IF0ILMI1€IS©ÜIDII!€„ Het Rijnland wordt ontruimd Wat we in het vorige seizoen kregen en wat ons nu te wachten staat. - „Showboat" en „Folies 1929". Paul Leni overleden. De zomer is altijd een stille tijd voor een film-recensent. Als er iedere week één goede première komt, is het al mooi, en er zit bij dan aanvang van het nieuwe seizoen niets anders op dan een kroniek te schrijven over wat er geweest is en wat er komen zal. Als we de balans van het vorige seizoen opmaken, dan zijn er maar enkele films te noemen die de aandacht ten volle waard sraren. „Looping-the-Loop" liet even zien, *rat men in Duitschland nog kon, in „Anna Karenina" en „Alledagsmenschen" kregen we opmerkelijk goede Hollywoodsche producten, Réné Clair's „Spook van de Mouiin-Rouge" werd in een enkel theater gedraaid en kreeg lang niet die aandacht, welke dit werk ver dient, met Therèse Raquin ging het even zoo, verder dan een paar groote theaters bracht deze mooie rolprent het niet, Gance's „Napoleon" moet nog genoemd worden en dan was er van .de Russische productie veel dat tot het beste behoorde. „Storm over Azië" en „De Moeder", beide van Pudowkin, staan bovenaan, mét „Het dorp der zonde" en Eisenstein's „Tien dagen die de wereld deden wankelen". Dat waren de films die deden zien. dat éen groote groep regisseurs tenminste begrijpt wat „film" is. Niet om hun tendenz natuurlijk, zijn deze films de beste die we in het vorige seizoen te zien kregen. Een daar houdt het dan ook mee op. Terwijl lieve Hollywoodsche juffrouwen doorgaan lief te glimlachen en smartelijk te huilen, de Franschen op de goede uitzon deringen na hun drama's en draken nog niet ontrouw willen worden en Duitschland ten deele ver-Amerikaanscht. Misschien overdrijven wij, maar het is ook droevig op de tien films gemiddeld een goede te zien, hoewel het aan den anderen kant tot vreugde stemt, dat het gehalte over het algemeen wel vooruit gaat, en de rolpren ten die een jaar geleden nog maar in be sloten kring vertoond werden, thans hun weg naar enkele theaters gevonden hebben. Wat de Nederlandsche „filmindustrie" be treft zijn Joris Ivens' niet-volmaakte „Bran ding" en Bon's poging „Stad" te noemen. Maar Ivens werkt hard, de droge zomer heeft het werken aan zijn filmpje „Regen" bemoei lijkt, intusschen heeft hij een tijd lang dag aan dag langs de Zuiderzee-werken gezwor ven en krijgen wij hopelijk spoedig hiervan het resultaat te zien. Zoo zijn wij gekomen tot wat ons te wach ten staat. Fritz Lang heeft zijn „Frau im Mond" ge reed en velen zien verlangend naar de ver tooning van deze film uit, om te weten wat hij na „De Niebelungen", na „Metropolis", na „Spione", nu geschapen heeft. De zeer goede Russische film „Gevangenis" is door de Cen trale Filmkeuringscommissie verboden en wat we nu uit Rusland te zien zullen krijgen weten we nog niet. In Frankrijk liggen „La passion de Jeanne d'Arc", van Dreyer, „La. petite marchande d'Allumettes" van Renoir en Tedesco en „Finis Terrae" van Epstein, klaar, maar 't is de vraag, of die naar ons land zullen komen. En uit Amerika is „De Patriot" al overgekomen en spoedig zal, nu Jannings' „Vader" zoo goed gegaan is, on danks of dank zij de sentimentaliteit, ook „De straat der zonde" wel in de Hollandsche theaters draaien. Verder weten we van de Amerikaansche geluidlooze films op het oogenblik nog niet wat geboden zal worden. Snel hebben sedert 1 Februari, toen in een TJtrechtsch theater de eerste installatie voor geluidsfilms in gebruik werd genomen, de talkies en soundies in ons land opgang ge maakt. In elke behoorlijke stad kan men nu geluidsfilms hooren en zien, en het is te venvachten, dat men in den loop van het ko mende seizoen zal kunnen constateeren wat men er aan heeft. Amerika en Duitschland hebben tientallen geluidsfilms gereed, de verschillende syste men zullen vergeleken kunnen worden, en het is te hopen dat „Die Melodie der Welt" van den Berlijnschen cineast Ruttmann naar ons land zal komen, om te kunnen zien. wat deze kunstenaar van een geluidsfilm maakt. Twee groote Amerikaansche „sprekende, zingende en musiceerende" films staan voor het nieuwe seizoen op het programma. „Showboat" en „Follies 1929". „Showboat" is nu bij Tuschïnski gepro longeerd, om den enormen toeloop van het publiek. Maar het is ons een raadsel, waar om men voor deze film die wel enkele goede eigenschappen heeft, maar erg, heel erg gerekt is om er maar geluidsscènes ln te kunnen stoppen zoo enthousiast kan zijn. De aardige kleedij uit de zestiger ja ren van den vorige eeuw zorgt ook hier weer voor een deel van het succes, verder is er veel droefenis en een blij slot. De andere: „Folies 1929" heeft als film niets te beteekenen, bestaat alleen uit een serie variéténummers, die met een histo rietje bij elkaar gehouden worden. Maar in deze geluidsfilm wordt technisch bijna het volmaakte bereikt, want het Movietone- procédé blijkt een zuiverder, voller, „echter" klank te geven dan de procédé's die met platen werken. De liedjes, de gesprekken zijn duidelijk te verstaan, woord voor woord, en het merkwaardige is, dat in het buitenland waar we „Folies 1929" bekeken en beluister den, het publiek mee begon te zingen zooals het 't doet bij Willy Derby of Kees Pruis. Als film we zeggen het nogmaals betee- kent deze soundy niets, als vermakelijk heid is hij van groot belang. En tot slot van deze kroniek moeten we ever, melding maken van Paul Leni's over lijden. Leni heeft den laatsten tijd naam ge maakt in Hollywood met enkele films als „De kat en de kanarie" en „De man die lacht". Paul Leni. Maar zijn zeer grcote verdienste voor de film schuilt hierin, dat hij een der eersten was die daadwerkelijk den weg bereidde waarlangs men zou komen tot erkenning van de zelfstandige film. Kunstschilder van origine, leider van een Berlijnsche cabarettroep, maakte hij kort na den oorlog zijn „Wachsfigurenkabinet". een der merkwaardigste films die ooit ge maakt zijn, product van 't samenwerken van Leni als regisseur en kunstenaar en van Jannings en Veidt als acteurs. Die „Man met de Wassen beelden" heeft in ons land gedraaid, men vond de film eng, griezelig, en is eerst later tot de ont dekking gekomen wat hier geschapen was. Maar toen was Leni de oude niet meer, hij werd door Hollywood gekocht en bleef er films makende die nooit meer van zoo'n belang voor de ontwikkeling der film zijn geweest, als dat eerste werk van hem. C. G. B. EEN EEUW VAN ROOK. Engelsche sigarettenhandelaars worden allemaal rijk, als tenminste waar is wat onlangs werd geconstateerd: dat in Enge land in 1928 38.293.999.560 sigaretten werden gebruikt. En dit jaar zal er, naar ruwe schatting, 8.000.000 pond tabak meer ge bruikt v/orden dan in 1928. Deze toeneming wordt gedeeltelijk ver oorzaakt, doordat de vrouwen steeds meer sigaretten gaan rooken. Maar er is nog geen leden voor ongerustheid want het bovenge noemde enorme cijfer beteekent toch nog maar een gebruik van nog geen drie sigaret ten per hoofd. En niemand rookt ooit een sigaret geheel op. Een „peukje" van ruim één centimes wordt toch altijd weggegooid. En de gewone lengte van een sigaret is ongeveer 6 a 7 c.M. Sommigen maken zich wel eens ongerust over het rooken door vrouwen, maar over t algemeen stellen de geneeskundigen zich op het standpunt dat het rooken aan vrouwen niet meer kwaad doet dan aan mannen. NOG JONG OP 40-JARIGEN LEEFTIJD! Nog niet lang geleden bestond er een scherpe grens tusschen jeugd eia ouderdom. Een vrouw van 35 jaar had als 't ware af gedaan. Zij nam een plaats in op de achter ste rijen en benijdde of benijdde niet, naar mate van haar temperament haar jon gere zusteren. Een man kon zich met groote moeite nog voor jong laten doorgaan tot zijn vijftigste jaar. Maar dan was het ook onherroe pelijk uit. Een Duitscher. de heer Schriff, is 65. Hij is dokter en hij heeft een poging gedaan om het Kanaal over te zwemmen. lederen dag lezen wij van zeventigjarigen, mannen of vrouwen, die dingen doen welke meer geschikt lijken voor menschen van 25 jaar. Hoeveel zoogenaamde „oudjes" doen er niet aan vliegsport? Weinig menschen zullen tegenwoordig toe geven dat zij oud zijn. Zij handelen volgens gezonde, psychologische begrippen. Er spreekt een optimistische geest. uit. Het bekende ge zegde: „Als je 40 bent, ben je oud," heeft af gedaan. Het wekte veel te sombere gedach ten op. We zijn nu bijna te j o n g, als wij 40 zijn! Wanhoopt niet. gij menschen „van mid delbaren leeftijd": volgens dokter Schriff begin je pas te leven als je 65 bent! Links een kijkje op Coblenz, rechts boven de burcht Caub in den Rijn cv rechts onder, ccn gedeelte van de Cothlsch-Roniaansche Munsterkerk te Aken. GEVEDERDE GRAPPENMAKERS. De conducteurs van de tram te Southend maken geen gebruik meer van fluiten, ora waarschuwingssignalen aan den bestuurder te geven. En dat komt door Billy. „Billy" is een papegaai die in een kool huist bij het eindpunt van de tram en hij heeft langzamerhand geleerd het vertrek signaal zóó prachtig te imiteeren, dat het vaak gebeurde dat. de bestuurders de tram al in beweging brachten, als alle passagiers, die mee wilden, er nog niet in waren. Er zijn andere gevederde grappenmakers geweest. In de locomotiefloods van een Ame rikaansche Spoorweg Maatschappij onder vond men allerlei moeilijkheden, omdat iemand de signalen voor „stop" en „vertrek" nadeed. Het werd al te gek toen eens, ten gevolge van de handelwijze van dezen grap penmaker, twee locomotieven op elkaar in reden. De zaak werd toen ernstig onder zocht. En wat bleek? Dat een lijster op waarlijk meesterlijke wijze de signalen imiteerde! EIGENAARDIGE MUSEUM BEZOEKERS. Een bewaarder van het Brïtsch Museum heeft onlangs aan een Engelsch journalist het een en ander medegedeeld betreffende de vragen, die door het publiek aan de be waarders worden gedaan. Een dame had eens in haar droom in een kookboek een uitstekend recept gevonden voor de bereiding van den een of anderen vleeschschotel en nu wilde zij weten of in de bibliotheek van het Museum dit boek misschien aanwezig was? Eer. ander bezoeker had studie gemaakt van de Zwarte Kunst. Eens oprteen dag joeg hij een bewaarder de stuipen op het lijf, door hem te vragen of er onder het perso neel van het museum ook misschien iemand was die den duivel kon oproepen. In de beroemde leeszaal van het Britsch. Museum wordt aan de studeerenden gele genheid gegeven om hun handen te was- schen als zij in oude bestoven folianten ge studeerd hebben. Maar nu gebeurde het dik wijls dat een Bohémien, rijker aan studie- lust dan aan geld, een hemd meebracht, om het gratis te wasschen! Een van de bewaar ders heeft nu tot taak, toe te zien dat derge lijke huiselijke tafereeltjes in het Britsch Museum niet meer voorkomen. Gedurende ge ruimen tijd kwam een on gevaarlijke krankzinnige lederen morgen de Leeszaal van het museum bezoeken. Vrien den brachten hem en kwamen hem ook weer halen. Hij bezorgde niet den minsten overlast; alleen snoot hij elk half uur met veel lawaai zijn neus. Verder zat hij maar stil en deed niets. WAT NIET IEDEREEN WEET. De langste waterleiding bevindt zich in Australië. Ze is 64 K.M. lang en verbindt de stad Perth met Kalgoorhe (een goud- graversstad) in het Westen van dit wereld deel. In China werd de eerste spoorbaan in 1876 tusschen Sjanghai en Woerisoeng door de Engelschen gebouwd. Deze spoorweg wek te zulk een storm vam verontwaardiging tegen deze vuurdraken, dat de Chineescho regeering gedwongen was, den spoorbaan te koopen en te vernietigen, zoodat ze nauwe lijks een jaar in bedrijf was. De stad Dusseldorf is wel de Duitsche st-ad, welke het meest van de rattenplaag heeft te lijden. Want de door de ratten veroor zaakte schade bedraagt hier jaarlijks 1.200.000 gulden. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Wij waren dus nu op reis en ik zal u niet vermoeien met een beschrijving te geven van lederen kilometer, dien wij aflegden. Het waren vele kilometers, de wagen liep goed, de chauffeur deed zijn werk naar behooren en het sprak dus vanzelf, dat wij al heel gauw heel wat kilometers verslonden had den. zoodat ik met eenige bezorgdheid over dacht, dat wij Nederland weldra achter den rug zouden hebben en, wanneer ons verder geen avonturen overkwamen, Duitschland eveneens, zoodat wij in dezelfde richting voortgaande, al spoedig in Rusland zouden aanlanden. Dit vooruitzicht vervulde mij met vrees, want wij hebben meer dan eens in onze wekelijksche gesprekken aanmerkingen ge maakt op het bestuur van de Sovjets en wanneer wij nu bij ongeluk over de grens kwamen, dan zou allicht Stalin of een van zijn handlangers klaar staan om te zeggen: „Kijk. daar heb je de krans uit Haarlem en nu zullen wij die dames en heeren maar eens in een Russische gevangenis zetten of naar Siberië verbannen". Ik weet wel, dat niet alle Russen geacht worden onze krans te kennen, maar de communisten zijn meesters in het spionneeren en dat wij internationaal bekend zijn, heb ik de vorige maand ervaren toen Hopma van een neef in Siam in een brief de vraag kreeg of de krans nog altijd bestond. Intusschen waren wij nog niet in Rusland aangekomen, zoodat ik voorloopig deze vrees van mij afzette. Want de rit zette zich bijzonder genoeglijk in. Altijd wanneer ik op zoo'n grooten wagen zat, heb ik mij min of meer boven mijn me- demenschen verheven gevoeld. Jammer maar, dat die inedemenschen dat gevoel zoo niet deelen, althans je kunt bijna niemand tegenkomen, of hij kijkt eens even omhoog en trekt dan zijn gezicht fn een lachenden plooi. Ik weet niet waarom, maar ik veron derstel, dat een tikje afgunst er niet vreemd aan is. Zeker was dat het geval bij den jon gen uit een Amsterdamsche buurt, die toen hij ons zag aankomen, zich in postuur zette en zoo blijkbaar van plan was. ons een of anderen titel naar het verheven hoofd te slingeren, dat ik mij zelf afvroeg, wat het zijn zou. Toen hij bij onze nadering zijn wan gen opblies alsof hij op de trompet blies en met. alle kracht het woord: „landverhui zers" uitstiet, viel het niet tegen; het kon Inderdaad wel zijn, dat wij met al onze kof fers en jassen aan emigranten deden den ken en niemand trok er zich dan ook iets van aan. uitgezonderd mevrouw van Stuite ren. wier buitengewone teergevoeligheid haar een blos op de wangen joeg. Ik vermoed, dat zij opgelucht was toen wij de Amsterdamsche drukte achter den rug hadden en de onbeschaamdheid van de stad verwisselden voor de onschuld van het land. Van die onschuld zouden wij al heel gauw een proefje krijgen, want in Naarden ston den drie jongelingen naast elkaar, naar schatting één van zes, één van vier en één yan drie jaar, die een. zoo keurig trapje 1 vormden, dat wanneer een architect het had moeten ontwerpen, de verhouding niet beter had kunnen zijn. Toen wij naderbij kwamen, ging het drietal met ware doodsverachting midden op den weg staan en riep als uit één mond: „Meerijen naar Amersfoort!" Pim, de chauffeur, bracht ons voertuig tot stilstaan en vroeg aan van Stuiteren, dien hij terecht als zijn patroon beschouwde: „Vindt u het goed?" op een toon, waaruit ten duidelijk ste bleek, dat h ij het al lang goed keurde. Maar van Stuiteren nam de verantwoorde lijkheid niet alleen op zich en zich tot ons wendende, zei hij„dames en heeren, daar wij op onzen tocht wel honderd verzoeken van dezen aard zullen krijgen, stel ik voor nu in principe te besluiten doen of niet doen". „Ik ben er voor", zei tante Koos natuurlijk en een paar andere stemmen voegden zich daarbij, maar van Stuiteren en Hopma ves tigden de aandacht op het principieele van dit besluit: het was inderdaad heel gemak kelijk, drie aardige jongetjes mee te nemen, maar waar bleef straks het beginsel, wan neer een vuile bedelaar van bedenkelijke reinheid hetzelfde vroeg? Zou men dan even gemakkelijk hetzelfde besluit nemen? Toen ontspon zich een langdurig debat over de vraag, of ieder geval op zichzelf zou moeten worden beschouwd dan wel of er nu voor goed een principieele beslissing moest worden genomen. Geen onderwerp is ooit zoo dierbaar aan den Nederlandschen ver gaderaar als dit; hij kan er tot in het- on eindige over discussiëeren en er desnoods een uur later weer over beginnen alsof er niets over gezegd was. Het duurde dus nog al lang voordat er een beslissing viel en de jongetjes werden intusschen wat ongeduldig en toen er naast ons een kleinere auto verscheen, die toeterde, opdat wij uit den weg zouden gaan. deserteerde het drietal eenparig en riep tot den chauffeur van den laatst aangekomen wagen: „meerijen, meheer, naar Amersfoort!" Het volgende oogenblik zaten zij als de ge braden haan in triplo in een open wagentje en reden ons triomfantelijk voorbij, tergend naar ons wuivende, terwijl de grootste ons nog met het woord „zeurkousen" trachtte te wonden. Natuurlijk lukte hem dat niet. Wie zou bij het verhaal van het leven en de lotgevallen van de krans ooit aan zeuren of zeurkousen denken? Maar het principieele besluit werd er des te gemakkelijker door en met bijna algemeene stemmen besloot de krans 't hart te verharden en niemand, wie ook, mee te nemen. Het genoeglijke van een d erge lij ken auto tocht is natuurlijk de groote afwisseling. Nauwelijks ben je een stad door of het plat teland begint weer en ternauwernood heb je eenige kilometers platteland genoten, of de stad, even plat maar geen land, verschijnt weer aan den horizon. Met waardeering merkten wij in de steden op, hoeveel moeite de politie zich geeft om de regelmaat, van het verkeer te bevorderen en ongelukken daarbij te voorkomen. Ik zal niet zeggen, dat het altijd gelukte, maar het pogen zelfs is schoon in 't worstelperk der kunst. Sommige verkeersagenten, door rijpe ervaring kakn en rustig geworden, gaven zoo weinig aanwij zingen, dat de chauffeur maar moest uit maken, wat ze beteekenden en daar vriend Pim blijkbaar een gewiekste snuiter was, kostte hom dat. niet veel moeite. Minder ge makkelijk ging dat geöachtenlezen bij jonge politieagenten, die blijkbaar pas in het vak waren getreden en nu nog niet zeker van zichzelf en nog veel minder van het publiek waren. Soms kregen wij medelijden met de zenuwachtige aanduidingen, die zij links en rechts gaven en het gebeurde op een oogen blik, dat vriend Pim, veilig stilstaande, den agent vroeg of hij het nog eens duidelijker zeggen wou. „Zeg het met woorden", riep hij, een bekende spreuk, niet onaardig commen- tarieerend. Maar of hier inderdaad een doof stomme verkeersregelaar aan het werk was, dan wel de man het beneden zijn waardig heid achtte om te spreken, hij ging voort met zijn raadselachtige gebaren, zoodat tenslotte onze chauffeur met een gebaar van wanhoop het stuurwiel greep en uiterst langzaam avanceerde om indien het niet goed was, althans niemand overhoop te rijden. Het was inderdaad niet goed en de verkeersman, zijn zwijgende rol verlatende, putte zich tegen Pim uit in een uitvoerige explicatie, die de zaak niet duidelijker maakte en alleen hiertoe scheen te leiden, dat onze chauffeur op de bon zou worden geslingerd. Deze operatie lachte hem niet toe en eerbiedig, maar vast beraden, verzette hij zich daartegen, zoodat een uitvoerig gesprek tusschen het tweetal ontstond. Het duurde niet. lang of aan weerskanten van de strijdende groep was een reeks van wagens ontstaan, van wie niemand vooruit kon omdat men eenmaal niet redeneeren en tegelijk passende gebaren maken kan. Alleen de beroemde Romeinsche redenaar De mosthenes heeft dat gekund en wat heeft het hem geholpen? Hij is al jaren lang dood. Tenslotte kwam de drang der omstandig heden in dezen twist tusschen bei den; de ver keersagent gaf een wenk aan onze partij om door te rijden, daar anders een nimmer meer te ontwarren opstopping zou ontstaan en van die gelegenheid maakte Pim gebruik en ver dween met onze groote schare van volgelin gen in de richting van den horizon. De ver keersman deed geen poging om hem tegen te houden en zoo eindigde ons eerste conflict met de gestelde machten op onschadelijke wijze. Daarmede waren avonturen van dezen aard evenwei nog niet afgeloopen. In den loop van den middag kwamen wij door een kleine plaats, waar betrekkelijk zoo weinig verkeer heerschte, dat een gewoon mensch zeggen zou; „hier is geen verkeersagent noodig." Evenwel is het altijd moeilijk zich als leek te verplaatsen in de gewaarwordin gen van een autoriteit. De burgemeester van dit plaatsje had het, denk ik. beneden zijn waardigheid gevonden, wanneer hij er het verkeer niet geregeld had. Nu is een drukke verkeersregeling bezwaarlijk, maar een on- noodige verkeersregeling gevaarlijk, omdat iedereen, die erbij betrokken is, de nutte loosheid daarvan inziende, niet weet, wat hij aan het regelen heeft te doen. Zoo kwamen wij dus aan het middelpunt van een dorp, een van die echte gezellige pleintjes, die men éen Brink noemt en waar behalve onze wagen en de verkeersagent niemand was te zien. Ik geloof, dat bij het zien van ons groote voertuig, de zenuwen hem te machtig werden en. zooals men dat noemt, op zijn armen sloegen, althans de man maakte een reeks van gebaren, die evengoed het 'bevel „rechts" als het commando „links" konden beteekenen en desnoods ook van toepas sing waren op vooruit of achteruit. Pim deed wat in dit geval het veiligst was en bovendien ook nog logisch, rechts houden de trachtte hij den agent te passeeren, maar deze, wel verre van te beseffen, dat een ver keersagent moet staan als een rots ln zee, onverschillig welke voertuigen om hem heen bruisen en woeden, deed uit vrees, dat hij aangereden zou worden, een stap naar links. Daarop hield Pim links om hem te ont gaan en als u nu moeite hebt om u dat voor te stellen, dan vraag ik u of gij zelf nooit tegenover vriend of vijand hebt staan dan sen om hem te ontwijken, terwijl gij beiden voortdurend denzelfden kant uitweekt-, dus zonder verder te komen. In diezelfde positie verkeerden ook onze gezelschapswagen en de verkeersagent op dat eene ledige brinkje. Telkens zag onze chauffeur kans om langs den man heen te glippen, telkens moest hij weer afdeinzen, omdat deze dan weer uit week naar den kant, waar de wagen wilde passeeren. Wanneer tien seconden lang de verkeers regelaar had kunnen besluiten, het verkeer niet meer te regelen, dan zou de moeilijkheid zijn opgelost en was er niets gebeurd, maar onder de bestaande omstandigheden moest or een ongeluk voorvallen, zij het ook een heel klein ongelukje. Al zwaaiende, draaiende, uitwijkende, kwam onze wagen in aanraking met den agent, die een hevigen gil gaf en omviel. Pim zette de rem vast en sprong van den wagen; hij boog zich over den agent heen en hem de hand toestekende, zei hij: „Sta maar op, vriend, ik kan je niet geraakt hebben." De politieman evenwel zette een keel op als een mager varken, waarop het kleine brinkje, dat tevoren geheel verlaten was. plotseling scheen te gaan leven. Van alle kanten kwamen mannen en vrouwen toe snellen, want de mooiste muzlek-uitvoering en het prachtigste natuurverschijnsel onder vinden niet zooveel belangstelling als de tijding, dat er een ongeluk is gebeurd. Man nen en vrouwen, die waarschijnlijk anders op den politieman niet zoo bijzonder gesteld waren, omringden nu den wagen en riepen tot onze dames en ons: „Kom er dadelijk af. jullie hebt onzen sjampetter 1) vermoord". De dames keken wat benauwd, maar Pim liet zich niet- van zijn stuk brengen en zei: „hij is net zoo min vermoord als ik, hij heeft alleen de hak van zijn rechterschoen verlo- 1) Sjampetter is een verbastering van „gar de champctre"; zoo wordt in sommige Brabantsche plaatsjes de veldwachter ge noemd. ren." Daarop greep hij hem met zijn sterke armen beet en zette hem overeind, zonder dat er één druppeltje bloed uit zijn zooge naamd gekwetsten voet kwam. Intusschen waren een paar inwoners den dokter gaan halen; die bekeek den voet van den sjam petter en stelde de publieke opinie van het brinkje en de leden van dê krans gerust. „Misschien." zei deze brave man, Leeft de champêtre zijn likdoorn verloren, maar daarover mag hij niet klagen en als de chauffeur hem de hak vergoeden wil, dan behoeft er verder geen haan naar te kraaien". Van Stuiteren trok zijn beurs en betaalde een gulden, dien de verkeersman maar op voorhand overdroeg aan den schoenmaker, die natuurlijk ook op het gerucht was afge komen. Onze wagen reed weg en wij besloten, aan den burgemeester van deze kleine plaats te laten weten, dat zijn verkeersregeling een openbaar gevaar daarstelde. Dit zijn van die besluiten, die je ln verontwaardiging neemt, maar waarvan je afziet ze uit te voeren, zoodra je de plaats den rug hebt toegekeerd. Ik mag nu wel erkennen, dat wij over den gunstigen afloop van dit conflictje buiten gewoon blij waren, want het is toch maar een onaangename gedachte, dat je de kans zou loopen voor plezier uit rijden te zijn en tenslotte een nacht, al is het er maar één. te worden opgesloten in den toren van de gemeente Ncrgenshulzen. Er was één troost, wij hebben den toren gezien en een zoo groot gezelschap ais het onze zou er zeker niet in gekund hebben, maar misschien had de bur gemeester een gijzelaar genomen en wie zou dat anders geweest zijn dan onze vriend van Stuiteren, met wien ons geheele uitstapje om zoo te zeggen stond of viel. De opgewonden heid van Hopma was zoo groot, dat hU zijn cornet a piston voor den dag haalde uit een geheimzinnige bergplaats en van plan was een fanfare te blazen. Van Stuiteren stuitte deze uitbundigheid onder het zeer juiste motief, dat wij, nadat wij den strijd gewon nen hadden, de inboorlingen niet door schet terende klanken moesten uitdagen- Hopma berustte daarin, maar toen wij cen half uur verder waren op open he!, kon ons heele ge zelschap hem niet weerhouden en blies hij vroolijke signalen der overwinning, die schal den over de wijde ruimte. Het duurde niet lang, of er begon zich leven om ons te be wegen. Angstige vogels fladderden in veilige verte om ons heen; op een klein heuvel tje. vlak bij een veilig gat. stak een kloeke heihaas de ooren op. een nieuwsgierige zwa luw scheerde over dc hel en onze vriend Hopma. gestreeld door de vergelijking van van Stuiteren: .Orpheus onder dc dieren", blies zijn mooiste tonen ln geniale inspi ratie, totdat zijn vrouw, wegens de nauwe relatie allang bekend met zijn talenten, "en eind aan de vervoering maakte door de nuchtere woorden: „het is tijd voor thee". Binnen vijf minuten rolde onze wagen in de richtig van het naastbUzijndc stadje. FIDELIO

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15