H. D.-VERTELKNGEN
yicics
De Mantel der Duisternis
STADSNIEUWS
LANGS DE STRAAT
Kou in hef Hoofd
FEUILLETON
HAARLEM'S DAGBLAD
VRIJDAG 4 OCTOEER 1929
(Nadruk Terbodcn; auteursrecht voorbehouden.^
Uit het Engelsch,
door N. E. B.
Na twintig jaar
Sir John Challoner daalde het terras van
zijn Londensch hotel af en kwam zoo in
ce tuinen langs den rivierkant.. De» stand
beelden, die hij kende, droegen teekenen
van ouderdom; twee of drie waren nieuw
voor hem. De rijweg was vol trams en autos;
ht»el anders dan vroeger. Challoner kon
slechts oversteken bij den vluchtheuvel en
werd aangeroepen door taxi-chauffeurs.
„Hier moet ik vandaan", zei hij. „Het
Londen van heden is niet moer dat van
mijn jeugd. En daarbij, veertig jaar is geen
twintig, dat verschil is niet weg te cijfe
ren".
Bij den Westminster-steiger wachtte een
boot. Hij nam vlug een kaartjó, liep over
de loopplank en werd aan dek levendig ver
welkomd door een dame met een gestreepte
parasol.
„Ik wist dat Je hier zoudt komen", merkte
zij mot voldoening op. „Je vond een boot
tochtje naar Kew altijd zoo prettig".
Zij deed haar parasol neer en schoof een
eindje op. „Zoodra Ik in de krant het be
richt van je terugkeer las. zei ik tot mijzelf:
„John zal beslist den eersten dag naar Kew
gaan. Ik was al op tijd voor de boot van
twee uur", voegde zij erbij met een licht
verwijt in haar stem.
Challoner raadpleegde zijn geheugen. Haar
manieren, moer nog dan haar uiterlijk, sche
nen hem op een idee te brengen.
„Prompt op tijd, zooals gewoonlijk", waag
de hij te zeggen.
„Ik heb je nooit laten wachten", hernam
zij. „Andere meisjes in onze zaak lieton hun
vrienden altijd wachten; als ik een afspraak
maakte, was ik er". Plotseling luidde de bel;
ze greep zijn arm. „Neem me niet kwalijk",
verzocht ze. „Ik ben Org schrikachtig. Als
er thuis een lepeltje valt, spring ik bijna
tot de zóldering. Mijn zuster zegt wel eens:
„O. Emily, wat ben je toch een zenuw
standje!"
De boot voer, mdt de pijp neer, onder de
Ibrug door; het terras van het Parlements
gebouw werd zichtbaar. Challoner had zich
eigenlijk voor het gebouw moeten interes
seeren, maar in plaats daarvan waren zijn
gedachten bezig mot de vrouw naast hem.
De naam Emily was een uitgangspunt, maar
dit was niet voldoende. In elk geval bezat de
dame, wie ze ook zijn mocht, de gave om
het gesprek gaande te houden; zij was juist
wder begonnen te praten, toen hij haar in
<be rede viel: „Is uw zuster getrouwd?"
„Zij heeft verscheidene aanzoeken gehad,
maar zij is net als ik; moeilijk te voldoen".
„Dus haar naam is nog altijd„Precies",
viel zijn metgezellin in, „zooals vroeger".
Challonor nam het boek op, dat op haar
schoot lag. Op het titelblad zag hij zijn
eigen handschrift. „Voor E. M. van J. C.
Uit vriendschap".
„Ik heb dit boek meegenomen", legde zij
uit, „voor het geval dat ik je niet zou ont
moeten. Ik vind Tennyson moeilijke lectuur,
en ik ben tot hier gekomen". De bladwijzer
lag bij pagina twee en vijftig,
i „In twintig jaar!", riep hij uit.
1 „Ik heb niet zooveel vrijen tijd als sommige
menschen", merkte de dames gepiqueerd op.
,.De Marsdens moeten werken voor den
kost".
Het was een opluchting voor hem, dat hij
nu haar naam wist. Marsden natuurlijk.
Emily Marsden, die hij twintig jaar geleden
ontmoet had in Greenwich Park; ze had veel
met he*,n gewandeld gedurende de mooie
zomeravonden; maar toen de dagen korter
werden, werd de vriendschap minder en zijn
vertrek maakte er een eind aan.
„Dat denk ik wel", zeide hij, een vraag
beantwoordende, die nie't tot hem was door
gedrongen.
„O. wat ben je onvriendelijk", riep ze uit.
„Je kunt toch wel een beetje complimenteus
zijn!"
„Wil je het nog eens zeggen?"
„Ik vroeg je of je vond dat ik veranderd
ben".
„Mijn oprechte meening is, dat je veranderd
bent en wel ten goede Op een veelbeloven
de lente is een prachtige zomcf gevolgd".
Dezen zin had hij al dikwijls in rede-
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
voeringen gebruikt en altijd met succes;
maar nooit waren de gevolgen zóó geweest
als thans, want de dame greep zijn hand
en drukte er haar lippen op. Eenige mede
reizigers lieten hun kranten zakken, maar
letten toch niet op de mooie omgeving. Zij
keken blijkbaar liever naar het paar. Zij
merkten dit beiden op en schoven een eindje
van elkaar af.
„Dat was niet verstandig van mij", gaf zij
tod.
„Misschien dacht je er niet bij", zei Chal
loner. Maar hierover was de dame niet ge
sticht. „Je moet me niet plagen. Ik ken
mijn fouten best, maar die hoeft iedereen
niet te weten. Ik ben nu eenmaal lichtge
raakt, dat moest je nog weten".
Challoner was op de boot gegaan om
drukte te ontwijken en nu was hij in zulk
twistzieke gezelschap geraakt. Hij kreeg op
eens een lumineus idee en haalde zijn si
garenkoker uit zijn zak.
„Ik ga aan het andere eind van de boot
een sigaar rooken", zei hij.
„Waarom zou ik niet met je meegaan?"
„Maar je was toch altijd zoo tegen ta
bak".
„Daar ben ik nu overheen", zei ze trots.
Nu vind ik den geur juist heerlijk".
De boot slingerde een weinig toen zij op
stonden, en zij nam zijn arm. Hun mede-
rctzigers keken verstoord, toen zij merkten
dat zij van hun amusement beroofd werden;
eenigen volgden hen als bij toeval, alsof zij
behoefte aan wat beweging hadden. Chal
loner ontdekte een paar plaatsen bij den
boeg. maar hij ging ztCf niet zitten.
Hij maakte het plan te zeggen, dat de
kapitein een oude kennis van hem was en
dat hij een praatje met hem ging makt'n,
maar de dame gaf hem niet de ge
legenheid dit plan uit te voeren. Zij scheen
een van die vrouwen te zijn, voor wie zwijgen
moeilijker is dan spreken. Zij vond dat hij
corpulenter was geworden, en dat zeide zij
hc»m ook; toen hij toevallig zijn hoed af
nam, riep zij uit: „O! wat ben je kaal!"
Langzamerhand scheen het spreken haar
toch te vermoeien.
„Nu moet je gaan zitten en wat vertel
len". zei ze loom, „en mijn hand in de jouwe
houden, zooals vroeger".
Eerst vond hij het wel wat vervelend en
keek eens rond, maar de oudere passagiers
lagen te dutten en de jonge paartjes hadden
genoeg aan zichzelf. Challoner voldeed dus
aan haar verzoek en schetste vluchtig de
voornaamste gebeurtenissen uit zijn leven
in de koloniën.
„Neem me niet kwalijk meneer", zei een
van de leden van de bemanning, „maar moet
u t«r hier uit, of gaan u en mevrouw door
naar Richmond?"
Zij gaven de kaartjes af op de aanlegplaats
Zij verontschuldigde zich dat zij slechts een
enkele reis had genomen, maar men kon
nooit wete'n, wat er gebeurde; als zij nu eens
verdonken was op dit tochtje, dan zou een
half kaartje ongebruikt zijn gebleven.
Zij waren nu in Kew Gardens, dichtbij de
restaurants en de theetuinen. Zij dacht wel,
dat zij zou opknappen als ze een paar kopjes
thee had gedronken, maar hij wilde daar niet
van weten; eerst moesten de bloemen en
planten bekeken worden. Langzaam liepen
zij voort over de grintpaden.
De dame begon nu melancholiek te wor
den; ze beweerde dat de wereld hard was
tegenover vrouwen en dat hót heele leven
niets was dan ellende van begin tot eind.
Thans vond Challoner het toch noodig haar
wat op te beuren.
„Je bent in den bloei der jaren", zei hij.
„Je hebt het recht te genieten van het leven.
Geef niet toe aan je droefgeestigheid en zie
van alles de lichtzijde".
„Als ik jou, John, wat vaker zien kon",
antwoordde zij op hoop vollen toon, „zou ik
zeker altijd vroolijk zijn".
Hij sprak er vlug overheen en wees op
de mooie planten en bloemen in den tuin.
Een electrische maaimachine deed haar zin
spelen op de veranderingen in de afgeloopen
jaren; zij zou wel altijd twintig jaar willen
zijn. En hij sprak maar steeds door over
bloemen en bij de Pagode kreeg hij de ta
feltjes in het oog, gedekt voor de thee.
„Hier zullen we theedrinken", zei hij.
„Is het hier niet te duur?", vroeg ze angstig.
„Kun je je die weelde wel veroorloven?"
Drie kopjes thee hadden het gewenschte
gevolg en de dame kreeg haar spraakver
mogen torug. Zij schudde droevig het hoofd
en zei: „Je zult straks wel boos op me zijn".
Maar deze stemming was spoedig over en
zij sprak levendig over vele onderwerpen. Ja,
waarover sprak zij niet? Over het Noodlot
was zij al bijzonder straakzaam. Het Nood
lot beweerde zij, had hen na al die jaren
van scheiding tezamen gebracht. Weliswaar
had zij er het hare toe bijgedragen, door
in de courant het bericht op te merkon en
te veronderstellen dat een tochtje naar
Kew een van zijn eerste daden zou zijn, om
het vürleden wakker te roepen, maar het
Noodlot had haar gedwongen de krant zorg
vuldig na te zien en niet zoo vluchtig als ze
gewend was. Volgens haar kon het Nood
lot zelfs wonderen doen. Het kon menschen,
die ver van elkaar af woonden bij elkaar
brengen en hen verder samen gelukkig doen
leven. Kwam dit niet herhaaldelijk in de
boeken voor?
„O hemel", zei Challoner, die met schrik
op zijn horloge had gekeken, „weet jo wel
hoe laat het al'Is? 't Is kwart vóór zes.
Hij vroeg haar of hij haar naar de stad
terug mocht brengen in een taxi, maar zij
vond dat hij nu genoeg voor haar had be
taald; bus nr. 27 zou haar naar huis brengen
in Edgware Road en hij kon overstappen
en zijn weg verder vervolgen.
Zij liepen over het grasveld naar een uit
gang en vonden daar de bus. Onderweg was
zij zeer stil. Zóó vond Challoner haar wel
aardig en niet zonder aantrekkelijkheid. Iets
van het oude gevoel voor haar kwam bij hem
boven.
Er was ongetwijfeld iets prettigs in die
huiselijke vrouwen, in vergelijking tot die
modepoppen, die alleen maar aan haar
kleeren denken. Bij Kensington Street ge
komen maakte hij slechts aarzelend aanstal
ten om uit te stappen.
„Beste jongen", begon ze toen op pathe-
tischen toon, „luister eens. Ik moet je wat
vertellen, dat je hart zal breken. Bereid je
op iets ergs voor. Ik ben getrouwd! Sinds
achttien jaren ben ik getrouwd en gelukkiger
dan jij misschien denkt. Kun je me ver
geven?"
Challoner gaf niet dadelijk antwoord.
„Misschien kan ik in den loop dér jaren
vergeven, maar vergeten, neen! Van zulk een
slag herstelt een man zich niöt spoedig. Emily,
ik hoop dat jij nooit zult ondervinden wat
je mij nu hebt aangedaan!"
Teruggekomen in zijn hotel, ging hij
dadelijk naar den portier, die hem op zijn
haastige vraag eerbiedig antwoordde: „Me
vrouw hóeft me verzocht u te zeggen, dat zij
zoo juist is teruggekomen en dat zij in haar
kamer op u wacht, sir John!"
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct«. p«r regel
DE GRONDAANKOOP IN
HAARLEM-NOORD.
BEHANDELING DER BEZWAAR
SCHRIFTEN.
Maanden geleden neeft de gemeenteraad
besloten tot aankoop van groote terreinen in
Haarlem-Noord van de heeren Janzen en
Star. Een deel dezer gronden is gelegen aan
den Vergierdenweg die verbreed zal worden
voor het aanleggen van een nieuwe begraaf
plaats.
Eenige raadsleden die den prijs van den
grond te hoog vonden, hebben toen be
zwaarschriften bij Gedeputeerde Staten van
Noord-Holland ingediend.
De openbare behandeling van die bezwaar
schriften is blijkbaar vertraagd. Thans zijn
evenwel de stukken door den griffier aan
het gemeentebestuur toegezonden, zoodat
over enkele weken de zaak voor het college
van Ced. Staten zal worden behandeld.
HET VERKEER IN DE
BINNENSTAD.
EéN RICHTINGVERKEER TEN ZUIDEN
VAN DE NIEUWE GRACHT.
Wij hebben reeds medegedeeld, dat het- in
de bedoeling ligt om als de Jansstraat geas-
phalteerd is het éénrichtingverkeer in te
voeren.
Nader vernemen wij evenwel, dat de
wenschelijkheid gebleken is, om dit éénrich-
tingverkeer alleen te doen gelden voor de
hoofdstraten ten Zuiden van de Nieuwe
Gracht.
De Kruisstraat en de Barteljorisstraat
zullen dan alleen in de richting Noord-Zuid
bereden mogen worden, de Jansstraat alleen
in de richting Zuid-Noord.
Op den Kruisweg en den Jansweg zal dan
evenwel rijverkeer in twee richtingen wor
den toegestaan, hoewel zich dat natuurlijk
practisch alleen bepalen zal tot de voer
tuigen die naar Parklaan en Nieuwe Gracht
.moeten.
R.-K. MIDDENSTANDS-
VEREENIGING.
TWEEHONDERD NIEUWE LEDEN.
De in een der zalen van café Brïnkmann
aan de Groote Markt gehouden algemeene
ledenvergadering d^r R. K. Middenstands-
vereeniging werd door den voorzitter, den
heer P. J. M. van Tetering geopend met een
toespraak, waarin hij o.m. zeide, dat getracht
zal worden de vereeniging zoo spoedig moge
lijk van haar zwaren schuldenlast te bevrij
den. Verschillende plannen zullen daartoe
overwogen worden.
Vervolgens had de Installatie plaats van
den nieuwen geestelijken adviseur, kap. P. L.
Bangert en van niet minder dan 200 nieuwe
leden.
De heer Bestert, ambtenaar der Midden
stands-Onderlinge, hield een inleiding over
het onderwerp: „De wettelijke ziekteverze
kering en de Middenstands-Onderlinge".
Mr. F. J. H. Bach, directeur van het Cen
traal Hanzebureau, zou een inleiding houden
over „Het werktijdenbesluit voor -winkels en
kantoren". Mr. Bach was evenwel verhinderd.
Zijn rede werd uitgesteld tot de volgende
vergadering.
NIEUWE AUTOZAAK JOH. SWAALF.
In tegenwoordigheid van een groot aantal
genoodigden en belangstellenden is Donder
dagmiddag drie uur in het geheel verbouw
de perceel Nie.uwe Gracht 78 een nieuwe
autozaak van de bekende firma Joh. Swaalf
officieel geopend. Dit gebeurde op een
eenigszins feestelijke wijze. Deze nieuwe zaak
bestaat uit een showroom, een heel groote
garage, kantoren en magazijnen van onder
deden. De totaal-oppervlakte bedraagt niet
minder dan 1040 vierk. M. In de garage is
plaats voor zestig auto's. Deze garage maakt
met haar vele grijs geschilderde ijzeren bo
gen vóór alles een flinken en soliden mdruk.
Er is een werkplaats, die eveneens zóó ruim
is, dat daar acht wagens tegelijk gerepareerd
kunenn worden. Verder is er een speciale
waschin richting.
Aan den voorkant is aan weerszijden van
de toegangsdeur een fraaie étalage-gelegen
heid, waarin gemakkelijk eenige wagens ten
toongesteld kunnen worden.
De toegang tot de garage is aan den ach
terkant, aan de Parklaan 20. Er kan gemak
kelijk in en uit worden gereden, want de
twee zware deuren zijn zes meter breed.
Boven de garage liggen de magazijnen voor
de onderdeelen op twee verdiepingen en de
woning voor den garagechef.
De openingsplechtigheid werd o.a. bijge
woond door Ir. D. Kruijf, directeur van Bouw
en Woningtoezicht; den heer F. H. Smit, voor
zitter der Haarlemsche Handelsvereeniging;
den heer P. J. M. van Tetering, voorzitter
der Middenstandscentrale voor Haarlem en
Omstreken, enz.
Namens de General Motor Company sprak
de heer W. J. van Wagtendonk uit Antwer
pen eenige vriendelijke woorden, waarbij hij
de firma Swaalf gelukwenschte met de ope
ning van deze schitterende zaak. Hij merkte
op, dat deze volkomen beantwoordt aan de
eischen, die aan een moderne autohandel
en -industrie gesteld mogen worden. Hij
hoopte, dat de zaken van de firma Swaalf
steeds meer en vlugger in ontwikkeling zou
den toenemen.
De heer Van Tetering complimenteerde de
firma namens de Middenstandscentrale en
sprak de beste wenschen voor den bloei der
zaak uit.
Namens de firma dankte de heer C. L.
Swaalf voor de betoonde belangstelling en
bracht daarbij dank aan de aannemersfirma
Philips en Schiphorst voor het ontwerp en
de fraaie uitvoering er van.
Hierna werd door de talrijke genoodigden
gebruik gemaakt van de gelegenheid om de
nieuwe zaak te bezichtigen.
•LICHTMAST OMVER GEREDEN.
Donderdagmiddag half 2 is een vracht-auto
van een expeditie-onderneming alhier ge
reden togen een grooten lichtmast, die op
de Groote Markt stond tusschen de Visch-
hal en de Smedestraat. De mast knapte af en
viel op straat, gelukkig zonder ongelukken
te veroorzaken. De groote lamp werd ver
brijzeld.
Wanklank.
Stil ligt het- straatje in den zonneschijn te
soezen. Alles schijnt er te slapen.
Langs den stoeprand groeien speelgoed
boompjes.
De huisjes zijn nieuw en schoon, ze heb
ben minimale tuintjes, vierkante blokjes,
waarin een overvloed van dahlia's en herfst-
asters. Achter de ruiten pralen de geraniums
en de fuchsia's.
De popperige daakjes steken blozend den
blauwen hemel in. Hier en daar heft de ra
dio een antenne er boven uit, maar het is
alsof die dingen niet hooren in dit stille,
onnoozele straatje.
Twee kinderen, in een tuintje, spelen „moe
dertje". Iets verderop ligt, voor een slagers
winkel, „de" winkel uit het straatje een
groote hond, lui, te slapen, met den kop op
zijn pooten.
Anders is er niets in het straatje, niets dan
de stilte en de hitte van den nazomer.
Langzaam slenteren twee mannen het
straatje in.
De oude draagt een stoel, de andere een
kistje. Sloom loopen ze voort, warm en moe-
gesjouwd.
Halverwege het straatje vraagt de oude:
„Zouwe we hierik ben zoo moe".
„Ach nee, hier nietzoo stil".
„Ik kan niet meer, 'k ben bek-af", zeurt de
oude dan.
„Nou vooruit dan maar", geeft de jonge
toe, „lawe het hier dan probeere".
De oude zet dankbaar den stoel naast den
hond, die langzaam zijn kop optilt en een
eindje opzij schuift.
Dan zet de jonge voorzichtig het kistje op
den stoel en doet het openEen gra-
mofoon. Men slingert.
Krakend schallen de eerste noten van Car
men door de stilte.
De hond schrikt, ergert zich, rekt zich dan
maar eens uit. Ergens gaat een deur open.
Eén pa en één moe komen luisteren.
Dan ineens een geratel. De Toreador breekt
midden in een noot af. zwijgt bot.
„Wat hei-je?" vraagt de oude.
„Dat verdding z'n veer is stuk".
„Net nou we wouwe beginne", leutert de
oude verder, „hadden we maar een draai
orgel genomedie nieuwe rommelhet
ih&g natuurlijk weer nietalles mislukt
ook
Verder zeurt hij.
En verder sukkelen ze samen.
Het straatje slaapt weer in.
VERKEERSONGELUKKEN.
Te Santpoort.
Woensdagmorgen reed de heer B. W. met
een vrachtauto op den Hagelingerweg, toen
hij door de gladheid van don weg de macht
over zijn stuur verloor. Hij reed tegen een
paal der electrische geleiding en werd uit
de auto geworpen. Zijn voertuig maakte te
gelijkertijd een halven slag om en viel op zij.
Gelukkig liep alles zonder persoonlijke on
gelukken af. De auto was echter nog al be
schadigd.
Daar paal en draden afgeknapt waren,
zaten de omwonenden geruimen tijd zonder
stroom.
STADS BIBLIOTHEEK EN LEESZAAL.
Aantal bezoeken in September 8906 waar
van 4093 aan de Krantenkamer en 1511 aan
de algemeene leeszaal'.
Uitgeleend werden 7238 boeken.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
wordt snel verlicht door een lepel vol
Vicks VapoRub in kokend water te
smelten en de dampen in
te ademen. Ze lossen het slijm
°P en maken het hoofd on
middellijk weer helder.
W VapoRub
Uit het Engelsch van
SIR WILLIAM MAGNAY.
10.)
„Bedoel je, dat hij zich op onze gronden
bevond?" vroeg Violet verschrikt ernstig.
„Ja, maar er trok op dat oogenblik juist
een donkere wolk voorbij, zoodat ik hem niet
nauwkeurig kon opnemen, hoewel ik mijn
uiterste best deec% De kerel hinkte, dat kon
ik zien, Bovendien scheen hij kolossale
haast te hebben; de combinatie vond ik
juist zoo opvallend."
„Als de arme gravin iets ergs overkómen
mocht zijn", hernam Violet", zul jij je moe
ten aanmelden en je verhaal moeten doen
van den kreupele, die in groote haast uit
ons terrein te voorschijn kwam. 't Klinkt
vreeselijk geheimzinnig, maar mr. Guise die
bij ons logeert en die alles weet, wat er in
de wereld tc koop is, en iedereen uit de voor
name kringen kent, beweert dat de gravin in
buitcnlandsche politieke intriges verwikkeld
is en dat we die mysterieuze geschiedenis
niet al te ernstig behoeven op te vatten."
Zij waren langzaam teruggeloopen en
daar de krap-toegemeten tijd kostbaar was,
lieten zij het onderwerp varen en bespraken
hun niet al te sterke kansen om de bezwa
ren van mevrouw Conway uit den weg te
ruimen De eerzuchtige dame verzette zich
ertegen, dat haar dochter zich. zooals zij
zich uitdrukte, zou verslingeren aan een nul
als Hubert Vaynor.
„Zie ik je morden, lieychng?" vroeg Hu-
bert, toen zij afscheid namen.
„Neen, morgen niet, Er kojnt een heele
troep menschen over om bij ons te lunchen
en ik zie geen kans om er 's middags ook
maar een half uurje tusschen uit te knijpen.
We dlneeren vroeg met het oog op de mee
ting in Fulborough".
„Gaan jullie er allemaal heen?"
„Ja, om het podium te stoffeeren".
Ik moet ook gaan; ik vind het wat verve
lend."
„Nu, Dinsdag dan."
„Dat hoop iiv, tenminste, als moeder niet
veriangt, dat ik met haar naar Tressington
ga. Enfin, dat zal ik morgen wel hooren."
„Dan schrijf je me zeker een van die
lieve kleine briefjes van je en laat het in ons
postkantoor achter hè?"
„De oude eik, ja hoor. Maar wees niet
teleurgesteld,als je morgenavond geen epistel
vindt. Missschien kan ik niet wegglippen, of
moeders plannen vroeg genoeg te weten ko
men."
„Best, schat. Ik zal in ieder geval komen
kijken, of er een is en als dat niet het geval
is, ga ik den volgenden avond weer."
„Je bent een lieve jongen, hoor! En je
kunt er op rekenen, dat ik je niet zal teleur
stellen, als ik 't maar even kan vermijden.
Nu moet ik gauw naar huis; Moeder en
George zullen toch al niet begrijpen, waar
ik zoo lang blijf."
Zij gaveu elkaar nog een langen, innigen
kus en toen snelde zij den weg over en door
een hekje bij den brug kwam zij op het
grondgebied van hun landgoed. Vervolgens
liep zij door een heuvelachtig stuk land met
verscheidene verspreid staande eiken en
kwam zoo tenslotte in den tuin. Haar bedoe
ling. was om door een zijdeur naar binnen
te glippen en daarom stak ze niet het gras
veld over, maar nam een dichtbegroeid pad,
dat haar opzij van het huis zou brengen.
Op het oogenblik dat zij dit pad insloeg, zag
zij aan het einde ervan twee menschen loo
pen, en na een oogenblik herkende ze George
en de dochter van Lord Loudwater. Terwijl
zij nog aarzelde, of zij langzaam door zou
loopen of een anderen weg nemen, hoorde
zij, hoe haar moeder haar van vlakbij op
scherpen toon riep. Toen zij zich omkeerde
met een schuldigen blos op het gezicht,
kwam mevrouw Conway al te voorschijn en
tot groote opluchting van haar dochter, keek
ze eerder verheugd dan boos.
„Je deed beter, dezen kant uit te komen,"
zei zij, terwijl ze veelbeteekenend in de
richting van het tweetal aan het einde van
de laan knikte. „Ik denk niet, dat George en
Rosamund op gezelschap gesteld zal zijn."
HOOFDSTUK VIII.
DE AVOND VAN TRIOMF.
Den volgenden dag was het een heele
drukte op het buiten, Wallace, de minister
van Binnenlandsche Zaken en de overige
gaster, van Drylaw kwamen lunchen en zou
den daarna de details regelen van de groote
meeting, die dien avond gehouden zou
worden. De minister was een levendig intel
ligent man van vijf en vijftig jaar, met een
scherpgesneden, gladgeschoren gezicht en
iets gewild-nonchalants in kleeding en ma
nieren. Doch wat de minister zelf miste aan
uiterlijke distinctie werd rijkelijk goedge
maakt door de inberispelijke, bijna overdre
ven correcte kleeding en houding van zijn
particulieren secretaris, mr. Stanhope Gor
don. een veelbelovend jong politicus, van
wien men algemeen verwachtte, dat hij eens
een bruikbaar, doch volkomen nuchter en ir.
elk opzicht oninteressant minister zou wor
den. Hij en George Conway waren goede
vrienden, daar het in hun beider belang was,
goede maatjes te blijven met menschen
die wellicht eens invloed en beteekenis in
de wereld zouden krijgen, hoe ook hun par
ticuliere gevoelens mochten zijn. Maar de
kalm-ambitieuze Stanhope Gordon bezat
niets van het vuur en de energie, waarmede
George Conway zich in den strijd kon wer
pen, niets van zijn pakkende welsprekend
heid, die een auditorium in vervoering kon
brengen, niets van de krachtige, onwrikbare
vastbeslotenheid van den man, die onge
twijfeld vóór hem het doel zou bereiken.
Toen de lunch afgeloopen was, nam de
minister George terzijde en vroeg op ernsti-
gen toon om inlichtingen over de historie
van de vermiste gravin.
„Voor jou en mevrouw Conway is het een
vervelende geschiedenis", begon hij, „uit de
gesprekken tijdens de lunch heb ik begre
pen, verlang je niets liever dan dat het zou
komen vast te staan, dat de dame op weg
naar julie huis van gedachten is veranderd,
vlak voor het huis uit de auto is geglipt en
er vandoor is gegaan."
„Dat is de conclusie, die ons het meest
aannemelijk voorkomt," antwoordde George.
Christopher Guise gelooft het stellig hij
is goed op de hoogte van buitenlandsche po
litieke zeden en weet ook iets van de dame
in kwestie. Natuurlijk zijn we allemaal erg
geschrokken geweest. Ik verwachtte niet an
ders. daan dat de heele wak vandaag opge
helderd zou zijn, tenminste voor zoover het
de gravin zou behagen tekst en uitleg te ver
schaffen, maar we hebben geen syiabe van
haar gehoord. Ik heb een telegram gestuurd
naar baar adres in Londen, maar het tele
gram kwam als onbestellbaar terug. Thuis is
ze dus in elk geval niet."
„En kun je je er geen idee over vormei\
wat er precies met haar gebeurd is?" Voor
zichtig stelde de minister deze vraag. Hij had
ook wel iets hooren verluiden van de gene
genheid, die zijn gastheer de verdwenjn gra
vin toedroeg, zoodat hij dacht, dat Conway
wel meer dan in-de-lucht-hangende ver
moedens zou hebben over haar doen en
laten.
Maar uit Conway's onmiddellijk en recht
streeks antwoord bleek duidelijk, dat dit niet
het geval was. „Absoluut niet. Ik kan tot
geen andere conclusie komen dan Guise, na
melijk dat de gravin eensklaps door een
buitenlandsche politieke agent is weggeroe
pen, die haar hier heeft opgewacht."
„Hm." De minister schraapte bedachtzaam
zijn keel. „Op het ministerie van Binnen
landsche Zaken 1) is het bekend, da: de re
laties van de gravin een m'.n of meer ooli-
tiek karakter dragen. Zij behoort tot de ve
len, wier werkzaamheid wij terecht, of ton
onrechte, onbelangrijk achten, althans voor
zoover het ons eigen land betreft."
„Ik veronderstel", mei-kte George met een
lichte aarzeling in zijn stem op, „dat om
trent dit laat-ste geen twijfel kar. bestaan.
Hoewel ik de gravin nogal van nabij ken, heb
ik haar nog nooit ook maar de minste toe
speling hooren maken, die in deze richting
vermoedens zou kunnen wekken."
1) Tot goed begrip van dit en het volgende
diene, dat in Engeland geen afzonderlijk de
partement van Justitie bestaat, maar dat
hot rechtswezen onder „Binnenlandsche Za
ken" ressorteert.
(Wordt vervolgd.)