H. D,VERTELLINGEN
FLITSEN
De Mantel der Duisternis
STADSNIEUWS
FEUILLETON
HAARLEM'S DAGBLAD
DONDERDAG 3 OCTOBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
Onvoldoende
door
HAASTONE MAYER.
Hoe is het mogelijk, dat wanneer men niet
slapen kan, wanneer men ettelijke keeren
het kussen heeft omgegooid en zich. van de
eene zijde op de andere heeft gewenteld; hoe
is het mogelijk, vraag ik, dat dan plotseling
een voorval uit lang vervlogen tijden weer in
je geest wakker wordt en de dingen weer voor
je staan, alsof het gisteren gebeurde?
Daar stond hij dien nacht weer vóór mij,
de leeraar in de Nederlandsche taal, mijn
schriftelijke werk in zijn handen, -zooals hij
vóór 35 jaren, vijfendertigja
ren! voor mij stond met een gezicht alsof hij
mij vernietigen wilde; de leeraar, gewoonlijk
„neus" genoemd, omdat hij zoo'n prachtigen
neus had, zoo'n echte, groote, scheeve kok
kerd van een neus, waarmede wij, jongens
van vijftien jaar onder elkander de grootste
pret hadden.
Het was dan ook werkelijk geen gezicht,
wanneer hij zijn hoofd omdraaide en je keek
hem van terzijde aan wat stak die gaffel dan
vreemd naar voren, altijd in een andere
richting, dan hij had moeten wijzen.
Hoe de man benoemd is kunnen worden op
een H.B.S. was ons een raadsel. Hij zal wel
in zijn vak erg knap geweest zijn, daaraan
willen wij niet twijfelen, ofschoon er gemom
peld werd, dat hij in den Haag hooge oomes
had, die bij zijn benoeming een rol hebben
gespeeld.
Iioe dit zij. v/ij konden dagelijks om zijn
neus pret hebben; van die geheime, ingehou
den pret, bang om luid uit te barsten, van
die pret, waardoor je achter je hand zat te
ginnegappen en gebaren te maken tegen je
vrienden in de klas, zoodra je meende, dat
zijn loerende oogen een anderen kant uitke
ken.
Wij moesten een opstel maken over „de
stad onzer inwoning".
Het wilde maar niet vlotten. Wat was dat
nu voor een onderwerp. Over elk ander ding
kon ik op dien morgen, naar ik meende,
bladzijden vol schrijven, maar dit! Waarom
niet over „Een luien achtermiddag" of over
„de aanstaande vacantia", of „Een dagje met
z'n vieren uit".
Daar zat van Brummen mijn achterbuur,
mij waarachtig op mijn rug te porren en wil
de weten of „toren" mannelijk was.
Kerel, zeg ik, schei uit! Wat heb ik met
jouw toren te maken. Ik heb nog geen letter
op het papier. Vraag het „den Neus", daar is
hij voor.
Een onderdrukt gegichel van van Brum
men is het antwoord en terwijl ik mij zit uit
te sloven om toch In 's hemelsnaam wat te
bedenken, rolt vlak voor mij op mijn schrift
een propje papier.
Voorzichtig haal ik het naar mij toe en
doende alsof mijn kous afzakt, zit ik onder
de bank het .papiertje uit te vouwen en glad
te strijken en zie daarop geteekend een ge
zicht met een ongeloofelijk grooten neus,
waaronder geschreven stond: De nieuwste
postzegel.
Ik moet het wegmoffelen. Waar het zoo
gauw gestopt werd, zou laten blijken. Zeker
is het, dat toen de „Neus" naar mij toe kwam
om te zien, wat ik daar uitvoerde, het papier
tje niet meer te vinden was.
Zeg hé, Haastone: Een beetje rustig zijn,
hè. Wij zijn hier niet op straat. Heb je nog
niets uitgevoerd? Denk er om, je staat er toch
al niet goed voor. In j,e eigen belang raad ik
je; eens flink te gaan werken.
Ik deed alsofen knikte ja, ja en zei-
de: Mijn kous zakte af.
Toen op eens kreeg ik een ingeving! Plot
seling was het onderwerp niet moeilijk meer.
Ik schreef vrij vlot achter elkaar. Toen de
tijd verstreken was, stond het opstel in mijn
schrift en stonden mijn beste vrienden mij
verwonderd aan te zien, verbaasd als zij wa
ren over zooveel ijver.
Nu, na zooveel jaar kwam mij dit alles weer
duidelijk voor den geest.
Ik ben den volgenden dag in mijn koffer
gaan snuffelen, of ik het schrift weer kon
vinden. Het kwam onder mijn oude school
boeken, tamelijk vergeeld, te voorschijn. Ik
bladerde het' nog eens door en daar vond ik
het terug „het opstel" geschreven met een
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cta. per regel.
hand waaruit ik mijn schrift werkelijk niet
meer herkennen kan.
De Stad onzer inwoning.
Wanneer men op de kaart van Nederland
naar de stad zoekt, waarover ik verplicht ben
een opstel te maken, dan doet men het beste
even te letten op de „Verklaring" die aan de
linkerzijde boven aan staat, in de Noordzee
dus, waar men lezen kan: Steden met meer
dan 100.000 inwoners, steden met meer dan
50.000 inwoners enz. totdat men komt aan
steden met 20.00 en meer inwoners, die aan
geduid staan door een stip met een kringe
tje er om heen.
Hier, wandelaar, kunt gij bij blijven staan
en het is u met een weinig nadenken dus
duidelijk, dat deze stad, waarover ik schrij
ven moet 20.000 inwoners telt. Men zegt wel,
dat er vier meer zijn, maar daar kibbelen wij
niet over.
Als gij nu met mij naar den Burgerlijken
Stand gaat en men neemt beleefd zijn pet in
de hand, dan komt er een „mijnheer" naar
u toe van ongeveer zeventien jaar, die met
een gezicht alsof hij de burgemeester zelf is,
u uit de hoogte vraagt: „Wat wenscht u?"
Wij vragen dan heel beleefd: Och, mijnheer
wij weten nu, dat de stad 20.000 en vier in
woners heeft, maar zoudt u ons even willen
inlichten, hoeveel vrouwen (dames voorop),
hoeveel mannen boven de 15 jaar, hoeveel
kinderen en hoeveel zuigelingen er zijn? Ik
wil wedden, dat hij zal zeggen, dat hij 't even
na zal zien en direct terugkomt.
Wij wachten daarop maar niet, want wij
weten uit ervaring, dat men het woord „di
rect" op het Stadhuis moet vertalen met
„over een week" of langer en daar ik over
een half uur mijn opstel moet inleveren, spijt
het mij, dat ik niet vertellen kan, hoe de be
volking zich verhoudt.
Wij gaan nu de Hoofdstraat in en zien, dat
hier wel geteld 19 winkels zijn, bestaande
uit: twee kruidenierswinkels, éen dure en een
goedkoope. Die op den hoek is de dure, maar
de goedkoope geeft een slecht gewicht. Den
kruidenier bedoel ik. Verder drie sigarenwin
kels. In de verste hier vandaan koop ik mijn
sigaren (nu eens niet zes, maar vijf voor een
dubbeltje). Twee groentenwinkels, twee ma
nufacturenwinkels, éen winkel in ijzerwaren,
éen speelgoedwinkel, éen boekwinkel, een
apotheek, (of dat een winkel is, weet ik niet
precies) en de rest wilt u mij wel schenken,
want ik heb haast.
In deze straat wonen ook nog de notaris,
twee' advocaten, twee doktoren en wie er
meer mogen wonen. Dit wil ik u wel zeggen,
dat het hoogste huisnummer 184 is. Dit weet
ik, omdat mijn tante daar woont.
In onze stad zijn meen ik, 65 straten, 3
grachten met 6 bruggen, terwijl er omheen
singels zijn, die in vroeger tijden beplant wa
ren met stevige muren tegen den vijand.
Daar wij thans geen vijanden meer hebben,
zijn die muren omver gehaald en hebben ze
er plantsoenen van gemaakt.
Ook zegt men, dat in onze stad trouwhar
tige menschen, kwade menschen, goede men-
schen en ander soort menschen wonen, iets,
dat men in andere steden ook wel vinden zal.
Deze menschen hebben mooie gezichten,
leelijke gezichten en doodgewone gezichten
met kleine, middelmatige en groote neuzen.
Verder zijn er 7 kerken en 42 cafés. Ge
woonlijk zijn deze laatste goed bezet.
Dan hebben wij in onze stad nog melkboe
ren en groenteboeren, ook éen met een paard
voor zijn kar, de anderen hebben er honden
onder.
Opgemerkt mag worden, dat de bestrating
veel te wenschen over laat. Zoodra ik in den
gemeenteraad zit .(troost u) zal dit anders
v/orden.
Rest mij nog te vertellen ,dat twintig kleer
makers drie tailleurs en twee tailors ons ge
willig van nieuwe kleeren willen voorzien en
dat wij een muziekkorps hebben, dat altijd
voorop gaat bij de schutterij en Zondags
avonds (in den zomer althans) een uitvoe
ring geeft in de muziektent. Wanneer het
regent, gaat dit niet door. Wie niet weet,
waar de muziektent staat, vraagt dit maar
aan het kleinste kind, want in onze stad kan
een kind je den weg wijzen.
Daar het tijd van inleveren wordt, haast
ik mij nog te zeggen, dat wij vier lagere
scholen, éen bijzondere meisjesschool en een
H.B.S. hebben. Op deze laatste worden de
leerlingen geplaagd door de leeraren, terwijl
ik heb gehoord, dat het in andere steden wel
eens een enkelen keer andersom is.
Einde.
Door de Neus was hieronder met rooden
inkt geschreven: Onvoldoende.
In het begin heb ik verteld, dat vijf en
dertig jaren geleden de leeraar voor mij stond
met een gezicht of hij mij vernietigen wilde.
Achteraf blijkt het mij, dat dit niet ten on
rechte geweest is. Wat toch was het geval.
Het propje papier, glad gestreken door mijn
hand, was in het schrift geraakt en ik had
dit dus mijn leeraar in handen gegeven.
„Haastone", zeide hij heesch, het ongeluk
kige stukje papier in de dreigende hand hou
dend: „De directeur zal uitmaken of jij nog
langer op school mag blijven".
Na veel heen en weer praten met den di
recteur en mijn ouders en nadat ik mijn ex
cuses had gemaakt bij „de Neus" mocht
Haastone blijven.
OPENINGSAVOND BIJ „VOLKSZANG".
Het seizoen is bij „Volkszang" weer be
gonnen. En natuurlijk met een gezelligen
blijden avond, een echten Volkszang-avond.
De afdeeling Haarlem en Omstreken van cle
„Nederlandsche Vereeniging voor den Volks
zang" heeft dezen winter het accoustiseh
zeer goede zaaltje van gebouw „Caecilia" in
de Jansstraat bestemd voor de buitengewone
avonden en Woensdag, den eersten keer
reeds was het stampvol. Wie de Volkszang
avond e'n kent, kent ook de bezieling, de
vroolijkheid en den gezelligen geest, die er
van ouds bij hooren. Vooral in Haarlem
waar de enthousiaste heer Sixma uit Am
sterdam den dirigeerstok zwaait, en waar de
al even geestdriftige en vaardige heer B.
Vink op de piano begeleidt en waar mevrouw
G. Storm de voorzitster is.
Iemand als mevrouw Storm is alleen al in
staat om de menschen met gloed aan het
zingen te brengen. Een openingsrede als
zij hield herinnert hen aan 't kostbaar bezit
dat zij in ddn oud-vaderlandschen zang
hebben in een tijd als- deze van muziek- en
zangtoevoer door radio en daardoor weinig
zelf zingen
En bovendien h,ad deze openingsavond een
meer dan gewone aantrekkelijkheid door de
medewerking van twee solisten, die in Haar
lem debuteerden, maar die in Ddn Haag,
haar woonplaats reeds lang e'en zeer goeden
naam hebben als zangeres en begeleidster.
MarkVte Serlé zingt bij de gitaar en zij doet
hot op een charmante wijze, vol gratie in
haar losse en ongedwongen voordracht, die
het auditorium in verrukking bracht. Zij
zingt bij voorkeur liedjes van Manna de
Wijs Mouton.
En of zij al voordraagt het fijne liedje
van Marjotijntje, van de sclialksche „Vrijage
1840", of „Een spannetje" of „Voor de
School", steeds blijft de indruk, -dat dit alles
diep doorvoeld wordt en daardoor juist ge-
intoneerd en gezongen, met de zekerheid, die
talent en bekwaamheid een jong zangeres
kunnen geven. Deels begeleid mej. Serlé zich
zelf voortreffelijk met een knappe improvi
satie van gitaar-accoorden, deels heeft zij
hij haar zang den steun van mej. Betty Storm
een talentvol piano-leerlinge van het Konin
klijk Conservatorium te Den Haag. Mej.
Storm vervult het moeilijke begeleidingswerk
volgzaam en met geheel eigen karakter,
voortreffelijk aansluitend bij den zang. Dat
zij ook als soliste bijzondere bekwaamheid
bezit, toonde zij in een uitnemende vertol
king van de moeilijke Nocturne in C moll van
Chopin.
Uitbundig was de bijval van haar hoor
ders.
Met chansons als „Darling do you love
me", „de Hoedenspeld", de „Regenton" en
den bij uitzondering bij Volkszang toegelaten
Duitsch Wanderliedje „Die Gedanken sind
frei", had mej. Serlé nog verdiend succes
Beide gasten kregen bloemen en in een
spontaan applaus een adhesiebetuiging aan
het verzoek van de voorzitster om spoedig
weer te komen.
Het is onmogelijk al de liederen te noemen
die de Volkszangers hebben laten schallen.
Behalve oude bekenden als „Het Bloemen
meisje" en „Hollandsch Liedje", waren er ook
nieuwe. En de heer Sixma vergastte zijn
hoorders op een extra-nummertje „Het Kos
terken", van Hullebroeck.
Ja het was wel een echte, prachtige Volks
zangavond! De vertegenwoordigster van de
afdeeling Arnhem, die aanwezig was moet
een- uitstekenden indruk hebben gekregen
van de Haarlomsche groep en haar gasten,
haar spontaneïteit en haar liefde voor het
frissche» bruisende lied, dat Leven is.
GER. JEUGD CENTRALE.
Vrijdagavond 4 October hoopt de Ger.
Jeugd Centrale voor Haarlem en Omstreken
haar jaarvergadering te houden in „Bloem
hof".
Er zal een gemengd dubbdl-kwartet, on
der leiding van den heer D. Hogenbirk en
een instrumentaal-kwartet onder' leiding van
H. Besker, optreden. Beide kwartetten bestaan
uit ledöa van aangesloten vereenigingen.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1494
DE BOTER
Je vraagt of iemand even
de boter wil aangeven
niemand hoort het door
een debat, of de kinderen
hun spinazie moeten op
eten
je herhaalt je vraag of
iemand je de boter even wil
aangeven
de familie keert tot het
leven terug en geeft je het
brood aan
je herhaalt klagelijk dat je
om de boter vroeg
de boter stopt by Jantje,
die ze wou doorgeven, ter
wijl hij een slok melk
dronk en zich daarbij ver
slikte
je tracht zelf de boter te
bereiken maar wordt ge
stuit door je vrouw die erop
wijst dat je geen slecht
voorbeeld moet geven door
te reiken
je gaat weer zitten en
krijgt de boter, als je juist
je sneed je brood droog op
geknabbeld hebt
je vraagt om het brood,
.maar het debat over de
kinderen en de spinazie is
hervat.
(Nadruk verboden.)
AANKOOP VAN GROND IN
HAARLEM-OOST.
VOOR WONINGBOUW.
De eigenaar van de gronden gelegen ten
N. en ten Z. van den Rijksweg Haarlem
Amsterdam groot 6115, 7770, 7240, '11960,
12440 en 6070 M2. gelegen onder Haarlem en
Haarlemmerliede, wil did aan de gemeente
verkoopen tegen f 1.10 en f 1.50 per M2.
Een ander eigenaar van .gronden in de na
bijheid wil 26.570 M2. verkoppen tegen f 1.50
per M2.
Het komt B. en W. gewenscht voor deze
gronden in he't belang der volkshuisvesting
aan te koopen. Daarvoor is een bedrag van
f 104.289.50 noodig.
LEERAREN GYMNASIUM.
Het College van Curatoren. van het Gym
nasium stelt den Raad voor voor den cursus
19291930 te benoemen aan het Gymnasium
en aan de afd. Gymnasium van het Gem.
Lyceum:
le. den heer S. P. Peppink, tot leeraar in
de Oude Talen;
2e. de heeren C. Comello en J. W. Wichers,
resp. voor Engelsch en Nat. Historie;
3e. de heeren C. Phaff en B. ten Have Jr.,
resp. voor Fransch en Lich. Oefening.
Vc'rder stelt het voor met de lessen in de
Oude Talen, vrij gekomen door het ontslag
aan Drs. J. van Leeuwen, Mej. M. van der
Sand te belasten totdat deze vacature ver
vuld zal zijn.
Voor een tijdelijke benoeming gedurende
den cursus 19291930 wordt als leerares in
Nederlandsch en Geschiedenis aanbevolen:
Mej. S. B. Repelius, aangezien mej. E. Schelts
van Kloosterhuis, aanvankelijk no. 1 van de
aanbeveling, zich terug getrokken hoeft, en
voor een benoeming tot tijdelijk leeraar in
het Hoogduitsch:
le. L. Straus.
2e. Mej. N. Molhoek.
„HET VADERLAND GETROUW".
B. en W. van Haarlem hebben vergunning
verleend aan de Nederlandsche Vereeniging
van Oudstrijders der zee- en landmacht uit
Nederl. Indië „Het Vaderland Getrouw", voor
het weduwen- en weezenfonds, een collecte
te houden op Maandag 7, Dinsdag 8, Woens
dag 9, Donderdag 10 en Vrijdag 11 October
aanstaande.
HET BORSTBEELD VAN
PROF. LORENTZ.
IN BRONS GEGOTEN.
Wij vernemen, dat Prof. Odé, te Delft, die
van de gemeente Haarlem opdracht had ge
kregen om een borstbeeld van prof. Lorentz
te maken, met zijn werk .gereed is gekomen.
De portretbuste, ongeveer anderhalf maal
levensgroot, is thans naar den modelleur om
in brons te worden gegotèn. Dit we'rk zal
ongeveer vijf weken duren. Ons kon nog niet
gezegd worden, wanneer de onthulling zal
plaats hebben en of dit een officieele plech
tigheid zal zijn.
GEVONDEN VOORWERPEN EN DIEREN.
Terug te bekomen bij. Smit, Generaal
Cronjéstraat 4rood, abonnement. Bonarius,
Zijlweg 227, armband- Bur. v. Politie, Sme-
destraat, autoband.. Zomer, Florastraat 86,
autoband. Aremee, Slachthuisstraat 90, étui
met schrijfbehoeften. Roeland, v. Oost Zaa-
nelaan 6 (Heemst.) étui. Kennel Haerlem,
Duitsche herdershond, gebracht door: Poli
tie, Heemstede. Kennel Fauna, bruine bast.
herdershond, gebracht door: Nieuwenhuis,
Nieuwe gracht 10; zwart-bruine hond, ge
bracht door: Kroon, Nassaustraat 15, grijs
smoushondje, gebracht door: Edelman, Von
delkade 24. Heiliger, Beeksteeg 19, muts.
Brugwachtershuisje Catharijnebruig, idem.
v. Looy, Leidschestraat 92, penning. De
Bruin, Zuid Polderstraat 15, partemonnaie
met inhoud. Lodewijks, Kritzingerstraat 43,
idem. Hofkes, Oranjestraat 8rood, penning.
Zoet, Koningsteijnstraat 15, pakje met in
houd. Soellaart, KI. Houtstraat 53, rïjwiel-
belastingmerk. Koopman, Vrouwehekstraat
38, rijwielsleutel. Seijfferd, Anslijnstraat 27,
schoenen, v. Dusschoten, Dubbelebuurt 21,
schoentje. Piso, Allanstraat 79, sierspeld.
Bur. v. Politie, Smedestraat, taschje. van
Hoppen, Populierstraat 2, geld. Bur. v. Po
litie, Smedestraat, zweep. De Jong, Ursula-
straat 10b, zakmes.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTRAAT 16
TELEFOON 107S6
HOBBY VLOERWRIJVERS f 125.—
Uit het Engelsch van
SIR WILLIAM MAGNAY.
9.)
-Conway begaf zich op weg naar het dorp,
terwijl Gul se, nadat hij een nieuwe sigaar
had aangestoken, als een schildwacht langs
de voetstappen heen en weer ging loopen en
hetgeen sinds gisteravond gebeurd was, nog
eens in gedachten de revue liet passeeren.Als
deze geschiedenis George Conway geneest
van zijn ne'.gir.g voor die bekoorlijke, maar
gevaarlijke buitenlandsche intrigante," zei-
de hij bij zichzelf, „zou 't nog zoo kwaad niet
zijn, dat het gebeurd is. Maar ik ben een
boon als ik s'nap, hoe alles zich precies heeft
afgespeeld."
Hl) bleef bij het hek stilstaan en keek
aandachtig naar de voetstappen. Plotseling
bukte hij zich, om ze nauwkeurig op te ne
men. Er was een raadselachtige uitdrukking
op zijn gelaat, toen hij het hek opende, en
terwijl hij goed oppaste om niet aan de voet
stappen te raken, begon hij een zorgvuldig
onderzoek langs de heg. Terwijl hij nog
daarmee bézlg was, kwam George met den
veldwachter terug, die, nadat hem de voet
stappen 'waren gewezen, er ijverig de maten
van begon op to nemen en hun stand op-
toekende. Zwijgend lieten de beide mannen
hem eeuigén tijd begaan; toen zei Guise op
eens:
„Die kerel moet bijzonder kleine voeten
hebben, vind je ook niet?"
„Heel erg klein voor een man, meneer"
beaamd 3 de veldwachter.
„En als ik me niet vergis moeten de schoe
nen van buitonlandsch fabrikaat zijn ge
weest."
„Smalle hakken en erg spits toeloopend
van voren; je hebt gelijk gaf ook Guise toe.
„Dat klopt met de veronderstelling, dat hij
een vreemdeling is geweest. Maar toch is er
één ding bij deze voetstappen, dat ik niet
begrijp."
„Wat dan. Guise?" vroeg George.
„Dit", antwoordde Guise. „De „indrukken
van de damesschoent-jes zijn allebei van
dcnzelfden voet, namelijk den linker. Ik heb
overal rondgesnuffeld maar kan geen indruk
van een rechterschoen vinden. Vinden jullie
dat niet- zonderling?"
Voor hij antwoordde, bukte de veldwachter
zoch om zich van de juistheid van Guise's
opmerking te overtuigen.
„U hebt gelijk meneer," zei hij tenslotte.
„Dat is inderdaad heel aardig. En hij maakte
een aanteekening van het feit. Toen opperde
Conway een veronderstelling. „Misschien
heeft de gravin wel met haar eene voet op
een dwarsbalk van het hek gestaan."
„Dat kan haast niet", meende Guise, „als
zij, zooals we hebben gehoord, rechts van
den man heeft gestaan. Als zij met haar
eenen voet op een dwai'sbalk van het hek
had gesteund ligt het voor de hand, dat zfe
dit juist met haar linker- en niet. met haar
rechtervoet heeft gedaan."
„Dat is zoo", moest Conway toegeven, ter
wijl hij er met een zenuwachtig lachje aan
toevoegde: „Hoe meer we ons verdiepen, hoe
ingewikkelder het mysterie schijnt te wor
den."
„Zoo ingewikkeld", stemde Guise toe, dat
ik begin te gelooven dat ik spoedig mijn
theorie ever hetgeen er gebeurd is, zal moe
ten laten herzien."
HOOFDSTUK VII.
WAT EEN VERLIEFD JONGMENSCH ZAG.
Om circa vier uur in den middag van
dienzelfden dag stapte een jongmenscli met
een prettig uiterlijk met stevigen pas langs
den weg, die de terreinen van het landgoed
der Conway's begrensde aan den kant, die
het verst van het dorp verwijderd was, Aan
dien kant liep de kronkelende straatweg, steil
omlaag naar een riviertje, dat vervolgens
door een deel van de gronden van het bui
ten stroomde. Nadat hij de brug gepasseerd
was, verliet de jongeman den weg bij den
ingang van een laan. die door een klein dal
liep en den naam van Badger Lane droeg.
De laan leidde naar een open plek in het
bosch, Spring Dell geheeton, aan welks rand
een fonteintje zijn inhoud ledigde in een
steenen bassin, dat vermoedelijk al eeuwen
oud was. De open plek werd omringd en
daarom aan het oog onttrokken door het
bosch, dat zich dicht aan alle kanten uit
strekte.
Toen hij de open plek had bereikt, keek
de jongeman half verwachtend, om zich
heen. Toen, kennelijk tevreden, dat er nie
mand was, keerde hij op zijn schreden terug
en liep de laan weer af. Zijn wijze van doen
liet duidelijk zien, dat hij op iemand
wachtte, met wie hij een afspraak had ge
maakt, vermoedelijk een dame, terwijl de
eenigszins bezorgde trek op zijn aantrekke
lijk gezicht verried, dat hij betrokken was in
een liefdesaffaire, die niet geheel naar
wensch verliep. De jongeman heette Hubert
Vaynor; hij was de zoon van kolonel Vaynor
van Temple Westford Lodge en hij wachtte
inderdaad op een dame, die dan ook spoedig
de laan in kwam en niemand anders was
dan Violet Cohway.
Zoodra hij haar in het oog kreeg, helderde
Vaynor's gezicht op en met groote passen
liep hij verheugd op haar toe. Ze kusten el
kaar hartelijk en toen zei Violet;
„Vandaag kan ik je niet lang gezelschap
houden, liefste, 't Spijt me ontzettend, maar
zooals je weet, hebben we op het oogenblik
een huis vol gaston en 't is al een heeie toer
geweest om even weg te- komen."
„Dat was lief van je", zei Hubert, terwijl
hij haar opnieuw kuste. „Ik hoop niet dat
ze je achterna zullen loopen, lieveling. Dat
zou een einde aan onze samenkomsten en
ons geluk maken, is 't niet, schat?"
„Dat is zoo", antwoordde het meisje met
een zweem van droefheid in haar stem, die
echter het volgend oogenblik al weer verdwe
nen was. „Laten we genieten van de oogen-
blikken dat we bij elkaar zijn", voegde ze er
aan toe, terwijl zij gearmd naar de open plek
wandelden. „Voor Derman, die goeie, on-
noozele ziel ben ik niet bang. Hij is mijn
.vriend. Ik denk wel dat hij iets vermoedt, te
oordeelen naar de manier, waarop hij me
altijd aankijkt, als ik thuis kom. Maar ik
weet zeker, dat hij er toch niets van zou
vertellen. Waarvoor ik moet oppassen, is,
dat moeder en George geen argwaan gaan
koesteren."
„Is George van plan de dochter van Lord
Loudwater ten huwelijk te vragen?"
„Ik weet het niet; ik kan niet goed uit
hem wijs worden. Moeder doet er erg haar
best voor. Natuurlijk is Rosamund schatrijk
en dat heeft George voor zijn carrière noo
dig.
„Als hij zelf verliefd was, zou hij niet zoo
veel zin hebben om zich met ons te bemoeien
merkte Hubert op.
„Ja, dat zou mooi zijn," gaf Violet toe.
„Maar ik geloof niet, dat hij verliefd op haar
is, hoewel ze knap en aardig genoeg is en
een flinke dosis gezond verstand bezit, wat
hem toch juist moest aanti'ekken."
„Zij kijkt zoo koud, vind ik, voor zoover ik
•haar in de kerk heb kunnen opnemen."
„Ja, ze doet een beetje standbeeldachtig.
Toch weet ik wel bijna zeker, dat ze dol op
George is, hoewel ze liever zou sterven, dan
het hem te laten blijken, voordat hij haar
houvast in die richting heeft gegeven. O,
weet je, lieveling, nu we juist over George
•spreken; gisteravond is er toch zoo iets
eigenaardigs gebeurd". En het jonge meisje
begon hem de historie van de verdwijning
van de gravin te vertellen. „George was er
heelemaal van onderstboven," eindigde ze.
„Ik geloof dat hij verliefd op de gravin is;
ze is een fascineerende buitengewone
schoonheid en daarom vraagt hij Rosamund
Datum-lijk niet."
,,'t Is wel een geheimzinnige geschiede
nis", zei Vaynor in gedachten. „Kan nie
mand bij jullie er een oplossing voor vin
den?"
„Neen," behalve dan, dat de gravin op d3
een of andere onbegrijpelijke manier uit de
auto moet zijn gestapt, toen zij den vreem
deling zag."
Een oogenblik zweeg de jonge Vaynor;'
toen zei hij op nadenkende toon: 't Is een
eigenaardig geval en het lijkt rne toe dat er
een of ander geheim achter schuilt. Je moet
weten dat toen ik gisteravond van den
ouden eik terugkwam, nadat ik je lieve
briefje.-- had gevonden, plotseling een
vreemden man zag aankomen uit de rich
ting van de heg die jullie terrein begrenst. Hij
stak den weg over en verdween toen aan den
anderen kant over de brug",
(Wordt vervolgd.)