DE V
RDERVAN
III.
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL,
(Korte inhond van het voorafgaande) dus in 'net geheel niet in den steek gelaten!
Hij was nog steeds in haar nabijheid met
dien hondentrouw, dien zij vroeger zoo ge
laakt had. En zij beproefde zich niet langer
wijs te maken dat zij wenschte dat een ander
het geweest was. Al was Buck het maar
zij was blij dolblij!
Jeannette ls een weeldekind, de toe
komst lacht haar dan ook tegen. Zij is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders.
Haar keuze valt op Lord Conlster,
een aristocraat die zeer geëerd is.
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
vader toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij, naar hij zegt, niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
Buck, die Jeannette reeds jaren in stil
te bemint, blijft haar bewaken en met
zijn zorgen omringen.
Als het verlovingsfeest in vollen
gang is, treden eenige detectives bin
nen om haar vader te te arresteeren
wegens bedriegelijke bankbreuk. Hij
ontgaat die schande door een eind
aan zijn leven te maken.
Lord Conister gedraagt zich zoo, dat
Jeannette hem zijn woord teruggeeft.
Buck verzekei-t haar, dat zijn liefde
tegen zoo'n stoot bestand is, maar
Jeannette wil nu zelf haar brood gaan
verdienen om, als dat mogelijk is, nog
eens de schuldeischers van haar va
der te kunnen betalen.
Het is evenwel moeilijk eenig loonend
werk te vinden.
Buck blijft haar overal als een scha
duw volgen en weet daardoor herhaal
delijk gevaren die haar bedreigen, af
te wenden.
Nu zal Jeannette het op het tooneel
probeeren.
Op haar kloppen volgde niet terstond ant
woord, en gejaagd, klopte zij weer. De gramo-
foon hield met haar gekras op en een
mannenstem scheen iets te brommen. „Wie
is daar nu weer? Wat voor den drommel wil
men hebben?"
Zij trok zich eilings terug, maar het volgen
de oogenblik hoorde zij een vriendelijke, wel
bekende stem iets zeggen, en zij bleef waar
zij was.
„Kom, we zulle is gaan kijke, Vader! Een
gast met Kersmis brengt misschien geluk."
In het donkere gangetje plooiden de lippen
van Jeannette zich tot een glimlach. Hoe
kon zij nu iemand geluk aanbrengen? Een
klink werd opgelicht. De deur ging open.
„Wel!" riep vrouw Ammer uit. „Ben jij het?
As ik dat nou gedocht had! Kom- d'er in en
zet je. Een pleizierige Kersmis!"
Jeannette moest een brok in haar keel
terugdringen. Bevend stak zij een hand uit.
„Dank u! Dank u!" zei zij. „Ik ben niet naar
mijn vriendin gegaan enen
„Ik docht net an je. We binne alleen maar
met me man Sjors en me klein Arriet en
meheer Smith, de commensaal. En ie is net
uit. maar ie kan ieder oogenblik terugkomme.
O, daar heb j'em al! Kom d'er ook in, meheer
Smith en sluit de deur achter je. Wat is
me dat een weertje. Dit is juffrouw Wyn
van Het Karavaan Theater. Ze komt bij ons
op vesite, erg lief van d'er. Je hebt d'er zeker
al gezien".
Een man, ln een langenulster gekleed,
stond achter Jeannette. Bij het binnenkomen
had hij zijn pet afgezet en nu veegde hij
zijn voeten op een uitgerafelde mat af. Daar
na trad hij de Kerstmis-bezoekster eenigs-
zins verlegen en met uitgestrekte hand te
gemoet.
„Ja, ik heb je eerder gezien, geloof ik".
„Jij!" riep Jeannette in dc grootste verba
zing uit, en zij tuimelde bijna tegen den
muur.
Even later omklemden hun handen zich,
ofschoon zij niet wisten wie van beiden het
eerst de hand uitgestoken had. „Ik hoop dat
je het voor ditmaal niet kwalijk
neemt."
Kwalijk nemen! Hoe kon zij boos zijn, in
een vreemd land de stem van een vriend
te vernemen! Zij lachte zenuwachtig en
voelde lust tot weenen. Zij werd door tal
van aandoeningen overmeesterd, maar de
sterkste van deze was een onbeschrijflijke
blijdschap, zooals zij nog nooit eerder ge
voeld had. Zij had zeer boos op hem be-
hooren te zijn. In plaats daarvan, drukte
zij warm zijn hand-
„Wel heb ik ooit!" riep vrouw Ammer, to
taal verbouwereerd.
„Kenne jullie mekaar? O, hoe is het moge
lijk!"
„Ja, het is mijn schuld", zei Buck, den
last op zijn gewone, vriendelijke manier op
zich nemende. „Juffrouw Wyn heèft mij in
het theater nooit goed gezien. Maar kijk eens.
wij komen beiden uit dezelfde streek, vrouw
Ammer. eigenlijk uit hetzelfde dorp. En wij
zijn beiden naar Londen gegaan om ons
geluk te beproeven".
„Wel!" riep vrouw Ammer nog eens. „As-
dat nou net Iets voor Kerstmis is! En nou
werke jullie samen zoo in hetzelfde zaakie
om zoo te zegge en ze wLste d'er niks van.
Nou, of ik d'er van opkijk!"
Jeannette herstelde zich voldoende om
haar hand terug te trekken. Zij keek Buck
recht in de oogen.
„Ja, liet is een heele verrassing", zei zij.
„Maar het zal straks overgaan".
Vrouw Ammer stelde hem voor aan haar
man, die hen met een hoofdknik verwelkom
de en naar een paar stoelen wees, die tegen
den wand stonden. George, de jonge politie
agent, had juist een nieuw nummer op de
gramofoon gezet en Het Tosti's „Vaarwel"
draaien. Jeannette, die anders niet tot stil
lachen geneigd was. kon zich bijna niet
goed houden, terwijl Buck de negenjarige
Harriet op zijn knie genomen had-
Vrouw Ammer nam haar plichten als
gastvrouw bewonderenswaardig waar. Dc
overgang was zoo plotseling geweest, dat
Jeannette zich bijna luchthartig gevoelde. Na
tuurlijk zou zij Buck nader onder handen
moeten nemen, maar daarvoor bestond nu
geen gelegenheid. Zijn gedrag was zoo
buitengewoon geweest, maar misschien was
het beter hem niet geheel ernstig te nemen.
Dat bespottelijke gevoel van blijdschap liet
zich evenwel niet verdringen. Hij had haar
HOOFDSTUK VIII.
Op de hoogste sport van de ladder.
Buck wandelde met Jeannette terug en
stelde zich er mee tevreden over algemeen
heden te spreken. Met den grootsten een
voud vertelde hij haar dat hij kort na zijn
aankomst te Londen in den schouwburg werk
gevonden had. Het beviel hem, dus had hij
het volgehouden. Hij had niet te voren van
haar komst geweten, welke taktlooze mede-
deeling Jeannette een diep gevoel van teleur
stelling bezorgde. Bandy was naar Zuid-
Afrika vertrokken met het vaste voornemen
daar een tehuis voor zich en Daphne Som'ers
te stichten. Majoor Sterne en Audrey Wilmot
waren verloofd, Skittles en Valerie waren
onderweg naar Indië.
„Weet je ook iets omtrent Starfields?"
vroeg Jeannette eenigszlns onverwacht, toen
zij bijna aan het einde van hun wandeling
waren.
„Het werd gekocht door een Amerikaan",
zei Buck.
Zij zei er niets meer van. „En de Hall?"
„O. de Hall is nu van Sir Philip", antwoord
de hij eenvoudig. „Hij wilde mij zijn rent
meester maken. Maar ik wees het af".
„Je wees het af!" riep Jeannette. „Het
zou beter voor je geweest zijn dan wat je nu
doet".
„Och", zei Buck.
Was het verontwaardiging, of die ver-
wenschte blijdschap, die haar het hart snel
ler deed kloppen? Zij had het niet kunnen
zeggen. Zij hadden hun bestemming bereikt,
en zij reikte hem de hand ten afscheid.
„Goeden avond!"
„Tot morgen, zeker", zei Buck.
„Ja", antwoordde zij Zij wachtte daarop
nog even, maar hij zei niets Nu kwam er
eensklaps een geest van verzet in haar op.
„Wat ik gedaan heb, wordt zeker ten hoogste
door je afgekeurd?" vroeg zij.
„O neen", antwoordde Buck. „Ik vind je
eenvoudig bewonderenswaardig".
Zijn antwoord ontnam haar bijna den
adem. Zij had anders verwacht en kon van
verbazing bijna geen woord uitbrengen.
Toen nam hij het initiatief. „Ik heb je
nooit méér bewonderd.. En ik had nooit kun
nen droomen dat je het er zoo goed zou af
brengen."
Zij voelde zich in het donker een kleur
krijgen. Niets wat Buck eerder gezegd had,
verschafte haar zulk een vreugde.
„Dank je," zei zij, en verliet hem met
warmte in haar hart.
Zij keerde terug naar haar kamertje dat
zij twee uren geleden met wanhoop in de
ziel verlaten had, en het was haar als vond
zij de geheele atmosfeer veranderd. Bij het
binnenkomen neuriede zij zelfs een liedje.
Zij stak de gaskachel aan ging er bij zit
ten. Dus zouden zij allen trouwen, zooals
Lady Varleigh voorspeld had. En zij hoopte
oprecht, dat allen gelukkig zouden zijn.
„Ik denk, dat ik geen aanleg heb om van
iemand te houden," overdacht zij, maar. zij
deed plotseling een verbijsterende ontdek
king.
Waarom had zij vanavond zulk een vreemd
soortig geluk ondervonden na het onuitspre
kelijk lijden van den geheelen dag? Kwam
het alleen omdat zij in haar verlatenheid
een warme vriendenhand had mogen druk
ken?
Zij zat doodstil, overwoog het denkbeeld.
Zij was toch niet bezig met verliefd te
worden op Buck! Maar toch leek deze ge
dachte haar niet. zoo ongerijmd als eenige
weken te voren. Buck had naar overrom
peld. Niet door zijn halsstarrigheid. Die had
hij altijd bezeten. Deze had zij altijd als zijn
vervelendste eigenschap beschouwd. Neen,
iets anders in Buck had haar plotselinge aan
dacht gevraagd en haar gewone geringschat
ting van hem doen verdwijnen. Zij wist niet
precies wat het was, maar, hoe onverklaar
baar ook. het vervulde haar met blijdschap.
Zij had een flauw vermoeden hem verkeerd
beoordeeld te hebben, dnt hij niet de hans
worst was. waarvoor zij hem altijd aange
zien had. Dat hij handenarbeid aangenomen
had om in haar nabijheid te zijn, was een
bewijs van originaliteit van méér, van
wilskracht. En zij had hem nooit tot een van
beide in staat geacht.
En wat zij ééns in koele minachting als
een zwakheid beschouwd had, kon in wer
kelijkheid wel eens blijken een kracht te zijn
geweest waarmee zij zich volstrekt niet me
ten kon. Hij had zichzelf een weerspanneling
ln haar kamp genoemd. Was het mogelijk
dat hij zich zulk een vasten voet had weten
tc verzekeren en zich zoo versterkt had. dat
zij machteloos was hem uit tc werpen?
Zij stond op, haalde gejaagd adem. en be
gon de kamer heen en weer te loopen. Maar
zoover was het nog niet! Zoover was het
stellig nog niet! Nog was zij haar eigen
meesteres; meesteres van haar gevoelens,
haar verlangens, haar eigen hart! Zij zou
Buck Wetherby van alle menschen!
niet vergunnen zich aldus op haar weg te
plaatsen. Het was vandaag geen eerlijk spel
geweest. Zij was moe en eenzaam geweest,
ontegenzeggelijk in het nadeel. Morgen zou
alles heel anders zijn. Morgen zou zij door
eigen verdienste in haar eer hersteld zijn;
de hoogste sport van de ladder bereikt heb
ben, zooals Ritter het uitdrukte. Wat er ook
gebeurde, zij moest zich aan haar eigen on
schatbare onafhankelijkheid vastklampen.
Zij had hem zoolang het hoofd geboden. Zij
mocht nu geen oogenblik weifelen.
Maar niettemin was zij zich aldoor bewust
dat zij steeds weifelde.
Toen zij in den grauwen Decembermorgen
wakker werd, slaagde zij er in haar gezond
verstand den boventoon te doen krijgen,
maar zij voelde zich vreemdsoortig geschokt
en zenuwachtig, en gaf zich rekenschap dat
de beproeving van het onvermijdelijk ont
moeten van Buck haar oneindig zwaarder
kalm afwachten van hetgeen had te wach
ten stond haar onmogelijk geworden was.
Maar daar vond zij niemand, zoodat zij tot
een wandeling in de naburige morsige stra
ten besloot.
Toen zij terugkwam, stond een menigte
menschen bij den zij-ingang van den schouw
burg te wachten, wat haar een onaangenaam
gevoel bezorgde. Zij drong het evenwel terug,
want zij was niet van plan zich te laten af
schrikken.
Binnen in het theater gekomen, waren
verscheidene meisjes reeds daar.
Zij ging ergens zitten en beproefde, terwijl
zij nog alleen was, zich te verdiepen in den
laatsten brief van Lady Varleigh, die van
bezorgdheid voor haar overvloeide. Lady
Varleigh wist van haar laatste poging niets.
Zij had zich voorgenomen het haar eerst te
vertellen als zij succes bereikt had, voorna
melijk omdat haar vriendin in een pessimis
tische stemming scheen te verkeeren.
„Het spijt mij dat ik moest hooren dat je
het leven bij de Kingswolds niet langer kon
volhouden", schreef zij. „Het verwondert mij
niet heelemaal, want zelf zou ik het even
min kunnen. Maar, lieve, mijn hart maakt
zich bezorgd over je. Wat ga je nu doen?
Schrijf me dat eens gauw Of nog beter, kon
het me zelf vertellen! Ik heb méér behoefte
aan je dan ooit, mijn liefste Jeannette. Ik
weet niet hoeveel malen per dag mijn ge
dachten bij je zijn.
„Heb je onlangs nog van Buck gehoord?
Sir Philip heeft de Hall gekocht, en ik geloof
stipt onder ons natuurlijk dat zij het
geld er voor eerlijk met zijn drieën gedeeld
hebben. Een zeer mooie daad van hem. Jean
nette, als het waar is! Moge hij er voor be
loond worden!"
Tot zoover was zij gekomen, toen er op de
deur geklopt werd, en een man in zijn werk
pak zich in de halfduistere gang vertoonde.
„Ik ben het", zei Buck. „Ik moet wat aan
de coulissen veranderen, maar kon niet nala
ten eens even naar je te komen kijken".
Zij hield hem haar hand voor. Zij moest.
Het scheen alsof haar hand vanzelf uitge
stoken werd. En haar hart bonsde zoo hevig,
dat zij niet spreken kon.
„Alles goed?" vroeg Buck.
Het kostte haar moeite te antwoorden.
„Ja", zei zij.
„Des te beter!" Hij liet haar hand los. „Ik
hoop dat je er niets om geeft", zei hij, „maar
ik moet vanavond het scherm bedienen. En
als je optreedt, zal ik vlak bij je zijn. Je geeft
er immers niet om?"
„Neen ik geef er niet om", gelukte het
haar te zeggen.
„Des te beter!" herhaalde Buck. „Nu, goe
den avond dan! Ik ga nu".
Hij vertrok, en zij betrapte zich op de ge
dachte, dat hoe gewoon zijn uiterlijk ook
wezen mocht, zijn werkpak hem beter stond
dan andere mannen.
„Hij heeft zich die sjokkerige houding nog
niet aangewend", sprak zij glimlachend tot
zichzelve. Maar het viel niet te ontkennen,
dat zij hem nog nooit zoo op zijn voordeeligst
gezien had.
Peach Warner verscheen eerst toen de re
vue al begonnen was en de andere meisjes
reeds opgekomen waren. Zij bracht het nieu
we costuum van Jeannette mee dat Otto Paul
had laten maken en reikte het haar bijna
zonder een woord te zeggen over.
Jeannette maakte het pak open en bekeek
den inhoud. Het volgende oogenblik stond zij
met bliksemende oogen en samengeperste lip
pen op, en'liet het doorzichtige kleed op den
grond vallen.
„Ik weiger dat aan te trekken", zei zij.
„Ik moest het zoo veranderen", zei Peach.
En terwijl zij haar gezicht schminkte liet zij
even later volgen: „Dat is de sluier".
„Waar?" vroeg Jeannette.
„Ergens onder mijn dingen". Peach draai
de zelfs het hoofd niet om.
Jeannette begon er naar te zoeken. Haar
handen trilden. Zij was oprecht woedend.
Men had haar bedrogen. Het costuum kon er
mee door, maar het kwetste toch haar per
soonlijke gevoelens. Op het kantje van de
betamelijkheid af was blijkbaar het beoogde
doel geweest.
Zij kon den sluier niet vinden en Peach
had het te druk om haar te helpen. Eindelijk
verliet zij de kleedkamer, nog steeds woedend
en ging Ritter zoeken.
Maar hij was nergens te vinden. De
schouwburg daverde van het applaus over
den koorzang. Niemand trok zich iets van
haar aan. Onthutst keerde zij terug.
„Je mag wel wat voortmaken", zei Peach.
„Zij hebben je opkomen iets vervroegd en de
kleedster is wegens ziekte weggebleven. Ik
vergat het je te zeggen".
Jeannette voelde zich als een dier in een
val. Wat kon zij doen?
„De sluier!" riep zij.
„Och, die sluier!" mompelde Peach. „Ik zal
er eens naar zoeken als ik terugkom. Kleed
je aan!"
Er was niets aan te verhelpen. Zij begon
zich uit te kleeden. Peach maakte haar ge
zicht op vóór zij zelve weg moest, maar tijd
voor meer was er niet. Zij ging, en Jeannette
bleef alleen.
Vol walging trok zij het costuum aan. Het
gevoel dat zij bedrogen was bleef. Zij wist
dat men haar geen keuze gelaten had.
Er werd aan de deur geklopt en zij riep:
„Binnen!" Eindelijk Ritter!
Nauwelijks had hij haar gezien, of hij deed
een stap achteruit.
De bewondering in zijn blik viel niet te
miskennen. Zij stelde zich een oogenblik de
vraag of zij zich in haar uiterlijk vergist
kon hebben.
„Nu maar!" zei hij. „Ge zijt schitterend!
Zijt ge niet blij, dat we het zoo hebben laten
veranderen? Ge zult de heele zaal stormen
derhand veroveren!"
„Het costuum bevalt mij niets", zei zij.
Hij maakte een breed gebaar als om te
kennen te geven dat dat er niet op aan
kwam. „Daar weet ge immers niets van? En
van het voetlicht af gezien, ziet alles er im
mers zoo heel anders uit? Ge behoeft u ner
gens ongerust over te maken".
Hij trad geheel binnen en nam haar van
dichtbij met onderzoekende blikken op. „Ja.
zoo moet ge kijken!" riep hij. Het kan niet
beter. „Het is het schitterendste effect dat
wij ooit bereikt hebben. Een sluier? Wat voor
sluier. Spreid uw haren geheel uit. Wat een
prachtig haar! Dat ziet men tegenwoordig
niet veel meer. Ik wil dat ge het publiek ver
bijsterd laat staan zooals ge nu zijt. Ik
ga met u mee om u uw pose te laten aan
nemen".
Zijn geestdriftig geratel had de gewone uit
werking. Onwillekeurig werd men er door
aangestoken. Zij begon te denken dat haar
onervarenheid haar parten gespeeld had.
Misschien zag alles er heel anders uit, uit de
zaal gezien. Zij hoopte het ernstig. In ieder
geval was tegenstribbelen nutteloos, en zij
beproefde het niet langer,
drukte dan die van haar verplichte eerste
verschijning op de planken.
Zij beproefde dien dag wat uit te rusten,
maar rust werd haar niet gegund. Veel vroe
ger, dan zij zich voorgenomen had, begaf
zij zich naar den schouwburg, omdat het
Toen het oogenblik voor Jeannette aange
broken was, voelde zij zich bijna weer geheel
op haar gemak en zij betrad met hem den
achtergrond van het tooneel.
Zij zag Buck niet, en maakte daaruit op
dat hij zich aan den anderen kant bevin
den moest. De rei aanbidders voor den gou
den tempel hadden hun koorzang aangehe
ven, toen zij langs een paar treden aan den
achterkant haar plaats innam. Nu voelde zij
zich niet zenuwachtig meer. Er was te veel
om aan te denken, en haar geheele ziel was
samengetrokken op de rol die zij spelen
moest.
Zij kwam op het prog: mma voor als Jen
ny Wyn, en het deed haar genoegen dat nie
mand haar identiteit kende, terwzïjl zij zich
over mogelijke herkenning weinig beangst
maakte. Zij had haar oude omgeving volko
men achter zich gelaten, en niemand zou
haar hier zoeken.
Ritter bleef tot het laatste oogenblik bij
haar.
„Laat u geen angst door hen aanjagen.
Zoo is het prachtig!"
En weg was hij. De wonderdeuren aan de
voorzijde schoven open, en de godin ln haar
heiligdom vertoonde zich aan het publiek.
Haar eerste indruk was dat zij een schitte
rend, oogverblindend licht zag. Toen klonk
uit de menigte een oorverdoovend applaus
en toen zij met uitgespreide armen oprees,
werd Jeannette door den waren geest bezield.
Voor het uiterlijk bewaarde zij haar kalmte
volkomen, maar door haar aderen stroomde
vuu. Zij wist in dat oogenblik dat zij den ge
heelen schouwburg onder de betoovering
hield van een magnetisme, dat machtiger
werkt dan schoonheid. Zij vergat al het an
dere, en belichaamde het visioen dat Otto
Paul zich voor oogen gehaald had een ko
ningin door haar éigen recht.
Haar losse haren breed over den rug uitge
spreid, stond zij op de gouden treden en toen
het zingen ophield, brak een ware storm uit
het publiek los. Zij had de geheele zaal tot in
de verste uithoeken betooverd.
De rest was' een aaneenschakeling van
triomfen, en zij dronk met diepe teugen,
want het was lang geleden sedert zij van
den godendrank geproefd had. De glans van
het tooneel, die eerder ternauwernood in
druk op haar gemaakt had, vulde nu haar
geheele wezen met een geluk, die aan geest
vervoering grensde. Zij vergat alles, behalve
het overweldigende van haar succes.
En alles was geschied zonder dat zij een
woord had behoeven te uiten. Zij had het
publiek stormenderhand veroverd, zooals
Ritter voorspeld had. De zeldzame bekoring
die van haar uitging, het raadselachtige, de
ongekende eenvoud en de ontegenzeggelijke
durf, die aan het geheele denkbeeld ten
grondslag lag, ieder bracht zijn eigen uit
werking teweeg. De macht, die Otto Paul in
haar ontdekt had, was volmaakt tot uiting
gekomen en had onuitwischbare sporen ach
ter gelaten. Zeer weinigen, die dien avond
van haar verrassenden triomf getuige waren,
zouden het schouwspel geheel vergeten.
De komst van den geharnasten ridder deed
in de oogen van Jeannette afbreuk aan het
effect, maar het publiek was er verrukt over.
Zij voelde bij de aanraking van die gehar
naste armen een sterken tegenzin, en het
scheen haar dat de ridder haar steviger te
gen zich aandrukte dan noodig was. Maar
zij doorstond het ter wille van haar triomf,
en toen het scherm viel, werd zij beloond met
een gejuich alsof de schouwburg afgebroken
werd.
Ritter, de alomtegenwoordige, wachtte
haar reeds weer op. „Ge zult voor het voet
licht moeten verschijnen", zei hij. „Hebt ge
er iets op tegen?"
Zij lachte bij het denkbeeld. Haar zenuwen
waren zoo hoog gespannen, dat bijna alles
haar onverschillig geworden was. Zij trad
voor het voetlicht en kreeg een ovatie, waar
op een prima donna trotsch geweest zou
zijn.
Bij het terugtreden zag zij Buck bij het
scherm staan. Iedere gedachte aan Buck was
haar ontschoten.
Zij toonde hem een lachend gezicht, want
het publiek riep nog steeds om haar, maar
hij beantwoordde haar glimlach niet. Zij kon
uit de uitdrukking van zijn gezicht niet ge
heel wijs worden, maar vermaken deed hij
zich zeker niet. Met het oude gevoel van
woede keerde zij zich van hem af. Wat kwam
het er op aan wat Buck dacht? Bij dezen ge
weldigen triomf vergeleken, scheen niets er
meer op aan te komen. In één enkelen avond
had zij de hoogste sport van den ladder be
reikt.
Toen hoorde zij een stem achter zich. Zij
keek om en staarde in twee oogen die haar
bekend voorkwamen en haar uit het vizier
van een helm aanblikten.
„Wat is er?" vroeg zij.
„Wilt ge dadelijk met mij meegaan naar
Otto Paul?" zei de geharnaste ridder. „Hij
wenschte u te spreken en u geluk te wen-
schen voor hij weggaat".
Zij vond het verzoek vreemd maar de
laatste dagen had zij niets dan vreemde er
varingen opgedaan. Zij vroeg dus niet nader.
„Ja ik kom", zei zij. „Waar is hij?"
„Dezen kant uit", antwoordde de gehar
naste ridder.
En zonder verdere woorden volgde zij hem.
Achter haar stierf het applaus weg.
HOOFDSTUK IX.
De geharnaste Ridder.
Zij gingen door allerlei gangen en langs
slecht verlichte trappen en Jeannette begon
zich af te vragen, waarom Otto Paul haar
niet liever die moeite bespaard had en zelf
naar haar toe gekomen was.
Aan het einde van een donkere gang, bij
een deur die hij opende, hield haar gids stil.
De kamer was donker, en hij draaide een
licht op. Jeannette aarzelde binnen te tre
den, want het was niet dezelfde kamer waar
in Otto Paul haar vroeger ontvangen had.
„Treed binnen", noodigde de ridder haar
uit.' „Hij komt dadelijk bij u".
Zij trad binnen en hij volgde. Het was een
vrij groot vertrek, eerder als een boekwinkel
dan als een kantoor ingericht. Er brandde
een vuur, aan weerskanten van den haard
stond een lederen armstoel en in het midden
een met papieren bedekte tafel, waarop ook
een blad met een flesch champagne en gla
zen.
„Wij zullen op de toekomst drinken", zei
de ridder. „En dan zullen wij eens zakelijk
spreken, waarover ge zeer voldaan zult zijn".
Zij schrikte op. Voor de eerste maal schonk
zij den man haar vólle aandacht. De schra
perige stem met haar buitenlandschen tong
val kende zij. Maar zij kon het niet gelooven.
Morgenthal had die rol nog nooit vervuld.
„Wie zijt gij?" vroeg Jeannette scherp.
HU lachte luid, bijna boosaardig, leek het
haar.
„Juffrouw Wyngold. ik was nieuwsgierig
hoe lang het zou duren voor ge ontdektet wie
ik was. Het is niet de eerste maal dat ik
zelf op de planken van Het Karavaan ver
scheen. en de rol van uw geharnasten ridder
lachte mij zeer toe". Hij lachte weer. „Maar
niet mijn harnas waarvan ik zoo vrij zal
zijn mij nu te ontdoen".
Hij had zijn handschoenen reeds uitgetrok
ken en op een stoel gesmeten en begon nu
helm en schouderpantser los te gespen.
Jeannette stond als aan den grond gena
geld. Nu wist zij waarom zijn aanraking haar
zoo mishaagd had, maar dit had zij nooit
vermoed.
Hij had zijn borstharnas ook afgelegd,
voor zij geheel van haar verrassing bekomen
was. „Hij komt gauw", zei hij. „Gaat u zoo
lang bij het vuur zitten".
Hij loog. Dit flitste haar door het brein,
nog terwijl hij sprak. Zij liep onmiddellijk
naar de deur.
„Ik zal morgen met Mijnheer Paul spre
ken", zei zij.
Zij greep de deurknop. Deze bewoog, maar
de deur ging niet open.
„Heb nog even geduld", verzocht Morgen
thal. „Het is een springslot. Ge kunt heb
alleen niet open krijgen".
Zij ontdekte spot in zijn stem, maar was
te voorzichtig om een open breuk met hem
uit te lokken. In stijve houding bleef rij
wachten.
Onder dit wachten begon zij zich opnieuw
rekenschap te geven.
Morgenthal had het laatste stuk van zijn
wapenrusting op zijn gemak afgelegd en
hulde zich in een los zittend costuum. Ver
volgens ging hij naar de tafel, nam de flesch
champagne op en knipte het ijzerdraad over
de kui-k door.
Het leek Jeannette alsof haar hart door
een ijskoude hand aangeraakt werd. Einde
lijk sprak zij:
„Mijnheer Morgenthal!"
Hij keek over zijn schouder. „Kom eens bij
mij, juffrouw Wyngold", zei hij. „Wij moeten
deze gebeurtenis feestelijk vieren. Mijnheer
Paul wordt opgehouden, denk ik. Wij zullen
niet langer op hem wachten.
Jeannette huiverde. „Ik wensch terstond te
vertrekken", zei zij. „Maak als 't u blieft de
deur open".
Maar in plaats daarvan maakte Morgen
thal de flesch champagne open en schonk
twee schuimende glazen in.
„En nu, juffrouw Wyngold", hernam hij,
„doe ik u een eer, hoewel ge dat niet schijnt
te begrijpen. Mijnheer Paul verzocht mij u
bezig te houden tot hij kwam".
„Doe de deur open", herhaalde Jeannette.
Hij zette de flesch neer en keerde zich om.
„Zooals ge wilt", zei hij en zijn stem klonk
anders. Het kwam haar voor als had een
beest gegromd.
Hij liep op haar toe, en hoewel rijn schre
den niet onvast waren, ontdekte zij eerst nu
dat hij reeds veel gedronken had.
Zij deed een stap zijwaarts toen hij haar
bereikt had.
„De deur open, als 't u blieft", zei zij.
De schrik sloeg haar om het hart, zij was
als verlamd. Zij bracht de handen naar haar
keel, want het was alsof zij zou stikken.
„Ja", zei hij. „Nu heb ik je eindelijk, jou
kat! Je dacht Karl Morgenthal in zijn ge
zicht te kunnen uitlachen, niet waar? Je
bent volkomen in mijn macht".
„Ge vergeet uzelf, mijnheer Morgenthal!"
riep zij en haar stem klonk helder. „Hoe
durft ge mij aan te raken! Blijf met uw han
den van mij af!"
Zij sprak nu met zulk een gezag, dat het
bijna leek, alsof hij gehoorzamen zou. Maar
daarop lachte hij weer dienzelfden gemee-
nen, beleedigenden lach.
Op de tafel lag een getypt document. Zij
wierp er een blik op, en zag haar eigen naam
Jeannette Wyngold. Dat was zeker het
contract. Nu begreep zij alles. Hij had haar
hierheen gelokt waarschijnlijk met goed
keuring van Otto Paul om haar te laten
teekenen. Dit beteekende dus haar vlugge
hersens begrepen het dadelijk dat haar
succes vanavond nog grooter was geweest,
dan zij vermoed had. Zij wilden het er niet
op wagen dat zij den schouwburg verliet,
zonder een contract met hen geteekend te
hebben.
Zij sloeg de oogen op eri zag dat hij haar
beschouwde. Hij lachte met beleedigende ge
meenzaamheid en plaatste een tot den rand
toe gevuld glas champagne voor haar. „Laten
wij op uw voorspoed drinken!" stelde hij
voor.
„Neen, dank u", antwoordde Jeannette.
„Niet? Later dan, misschien". Hij schoof
het glas terzijde en nam een pen.
„Dan eerst de zaken maar. Ik zal u wijzen
waar ge moet teekenen".
„Ik teeken vanavond niets", zei Jeannette.
Zij ontmoette zijn blik, en hij bukte zich
plotseling tot haar over.
„Ge weigert! Hoe durft ge!" barstte hij los
en dreigde haar met zijn vuist.
„Durven!" lachte zij schamper. „Lafbek die
Je bent!"
Zij was opgestaan, maar hij greep haar
oogenblikkelijk beet. „Je weigert?" herhaalde
hij. „Je weigert?"
Zij moest bijna schreeuwen van pijn. „O
God!" riep zij, „bevrijd mij van dezen krank
zinnige!"
Jeannette verzette zich als een wanhopige,
als vocht zij met een slang.
Plotseling hoorde zij luid bonzen op de
deur en daarna een fel gekraak. De deur
werd verbrijzeld. Een man drong binnen.
Het was Buck.
Onmiddellijk liet Morgenthal haar los. De
twee mannen vochten woest, terwijl Jean
nette in een hoek van de kamer teruggewe
ken, er naar keek. Buck had blijkbaar de
overhand, maar Morgenthal verdedigde zich
woedend, totdat hij door een geweldigen
vuistslag getroffen, duizelend achteruit tui
melde en op den grond viel, waar hij bleef
leggen.
HOOFDSTUK X.
De bevrijder
„Is hij dood?" vroeg Jeannette vol afschuw.
„Neen", antwoordde Buck. „Ik heb hem
een flinken tik op zijn hoofd gegeven, dat is
alles. Laten wij voortmaken".
Zijn onverschilligheid verbaasde haar. Zij
keek hem aan en was plotseling bang van
hem. Was dit Buck die tamme dwaas, die
zoo lang haar zegewagen getrokken had?
Zijn gezicht had zijn gewone uitdrukking ge
heel verloren. Er lag weliswaar een glimlach
op, maar een dien zij er nooit eerder gezien
had. En in zijn grijze oogen laaide een on
heilspellend vuur.
(Wordt vervolgd.)