H. D.-VERTELKNGEN yicics De Mantel der Duisternis STADSNIEUWS LANGS DE STRAAT Kou in hef Hoofd FEUILLETON HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 4 OCTOEER 1929 (Nadruk Terbodcn; auteursrecht voorbehouden.^ Uit het Engelsch, door N. E. B. Na twintig jaar Sir John Challoner daalde het terras van zijn Londensch hotel af en kwam zoo in ce tuinen langs den rivierkant.. De» stand beelden, die hij kende, droegen teekenen van ouderdom; twee of drie waren nieuw voor hem. De rijweg was vol trams en autos; ht»el anders dan vroeger. Challoner kon slechts oversteken bij den vluchtheuvel en werd aangeroepen door taxi-chauffeurs. „Hier moet ik vandaan", zei hij. „Het Londen van heden is niet moer dat van mijn jeugd. En daarbij, veertig jaar is geen twintig, dat verschil is niet weg te cijfe ren". Bij den Westminster-steiger wachtte een boot. Hij nam vlug een kaartjó, liep over de loopplank en werd aan dek levendig ver welkomd door een dame met een gestreepte parasol. „Ik wist dat Je hier zoudt komen", merkte zij mot voldoening op. „Je vond een boot tochtje naar Kew altijd zoo prettig". Zij deed haar parasol neer en schoof een eindje op. „Zoodra Ik in de krant het be richt van je terugkeer las. zei ik tot mijzelf: „John zal beslist den eersten dag naar Kew gaan. Ik was al op tijd voor de boot van twee uur", voegde zij erbij met een licht verwijt in haar stem. Challoner raadpleegde zijn geheugen. Haar manieren, moer nog dan haar uiterlijk, sche nen hem op een idee te brengen. „Prompt op tijd, zooals gewoonlijk", waag de hij te zeggen. „Ik heb je nooit laten wachten", hernam zij. „Andere meisjes in onze zaak lieton hun vrienden altijd wachten; als ik een afspraak maakte, was ik er". Plotseling luidde de bel; ze greep zijn arm. „Neem me niet kwalijk", verzocht ze. „Ik ben Org schrikachtig. Als er thuis een lepeltje valt, spring ik bijna tot de zóldering. Mijn zuster zegt wel eens: „O. Emily, wat ben je toch een zenuw standje!" De boot voer, mdt de pijp neer, onder de Ibrug door; het terras van het Parlements gebouw werd zichtbaar. Challoner had zich eigenlijk voor het gebouw moeten interes seeren, maar in plaats daarvan waren zijn gedachten bezig mot de vrouw naast hem. De naam Emily was een uitgangspunt, maar dit was niet voldoende. In elk geval bezat de dame, wie ze ook zijn mocht, de gave om het gesprek gaande te houden; zij was juist wder begonnen te praten, toen hij haar in <be rede viel: „Is uw zuster getrouwd?" „Zij heeft verscheidene aanzoeken gehad, maar zij is net als ik; moeilijk te voldoen". „Dus haar naam is nog altijd„Precies", viel zijn metgezellin in, „zooals vroeger". Challonor nam het boek op, dat op haar schoot lag. Op het titelblad zag hij zijn eigen handschrift. „Voor E. M. van J. C. Uit vriendschap". „Ik heb dit boek meegenomen", legde zij uit, „voor het geval dat ik je niet zou ont moeten. Ik vind Tennyson moeilijke lectuur, en ik ben tot hier gekomen". De bladwijzer lag bij pagina twee en vijftig, i „In twintig jaar!", riep hij uit. 1 „Ik heb niet zooveel vrijen tijd als sommige menschen", merkte de dames gepiqueerd op. ,.De Marsdens moeten werken voor den kost". Het was een opluchting voor hem, dat hij nu haar naam wist. Marsden natuurlijk. Emily Marsden, die hij twintig jaar geleden ontmoet had in Greenwich Park; ze had veel met he*,n gewandeld gedurende de mooie zomeravonden; maar toen de dagen korter werden, werd de vriendschap minder en zijn vertrek maakte er een eind aan. „Dat denk ik wel", zeide hij, een vraag beantwoordende, die nie't tot hem was door gedrongen. „O. wat ben je onvriendelijk", riep ze uit. „Je kunt toch wel een beetje complimenteus zijn!" „Wil je het nog eens zeggen?" „Ik vroeg je of je vond dat ik veranderd ben". „Mijn oprechte meening is, dat je veranderd bent en wel ten goede Op een veelbeloven de lente is een prachtige zomcf gevolgd". Dezen zin had hij al dikwijls in rede- INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. voeringen gebruikt en altijd met succes; maar nooit waren de gevolgen zóó geweest als thans, want de dame greep zijn hand en drukte er haar lippen op. Eenige mede reizigers lieten hun kranten zakken, maar letten toch niet op de mooie omgeving. Zij keken blijkbaar liever naar het paar. Zij merkten dit beiden op en schoven een eindje van elkaar af. „Dat was niet verstandig van mij", gaf zij tod. „Misschien dacht je er niet bij", zei Chal loner. Maar hierover was de dame niet ge sticht. „Je moet me niet plagen. Ik ken mijn fouten best, maar die hoeft iedereen niet te weten. Ik ben nu eenmaal lichtge raakt, dat moest je nog weten". Challoner was op de boot gegaan om drukte te ontwijken en nu was hij in zulk twistzieke gezelschap geraakt. Hij kreeg op eens een lumineus idee en haalde zijn si garenkoker uit zijn zak. „Ik ga aan het andere eind van de boot een sigaar rooken", zei hij. „Waarom zou ik niet met je meegaan?" „Maar je was toch altijd zoo tegen ta bak". „Daar ben ik nu overheen", zei ze trots. Nu vind ik den geur juist heerlijk". De boot slingerde een weinig toen zij op stonden, en zij nam zijn arm. Hun mede- rctzigers keken verstoord, toen zij merkten dat zij van hun amusement beroofd werden; eenigen volgden hen als bij toeval, alsof zij behoefte aan wat beweging hadden. Chal loner ontdekte een paar plaatsen bij den boeg. maar hij ging ztCf niet zitten. Hij maakte het plan te zeggen, dat de kapitein een oude kennis van hem was en dat hij een praatje met hem ging makt'n, maar de dame gaf hem niet de ge legenheid dit plan uit te voeren. Zij scheen een van die vrouwen te zijn, voor wie zwijgen moeilijker is dan spreken. Zij vond dat hij corpulenter was geworden, en dat zeide zij hc»m ook; toen hij toevallig zijn hoed af nam, riep zij uit: „O! wat ben je kaal!" Langzamerhand scheen het spreken haar toch te vermoeien. „Nu moet je gaan zitten en wat vertel len". zei ze loom, „en mijn hand in de jouwe houden, zooals vroeger". Eerst vond hij het wel wat vervelend en keek eens rond, maar de oudere passagiers lagen te dutten en de jonge paartjes hadden genoeg aan zichzelf. Challoner voldeed dus aan haar verzoek en schetste vluchtig de voornaamste gebeurtenissen uit zijn leven in de koloniën. „Neem me niet kwalijk meneer", zei een van de leden van de bemanning, „maar moet u t«r hier uit, of gaan u en mevrouw door naar Richmond?" Zij gaven de kaartjes af op de aanlegplaats Zij verontschuldigde zich dat zij slechts een enkele reis had genomen, maar men kon nooit wete'n, wat er gebeurde; als zij nu eens verdonken was op dit tochtje, dan zou een half kaartje ongebruikt zijn gebleven. Zij waren nu in Kew Gardens, dichtbij de restaurants en de theetuinen. Zij dacht wel, dat zij zou opknappen als ze een paar kopjes thee had gedronken, maar hij wilde daar niet van weten; eerst moesten de bloemen en planten bekeken worden. Langzaam liepen zij voort over de grintpaden. De dame begon nu melancholiek te wor den; ze beweerde dat de wereld hard was tegenover vrouwen en dat hót heele leven niets was dan ellende van begin tot eind. Thans vond Challoner het toch noodig haar wat op te beuren. „Je bent in den bloei der jaren", zei hij. „Je hebt het recht te genieten van het leven. Geef niet toe aan je droefgeestigheid en zie van alles de lichtzijde". „Als ik jou, John, wat vaker zien kon", antwoordde zij op hoop vollen toon, „zou ik zeker altijd vroolijk zijn". Hij sprak er vlug overheen en wees op de mooie planten en bloemen in den tuin. Een electrische maaimachine deed haar zin spelen op de veranderingen in de afgeloopen jaren; zij zou wel altijd twintig jaar willen zijn. En hij sprak maar steeds door over bloemen en bij de Pagode kreeg hij de ta feltjes in het oog, gedekt voor de thee. „Hier zullen we theedrinken", zei hij. „Is het hier niet te duur?", vroeg ze angstig. „Kun je je die weelde wel veroorloven?" Drie kopjes thee hadden het gewenschte gevolg en de dame kreeg haar spraakver mogen torug. Zij schudde droevig het hoofd en zei: „Je zult straks wel boos op me zijn". Maar deze stemming was spoedig over en zij sprak levendig over vele onderwerpen. Ja, waarover sprak zij niet? Over het Noodlot was zij al bijzonder straakzaam. Het Nood lot beweerde zij, had hen na al die jaren van scheiding tezamen gebracht. Weliswaar had zij er het hare toe bijgedragen, door in de courant het bericht op te merkon en te veronderstellen dat een tochtje naar Kew een van zijn eerste daden zou zijn, om het vürleden wakker te roepen, maar het Noodlot had haar gedwongen de krant zorg vuldig na te zien en niet zoo vluchtig als ze gewend was. Volgens haar kon het Nood lot zelfs wonderen doen. Het kon menschen, die ver van elkaar af woonden bij elkaar brengen en hen verder samen gelukkig doen leven. Kwam dit niet herhaaldelijk in de boeken voor? „O hemel", zei Challoner, die met schrik op zijn horloge had gekeken, „weet jo wel hoe laat het al'Is? 't Is kwart vóór zes. Hij vroeg haar of hij haar naar de stad terug mocht brengen in een taxi, maar zij vond dat hij nu genoeg voor haar had be taald; bus nr. 27 zou haar naar huis brengen in Edgware Road en hij kon overstappen en zijn weg verder vervolgen. Zij liepen over het grasveld naar een uit gang en vonden daar de bus. Onderweg was zij zeer stil. Zóó vond Challoner haar wel aardig en niet zonder aantrekkelijkheid. Iets van het oude gevoel voor haar kwam bij hem boven. Er was ongetwijfeld iets prettigs in die huiselijke vrouwen, in vergelijking tot die modepoppen, die alleen maar aan haar kleeren denken. Bij Kensington Street ge komen maakte hij slechts aarzelend aanstal ten om uit te stappen. „Beste jongen", begon ze toen op pathe- tischen toon, „luister eens. Ik moet je wat vertellen, dat je hart zal breken. Bereid je op iets ergs voor. Ik ben getrouwd! Sinds achttien jaren ben ik getrouwd en gelukkiger dan jij misschien denkt. Kun je me ver geven?" Challoner gaf niet dadelijk antwoord. „Misschien kan ik in den loop dér jaren vergeven, maar vergeten, neen! Van zulk een slag herstelt een man zich niöt spoedig. Emily, ik hoop dat jij nooit zult ondervinden wat je mij nu hebt aangedaan!" Teruggekomen in zijn hotel, ging hij dadelijk naar den portier, die hem op zijn haastige vraag eerbiedig antwoordde: „Me vrouw hóeft me verzocht u te zeggen, dat zij zoo juist is teruggekomen en dat zij in haar kamer op u wacht, sir John!" INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct«. p«r regel DE GRONDAANKOOP IN HAARLEM-NOORD. BEHANDELING DER BEZWAAR SCHRIFTEN. Maanden geleden neeft de gemeenteraad besloten tot aankoop van groote terreinen in Haarlem-Noord van de heeren Janzen en Star. Een deel dezer gronden is gelegen aan den Vergierdenweg die verbreed zal worden voor het aanleggen van een nieuwe begraaf plaats. Eenige raadsleden die den prijs van den grond te hoog vonden, hebben toen be zwaarschriften bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland ingediend. De openbare behandeling van die bezwaar schriften is blijkbaar vertraagd. Thans zijn evenwel de stukken door den griffier aan het gemeentebestuur toegezonden, zoodat over enkele weken de zaak voor het college van Ced. Staten zal worden behandeld. HET VERKEER IN DE BINNENSTAD. EéN RICHTINGVERKEER TEN ZUIDEN VAN DE NIEUWE GRACHT. Wij hebben reeds medegedeeld, dat het- in de bedoeling ligt om als de Jansstraat geas- phalteerd is het éénrichtingverkeer in te voeren. Nader vernemen wij evenwel, dat de wenschelijkheid gebleken is, om dit éénrich- tingverkeer alleen te doen gelden voor de hoofdstraten ten Zuiden van de Nieuwe Gracht. De Kruisstraat en de Barteljorisstraat zullen dan alleen in de richting Noord-Zuid bereden mogen worden, de Jansstraat alleen in de richting Zuid-Noord. Op den Kruisweg en den Jansweg zal dan evenwel rijverkeer in twee richtingen wor den toegestaan, hoewel zich dat natuurlijk practisch alleen bepalen zal tot de voer tuigen die naar Parklaan en Nieuwe Gracht .moeten. R.-K. MIDDENSTANDS- VEREENIGING. TWEEHONDERD NIEUWE LEDEN. De in een der zalen van café Brïnkmann aan de Groote Markt gehouden algemeene ledenvergadering d^r R. K. Middenstands- vereeniging werd door den voorzitter, den heer P. J. M. van Tetering geopend met een toespraak, waarin hij o.m. zeide, dat getracht zal worden de vereeniging zoo spoedig moge lijk van haar zwaren schuldenlast te bevrij den. Verschillende plannen zullen daartoe overwogen worden. Vervolgens had de Installatie plaats van den nieuwen geestelijken adviseur, kap. P. L. Bangert en van niet minder dan 200 nieuwe leden. De heer Bestert, ambtenaar der Midden stands-Onderlinge, hield een inleiding over het onderwerp: „De wettelijke ziekteverze kering en de Middenstands-Onderlinge". Mr. F. J. H. Bach, directeur van het Cen traal Hanzebureau, zou een inleiding houden over „Het werktijdenbesluit voor -winkels en kantoren". Mr. Bach was evenwel verhinderd. Zijn rede werd uitgesteld tot de volgende vergadering. NIEUWE AUTOZAAK JOH. SWAALF. In tegenwoordigheid van een groot aantal genoodigden en belangstellenden is Donder dagmiddag drie uur in het geheel verbouw de perceel Nie.uwe Gracht 78 een nieuwe autozaak van de bekende firma Joh. Swaalf officieel geopend. Dit gebeurde op een eenigszins feestelijke wijze. Deze nieuwe zaak bestaat uit een showroom, een heel groote garage, kantoren en magazijnen van onder deden. De totaal-oppervlakte bedraagt niet minder dan 1040 vierk. M. In de garage is plaats voor zestig auto's. Deze garage maakt met haar vele grijs geschilderde ijzeren bo gen vóór alles een flinken en soliden mdruk. Er is een werkplaats, die eveneens zóó ruim is, dat daar acht wagens tegelijk gerepareerd kunenn worden. Verder is er een speciale waschin richting. Aan den voorkant is aan weerszijden van de toegangsdeur een fraaie étalage-gelegen heid, waarin gemakkelijk eenige wagens ten toongesteld kunnen worden. De toegang tot de garage is aan den ach terkant, aan de Parklaan 20. Er kan gemak kelijk in en uit worden gereden, want de twee zware deuren zijn zes meter breed. Boven de garage liggen de magazijnen voor de onderdeelen op twee verdiepingen en de woning voor den garagechef. De openingsplechtigheid werd o.a. bijge woond door Ir. D. Kruijf, directeur van Bouw en Woningtoezicht; den heer F. H. Smit, voor zitter der Haarlemsche Handelsvereeniging; den heer P. J. M. van Tetering, voorzitter der Middenstandscentrale voor Haarlem en Omstreken, enz. Namens de General Motor Company sprak de heer W. J. van Wagtendonk uit Antwer pen eenige vriendelijke woorden, waarbij hij de firma Swaalf gelukwenschte met de ope ning van deze schitterende zaak. Hij merkte op, dat deze volkomen beantwoordt aan de eischen, die aan een moderne autohandel en -industrie gesteld mogen worden. Hij hoopte, dat de zaken van de firma Swaalf steeds meer en vlugger in ontwikkeling zou den toenemen. De heer Van Tetering complimenteerde de firma namens de Middenstandscentrale en sprak de beste wenschen voor den bloei der zaak uit. Namens de firma dankte de heer C. L. Swaalf voor de betoonde belangstelling en bracht daarbij dank aan de aannemersfirma Philips en Schiphorst voor het ontwerp en de fraaie uitvoering er van. Hierna werd door de talrijke genoodigden gebruik gemaakt van de gelegenheid om de nieuwe zaak te bezichtigen. •LICHTMAST OMVER GEREDEN. Donderdagmiddag half 2 is een vracht-auto van een expeditie-onderneming alhier ge reden togen een grooten lichtmast, die op de Groote Markt stond tusschen de Visch- hal en de Smedestraat. De mast knapte af en viel op straat, gelukkig zonder ongelukken te veroorzaken. De groote lamp werd ver brijzeld. Wanklank. Stil ligt het- straatje in den zonneschijn te soezen. Alles schijnt er te slapen. Langs den stoeprand groeien speelgoed boompjes. De huisjes zijn nieuw en schoon, ze heb ben minimale tuintjes, vierkante blokjes, waarin een overvloed van dahlia's en herfst- asters. Achter de ruiten pralen de geraniums en de fuchsia's. De popperige daakjes steken blozend den blauwen hemel in. Hier en daar heft de ra dio een antenne er boven uit, maar het is alsof die dingen niet hooren in dit stille, onnoozele straatje. Twee kinderen, in een tuintje, spelen „moe dertje". Iets verderop ligt, voor een slagers winkel, „de" winkel uit het straatje een groote hond, lui, te slapen, met den kop op zijn pooten. Anders is er niets in het straatje, niets dan de stilte en de hitte van den nazomer. Langzaam slenteren twee mannen het straatje in. De oude draagt een stoel, de andere een kistje. Sloom loopen ze voort, warm en moe- gesjouwd. Halverwege het straatje vraagt de oude: „Zouwe we hierik ben zoo moe". „Ach nee, hier nietzoo stil". „Ik kan niet meer, 'k ben bek-af", zeurt de oude dan. „Nou vooruit dan maar", geeft de jonge toe, „lawe het hier dan probeere". De oude zet dankbaar den stoel naast den hond, die langzaam zijn kop optilt en een eindje opzij schuift. Dan zet de jonge voorzichtig het kistje op den stoel en doet het openEen gra- mofoon. Men slingert. Krakend schallen de eerste noten van Car men door de stilte. De hond schrikt, ergert zich, rekt zich dan maar eens uit. Ergens gaat een deur open. Eén pa en één moe komen luisteren. Dan ineens een geratel. De Toreador breekt midden in een noot af. zwijgt bot. „Wat hei-je?" vraagt de oude. „Dat verdding z'n veer is stuk". „Net nou we wouwe beginne", leutert de oude verder, „hadden we maar een draai orgel genomedie nieuwe rommelhet ih&g natuurlijk weer nietalles mislukt ook Verder zeurt hij. En verder sukkelen ze samen. Het straatje slaapt weer in. VERKEERSONGELUKKEN. Te Santpoort. Woensdagmorgen reed de heer B. W. met een vrachtauto op den Hagelingerweg, toen hij door de gladheid van don weg de macht over zijn stuur verloor. Hij reed tegen een paal der electrische geleiding en werd uit de auto geworpen. Zijn voertuig maakte te gelijkertijd een halven slag om en viel op zij. Gelukkig liep alles zonder persoonlijke on gelukken af. De auto was echter nog al be schadigd. Daar paal en draden afgeknapt waren, zaten de omwonenden geruimen tijd zonder stroom. STADS BIBLIOTHEEK EN LEESZAAL. Aantal bezoeken in September 8906 waar van 4093 aan de Krantenkamer en 1511 aan de algemeene leeszaal'. Uitgeleend werden 7238 boeken. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. wordt snel verlicht door een lepel vol Vicks VapoRub in kokend water te smelten en de dampen in te ademen. Ze lossen het slijm °P en maken het hoofd on middellijk weer helder. W VapoRub Uit het Engelsch van SIR WILLIAM MAGNAY. 10.) „Bedoel je, dat hij zich op onze gronden bevond?" vroeg Violet verschrikt ernstig. „Ja, maar er trok op dat oogenblik juist een donkere wolk voorbij, zoodat ik hem niet nauwkeurig kon opnemen, hoewel ik mijn uiterste best deec% De kerel hinkte, dat kon ik zien, Bovendien scheen hij kolossale haast te hebben; de combinatie vond ik juist zoo opvallend." „Als de arme gravin iets ergs overkómen mocht zijn", hernam Violet", zul jij je moe ten aanmelden en je verhaal moeten doen van den kreupele, die in groote haast uit ons terrein te voorschijn kwam. 't Klinkt vreeselijk geheimzinnig, maar mr. Guise die bij ons logeert en die alles weet, wat er in de wereld tc koop is, en iedereen uit de voor name kringen kent, beweert dat de gravin in buitcnlandsche politieke intriges verwikkeld is en dat we die mysterieuze geschiedenis niet al te ernstig behoeven op te vatten." Zij waren langzaam teruggeloopen en daar de krap-toegemeten tijd kostbaar was, lieten zij het onderwerp varen en bespraken hun niet al te sterke kansen om de bezwa ren van mevrouw Conway uit den weg te ruimen De eerzuchtige dame verzette zich ertegen, dat haar dochter zich. zooals zij zich uitdrukte, zou verslingeren aan een nul als Hubert Vaynor. „Zie ik je morden, lieychng?" vroeg Hu- bert, toen zij afscheid namen. „Neen, morgen niet, Er kojnt een heele troep menschen over om bij ons te lunchen en ik zie geen kans om er 's middags ook maar een half uurje tusschen uit te knijpen. We dlneeren vroeg met het oog op de mee ting in Fulborough". „Gaan jullie er allemaal heen?" „Ja, om het podium te stoffeeren". Ik moet ook gaan; ik vind het wat verve lend." „Nu, Dinsdag dan." „Dat hoop iiv, tenminste, als moeder niet veriangt, dat ik met haar naar Tressington ga. Enfin, dat zal ik morgen wel hooren." „Dan schrijf je me zeker een van die lieve kleine briefjes van je en laat het in ons postkantoor achter hè?" „De oude eik, ja hoor. Maar wees niet teleurgesteld,als je morgenavond geen epistel vindt. Missschien kan ik niet wegglippen, of moeders plannen vroeg genoeg te weten ko men." „Best, schat. Ik zal in ieder geval komen kijken, of er een is en als dat niet het geval is, ga ik den volgenden avond weer." „Je bent een lieve jongen, hoor! En je kunt er op rekenen, dat ik je niet zal teleur stellen, als ik 't maar even kan vermijden. Nu moet ik gauw naar huis; Moeder en George zullen toch al niet begrijpen, waar ik zoo lang blijf." Zij gaveu elkaar nog een langen, innigen kus en toen snelde zij den weg over en door een hekje bij den brug kwam zij op het grondgebied van hun landgoed. Vervolgens liep zij door een heuvelachtig stuk land met verscheidene verspreid staande eiken en kwam zoo tenslotte in den tuin. Haar bedoe ling. was om door een zijdeur naar binnen te glippen en daarom stak ze niet het gras veld over, maar nam een dichtbegroeid pad, dat haar opzij van het huis zou brengen. Op het oogenblik dat zij dit pad insloeg, zag zij aan het einde ervan twee menschen loo pen, en na een oogenblik herkende ze George en de dochter van Lord Loudwater. Terwijl zij nog aarzelde, of zij langzaam door zou loopen of een anderen weg nemen, hoorde zij, hoe haar moeder haar van vlakbij op scherpen toon riep. Toen zij zich omkeerde met een schuldigen blos op het gezicht, kwam mevrouw Conway al te voorschijn en tot groote opluchting van haar dochter, keek ze eerder verheugd dan boos. „Je deed beter, dezen kant uit te komen," zei zij, terwijl ze veelbeteekenend in de richting van het tweetal aan het einde van de laan knikte. „Ik denk niet, dat George en Rosamund op gezelschap gesteld zal zijn." HOOFDSTUK VIII. DE AVOND VAN TRIOMF. Den volgenden dag was het een heele drukte op het buiten, Wallace, de minister van Binnenlandsche Zaken en de overige gaster, van Drylaw kwamen lunchen en zou den daarna de details regelen van de groote meeting, die dien avond gehouden zou worden. De minister was een levendig intel ligent man van vijf en vijftig jaar, met een scherpgesneden, gladgeschoren gezicht en iets gewild-nonchalants in kleeding en ma nieren. Doch wat de minister zelf miste aan uiterlijke distinctie werd rijkelijk goedge maakt door de inberispelijke, bijna overdre ven correcte kleeding en houding van zijn particulieren secretaris, mr. Stanhope Gor don. een veelbelovend jong politicus, van wien men algemeen verwachtte, dat hij eens een bruikbaar, doch volkomen nuchter en ir. elk opzicht oninteressant minister zou wor den. Hij en George Conway waren goede vrienden, daar het in hun beider belang was, goede maatjes te blijven met menschen die wellicht eens invloed en beteekenis in de wereld zouden krijgen, hoe ook hun par ticuliere gevoelens mochten zijn. Maar de kalm-ambitieuze Stanhope Gordon bezat niets van het vuur en de energie, waarmede George Conway zich in den strijd kon wer pen, niets van zijn pakkende welsprekend heid, die een auditorium in vervoering kon brengen, niets van de krachtige, onwrikbare vastbeslotenheid van den man, die onge twijfeld vóór hem het doel zou bereiken. Toen de lunch afgeloopen was, nam de minister George terzijde en vroeg op ernsti- gen toon om inlichtingen over de historie van de vermiste gravin. „Voor jou en mevrouw Conway is het een vervelende geschiedenis", begon hij, „uit de gesprekken tijdens de lunch heb ik begre pen, verlang je niets liever dan dat het zou komen vast te staan, dat de dame op weg naar julie huis van gedachten is veranderd, vlak voor het huis uit de auto is geglipt en er vandoor is gegaan." „Dat is de conclusie, die ons het meest aannemelijk voorkomt," antwoordde George. Christopher Guise gelooft het stellig hij is goed op de hoogte van buitenlandsche po litieke zeden en weet ook iets van de dame in kwestie. Natuurlijk zijn we allemaal erg geschrokken geweest. Ik verwachtte niet an ders. daan dat de heele wak vandaag opge helderd zou zijn, tenminste voor zoover het de gravin zou behagen tekst en uitleg te ver schaffen, maar we hebben geen syiabe van haar gehoord. Ik heb een telegram gestuurd naar baar adres in Londen, maar het tele gram kwam als onbestellbaar terug. Thuis is ze dus in elk geval niet." „En kun je je er geen idee over vormei\ wat er precies met haar gebeurd is?" Voor zichtig stelde de minister deze vraag. Hij had ook wel iets hooren verluiden van de gene genheid, die zijn gastheer de verdwenjn gra vin toedroeg, zoodat hij dacht, dat Conway wel meer dan in-de-lucht-hangende ver moedens zou hebben over haar doen en laten. Maar uit Conway's onmiddellijk en recht streeks antwoord bleek duidelijk, dat dit niet het geval was. „Absoluut niet. Ik kan tot geen andere conclusie komen dan Guise, na melijk dat de gravin eensklaps door een buitenlandsche politieke agent is weggeroe pen, die haar hier heeft opgewacht." „Hm." De minister schraapte bedachtzaam zijn keel. „Op het ministerie van Binnen landsche Zaken 1) is het bekend, da: de re laties van de gravin een m'.n of meer ooli- tiek karakter dragen. Zij behoort tot de ve len, wier werkzaamheid wij terecht, of ton onrechte, onbelangrijk achten, althans voor zoover het ons eigen land betreft." „Ik veronderstel", mei-kte George met een lichte aarzeling in zijn stem op, „dat om trent dit laat-ste geen twijfel kar. bestaan. Hoewel ik de gravin nogal van nabij ken, heb ik haar nog nooit ook maar de minste toe speling hooren maken, die in deze richting vermoedens zou kunnen wekken." 1) Tot goed begrip van dit en het volgende diene, dat in Engeland geen afzonderlijk de partement van Justitie bestaat, maar dat hot rechtswezen onder „Binnenlandsche Za ken" ressorteert. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6