreken voordoen, ook dienovereenkomstig behandeld. De Club heeft een eigen tandheelkundige kliniek en een medische af deeling. Indien een kranten jongen den wensch te kennen geeft, zich verder te ontwikkelen, wordt hem daartoe ge legenheid geboden in de 26 klassen, geleid door bekwame leeraren, die zich vrijwillig in dienst van de zaak stelden. Voor het bezoeken van een „College" zijn acht plaatsen uit een fonds van den stichter beschikbaar, in ruil daarvoor moet de begunstigde beloven, het geleende bedrag zonder rente terug te be talen. zoodra hij een goed gefundeerd bestaan vindt- Een drukkerij is aanwezig, waarin de krantenjongens de voor de club noodige drukwerken vervaardigen, een schoenmake rij, waarin zij hun eigen schoenen en die van hun familieleden herstellen, een juwe lierswerkplaats, een modelleerlokaal en zefs klassen tot boefening van de schoone kun sten. Er bestaan geen ingewikkelde regelen van het huis, geen voorschriften e.d., alles wordt aan het gezond verstand en het eer gevoel van de jongens overgelaten, die er zelf met pijnlijke nauwgezetheid voor zorgen, dat alles in orde is. Ofschoon er dagelijks meer dan 2000 newsboys gaan en komen, is tot dusver niets beschadigd en niets gebroken. Het lidmaatschap staat alleen open voor krantenjongens tot 18-jarigen leeftijd, die wekelijks een Dime (10 cents) als bijdrage geven. Van de 4000 Bostonsche kranten jongens zijn er 2500 lid van de club. New-York heeft het nog niet tot een News- boys-Club gebracht, maar het bezit sedert 51 jaren een Boys-Club. die enkele maanden ge leden met een imposant gebouw werd uitge breid- De Boys-Club heeft haar ontstaan te danken aan een steenworp van een jongen, die gemunt was op den spoorwegkoning Harriman, toen hij in het Oosten van Man hattan wandelde. In plaats de politie te waarschuwen en den steenwerper, die geluk kig zijn doel miste, achter slot en grendel te zetten, dacht Harriman er over na, hoe men de overstelpende energie van jonge menschen in goede banen zou kunnen leiden en ver zekerde zich de hulp van de raddraaiers der jongens voor de stichting van een Boys-Club, waarin de jongens zich op sportieve wijze konden uitleven. Harriman zelf en zijn vrien den leidden de club in de eerste jaren. De wildste en weerspannigste jongens werden tot leeraren in het boksen en worstelen benoemd en geleidelijk werden aan de sport ook muziek en wetenschappelijk onderricht toegevoegd. Uit de schouwburg- en muziekafdeeling zijn veel kunstenaars van naam voortgekomen. Het nieuwe clubhuis is zes verdiepingen hoog, heeft een kliniek, twaalf groote ver gaderzalen, een schouwburgzaal, een zwem bassin en een turnhal en is ook voor het overige voorzien van de meest moderne in richtingen. Tegenwoordig telt de Boys-Club 7500 leden in den leeftijd van 7 tot 18 jaar. De Amerikaansche universiteiten ledigen nu den onuitputtelijken hoorn van overvloed der promoties boven de wetenschappelijk rijp geworden afgestudeerden, die er toe over gaan, him theoretische schoolkennis in de praktijk te brengen; daarbij regent het van goed gemeende, min of meer goedkoope raadgevingen, die hun in welgevormde toe spraken op hun levensweg worden mee gegeven. Eenig opzien wekte de toe spraak van den professor in de Engelsche taal, die in tegenstelling met de gewoonte enkele nieuwbakken ingenieurs aanried, in het practische leven de bescheidenheid, die tot niets leidt, vaarwel te zeggen. Alle oude in Amerika gecultiveerde beginselen van harden, onvermoeiden arbeid, geduld, be scheidenheid en vlijt, werpt hij overboord. Hij geeft den ingenieurs den raad, 's avonds niet hetzelfde boord te dragen als overdag, zich volgens de nieuwste mode te kleeden en niet de stenotypiste van hun chef, maar zijn dochter te trouwen. Waar echter de jeugdige academici de middelen vandaan moeten halen ter bestrijding van 'n snobistische leef wijze, heeft de professor verzuimd te ver melden. Zij moeten zich als iets hoogers en beters beschouwen dan hun omgeving, dan zullen ze, zegt hij, verder komen. Hij pre dikt de plicht om rijk te worden, die in Amerika toch al de eerste plaats inneemt, ofschoon de meesten den weg niet vinden om hem te vervullen. In ieder geval heeft de snobisme predikende professor bereikt, dat zijn toespraak de beroemde collega's in de schaduw heeft geplaatst en dat het ge- heele land een dag over hem heeft gespro ken. Aan de Amerikaansche universiteiten kan men alles leeren, van de kook- tot de dicht kunst en wie het zich kan veroorloven, kan dichter, dramaschrijver of een ander genre gezocht am,ateur worden. Geen gebied van de menschelijke activiteit is verwaarloosd. De Amerikaansche universiteiten zijn steeds uit op de ontdekking van nieuwe wetenschap pen, die in geld kunnen worden omgezet. De Universiteit Chicago heeft een nieuwe wetenschap ontdekt, de detecbievenweten- schap. Nu bestaat er in Chicago bijzondere behoefte aan wetenschappelijk opgeleide detectieven daar de kennis van de tot dusver bestaande geheime politie niet toereikend is, om de misdaad voldoende te bestrijden. De practische Amerikanen willen nu menschen opleiden, die met hun detectieven-diploma de tallooze bandieten van Chicago moeten vangen. De opsporing van de misdadigers ral langs empririsch-wetenschappelijken weg, op de basis der methoden van Sherlock Holmc-s plaats vinden, vooropgesteld, dat niet een hoogeschool der misdadigers, de doctoren- detectieven door nieuwe trucs paralyseert. Voor het overige is Chicago ook in ander opzicht voor de promoveerende studenten toonaangevend. Voor de honderdduizenden dissertaties, die jaarlijks geleverd moeten worden, zijn de onderwerpen vrijwel uitge put en er is veel werk voor noodig, om ie'.s bruikbaars te vinden. Een jongedame te Chicago heeft haar doctoralen graad in de wijsbegeerte met een dissertatie over het wasschen van vaatwerk verkregen. Zij be schreef drie ideale methoden voor het schoonmaken van tafelgerief. De beste en snelste daarvan eischt 22 minuten en 31 seconden voor het schoonmaken van vaat werk, dat een familie van vier personen voor drie maaltijden gebruikt. De geheele operatie eischt bij een deskundigen bordenwasscher 1015 bewegingen. Het blijve aan de practische huisvrouwen overgelaten, de mededeelingen van de jeugdige wijsgeerige dame te con troleer en. Amerika wordt beschouwd als een geluk kig, welvarend land, dat niet veel ellende kent, maar ook in Amarika is niet al het* geen blinkt goud.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 14