IF0ILMI1€IS©ÜIDII!€„
Het Rijnland wordt ontruimd
Wat we in het vorige seizoen kregen en wat
ons nu te wachten staat. - „Showboat" en
„Folies 1929". Paul Leni overleden.
De zomer is altijd een stille tijd voor een
film-recensent. Als er iedere week één goede
première komt, is het al mooi, en er zit bij
dan aanvang van het nieuwe seizoen niets
anders op dan een kroniek te schrijven over
wat er geweest is en wat er komen zal.
Als we de balans van het vorige seizoen
opmaken, dan zijn er maar enkele films te
noemen die de aandacht ten volle waard
sraren. „Looping-the-Loop" liet even zien,
*rat men in Duitschland nog kon, in „Anna
Karenina" en „Alledagsmenschen" kregen we
opmerkelijk goede Hollywoodsche producten,
Réné Clair's „Spook van de Mouiin-Rouge"
werd in een enkel theater gedraaid en kreeg
lang niet die aandacht, welke dit werk ver
dient, met Therèse Raquin ging het even
zoo, verder dan een paar groote theaters
bracht deze mooie rolprent het niet, Gance's
„Napoleon" moet nog genoemd worden en
dan was er van .de Russische productie veel
dat tot het beste behoorde. „Storm over
Azië" en „De Moeder", beide van Pudowkin,
staan bovenaan, mét „Het dorp der zonde"
en Eisenstein's „Tien dagen die de wereld
deden wankelen". Dat waren de films die
deden zien. dat éen groote groep regisseurs
tenminste begrijpt wat „film" is. Niet om
hun tendenz natuurlijk, zijn deze films de
beste die we in het vorige seizoen te zien
kregen.
Een daar houdt het dan ook mee op.
Terwijl lieve Hollywoodsche juffrouwen
doorgaan lief te glimlachen en smartelijk te
huilen, de Franschen op de goede uitzon
deringen na hun drama's en draken nog
niet ontrouw willen worden en Duitschland
ten deele ver-Amerikaanscht.
Misschien overdrijven wij, maar het is ook
droevig op de tien films gemiddeld een goede
te zien, hoewel het aan den anderen kant
tot vreugde stemt, dat het gehalte over het
algemeen wel vooruit gaat, en de rolpren
ten die een jaar geleden nog maar in be
sloten kring vertoond werden, thans hun
weg naar enkele theaters gevonden hebben.
Wat de Nederlandsche „filmindustrie" be
treft zijn Joris Ivens' niet-volmaakte „Bran
ding" en Bon's poging „Stad" te noemen.
Maar Ivens werkt hard, de droge zomer heeft
het werken aan zijn filmpje „Regen" bemoei
lijkt, intusschen heeft hij een tijd lang dag
aan dag langs de Zuiderzee-werken gezwor
ven en krijgen wij hopelijk spoedig hiervan
het resultaat te zien.
Zoo zijn wij gekomen tot wat ons te wach
ten staat.
Fritz Lang heeft zijn „Frau im Mond" ge
reed en velen zien verlangend naar de ver
tooning van deze film uit, om te weten wat
hij na „De Niebelungen", na „Metropolis", na
„Spione", nu geschapen heeft. De zeer goede
Russische film „Gevangenis" is door de Cen
trale Filmkeuringscommissie verboden en
wat we nu uit Rusland te zien zullen krijgen
weten we nog niet. In Frankrijk liggen „La
passion de Jeanne d'Arc", van Dreyer, „La.
petite marchande d'Allumettes" van Renoir
en Tedesco en „Finis Terrae" van Epstein,
klaar, maar 't is de vraag, of die naar ons
land zullen komen. En uit Amerika is „De
Patriot" al overgekomen en spoedig zal, nu
Jannings' „Vader" zoo goed gegaan is, on
danks of dank zij de sentimentaliteit, ook
„De straat der zonde" wel in de Hollandsche
theaters draaien. Verder weten we van de
Amerikaansche geluidlooze films op het
oogenblik nog niet wat geboden zal worden.
Snel hebben sedert 1 Februari, toen in een
TJtrechtsch theater de eerste installatie voor
geluidsfilms in gebruik werd genomen, de
talkies en soundies in ons land opgang ge
maakt. In elke behoorlijke stad kan men nu
geluidsfilms hooren en zien, en het is te
venvachten, dat men in den loop van het ko
mende seizoen zal kunnen constateeren wat
men er aan heeft.
Amerika en Duitschland hebben tientallen
geluidsfilms gereed, de verschillende syste
men zullen vergeleken kunnen worden, en
het is te hopen dat „Die Melodie der Welt"
van den Berlijnschen cineast Ruttmann naar
ons land zal komen, om te kunnen zien. wat
deze kunstenaar van een geluidsfilm maakt.
Twee groote Amerikaansche „sprekende,
zingende en musiceerende" films staan voor
het nieuwe seizoen op het programma.
„Showboat" en „Follies 1929".
„Showboat" is nu bij Tuschïnski gepro
longeerd, om den enormen toeloop van het
publiek. Maar het is ons een raadsel, waar
om men voor deze film die wel enkele
goede eigenschappen heeft, maar erg, heel
erg gerekt is om er maar geluidsscènes ln
te kunnen stoppen zoo enthousiast kan
zijn. De aardige kleedij uit de zestiger ja
ren van den vorige eeuw zorgt ook hier
weer voor een deel van het succes, verder
is er veel droefenis en een blij slot.
De andere: „Folies 1929" heeft als film
niets te beteekenen, bestaat alleen uit een
serie variéténummers, die met een histo
rietje bij elkaar gehouden worden. Maar in
deze geluidsfilm wordt technisch bijna het
volmaakte bereikt, want het Movietone-
procédé blijkt een zuiverder, voller, „echter"
klank te geven dan de procédé's die met
platen werken. De liedjes, de gesprekken zijn
duidelijk te verstaan, woord voor woord, en
het merkwaardige is, dat in het buitenland
waar we „Folies 1929" bekeken en beluister
den, het publiek mee begon te zingen zooals
het 't doet bij Willy Derby of Kees Pruis.
Als film we zeggen het nogmaals betee-
kent deze soundy niets, als vermakelijk
heid is hij van groot belang.
En tot slot van deze kroniek moeten we
ever, melding maken van Paul Leni's over
lijden.
Leni heeft den laatsten tijd naam ge
maakt in Hollywood met enkele films als
„De kat en de kanarie" en „De man die
lacht".
Paul Leni.
Maar zijn zeer grcote verdienste voor
de film schuilt hierin, dat hij een der eersten
was die daadwerkelijk den weg bereidde
waarlangs men zou komen tot erkenning
van de zelfstandige film.
Kunstschilder van origine, leider van een
Berlijnsche cabarettroep, maakte hij kort
na den oorlog zijn „Wachsfigurenkabinet".
een der merkwaardigste films die ooit ge
maakt zijn, product van 't samenwerken
van Leni als regisseur en kunstenaar en van
Jannings en Veidt als acteurs.
Die „Man met de Wassen beelden" heeft
in ons land gedraaid, men vond de film
eng, griezelig, en is eerst later tot de ont
dekking gekomen wat hier geschapen was.
Maar toen was Leni de oude niet meer, hij
werd door Hollywood gekocht en bleef er
films makende die nooit meer van zoo'n
belang voor de ontwikkeling der film zijn
geweest, als dat eerste werk van hem.
C. G. B.
EEN EEUW VAN ROOK.
Engelsche sigarettenhandelaars worden
allemaal rijk, als tenminste waar is wat
onlangs werd geconstateerd: dat in Enge
land in 1928 38.293.999.560 sigaretten werden
gebruikt. En dit jaar zal er, naar ruwe
schatting, 8.000.000 pond tabak meer ge
bruikt v/orden dan in 1928.
Deze toeneming wordt gedeeltelijk ver
oorzaakt, doordat de vrouwen steeds meer
sigaretten gaan rooken. Maar er is nog geen
leden voor ongerustheid want het bovenge
noemde enorme cijfer beteekent toch nog
maar een gebruik van nog geen drie sigaret
ten per hoofd. En niemand rookt ooit een
sigaret geheel op. Een „peukje" van ruim
één centimes wordt toch altijd weggegooid.
En de gewone lengte van een sigaret is
ongeveer 6 a 7 c.M.
Sommigen maken zich wel eens ongerust
over het rooken door vrouwen, maar over t
algemeen stellen de geneeskundigen zich op
het standpunt dat het rooken aan vrouwen
niet meer kwaad doet dan aan mannen.
NOG JONG OP 40-JARIGEN
LEEFTIJD!
Nog niet lang geleden bestond er een
scherpe grens tusschen jeugd eia ouderdom.
Een vrouw van 35 jaar had als 't ware af
gedaan. Zij nam een plaats in op de achter
ste rijen en benijdde of benijdde niet, naar
mate van haar temperament haar jon
gere zusteren.
Een man kon zich met groote moeite nog
voor jong laten doorgaan tot zijn vijftigste
jaar. Maar dan was het ook onherroe
pelijk uit.
Een Duitscher. de heer Schriff, is 65. Hij is
dokter en hij heeft een poging gedaan om
het Kanaal over te zwemmen.
lederen dag lezen wij van zeventigjarigen,
mannen of vrouwen, die dingen doen welke
meer geschikt lijken voor menschen van 25
jaar.
Hoeveel zoogenaamde „oudjes" doen er
niet aan vliegsport?
Weinig menschen zullen tegenwoordig toe
geven dat zij oud zijn. Zij handelen volgens
gezonde, psychologische begrippen. Er spreekt
een optimistische geest. uit. Het bekende ge
zegde: „Als je 40 bent, ben je oud," heeft af
gedaan. Het wekte veel te sombere gedach
ten op. We zijn nu bijna te j o n g, als wij 40
zijn!
Wanhoopt niet. gij menschen „van mid
delbaren leeftijd": volgens dokter Schriff
begin je pas te leven als je 65 bent!
Links een kijkje op Coblenz, rechts boven de burcht Caub in den Rijn cv rechts onder,
ccn gedeelte van de Cothlsch-Roniaansche Munsterkerk te Aken.
GEVEDERDE GRAPPENMAKERS.
De conducteurs van de tram te Southend
maken geen gebruik meer van fluiten, ora
waarschuwingssignalen aan den bestuurder
te geven.
En dat komt door Billy.
„Billy" is een papegaai die in een kool
huist bij het eindpunt van de tram en hij
heeft langzamerhand geleerd het vertrek
signaal zóó prachtig te imiteeren, dat het
vaak gebeurde dat. de bestuurders de tram
al in beweging brachten, als alle passagiers,
die mee wilden, er nog niet in waren.
Er zijn andere gevederde grappenmakers
geweest. In de locomotiefloods van een Ame
rikaansche Spoorweg Maatschappij onder
vond men allerlei moeilijkheden, omdat
iemand de signalen voor „stop" en „vertrek"
nadeed. Het werd al te gek toen eens, ten
gevolge van de handelwijze van dezen grap
penmaker, twee locomotieven op elkaar in
reden. De zaak werd toen ernstig onder
zocht.
En wat bleek?
Dat een lijster op waarlijk meesterlijke
wijze de signalen imiteerde!
EIGENAARDIGE MUSEUM
BEZOEKERS.
Een bewaarder van het Brïtsch Museum
heeft onlangs aan een Engelsch journalist
het een en ander medegedeeld betreffende
de vragen, die door het publiek aan de be
waarders worden gedaan.
Een dame had eens in haar droom in een
kookboek een uitstekend recept gevonden
voor de bereiding van den een of anderen
vleeschschotel en nu wilde zij weten of in
de bibliotheek van het Museum dit boek
misschien aanwezig was?
Eer. ander bezoeker had studie gemaakt
van de Zwarte Kunst. Eens oprteen dag joeg
hij een bewaarder de stuipen op het lijf,
door hem te vragen of er onder het perso
neel van het museum ook misschien iemand
was die den duivel kon oproepen.
In de beroemde leeszaal van het Britsch.
Museum wordt aan de studeerenden gele
genheid gegeven om hun handen te was-
schen als zij in oude bestoven folianten ge
studeerd hebben. Maar nu gebeurde het dik
wijls dat een Bohémien, rijker aan studie-
lust dan aan geld, een hemd meebracht, om
het gratis te wasschen! Een van de bewaar
ders heeft nu tot taak, toe te zien dat derge
lijke huiselijke tafereeltjes in het Britsch
Museum niet meer voorkomen.
Gedurende ge ruimen tijd kwam een on
gevaarlijke krankzinnige lederen morgen de
Leeszaal van het museum bezoeken. Vrien
den brachten hem en kwamen hem ook
weer halen. Hij bezorgde niet den minsten
overlast; alleen snoot hij elk half uur met
veel lawaai zijn neus. Verder zat hij maar
stil en deed niets.
WAT NIET IEDEREEN WEET.
De langste waterleiding bevindt zich in
Australië. Ze is 64 K.M. lang en verbindt
de stad Perth met Kalgoorhe (een goud-
graversstad) in het Westen van dit wereld
deel.
In China werd de eerste spoorbaan in
1876 tusschen Sjanghai en Woerisoeng door
de Engelschen gebouwd. Deze spoorweg wek
te zulk een storm vam verontwaardiging
tegen deze vuurdraken, dat de Chineescho
regeering gedwongen was, den spoorbaan te
koopen en te vernietigen, zoodat ze nauwe
lijks een jaar in bedrijf was.
De stad Dusseldorf is wel de Duitsche st-ad,
welke het meest van de rattenplaag heeft
te lijden. Want de door de ratten veroor
zaakte schade bedraagt hier jaarlijks 1.200.000
gulden.
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Wij waren dus nu op reis en ik zal u niet
vermoeien met een beschrijving te geven van
lederen kilometer, dien wij aflegden. Het
waren vele kilometers, de wagen liep goed,
de chauffeur deed zijn werk naar behooren
en het sprak dus vanzelf, dat wij al heel
gauw heel wat kilometers verslonden had
den. zoodat ik met eenige bezorgdheid over
dacht, dat wij Nederland weldra achter den
rug zouden hebben en, wanneer ons verder
geen avonturen overkwamen, Duitschland
eveneens, zoodat wij in dezelfde richting
voortgaande, al spoedig in Rusland zouden
aanlanden. Dit vooruitzicht vervulde mij met
vrees, want wij hebben meer dan eens in onze
wekelijksche gesprekken aanmerkingen ge
maakt op het bestuur van de Sovjets en
wanneer wij nu bij ongeluk over de grens
kwamen, dan zou allicht Stalin of een van
zijn handlangers klaar staan om te zeggen:
„Kijk. daar heb je de krans uit Haarlem en
nu zullen wij die dames en heeren maar eens
in een Russische gevangenis zetten of naar
Siberië verbannen". Ik weet wel, dat niet
alle Russen geacht worden onze krans te
kennen, maar de communisten zijn meesters
in het spionneeren en dat wij internationaal
bekend zijn, heb ik de vorige maand ervaren
toen Hopma van een neef in Siam in een
brief de vraag kreeg of de krans nog altijd
bestond. Intusschen waren wij nog niet in
Rusland aangekomen, zoodat ik voorloopig
deze vrees van mij afzette.
Want de rit zette zich bijzonder genoeglijk
in. Altijd wanneer ik op zoo'n grooten wagen
zat, heb ik mij min of meer boven mijn me-
demenschen verheven gevoeld. Jammer
maar, dat die inedemenschen dat gevoel zoo
niet deelen, althans je kunt bijna niemand
tegenkomen, of hij kijkt eens even omhoog
en trekt dan zijn gezicht fn een lachenden
plooi. Ik weet niet waarom, maar ik veron
derstel, dat een tikje afgunst er niet vreemd
aan is. Zeker was dat het geval bij den jon
gen uit een Amsterdamsche buurt, die toen
hij ons zag aankomen, zich in postuur zette
en zoo blijkbaar van plan was. ons een of
anderen titel naar het verheven hoofd te
slingeren, dat ik mij zelf afvroeg, wat het
zijn zou. Toen hij bij onze nadering zijn wan
gen opblies alsof hij op de trompet blies
en met. alle kracht het woord: „landverhui
zers" uitstiet, viel het niet tegen; het kon
Inderdaad wel zijn, dat wij met al onze kof
fers en jassen aan emigranten deden den
ken en niemand trok er zich dan ook iets
van aan. uitgezonderd mevrouw van Stuite
ren. wier buitengewone teergevoeligheid haar
een blos op de wangen joeg.
Ik vermoed, dat zij opgelucht was toen wij
de Amsterdamsche drukte achter den rug
hadden en de onbeschaamdheid van de stad
verwisselden voor de onschuld van het land.
Van die onschuld zouden wij al heel gauw
een proefje krijgen, want in Naarden ston
den drie jongelingen naast elkaar, naar
schatting één van zes, één van vier en één
yan drie jaar, die een. zoo keurig trapje
1 vormden, dat wanneer een architect het had
moeten ontwerpen, de verhouding niet beter
had kunnen zijn. Toen wij naderbij kwamen,
ging het drietal met ware doodsverachting
midden op den weg staan en riep als uit één
mond: „Meerijen naar Amersfoort!" Pim, de
chauffeur, bracht ons voertuig tot stilstaan
en vroeg aan van Stuiteren, dien hij terecht
als zijn patroon beschouwde: „Vindt u het
goed?" op een toon, waaruit ten duidelijk
ste bleek, dat h ij het al lang goed keurde.
Maar van Stuiteren nam de verantwoorde
lijkheid niet alleen op zich en zich tot ons
wendende, zei hij„dames en heeren, daar
wij op onzen tocht wel honderd verzoeken
van dezen aard zullen krijgen, stel ik voor
nu in principe te besluiten doen of niet
doen".
„Ik ben er voor", zei tante Koos natuurlijk
en een paar andere stemmen voegden zich
daarbij, maar van Stuiteren en Hopma ves
tigden de aandacht op het principieele van
dit besluit: het was inderdaad heel gemak
kelijk, drie aardige jongetjes mee te nemen,
maar waar bleef straks het beginsel, wan
neer een vuile bedelaar van bedenkelijke
reinheid hetzelfde vroeg? Zou men dan even
gemakkelijk hetzelfde besluit nemen?
Toen ontspon zich een langdurig debat
over de vraag, of ieder geval op zichzelf zou
moeten worden beschouwd dan wel of er nu
voor goed een principieele beslissing moest
worden genomen. Geen onderwerp is ooit
zoo dierbaar aan den Nederlandschen ver
gaderaar als dit; hij kan er tot in het- on
eindige over discussiëeren en er desnoods een
uur later weer over beginnen alsof er niets
over gezegd was. Het duurde dus nog al lang
voordat er een beslissing viel en de jongetjes
werden intusschen wat ongeduldig en toen er
naast ons een kleinere auto verscheen, die
toeterde, opdat wij uit den weg zouden gaan.
deserteerde het drietal eenparig en riep tot
den chauffeur van den laatst aangekomen
wagen: „meerijen, meheer, naar Amersfoort!"
Het volgende oogenblik zaten zij als de ge
braden haan in triplo in een open wagentje
en reden ons triomfantelijk voorbij, tergend
naar ons wuivende, terwijl de grootste ons
nog met het woord „zeurkousen" trachtte te
wonden.
Natuurlijk lukte hem dat niet. Wie zou bij
het verhaal van het leven en de lotgevallen
van de krans ooit aan zeuren of zeurkousen
denken? Maar het principieele besluit werd
er des te gemakkelijker door en met bijna
algemeene stemmen besloot de krans 't hart
te verharden en niemand, wie ook, mee te
nemen.
Het genoeglijke van een d erge lij ken auto
tocht is natuurlijk de groote afwisseling.
Nauwelijks ben je een stad door of het plat
teland begint weer en ternauwernood heb je
eenige kilometers platteland genoten, of de
stad, even plat maar geen land, verschijnt
weer aan den horizon. Met waardeering
merkten wij in de steden op, hoeveel moeite
de politie zich geeft om de regelmaat, van
het verkeer te bevorderen en ongelukken
daarbij te voorkomen. Ik zal niet zeggen, dat
het altijd gelukte, maar het pogen zelfs is
schoon in 't worstelperk der kunst. Sommige
verkeersagenten, door rijpe ervaring kakn en
rustig geworden, gaven zoo weinig aanwij
zingen, dat de chauffeur maar moest uit
maken, wat ze beteekenden en daar vriend
Pim blijkbaar een gewiekste snuiter was,
kostte hom dat. niet veel moeite. Minder ge
makkelijk ging dat geöachtenlezen bij jonge
politieagenten, die blijkbaar pas in het vak
waren getreden en nu nog niet zeker van
zichzelf en nog veel minder van het publiek
waren. Soms kregen wij medelijden met de
zenuwachtige aanduidingen, die zij links en
rechts gaven en het gebeurde op een oogen
blik, dat vriend Pim, veilig stilstaande, den
agent vroeg of hij het nog eens duidelijker
zeggen wou. „Zeg het met woorden", riep hij,
een bekende spreuk, niet onaardig commen-
tarieerend. Maar of hier inderdaad een doof
stomme verkeersregelaar aan het werk was,
dan wel de man het beneden zijn waardig
heid achtte om te spreken, hij ging voort met
zijn raadselachtige gebaren, zoodat tenslotte
onze chauffeur met een gebaar van wanhoop
het stuurwiel greep en uiterst langzaam
avanceerde om indien het niet goed was,
althans niemand overhoop te rijden. Het was
inderdaad niet goed en de verkeersman, zijn
zwijgende rol verlatende, putte zich tegen
Pim uit in een uitvoerige explicatie, die de
zaak niet duidelijker maakte en alleen hiertoe
scheen te leiden, dat onze chauffeur op de
bon zou worden geslingerd. Deze operatie
lachte hem niet toe en eerbiedig, maar vast
beraden, verzette hij zich daartegen, zoodat
een uitvoerig gesprek tusschen het tweetal
ontstond.
Het duurde niet. lang of aan weerskanten
van de strijdende groep was een reeks van
wagens ontstaan, van wie niemand vooruit
kon omdat men eenmaal niet redeneeren en
tegelijk passende gebaren maken kan. Alleen
de beroemde Romeinsche redenaar De
mosthenes heeft dat gekund en wat heeft
het hem geholpen? Hij is al jaren lang dood.
Tenslotte kwam de drang der omstandig
heden in dezen twist tusschen bei den; de ver
keersagent gaf een wenk aan onze partij om
door te rijden, daar anders een nimmer meer
te ontwarren opstopping zou ontstaan en van
die gelegenheid maakte Pim gebruik en ver
dween met onze groote schare van volgelin
gen in de richting van den horizon. De ver
keersman deed geen poging om hem tegen
te houden en zoo eindigde ons eerste conflict
met de gestelde machten op onschadelijke
wijze.
Daarmede waren avonturen van dezen
aard evenwei nog niet afgeloopen. In den
loop van den middag kwamen wij door een
kleine plaats, waar betrekkelijk zoo weinig
verkeer heerschte, dat een gewoon mensch
zeggen zou; „hier is geen verkeersagent
noodig." Evenwel is het altijd moeilijk zich
als leek te verplaatsen in de gewaarwordin
gen van een autoriteit. De burgemeester van
dit plaatsje had het, denk ik. beneden zijn
waardigheid gevonden, wanneer hij er het
verkeer niet geregeld had. Nu is een drukke
verkeersregeling bezwaarlijk, maar een on-
noodige verkeersregeling gevaarlijk, omdat
iedereen, die erbij betrokken is, de nutte
loosheid daarvan inziende, niet weet, wat hij
aan het regelen heeft te doen. Zoo kwamen
wij dus aan het middelpunt van een dorp,
een van die echte gezellige pleintjes, die
men éen Brink noemt en waar behalve onze
wagen en de verkeersagent niemand was te
zien. Ik geloof, dat bij het zien van ons
groote voertuig, de zenuwen hem te machtig
werden en. zooals men dat noemt, op zijn
armen sloegen, althans de man maakte een
reeks van gebaren, die evengoed het 'bevel
„rechts" als het commando „links" konden
beteekenen en desnoods ook van toepas
sing waren op vooruit of achteruit. Pim
deed wat in dit geval het veiligst was en
bovendien ook nog logisch, rechts houden
de trachtte hij den agent te passeeren, maar
deze, wel verre van te beseffen, dat een ver
keersagent moet staan als een rots ln zee,
onverschillig welke voertuigen om hem heen
bruisen en woeden, deed uit vrees, dat hij
aangereden zou worden, een stap naar links.
Daarop hield Pim links om hem te ont
gaan en als u nu moeite hebt om u dat voor
te stellen, dan vraag ik u of gij zelf nooit
tegenover vriend of vijand hebt staan dan
sen om hem te ontwijken, terwijl gij beiden
voortdurend denzelfden kant uitweekt-, dus
zonder verder te komen. In diezelfde positie
verkeerden ook onze gezelschapswagen en
de verkeersagent op dat eene ledige brinkje.
Telkens zag onze chauffeur kans om langs
den man heen te glippen, telkens moest hij
weer afdeinzen, omdat deze dan weer uit
week naar den kant, waar de wagen wilde
passeeren.
Wanneer tien seconden lang de verkeers
regelaar had kunnen besluiten, het verkeer
niet meer te regelen, dan zou de moeilijkheid
zijn opgelost en was er niets gebeurd, maar
onder de bestaande omstandigheden moest or
een ongeluk voorvallen, zij het ook een heel
klein ongelukje. Al zwaaiende, draaiende,
uitwijkende, kwam onze wagen in aanraking
met den agent, die een hevigen gil gaf en
omviel. Pim zette de rem vast en sprong van
den wagen; hij boog zich over den agent
heen en hem de hand toestekende, zei hij:
„Sta maar op, vriend, ik kan je niet geraakt
hebben." De politieman evenwel zette een
keel op als een mager varken, waarop het
kleine brinkje, dat tevoren geheel verlaten
was. plotseling scheen te gaan leven. Van alle
kanten kwamen mannen en vrouwen toe
snellen, want de mooiste muzlek-uitvoering
en het prachtigste natuurverschijnsel onder
vinden niet zooveel belangstelling als de
tijding, dat er een ongeluk is gebeurd. Man
nen en vrouwen, die waarschijnlijk anders
op den politieman niet zoo bijzonder gesteld
waren, omringden nu den wagen en riepen
tot onze dames en ons: „Kom er dadelijk af.
jullie hebt onzen sjampetter 1) vermoord". De
dames keken wat benauwd, maar Pim liet
zich niet- van zijn stuk brengen en zei: „hij
is net zoo min vermoord als ik, hij heeft
alleen de hak van zijn rechterschoen verlo-
1) Sjampetter is een verbastering van „gar
de champctre"; zoo wordt in sommige
Brabantsche plaatsjes de veldwachter ge
noemd.
ren." Daarop greep hij hem met zijn sterke
armen beet en zette hem overeind, zonder
dat er één druppeltje bloed uit zijn zooge
naamd gekwetsten voet kwam. Intusschen
waren een paar inwoners den dokter gaan
halen; die bekeek den voet van den sjam
petter en stelde de publieke opinie van het
brinkje en de leden van dê krans gerust.
„Misschien." zei deze brave man, Leeft
de champêtre zijn likdoorn verloren, maar
daarover mag hij niet klagen en als de
chauffeur hem de hak vergoeden wil, dan
behoeft er verder geen haan naar te kraaien".
Van Stuiteren trok zijn beurs en betaalde
een gulden, dien de verkeersman maar op
voorhand overdroeg aan den schoenmaker,
die natuurlijk ook op het gerucht was afge
komen. Onze wagen reed weg en wij besloten,
aan den burgemeester van deze kleine plaats
te laten weten, dat zijn verkeersregeling een
openbaar gevaar daarstelde. Dit zijn van die
besluiten, die je ln verontwaardiging neemt,
maar waarvan je afziet ze uit te voeren,
zoodra je de plaats den rug hebt toegekeerd.
Ik mag nu wel erkennen, dat wij over den
gunstigen afloop van dit conflictje buiten
gewoon blij waren, want het is toch maar
een onaangename gedachte, dat je de kans
zou loopen voor plezier uit rijden te zijn en
tenslotte een nacht, al is het er maar één.
te worden opgesloten in den toren van de
gemeente Ncrgenshulzen. Er was één troost,
wij hebben den toren gezien en een zoo groot
gezelschap ais het onze zou er zeker niet in
gekund hebben, maar misschien had de bur
gemeester een gijzelaar genomen en wie zou
dat anders geweest zijn dan onze vriend van
Stuiteren, met wien ons geheele uitstapje om
zoo te zeggen stond of viel. De opgewonden
heid van Hopma was zoo groot, dat hU zijn
cornet a piston voor den dag haalde uit een
geheimzinnige bergplaats en van plan was
een fanfare te blazen. Van Stuiteren stuitte
deze uitbundigheid onder het zeer juiste
motief, dat wij, nadat wij den strijd gewon
nen hadden, de inboorlingen niet door schet
terende klanken moesten uitdagen- Hopma
berustte daarin, maar toen wij cen half uur
verder waren op open he!, kon ons heele ge
zelschap hem niet weerhouden en blies hij
vroolijke signalen der overwinning, die schal
den over de wijde ruimte. Het duurde niet
lang, of er begon zich leven om ons te be
wegen. Angstige vogels fladderden in veilige
verte om ons heen; op een klein heuvel
tje. vlak bij een veilig gat. stak een kloeke
heihaas de ooren op. een nieuwsgierige zwa
luw scheerde over dc hel en onze vriend
Hopma. gestreeld door de vergelijking van
van Stuiteren: .Orpheus onder dc dieren",
blies zijn mooiste tonen ln geniale inspi
ratie, totdat zijn vrouw, wegens de nauwe
relatie allang bekend met zijn talenten, "en
eind aan de vervoering maakte door de
nuchtere woorden: „het is tijd voor thee".
Binnen vijf minuten rolde onze wagen in de
richtig van het naastbUzijndc stadje.
FIDELIO