DE V RDERVAN III. NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL, (Korte inhond van het voorafgaande) dus in 'net geheel niet in den steek gelaten! Hij was nog steeds in haar nabijheid met dien hondentrouw, dien zij vroeger zoo ge laakt had. En zij beproefde zich niet langer wijs te maken dat zij wenschte dat een ander het geweest was. Al was Buck het maar zij was blij dolblij! Jeannette ls een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar keuze valt op Lord Conlster, een aristocraat die zeer geëerd is. De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin nen om haar vader te te arresteeren wegens bedriegelijke bankbreuk. Hij ontgaat die schande door een eind aan zijn leven te maken. Lord Conister gedraagt zich zoo, dat Jeannette hem zijn woord teruggeeft. Buck verzekei-t haar, dat zijn liefde tegen zoo'n stoot bestand is, maar Jeannette wil nu zelf haar brood gaan verdienen om, als dat mogelijk is, nog eens de schuldeischers van haar va der te kunnen betalen. Het is evenwel moeilijk eenig loonend werk te vinden. Buck blijft haar overal als een scha duw volgen en weet daardoor herhaal delijk gevaren die haar bedreigen, af te wenden. Nu zal Jeannette het op het tooneel probeeren. Op haar kloppen volgde niet terstond ant woord, en gejaagd, klopte zij weer. De gramo- foon hield met haar gekras op en een mannenstem scheen iets te brommen. „Wie is daar nu weer? Wat voor den drommel wil men hebben?" Zij trok zich eilings terug, maar het volgen de oogenblik hoorde zij een vriendelijke, wel bekende stem iets zeggen, en zij bleef waar zij was. „Kom, we zulle is gaan kijke, Vader! Een gast met Kersmis brengt misschien geluk." In het donkere gangetje plooiden de lippen van Jeannette zich tot een glimlach. Hoe kon zij nu iemand geluk aanbrengen? Een klink werd opgelicht. De deur ging open. „Wel!" riep vrouw Ammer uit. „Ben jij het? As ik dat nou gedocht had! Kom- d'er in en zet je. Een pleizierige Kersmis!" Jeannette moest een brok in haar keel terugdringen. Bevend stak zij een hand uit. „Dank u! Dank u!" zei zij. „Ik ben niet naar mijn vriendin gegaan enen „Ik docht net an je. We binne alleen maar met me man Sjors en me klein Arriet en meheer Smith, de commensaal. En ie is net uit. maar ie kan ieder oogenblik terugkomme. O, daar heb j'em al! Kom d'er ook in, meheer Smith en sluit de deur achter je. Wat is me dat een weertje. Dit is juffrouw Wyn van Het Karavaan Theater. Ze komt bij ons op vesite, erg lief van d'er. Je hebt d'er zeker al gezien". Een man, ln een langenulster gekleed, stond achter Jeannette. Bij het binnenkomen had hij zijn pet afgezet en nu veegde hij zijn voeten op een uitgerafelde mat af. Daar na trad hij de Kerstmis-bezoekster eenigs- zins verlegen en met uitgestrekte hand te gemoet. „Ja, ik heb je eerder gezien, geloof ik". „Jij!" riep Jeannette in dc grootste verba zing uit, en zij tuimelde bijna tegen den muur. Even later omklemden hun handen zich, ofschoon zij niet wisten wie van beiden het eerst de hand uitgestoken had. „Ik hoop dat je het voor ditmaal niet kwalijk neemt." Kwalijk nemen! Hoe kon zij boos zijn, in een vreemd land de stem van een vriend te vernemen! Zij lachte zenuwachtig en voelde lust tot weenen. Zij werd door tal van aandoeningen overmeesterd, maar de sterkste van deze was een onbeschrijflijke blijdschap, zooals zij nog nooit eerder ge voeld had. Zij had zeer boos op hem be- hooren te zijn. In plaats daarvan, drukte zij warm zijn hand- „Wel heb ik ooit!" riep vrouw Ammer, to taal verbouwereerd. „Kenne jullie mekaar? O, hoe is het moge lijk!" „Ja, het is mijn schuld", zei Buck, den last op zijn gewone, vriendelijke manier op zich nemende. „Juffrouw Wyn heèft mij in het theater nooit goed gezien. Maar kijk eens. wij komen beiden uit dezelfde streek, vrouw Ammer. eigenlijk uit hetzelfde dorp. En wij zijn beiden naar Londen gegaan om ons geluk te beproeven". „Wel!" riep vrouw Ammer nog eens. „As- dat nou net Iets voor Kerstmis is! En nou werke jullie samen zoo in hetzelfde zaakie om zoo te zegge en ze wLste d'er niks van. Nou, of ik d'er van opkijk!" Jeannette herstelde zich voldoende om haar hand terug te trekken. Zij keek Buck recht in de oogen. „Ja, liet is een heele verrassing", zei zij. „Maar het zal straks overgaan". Vrouw Ammer stelde hem voor aan haar man, die hen met een hoofdknik verwelkom de en naar een paar stoelen wees, die tegen den wand stonden. George, de jonge politie agent, had juist een nieuw nummer op de gramofoon gezet en Het Tosti's „Vaarwel" draaien. Jeannette, die anders niet tot stil lachen geneigd was. kon zich bijna niet goed houden, terwijl Buck de negenjarige Harriet op zijn knie genomen had- Vrouw Ammer nam haar plichten als gastvrouw bewonderenswaardig waar. Dc overgang was zoo plotseling geweest, dat Jeannette zich bijna luchthartig gevoelde. Na tuurlijk zou zij Buck nader onder handen moeten nemen, maar daarvoor bestond nu geen gelegenheid. Zijn gedrag was zoo buitengewoon geweest, maar misschien was het beter hem niet geheel ernstig te nemen. Dat bespottelijke gevoel van blijdschap liet zich evenwel niet verdringen. Hij had haar HOOFDSTUK VIII. Op de hoogste sport van de ladder. Buck wandelde met Jeannette terug en stelde zich er mee tevreden over algemeen heden te spreken. Met den grootsten een voud vertelde hij haar dat hij kort na zijn aankomst te Londen in den schouwburg werk gevonden had. Het beviel hem, dus had hij het volgehouden. Hij had niet te voren van haar komst geweten, welke taktlooze mede- deeling Jeannette een diep gevoel van teleur stelling bezorgde. Bandy was naar Zuid- Afrika vertrokken met het vaste voornemen daar een tehuis voor zich en Daphne Som'ers te stichten. Majoor Sterne en Audrey Wilmot waren verloofd, Skittles en Valerie waren onderweg naar Indië. „Weet je ook iets omtrent Starfields?" vroeg Jeannette eenigszlns onverwacht, toen zij bijna aan het einde van hun wandeling waren. „Het werd gekocht door een Amerikaan", zei Buck. Zij zei er niets meer van. „En de Hall?" „O. de Hall is nu van Sir Philip", antwoord de hij eenvoudig. „Hij wilde mij zijn rent meester maken. Maar ik wees het af". „Je wees het af!" riep Jeannette. „Het zou beter voor je geweest zijn dan wat je nu doet". „Och", zei Buck. Was het verontwaardiging, of die ver- wenschte blijdschap, die haar het hart snel ler deed kloppen? Zij had het niet kunnen zeggen. Zij hadden hun bestemming bereikt, en zij reikte hem de hand ten afscheid. „Goeden avond!" „Tot morgen, zeker", zei Buck. „Ja", antwoordde zij Zij wachtte daarop nog even, maar hij zei niets Nu kwam er eensklaps een geest van verzet in haar op. „Wat ik gedaan heb, wordt zeker ten hoogste door je afgekeurd?" vroeg zij. „O neen", antwoordde Buck. „Ik vind je eenvoudig bewonderenswaardig". Zijn antwoord ontnam haar bijna den adem. Zij had anders verwacht en kon van verbazing bijna geen woord uitbrengen. Toen nam hij het initiatief. „Ik heb je nooit méér bewonderd.. En ik had nooit kun nen droomen dat je het er zoo goed zou af brengen." Zij voelde zich in het donker een kleur krijgen. Niets wat Buck eerder gezegd had, verschafte haar zulk een vreugde. „Dank je," zei zij, en verliet hem met warmte in haar hart. Zij keerde terug naar haar kamertje dat zij twee uren geleden met wanhoop in de ziel verlaten had, en het was haar als vond zij de geheele atmosfeer veranderd. Bij het binnenkomen neuriede zij zelfs een liedje. Zij stak de gaskachel aan ging er bij zit ten. Dus zouden zij allen trouwen, zooals Lady Varleigh voorspeld had. En zij hoopte oprecht, dat allen gelukkig zouden zijn. „Ik denk, dat ik geen aanleg heb om van iemand te houden," overdacht zij, maar. zij deed plotseling een verbijsterende ontdek king. Waarom had zij vanavond zulk een vreemd soortig geluk ondervonden na het onuitspre kelijk lijden van den geheelen dag? Kwam het alleen omdat zij in haar verlatenheid een warme vriendenhand had mogen druk ken? Zij zat doodstil, overwoog het denkbeeld. Zij was toch niet bezig met verliefd te worden op Buck! Maar toch leek deze ge dachte haar niet. zoo ongerijmd als eenige weken te voren. Buck had naar overrom peld. Niet door zijn halsstarrigheid. Die had hij altijd bezeten. Deze had zij altijd als zijn vervelendste eigenschap beschouwd. Neen, iets anders in Buck had haar plotselinge aan dacht gevraagd en haar gewone geringschat ting van hem doen verdwijnen. Zij wist niet precies wat het was, maar, hoe onverklaar baar ook. het vervulde haar met blijdschap. Zij had een flauw vermoeden hem verkeerd beoordeeld te hebben, dnt hij niet de hans worst was. waarvoor zij hem altijd aange zien had. Dat hij handenarbeid aangenomen had om in haar nabijheid te zijn, was een bewijs van originaliteit van méér, van wilskracht. En zij had hem nooit tot een van beide in staat geacht. En wat zij ééns in koele minachting als een zwakheid beschouwd had, kon in wer kelijkheid wel eens blijken een kracht te zijn geweest waarmee zij zich volstrekt niet me ten kon. Hij had zichzelf een weerspanneling ln haar kamp genoemd. Was het mogelijk dat hij zich zulk een vasten voet had weten tc verzekeren en zich zoo versterkt had. dat zij machteloos was hem uit tc werpen? Zij stond op, haalde gejaagd adem. en be gon de kamer heen en weer te loopen. Maar zoover was het nog niet! Zoover was het stellig nog niet! Nog was zij haar eigen meesteres; meesteres van haar gevoelens, haar verlangens, haar eigen hart! Zij zou Buck Wetherby van alle menschen! niet vergunnen zich aldus op haar weg te plaatsen. Het was vandaag geen eerlijk spel geweest. Zij was moe en eenzaam geweest, ontegenzeggelijk in het nadeel. Morgen zou alles heel anders zijn. Morgen zou zij door eigen verdienste in haar eer hersteld zijn; de hoogste sport van de ladder bereikt heb ben, zooals Ritter het uitdrukte. Wat er ook gebeurde, zij moest zich aan haar eigen on schatbare onafhankelijkheid vastklampen. Zij had hem zoolang het hoofd geboden. Zij mocht nu geen oogenblik weifelen. Maar niettemin was zij zich aldoor bewust dat zij steeds weifelde. Toen zij in den grauwen Decembermorgen wakker werd, slaagde zij er in haar gezond verstand den boventoon te doen krijgen, maar zij voelde zich vreemdsoortig geschokt en zenuwachtig, en gaf zich rekenschap dat de beproeving van het onvermijdelijk ont moeten van Buck haar oneindig zwaarder kalm afwachten van hetgeen had te wach ten stond haar onmogelijk geworden was. Maar daar vond zij niemand, zoodat zij tot een wandeling in de naburige morsige stra ten besloot. Toen zij terugkwam, stond een menigte menschen bij den zij-ingang van den schouw burg te wachten, wat haar een onaangenaam gevoel bezorgde. Zij drong het evenwel terug, want zij was niet van plan zich te laten af schrikken. Binnen in het theater gekomen, waren verscheidene meisjes reeds daar. Zij ging ergens zitten en beproefde, terwijl zij nog alleen was, zich te verdiepen in den laatsten brief van Lady Varleigh, die van bezorgdheid voor haar overvloeide. Lady Varleigh wist van haar laatste poging niets. Zij had zich voorgenomen het haar eerst te vertellen als zij succes bereikt had, voorna melijk omdat haar vriendin in een pessimis tische stemming scheen te verkeeren. „Het spijt mij dat ik moest hooren dat je het leven bij de Kingswolds niet langer kon volhouden", schreef zij. „Het verwondert mij niet heelemaal, want zelf zou ik het even min kunnen. Maar, lieve, mijn hart maakt zich bezorgd over je. Wat ga je nu doen? Schrijf me dat eens gauw Of nog beter, kon het me zelf vertellen! Ik heb méér behoefte aan je dan ooit, mijn liefste Jeannette. Ik weet niet hoeveel malen per dag mijn ge dachten bij je zijn. „Heb je onlangs nog van Buck gehoord? Sir Philip heeft de Hall gekocht, en ik geloof stipt onder ons natuurlijk dat zij het geld er voor eerlijk met zijn drieën gedeeld hebben. Een zeer mooie daad van hem. Jean nette, als het waar is! Moge hij er voor be loond worden!" Tot zoover was zij gekomen, toen er op de deur geklopt werd, en een man in zijn werk pak zich in de halfduistere gang vertoonde. „Ik ben het", zei Buck. „Ik moet wat aan de coulissen veranderen, maar kon niet nala ten eens even naar je te komen kijken". Zij hield hem haar hand voor. Zij moest. Het scheen alsof haar hand vanzelf uitge stoken werd. En haar hart bonsde zoo hevig, dat zij niet spreken kon. „Alles goed?" vroeg Buck. Het kostte haar moeite te antwoorden. „Ja", zei zij. „Des te beter!" Hij liet haar hand los. „Ik hoop dat je er niets om geeft", zei hij, „maar ik moet vanavond het scherm bedienen. En als je optreedt, zal ik vlak bij je zijn. Je geeft er immers niet om?" „Neen ik geef er niet om", gelukte het haar te zeggen. „Des te beter!" herhaalde Buck. „Nu, goe den avond dan! Ik ga nu". Hij vertrok, en zij betrapte zich op de ge dachte, dat hoe gewoon zijn uiterlijk ook wezen mocht, zijn werkpak hem beter stond dan andere mannen. „Hij heeft zich die sjokkerige houding nog niet aangewend", sprak zij glimlachend tot zichzelve. Maar het viel niet te ontkennen, dat zij hem nog nooit zoo op zijn voordeeligst gezien had. Peach Warner verscheen eerst toen de re vue al begonnen was en de andere meisjes reeds opgekomen waren. Zij bracht het nieu we costuum van Jeannette mee dat Otto Paul had laten maken en reikte het haar bijna zonder een woord te zeggen over. Jeannette maakte het pak open en bekeek den inhoud. Het volgende oogenblik stond zij met bliksemende oogen en samengeperste lip pen op, en'liet het doorzichtige kleed op den grond vallen. „Ik weiger dat aan te trekken", zei zij. „Ik moest het zoo veranderen", zei Peach. En terwijl zij haar gezicht schminkte liet zij even later volgen: „Dat is de sluier". „Waar?" vroeg Jeannette. „Ergens onder mijn dingen". Peach draai de zelfs het hoofd niet om. Jeannette begon er naar te zoeken. Haar handen trilden. Zij was oprecht woedend. Men had haar bedrogen. Het costuum kon er mee door, maar het kwetste toch haar per soonlijke gevoelens. Op het kantje van de betamelijkheid af was blijkbaar het beoogde doel geweest. Zij kon den sluier niet vinden en Peach had het te druk om haar te helpen. Eindelijk verliet zij de kleedkamer, nog steeds woedend en ging Ritter zoeken. Maar hij was nergens te vinden. De schouwburg daverde van het applaus over den koorzang. Niemand trok zich iets van haar aan. Onthutst keerde zij terug. „Je mag wel wat voortmaken", zei Peach. „Zij hebben je opkomen iets vervroegd en de kleedster is wegens ziekte weggebleven. Ik vergat het je te zeggen". Jeannette voelde zich als een dier in een val. Wat kon zij doen? „De sluier!" riep zij. „Och, die sluier!" mompelde Peach. „Ik zal er eens naar zoeken als ik terugkom. Kleed je aan!" Er was niets aan te verhelpen. Zij begon zich uit te kleeden. Peach maakte haar ge zicht op vóór zij zelve weg moest, maar tijd voor meer was er niet. Zij ging, en Jeannette bleef alleen. Vol walging trok zij het costuum aan. Het gevoel dat zij bedrogen was bleef. Zij wist dat men haar geen keuze gelaten had. Er werd aan de deur geklopt en zij riep: „Binnen!" Eindelijk Ritter! Nauwelijks had hij haar gezien, of hij deed een stap achteruit. De bewondering in zijn blik viel niet te miskennen. Zij stelde zich een oogenblik de vraag of zij zich in haar uiterlijk vergist kon hebben. „Nu maar!" zei hij. „Ge zijt schitterend! Zijt ge niet blij, dat we het zoo hebben laten veranderen? Ge zult de heele zaal stormen derhand veroveren!" „Het costuum bevalt mij niets", zei zij. Hij maakte een breed gebaar als om te kennen te geven dat dat er niet op aan kwam. „Daar weet ge immers niets van? En van het voetlicht af gezien, ziet alles er im mers zoo heel anders uit? Ge behoeft u ner gens ongerust over te maken". Hij trad geheel binnen en nam haar van dichtbij met onderzoekende blikken op. „Ja. zoo moet ge kijken!" riep hij. Het kan niet beter. „Het is het schitterendste effect dat wij ooit bereikt hebben. Een sluier? Wat voor sluier. Spreid uw haren geheel uit. Wat een prachtig haar! Dat ziet men tegenwoordig niet veel meer. Ik wil dat ge het publiek ver bijsterd laat staan zooals ge nu zijt. Ik ga met u mee om u uw pose te laten aan nemen". Zijn geestdriftig geratel had de gewone uit werking. Onwillekeurig werd men er door aangestoken. Zij begon te denken dat haar onervarenheid haar parten gespeeld had. Misschien zag alles er heel anders uit, uit de zaal gezien. Zij hoopte het ernstig. In ieder geval was tegenstribbelen nutteloos, en zij beproefde het niet langer, drukte dan die van haar verplichte eerste verschijning op de planken. Zij beproefde dien dag wat uit te rusten, maar rust werd haar niet gegund. Veel vroe ger, dan zij zich voorgenomen had, begaf zij zich naar den schouwburg, omdat het Toen het oogenblik voor Jeannette aange broken was, voelde zij zich bijna weer geheel op haar gemak en zij betrad met hem den achtergrond van het tooneel. Zij zag Buck niet, en maakte daaruit op dat hij zich aan den anderen kant bevin den moest. De rei aanbidders voor den gou den tempel hadden hun koorzang aangehe ven, toen zij langs een paar treden aan den achterkant haar plaats innam. Nu voelde zij zich niet zenuwachtig meer. Er was te veel om aan te denken, en haar geheele ziel was samengetrokken op de rol die zij spelen moest. Zij kwam op het prog: mma voor als Jen ny Wyn, en het deed haar genoegen dat nie mand haar identiteit kende, terwzïjl zij zich over mogelijke herkenning weinig beangst maakte. Zij had haar oude omgeving volko men achter zich gelaten, en niemand zou haar hier zoeken. Ritter bleef tot het laatste oogenblik bij haar. „Laat u geen angst door hen aanjagen. Zoo is het prachtig!" En weg was hij. De wonderdeuren aan de voorzijde schoven open, en de godin ln haar heiligdom vertoonde zich aan het publiek. Haar eerste indruk was dat zij een schitte rend, oogverblindend licht zag. Toen klonk uit de menigte een oorverdoovend applaus en toen zij met uitgespreide armen oprees, werd Jeannette door den waren geest bezield. Voor het uiterlijk bewaarde zij haar kalmte volkomen, maar door haar aderen stroomde vuu. Zij wist in dat oogenblik dat zij den ge heelen schouwburg onder de betoovering hield van een magnetisme, dat machtiger werkt dan schoonheid. Zij vergat al het an dere, en belichaamde het visioen dat Otto Paul zich voor oogen gehaald had een ko ningin door haar éigen recht. Haar losse haren breed over den rug uitge spreid, stond zij op de gouden treden en toen het zingen ophield, brak een ware storm uit het publiek los. Zij had de geheele zaal tot in de verste uithoeken betooverd. De rest was' een aaneenschakeling van triomfen, en zij dronk met diepe teugen, want het was lang geleden sedert zij van den godendrank geproefd had. De glans van het tooneel, die eerder ternauwernood in druk op haar gemaakt had, vulde nu haar geheele wezen met een geluk, die aan geest vervoering grensde. Zij vergat alles, behalve het overweldigende van haar succes. En alles was geschied zonder dat zij een woord had behoeven te uiten. Zij had het publiek stormenderhand veroverd, zooals Ritter voorspeld had. De zeldzame bekoring die van haar uitging, het raadselachtige, de ongekende eenvoud en de ontegenzeggelijke durf, die aan het geheele denkbeeld ten grondslag lag, ieder bracht zijn eigen uit werking teweeg. De macht, die Otto Paul in haar ontdekt had, was volmaakt tot uiting gekomen en had onuitwischbare sporen ach ter gelaten. Zeer weinigen, die dien avond van haar verrassenden triomf getuige waren, zouden het schouwspel geheel vergeten. De komst van den geharnasten ridder deed in de oogen van Jeannette afbreuk aan het effect, maar het publiek was er verrukt over. Zij voelde bij de aanraking van die gehar naste armen een sterken tegenzin, en het scheen haar dat de ridder haar steviger te gen zich aandrukte dan noodig was. Maar zij doorstond het ter wille van haar triomf, en toen het scherm viel, werd zij beloond met een gejuich alsof de schouwburg afgebroken werd. Ritter, de alomtegenwoordige, wachtte haar reeds weer op. „Ge zult voor het voet licht moeten verschijnen", zei hij. „Hebt ge er iets op tegen?" Zij lachte bij het denkbeeld. Haar zenuwen waren zoo hoog gespannen, dat bijna alles haar onverschillig geworden was. Zij trad voor het voetlicht en kreeg een ovatie, waar op een prima donna trotsch geweest zou zijn. Bij het terugtreden zag zij Buck bij het scherm staan. Iedere gedachte aan Buck was haar ontschoten. Zij toonde hem een lachend gezicht, want het publiek riep nog steeds om haar, maar hij beantwoordde haar glimlach niet. Zij kon uit de uitdrukking van zijn gezicht niet ge heel wijs worden, maar vermaken deed hij zich zeker niet. Met het oude gevoel van woede keerde zij zich van hem af. Wat kwam het er op aan wat Buck dacht? Bij dezen ge weldigen triomf vergeleken, scheen niets er meer op aan te komen. In één enkelen avond had zij de hoogste sport van den ladder be reikt. Toen hoorde zij een stem achter zich. Zij keek om en staarde in twee oogen die haar bekend voorkwamen en haar uit het vizier van een helm aanblikten. „Wat is er?" vroeg zij. „Wilt ge dadelijk met mij meegaan naar Otto Paul?" zei de geharnaste ridder. „Hij wenschte u te spreken en u geluk te wen- schen voor hij weggaat". Zij vond het verzoek vreemd maar de laatste dagen had zij niets dan vreemde er varingen opgedaan. Zij vroeg dus niet nader. „Ja ik kom", zei zij. „Waar is hij?" „Dezen kant uit", antwoordde de gehar naste ridder. En zonder verdere woorden volgde zij hem. Achter haar stierf het applaus weg. HOOFDSTUK IX. De geharnaste Ridder. Zij gingen door allerlei gangen en langs slecht verlichte trappen en Jeannette begon zich af te vragen, waarom Otto Paul haar niet liever die moeite bespaard had en zelf naar haar toe gekomen was. Aan het einde van een donkere gang, bij een deur die hij opende, hield haar gids stil. De kamer was donker, en hij draaide een licht op. Jeannette aarzelde binnen te tre den, want het was niet dezelfde kamer waar in Otto Paul haar vroeger ontvangen had. „Treed binnen", noodigde de ridder haar uit.' „Hij komt dadelijk bij u". Zij trad binnen en hij volgde. Het was een vrij groot vertrek, eerder als een boekwinkel dan als een kantoor ingericht. Er brandde een vuur, aan weerskanten van den haard stond een lederen armstoel en in het midden een met papieren bedekte tafel, waarop ook een blad met een flesch champagne en gla zen. „Wij zullen op de toekomst drinken", zei de ridder. „En dan zullen wij eens zakelijk spreken, waarover ge zeer voldaan zult zijn". Zij schrikte op. Voor de eerste maal schonk zij den man haar vólle aandacht. De schra perige stem met haar buitenlandschen tong val kende zij. Maar zij kon het niet gelooven. Morgenthal had die rol nog nooit vervuld. „Wie zijt gij?" vroeg Jeannette scherp. HU lachte luid, bijna boosaardig, leek het haar. „Juffrouw Wyngold. ik was nieuwsgierig hoe lang het zou duren voor ge ontdektet wie ik was. Het is niet de eerste maal dat ik zelf op de planken van Het Karavaan ver scheen. en de rol van uw geharnasten ridder lachte mij zeer toe". Hij lachte weer. „Maar niet mijn harnas waarvan ik zoo vrij zal zijn mij nu te ontdoen". Hij had zijn handschoenen reeds uitgetrok ken en op een stoel gesmeten en begon nu helm en schouderpantser los te gespen. Jeannette stond als aan den grond gena geld. Nu wist zij waarom zijn aanraking haar zoo mishaagd had, maar dit had zij nooit vermoed. Hij had zijn borstharnas ook afgelegd, voor zij geheel van haar verrassing bekomen was. „Hij komt gauw", zei hij. „Gaat u zoo lang bij het vuur zitten". Hij loog. Dit flitste haar door het brein, nog terwijl hij sprak. Zij liep onmiddellijk naar de deur. „Ik zal morgen met Mijnheer Paul spre ken", zei zij. Zij greep de deurknop. Deze bewoog, maar de deur ging niet open. „Heb nog even geduld", verzocht Morgen thal. „Het is een springslot. Ge kunt heb alleen niet open krijgen". Zij ontdekte spot in zijn stem, maar was te voorzichtig om een open breuk met hem uit te lokken. In stijve houding bleef rij wachten. Onder dit wachten begon zij zich opnieuw rekenschap te geven. Morgenthal had het laatste stuk van zijn wapenrusting op zijn gemak afgelegd en hulde zich in een los zittend costuum. Ver volgens ging hij naar de tafel, nam de flesch champagne op en knipte het ijzerdraad over de kui-k door. Het leek Jeannette alsof haar hart door een ijskoude hand aangeraakt werd. Einde lijk sprak zij: „Mijnheer Morgenthal!" Hij keek over zijn schouder. „Kom eens bij mij, juffrouw Wyngold", zei hij. „Wij moeten deze gebeurtenis feestelijk vieren. Mijnheer Paul wordt opgehouden, denk ik. Wij zullen niet langer op hem wachten. Jeannette huiverde. „Ik wensch terstond te vertrekken", zei zij. „Maak als 't u blieft de deur open". Maar in plaats daarvan maakte Morgen thal de flesch champagne open en schonk twee schuimende glazen in. „En nu, juffrouw Wyngold", hernam hij, „doe ik u een eer, hoewel ge dat niet schijnt te begrijpen. Mijnheer Paul verzocht mij u bezig te houden tot hij kwam". „Doe de deur open", herhaalde Jeannette. Hij zette de flesch neer en keerde zich om. „Zooals ge wilt", zei hij en zijn stem klonk anders. Het kwam haar voor als had een beest gegromd. Hij liep op haar toe, en hoewel rijn schre den niet onvast waren, ontdekte zij eerst nu dat hij reeds veel gedronken had. Zij deed een stap zijwaarts toen hij haar bereikt had. „De deur open, als 't u blieft", zei zij. De schrik sloeg haar om het hart, zij was als verlamd. Zij bracht de handen naar haar keel, want het was alsof zij zou stikken. „Ja", zei hij. „Nu heb ik je eindelijk, jou kat! Je dacht Karl Morgenthal in zijn ge zicht te kunnen uitlachen, niet waar? Je bent volkomen in mijn macht". „Ge vergeet uzelf, mijnheer Morgenthal!" riep zij en haar stem klonk helder. „Hoe durft ge mij aan te raken! Blijf met uw han den van mij af!" Zij sprak nu met zulk een gezag, dat het bijna leek, alsof hij gehoorzamen zou. Maar daarop lachte hij weer dienzelfden gemee- nen, beleedigenden lach. Op de tafel lag een getypt document. Zij wierp er een blik op, en zag haar eigen naam Jeannette Wyngold. Dat was zeker het contract. Nu begreep zij alles. Hij had haar hierheen gelokt waarschijnlijk met goed keuring van Otto Paul om haar te laten teekenen. Dit beteekende dus haar vlugge hersens begrepen het dadelijk dat haar succes vanavond nog grooter was geweest, dan zij vermoed had. Zij wilden het er niet op wagen dat zij den schouwburg verliet, zonder een contract met hen geteekend te hebben. Zij sloeg de oogen op eri zag dat hij haar beschouwde. Hij lachte met beleedigende ge meenzaamheid en plaatste een tot den rand toe gevuld glas champagne voor haar. „Laten wij op uw voorspoed drinken!" stelde hij voor. „Neen, dank u", antwoordde Jeannette. „Niet? Later dan, misschien". Hij schoof het glas terzijde en nam een pen. „Dan eerst de zaken maar. Ik zal u wijzen waar ge moet teekenen". „Ik teeken vanavond niets", zei Jeannette. Zij ontmoette zijn blik, en hij bukte zich plotseling tot haar over. „Ge weigert! Hoe durft ge!" barstte hij los en dreigde haar met zijn vuist. „Durven!" lachte zij schamper. „Lafbek die Je bent!" Zij was opgestaan, maar hij greep haar oogenblikkelijk beet. „Je weigert?" herhaalde hij. „Je weigert?" Zij moest bijna schreeuwen van pijn. „O God!" riep zij, „bevrijd mij van dezen krank zinnige!" Jeannette verzette zich als een wanhopige, als vocht zij met een slang. Plotseling hoorde zij luid bonzen op de deur en daarna een fel gekraak. De deur werd verbrijzeld. Een man drong binnen. Het was Buck. Onmiddellijk liet Morgenthal haar los. De twee mannen vochten woest, terwijl Jean nette in een hoek van de kamer teruggewe ken, er naar keek. Buck had blijkbaar de overhand, maar Morgenthal verdedigde zich woedend, totdat hij door een geweldigen vuistslag getroffen, duizelend achteruit tui melde en op den grond viel, waar hij bleef leggen. HOOFDSTUK X. De bevrijder „Is hij dood?" vroeg Jeannette vol afschuw. „Neen", antwoordde Buck. „Ik heb hem een flinken tik op zijn hoofd gegeven, dat is alles. Laten wij voortmaken". Zijn onverschilligheid verbaasde haar. Zij keek hem aan en was plotseling bang van hem. Was dit Buck die tamme dwaas, die zoo lang haar zegewagen getrokken had? Zijn gezicht had zijn gewone uitdrukking ge heel verloren. Er lag weliswaar een glimlach op, maar een dien zij er nooit eerder gezien had. En in zijn grijze oogen laaide een on heilspellend vuur. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 14