E VEREERDER VAN JEANNETTE. P NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. (Korte Inhoud van het voorafgaande) Jeannette is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving geviertl worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds Jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin- hen om haar vader te te arresteeren wegens bedriegelijke bankbreuk. Hij ontgaat die schande door een eind aan zijn leven te maken. Lord Conister gedraagt zich zoo, dat Jeannette hem zijn woord teruggeeft. Buck verzekert haar, dat zijn liefde tegen zoo'n stoot bestand is, maar Jeannette wil nu zelf haar brood gaan verdienen om, als dat mogelijk is, nog eens de schuldeischers van haar va der te kunnen betalen. Het is evenwel moeilijk eenig loonend werk te vinden. Buck blijft haar overal als een scha duw volgen en weet daardoor herhaal delijk gevaren die haar bedreigen, af te wenden. Nu zal Jeannette het op het tooneel probeeren. Haar eerste optreden is oogenschljn- lijk een succes. Na de voorstelling lokt de directeur haar in zijn kamer, maar bijtijds wordt zij door Buck verlost. Zijn hand trok haar voort, en zij kwamen buiten de kamer. Hij trok de deur dicht en raapte iets van den drempel op. Met her nieuwde verbazing zag Jeannette dat het een zak gereedschappen was. Zij deed geen vragen; Buck had In dat oogenblik iets over zich wat niet tot vragen uitlokte. Zwijgend doorliepen zij de gange tjes. Haar krachten begonnen terug te kee- ren, en toen zij bij de kleedkamers gekomen waren, was zij nagenoeg normaal hersteld. Maar dat eigenaardige gevoel van ontzag bleef. Die man in zijn werkpak naast haar was een wezen dat zij niet kende. De kleedkamers waren verlaten en het was overal donker, maar Buck vond de deur en draaide een licht op. „Verkleed je zoo gauw mogelijk!" zei hij. Het was een bevel; een bevel als Jeannette vroeger nooit ontvangen had. Maar zij dacht er r?iet aan niet te gehoorzamen. „Ik ben klaar", zei zij eindelijk. Hij draaide zich om. „Houd mijn arm vast, als wij buiten de deur zijn. En laat niet los voor ik het zeg!" antwoordde hij. „Maar ik mankeer niets meer", merkte zij op. „Dat is de reden niet", antwoordde Buck. Uit zijn gereedschapszak nam hij een pet, die hij opzette. Daarna opende hij de deur en draaide het licht uit. „Kom!" verzocht hij. Zij nam zijn arm, zooals hij gezegd had Jeannette was zeldzaam gedwee en gezegge- lijk. Zij gingen door de gangen die naar de deur voor het personeel voerden, hij in zijn werkmanspak, zij in een langen regenmantel. „Houd je hoofd zoo diep mogelijk voor over", beval Buck nu. In het kleine hokje bij den uitgang zat een portier, die Buck aansprak. „Zij wachten nog, maar zij beginnen te denken dat zij al weg is." „Dank je wel", antwoordde Buck, en hij bracht Jeannette te midden van eèn menigte die den schouwburg stond aan te gapen. „Wat een massa menschen!" zei Jeannett. „Lieve hemel!" „Zeg geen woord", vermaande Buck. Zij konden zich met moeite een weg naar de hoofdstraat banen, maar met geduld - en volharding bereikte Buck zijn doel. Zij kwamen in een zijstraat en konden zich vrijer bewegen. Toen zij nog een korten af stand doorloopen hadden, riep Buck een voorbijrijdende taxi aan. „Ik kan best loopen", zei Jeannette. „Zoo ver is het niet". „Stap in, asjeblieft!" zei Buck. Tijdens den korten rit naar haar woning werd geen woord tusschen hen gewisseld. „Heb je den sleutel?" vroeg Buck, toen zij aangekomen waren. Zij gaf hem dezen. De chauffeur opende het portier en Buck betaalde hem. Zij trad haar kamer het eerst binnen en vond luci fers, waarna zij het gas aanstak. En zeer ty pisch, werd zij weer bang. Dat Buck juist Buck op deze manier meester van den toe stand was! Hij trad achter haar binnen en sloot de deur, en in het doodstille huis stonden zij over elkaar. Hij was zeer bleek en dat vreemde vuur smeulde nog in zijn oogen. Zij wachtte tot hij spreken zou. En hij deed het, bedaard, maar met een gezag, waarmee niet te spotten viel. „Jeannette, ik moet precies weten wat er vanavond voorgevallen is". Zij antwoordde met een gedweeheid, die het gevolg was van de eenige houding die zij kon aannemen. „Je mag alles gerust we ten. Zullen wij gaan zitten?" In het kale kamertje bevond zich slechts één stoel. Hij trok dezen voor haar bij, maar zij zette zich op den rand van het bed. „Neem jij dien!" zei zij. Hij ging tegenover haar zitten. „En je zult mij de heele waarheid zeggen?" „Natuurlijk" antwoordde Jeannette. Maar het viel haar niet makkelijk, waar hij er met ijzige aandacht bijzat. Zij vertelde hem in het kort wat er dien avond gebeurd was. van de list van Morgenthal, zijn dronken schap en zijn aanval op haar. „En deed hij je pijn?" vroeg Buck, toen zij gereed was. „Ik heb alleen een paar blauwe plekken", stelde zij hem gerust. „Morgenochtend zal ik heelemaal beter zijn". Zijn blik veranderde. Hij werd minder streng. „Was je erg bang?" vroeg hij. Zij probeerde te lachen. „Ik weet niet pre cies wat het was. Ik was vrijwel wanhopig. Had ik geweten dat jij het was die aan klopte, dan zou ik mij niet zoo dwaas aan gesteld hebben". „Je hoorde me dus aan de deur?" vroeg Buck. Zij knikte. „Ik wist het niet zeker. Maar ik had het kunnen raden, niet waar? Je bent altijd aanwezig of in de buurt". „Niet altijd, jammer genoeg", antwoordde Buck. „Ik moest een paar stukken gereed schap bij elkaar zoeken, anders was ik er eerder geweest. Maar ik wist van te voren dat zonder werktuigen komen mij niet helpen zou". „Wist je dan dat Morgenthal er bij be trokken was?" vroeg Jeannette. „Ja dat wist ik", antwoordde hij. Zij keek hem verbaasd aan. „Maar hoe wist je het dan?" Een vreemde glans gleed over zijn ge zicht, maar hij bleef het antwoord op haar vraag schuldig. „Ik zal je eens zeggen", zei hij, „waarom die menschen bij den schouw burg zich daar verzameld hadden. Zij wacht ten jou af". Jeannette sperde naar oogen wijd open. „Op mij! Buck, weet je het zeker?" „Volkomen zeker", antwoordde hij. Zij haalde diep adem. „Maar maar dan ia mijn succes inderdaad buitengewoon ge weest! Och hoe jammer!" „Het was niet bepaald daarom", hernam Buck, met een terugkeer naar zijn gewoon gebrek aan takt, wat haar eigenaardig ge noegen deed. „Het was hem niet daarom te doen.. Het was alleen omdajt iemand ver moedelijk Otto zelf je aan de kaak gesteld had. Iedereen wist dat je Jeannette Wyngold was, de dochter van den bankier. Het heeft een geweldige sensatie gemaakt. Morgen staat het in alle kranten". „Buck!" Zij was vol afschuw van haar stoel opgesprongen. „O Buck, ben je daar volmaakt zeker van?" „Volmaakt zeker". Ook hij was opgestaan en stond tegenover haar. „Ik zou mij er niets van aantrekken als ik je was. Je kunt verder wegblijven. Je hebt geen contract ge- teekend". Zij zag hem met een tragischen blik aan. Al zij een uur geleden op de bovenste sport van de ladder gestaan had, was zij nu in een diepen afgrond beland. „Maar wat moet ik doen?" en zij wrong zich bijna wanhopig de handen. „Wat staat mij te doen?" Hij greep haar handen en hield ze vast. „Ik zal je helpen", zei hij'. Zij beproefde zich vrij te maken. „Dat kun je niet! Denk je dat ik op die wijze hulp zou willen aannemen?" Hij bleef haar handen stevig in de zijne geklemd houden. „Dat is het hem juist, Jeannette. Je kunt je tegen mij blijven ver zetten zoolang je wilt. Maar er is maar één persoon op de wereld die je kan helpen behalve ik, en dat is Lady Varleigh". Zij keek hem verschrikt aan. „Wat bedoel je daarmee?" Hij hield haar handen losser, maar zij trok ze niet terug. In dat oogenblik leek zij op een verschrikt kind, terwijl hij haar met de grootste bedaardheid antwoordde. „Ik bedoel dat als je naar Lady Varleigh wilt gaan, ik dan maar dan alleen voorgoed uit je weg wil gaan". „Ha!" riep Jeannette. Een paar seconden deed zij een poging een zekere mate van haar oude waardigheid te herwinnen; toen trok zij haar handen weg en sprak op den zelfden bedaarden, beslisten toon als hij. „Welnu, ik ga niet naar Lady Varleigh". „Best", antwoordde Buck. Dit legde haar het zwijgen op, maar het was alsof zij vrijer kon ademhalen. De stomp zinnigheid van zijn toewijding scheen haar weer de overhand te verleenen. In dat oogen blik d,aaide hij neer uit de buitengewone hoogten die hij op onverklaarbare wijze op eens had weten te bereiken, en vertoonde hij zich weer in zijn gewone alledaagsch- heid en nuchterheid. En zekerder van zich- zelve stak zij hem haar hand toe. „Ik ben zeer dankbaar voor alles wat je gedaan hebt", zei zij. „Maar ik ben weer geheel mezelve en je behoeft je niet verder ongerust over mij te maken". „En wat ga je dus nu doen?" vroeg Buck. Zij fronste de wenkbrauwen. „Hoe kan ik dat nu reeds zeggen? Ik zal ongetwijfeld wel wat vinden". Hij keek de kamer rond. „Wensch je wer kelijk dat ik al wegga?" vroeg hij. „Ja!", antwoordde Jeannette. Hij drukte haar de hand en liep naar de deur. Jeannette volgde hem. Op het portaaltje bij de voordeur begon Buck weer. „Jeannette, ik moet je morgen spreken. Blijf je den heelen morgen thuis?" „Ja", gaf zij ten antwoord. „Dan loop ik even aan. Wel te rusten!" Hij opende de deur. Een ijzige regen sloeg hem in het gezicht. „Doe gauw dicht", zei hij. „Het is bar koud". „Je zult kletsnat worden, merkte Jeannette medelijdend op. „Dat geeft niet", antwoordde hij lachende. „Ga naar bed en rust uit!" Met deze woorden vertrok hij. „Goeden nacht", riep Jeannette hem achterna. Vervolgens keerde zij zich om, haar zak lantaarn in de hand, en huiverde van de kilheid en de eenzaamheid. Hoewel zij er niet voor wilde uitkomen, waren haar zenuwen zeer overspannen en schrikte zij des nachts een paar malen wak ker. De regen kletterde tegen de ruiten en zij meende telkens naderbij sluipende voet stappen te hooren. Maar eindelijk kreeg haar vermoeienis de overhand. Zij sliep en vergat alle beslommeringen. "OOFDSTUK XI. De verkeerde berekening. Des morgens zag zy den toestand onder de oogen en telde haar overgebleven geld. Het viel niet te loochenen, maar de bodem van haar beurs werd zichtbaar. En wat moest zij nu beginnen? Zij voelde zich aangespoord een plan op gemaakt te hebben vóór de komst van Buck, maar zij kon niemand bedenken tot wie zich te wenden, dan vrouw Amraer. Haar geld raakte op. en deze laatste poging was op een mislukking uitgeloopen. Want in den schouwburg kon zij geen voet meer zetten. Alleen het denkbeeld vervulde haar reeds met afgrijzen. De laagheid die men tegen over haar uitgehaald had, maakte iedere verdere poging in die richting tot een on mogelijkheid. Zij was op het oogenblik te verontwaardigd om het te betreuren, maar- dat nam niet weg, dat er onmiddellijk ge handeld moest worden. Zij kon geen week langer hier blijven, zonder iets te verdienen om het hoofd boven water te houden. Het was een ellendige morgen, bitter koud, en het bleef aanhoudend regenen. De straten i^rgen er uit alsof het sedert het vertrek van B-^ck niet droog geweest was. ging iets voor het ontbijt koopen en kochi onderweg een krant. Deze stond vol van het opzienbarende nieuws. Dikke „kop jes" verkondigden het feit, dat Jeannette Wyngold, de dochter van den beruchten ban kier-zwendelaar, op de planken gegaan was om haar brood te verdienen. Van sarcasti sche opmerkingen bleef zij niet verschoond. Verbeeldde men zich dat zij na dit, zich nog éénmaal op de planken vertoonen zou? Op deze uitbarsting van verontwaardiging volgde een diepe neerslachtigheid. Wat moest zij in 's hemelsnaam toch beginnen? Weer dacht zij aan vrouw Ammer, toen zij tegen de kou in het kamertje op en neer en begon te loopen. Vrouw Ammer had haar eerlijk werk aangeboden. Maar nu zou ook deze weten wie zij was en er misschien nu anders over den den. Een ellendige besluiteloosheid maakte zich van Jeannette meester. Hoe kon zij zelfs vrouw Ammer tegemoet treden een eer lijke, hard zwoegende vrouw, die geen schan delijk geheim ooit te verbergen gehad had. De wanhoop nabij, begon zij werktuiglijk een en ander in te pakken, met het oog op een mogelijk, spoedig vertrek van hier, want zij kon er niet blijven. Deze bezigheid schonk haar althans eenige afleiding. En misschien kon zij iets vinden, zelfs zonder zich tot vrouw Ammer te wenden. „Ik zal mij vanmiddag laten Inschrijven bij een dienstboden verhuurkantoor", nam zij zich met samengeperste lippen voor. Toen Buck tegen twaalf uur op haar ka merdeur klopte had zij zich min of meer her steld. Zij had zich niet veroorloofd veel over Buck en zijn buitengewone verrichtingen van den vorigen avond terug te denken, en be schouwde deze zuiver als de uitvloeisels van een ongewonen toestand. Zij had niet in een stemming verkeerd, hem met haar gebrui kelijke onpartijdigheid te beoordeelen, en stel de zich tevreden met de gedachte, dat hij zich nu eens buitengewoon verdienstelijk had kunnen maken. Aldus was haar gedachtengang, toen zij hem binnenriep, al kon zij een blos, die haar naar de wangen steeg, niet onderdrukken. Maar nauwelijks was hij binnengekomen, of zij bemerkte dat het buitengewone element nog aanwezig was. Tot haar misnoegen kon zij zijn onderzoekenden blik niet weerstaan. want zij las daarin weer de liefde, waarvan zij niets weten wilde. Vóór hij iets zei, hield hij haar hand een paar seconden vast, en zij vermoedde, dat hij zich voorbereidde om iets ernstigs te zeggen. Maar zij bereidde zich op weerstand voor. Ter wille van haar prestige zou hij niet weer zijn zin hebben, als zij er iets aan doen kon. „Goeden morgen!" zei hij op een opge- wekten toon. „Insgelijks!" antwoordde Jeannette en zij trok haar hand terug. „Ik heb dat avontuur van gisteren bijna vergeten. Maar omtrent die openbaarmaking had je gelijk. Ik kan nooit weer naar het theater terugkeeren." „Ik heb een brief voor je meegebracht", zei Buck. Eerst nu merkte zij op, dat hij zijn werk- manskleeding afgelegd en zich als heer ge kleed had. Om de een of andere reden ver heugde zij zich daarover. Het leek haar dat zij haar opperheerschappij nu zooveel gemak kelijker kon herwinnen. „Een brief?" vroeg zij. „Van wie?" „Van Paul en Morgenthal gezamenlijk", antwoordde Buck. Zijn toon was oorzaak, dat zij de oogen naar hem opsloeg. „Lieve hemel!" zei zij on willekeurig. Hij had een brief uit zijn zak genomen. „Lees hem eens!" Zij nam den brief aan en opende hem. Ter wijl zij las, stond hij er onbeweeglijk bij. Jeannette onderdrukte een lichte rilling. Een oogenblik viel het haar uiterst moeilijk haar aandacht er toe te bepalen. Toen wer den de woorden haar duidelijk en vol verba zing hijgde zij naar adem. De brief bevatte een verontschuldiging voor de haar aange dane beleediging en was onderteekend door Otto Paul en Karl Morgenthal. z z Met bonzend hart keek zij eindelijk op. „Goede hemel, Buck!" zei zij. „Wie van de twee heeft hem geschreven!" „Morgenthal", antwoordde Buck. „Onder mijn dictée." „Jouw dictée!" Weet ontmoetten haar oogen de zijne, en weer sloeg zij ze neer. „Hoe heb je dat in 's hemelsnaam gedaan gekregen?" „Dat doet er minder toe", hernam Buck, en het kwam haar voor, dat er meer lusteloos heid dan toorn in zijn stem lag, hoewel hij zijn best deed beide te onderdrukken. „Wij zullen aan hen geen tijd meer verknoeien. Ritter zei, dat hij vanmiddag een bezoek kwam brengen, maar ik vertelde hem, dat je hem niet ontvangen zou, zoodat hij misschien van voornemen verandert." „Waarom vertelde je hem dat?" vroeg Jean nette. „Omdat zijn eenig doel was je over te ha len terug te keeren." Haar hart begon sneller te kloppen. „En ben ik niet mans genoeg hem dat zelf te zeg gen?" merkte zij aan. „Ik wist niet beter of het was reeds uit gemaakt," antwoordde Buck. Er was niets met hem aan te vangen. En sterker; hij was al weer baas van den toe stand. Zij zou hem te verstaan geven hoe zij er over dacht. „Ik heb je geen machtiging gegeven voor mij te handelen." zei zij. „Dat is waar," zei Buck. „Waarom dan.Zij hield op en wilde er niet verder in doordringen waarom. ..Mis schien is het zoo het b-ste." hervatte zij. na een oogenblik. ..Neen. ik zal hem niet ont vangen. Ik en vanmiddag uit." „Waarheen?" vroeg Buck. Zij zag er tegen op het hem te zeggen, maar iets dwong haar daartoe. „Ik ga naar een dienstboden-verhuurkantoor. Ik zal een betrekking als dienstbode zien te krijgen. Ik moet werken, en ik zal het prettig vinden, geloof ik." „Jij!" riep Buck uit. De smart in zijn toon trof haar diep. maar zij herstelde zich spoedig. Op haar oude, trot- sche manier, wierp zij het hoofd in den nek. „En waarom niet? Als zij eerlijk werkt, heeft een dienstmeisje toch zeker recht zich als een rechtschapen lid der maatschappij te beschouwen?" „Daarover wil ik niet twisten," hernam Buck kalm. „Maar eerlijk werken is één ding, en geschiktheid een ander. Je hebt dat soort werk nooit verricht. Je mist het lichamelijk uithoudingsvermogen." „O, pffft!" floot Jeannette. „Raad je me dan liever verpleegster te worden, terwijl be weerd wordt dat haar werk zwaarder is dan dat van een dienstbode!" „Ik zou zeggen dat er in een ziekenhuis beter naar je omgekeken zou worden." „Bespottelijk!" mompelde Jeannette. Hij stak de opmerking in zijn zak zonder iets tegen te zeggen, bijna alsof hij te lus teloos was om er verder over te praten. „Welnu, beloof mij één ding. Doe niets zon der zorgvuldig beraad," hernam hij. ..En gun mij de eer de zeer groote eer, Jeannette mij eerst te zeggen wat je besloten hebt te doen." Hij sprak met een ernst die haar ontroer de. Zij voelde dat dit verzoek dringender was dan alle andere die hij gedaan had. Het deed haar terugdenken aan het oogenblik, waarop zij zijn gezicht gezien had, dien avond, toen zij hem ln de kerk biddend aangetroffen had. Zij kon onmogelijk langer vertoornd op hem zijn. Zij stak hegi de hand toe en zei: „Ja, Buck, ik zal het je laten weten. En ik bedank je honderd malen voor alles wat je voor me gedaan hebt." Hij greep haar hand en haalde diep adem. ..Er is niets wat ik niet voor je zou willen doen," zei hij. En met deze wobrden keerde hij zich zeer plotseling om, zoo .onverwacht als zij hem nooit had zien doen, en hij was weg, vóór zij tot bezinning gekomen was. Na zijn vertrek ging zij zitten en las den brief nog eens over. En toen zij weer opkeek, was zij zich van een gevoel van ongewone zwakheid bewust. Dit was het werk van Buck het werk van haar geminachten en éénig overgebleven vazal en zij was tot in het diepst van haar ziel getroffen. Alweer kwam de som verkeerd uit. Zij wist er niets van te maken, want haar berekeningen kwamen steeds verkeerd uit. Zij was zich bewust van een geheimzinnige, onbegrijpelijke factor, waarmee het onmogelijk was geen rekening te houden. Buck had deze dingen gedaan. Buck had haar bevrijd. En nu had hij haar laten beloven dat zij hem zou laten weten, wat zij omtrent haar toekomst beslist had! Buck, de geminachte! „Daarom liep hij zoo gauw weg! Hij was bang te ver te zijn gegaan!" zei zij. Maar haar hart zei haar. dat zij het bij het verkeerde einde had. In haar binnenste vroeg zij zich niet zonder die eigenaardige trilling af, hoe ver hij misschien nog gaan kon! HOOFDSTUK XII. De laatste uitkomst Des middags ondernam Jeannette haar volgende poging. Haar hoop was niet bijster levendig, maar zij hield zich even dapper als weleer. Wat er ook gebeurde, tegenover de wereld zou zij het hoofd omhoog houden. Dit nam zy zich voor. Zij moest een tamelijk grooten afstand af leggen, en het regende nog steeds, maar zij liep uit zuinigheid. Met haar eenvoudigen hoed en waterdichten regenmantel, stelde één ding haar tenminste gerust. Niemand zou haar herkennen. Aan het kantoor gekomen, deelde zij in het kort mee waarvoor zij kwam, en werd in een kamer gebracht waar een schrale bejaarde vrouw met een bril op haar neus achter een geweldig dik boek zat. „Ik zou graag een be trekking als dienstmeisje hebben." zei zij. „De naam?" beet de matrone haar toe. Jeannette was op alles voorbereid. „Ik heet Jane Norman," antwoordde zij, en onbewust noemde zij den naam met den trots van een vorstin. De oogen achter de brllleglazen keken haar scherp aan. „Leeftijd?" vroeg de strenge, zakelijke stem. „Een en twintig," antwoordde Jeannette. „En waar wilt ge? In de stad of buiten?" „O, buiten," antwoordde Jeannette, en weer had zonder haar weten haar stem geheel anders als die van een dienstbode geklonken. „Buiten," herhaalde de ondervraagster, tor- wijl zij het opschreef. „Vookeur voor een be paalde streek?" „Dat is mij onverschillig." „Welk loon?" was de volgende vraag, en zij klonk als een kanonschot, „Twintig pond," antwoordde Jeannette Weer bleven de glimmende glazen op haar rusten. „Dat is zeer weinig voor een meisje van uw leeftijd. Meer als dienstbode werk zaam geweest?" Dit was een vraag recht op den man af! Jeannette wierp het hoofd In den nek. „Dat is mijn zaak," merkte zij op- „Wij schrijven niemand in dan na van goede getuigschriften kennis genomen te hebben." antwoordde de vrouw onbarmhartig. „Ik heb getuigschriften," sprak Jeannette zeer duidelijk. „O zoo!" Het werd met blijkbare teleur stelling gezegd. „Waar zijn die?" „Ik heb een schriftelijk getuigschrift van Juffrouw Jeannette Wyngold," zei Jeannette, recht in de brilleglazen kijkende. Iets bewoog, maar of het de brilleglazen dan wel de oogen daarachter waren, wist Jeannette niet te zeggen. „Dat zal niet in uw voordeel blijken," werd haar kortaf ge zegd. „Een certificaat van eerlijkheid van die zijde is niet van veel betcekenis. De dochter van zoo'n schurk!" „Zwijg!" riep Jeannette uit. Zij riep het zoo bedaard mogelijk, maar scheen de andere toch groot ontzag in te boezemen, want het mensch haalde diep adem en schoof haar stoel een eindje achteruit. Er ontstond een oogenblik van eenige spanning tot de vrouw opmerkte: „Ik heb eenige reden hem zoo te noemen, want hij ontstal mij al mijn spaar penningen." „Maar ge hebt er een deel van teruggekre gen, niet waar?" zei Jeannette. „Zeer, zeer weinig minder dan een kwart," werd haar bitter geantwoord. De hand die de pen vasthield beefde. „En ik heb mijn leven lang gespaard om mijn moeder voor armoede te bewaren!" „O. dat spijt mij," zei Jeannette. Weer werden de glazen op haar gericht. „En gij gij komt hier met een aanbeveling van zoo'n vrouw! Ik zou zelf liever van honger sterven. Kijk me zoo'n meid eens aan! Ze heeft zich in alle kranten laten zetten omdat zc heeft meegespeeld in een revue. Ik heb hier een afbeelding van haar. Ik noem liet een schandaal! Een schandaal!" Een geïllustreerd blad werd Jeannette plot seling onder den neus geduwd. Zij zag zich in een vroeger baltoilet. En zij zag zich uit geteekend zooals zij in Het Karavaan op de planken verschenen was. Onwillekeurig bracht zij een hand naar haar keel. De vrouw tegenover haar slaakte eensklaps een uit roep. ..Nu ik dacht al dat je gezicht mij bekend voorkwam!" Jeannette was opgestaan. Zij was zoo wit als een doek. maar beheorschte zich. Niemand geen sterveling zou haar zien bezwijken. „Ik kom hier nooit weer terug." zei zij. en na deze woorden, verliet zij met opgeheven hoofd het kantoor. Daar stond zij weer op de natte straat, waar de vroege December-duisternis reeds neerstreek, met de zwartste wanhoop in het hart. Blindelings liep zij voort, zonder te kijken waar zij heenging. Zij was gebrand merkt als een uitgeworpene en volkomen eenzame. Naderhand stonden haar omzwervingen op dien verschrikkelljken namiddag haar flauw en beneveld als een nachtmerrie voor den geest. Mislukking staarde haar uit iedere richting aan. Op iederen hoek kwam zij den angst tegen. Hijgende stond zij in een nauw straatje, omzoomd door hooge schuttingen en zij was bang om verder te gaan ja, de trotscho Jeannette was bang! Uit de verte drong straatrumoer tot haar door. vermengd met het eentonige geluid van druipende goten. Zij vroeg zich al, ot er met mogelijkheid in Londen ccn menschelijk wezen kon zy'n, méér verlaten dan zij. En toen werd de doodelijke, angstaanja gende stilte verbroken door een bekend en welkom geluid het doffe, zachte kleppen van een kerkklok. Het kwam tot haar als een boodschap, een uitdrukkelijke boodschap, als had een stem gesproken tot haar ziel. Zij stond daar en luisterde. Die klanken klonken haar gemeenzaam, in de ooren. Zij had ze gehoord tijdens me- nigen slapeloozen nacht. Het was afkomstig van de kerk op den hoek van Haddington Square, en het werd haar eensklaps dui delijk zij bevond zich in het steegje daar naast dat op het plein uitkwam het, steeg je waarin zij een toevlucht gezocht had om niet te plotseling te slaan tegenover Buck. Zij voelde zich onuitsprekelijk verlicht. Het bange gevoel van eenzaamheid en ultgestoo- ten te zijn verliet haar. Ook ditmaal waren haar schreden geleid! Zij liep snel voort, als een vluchtelinge die een wijkplaats zoekt. Geen gedaante in een regenjas wachtte haar bij de brievenbus op. toen zij den hoek omsloeg. Het plein was stil. Maar het heilig dom was daar, en daarheen richtte zij haar schreden. Evenals den eersten keer, was de kerk flauw verlicht; het was nog te vroeg voor den avonddienst. Zij sloop door de tochtdeuren naar binnen en vond haar ledig. Langs het schip liep zij langzaam naar het altaar. Halverwege werd zij door Iets tot stilstaan bewogen. Ditmaal was het geen geknielde gedaante. Haar oogen ontmoetten niets dan ledige banken. Maar zij voelde een pijnlij ken steek in het hart. Was het alleen her innering? zy liet zich op dezelfde plaats als vroeger zwygend op de knieën vallen. Maar zy bad niet; zy kende alleen een onuitsprekeiyk verlangen dat haar als een zwaard door boorde. Waarom had zy hem dien avond van zich gezonden hem met tranen gesmeekt haar te vergeten? Het was ongetwijfeld de grootste fout, die zy in haar geheele leven begaan had! Te probeeren om Buck, de on vermoeide, de trouwe, de oprechte, van zich. te vervreemden, toen zij hem zoo bitter cn bitter noodig had! zy schokte van het snik ken. Ja. zy was de dwazin geweest, zy, die acn kostbaarsten schat, dien het leven voor haar weggelegd had, weggeworpen had! Zooals de prediker gezegd had, zij had de waarde er van niet weten te schatten, om dat het altyd dóslr geweest was. En nu was het de eenige uitkomst, het eenige wat haar overgebleven was. De eenige uitkomst! En plotseling, overwel digend, stond het haar voor den /eest, dat het ook het grootste geweest was, dat zy ooit gekend had. Van waar of hoe de/c weten schap t-ot haar kwam. kon zij n'et zeggen. Maar terwyi zy ln die stille kerk geknield lag, was het als werd een sluier weggerukt van de oogen van haar ziel. zy zag het le ven geheel anders en alles wat het van waar de maakte was veranderd. Trots of schaamte, slagen of mislukking wat dc-den die er toe? Zij waren niets minder dan niets gewogen in de groote Weegschaal zooals zij zo nu zag wegen. En woorden, die zij eenmaal zelve gesproken had, kwamen haar op vreemde wyzo te bin nen: „Er is een liefde, die door niets op aar- aarde kan vergaan." Hoo goed herinnerde zij zich deze woorden gezegd te hebben zoo lang, lang geleden tot den man met wien zij zich verbeeld had gelukkig te kun nen zyn! Hij zou haar een positie, eer, en bevrijding uit dien maalstroom van den. wanhopigen strijd om het bestaan geschon ken hebben. Maar wat wogen deze dingen nu by haar? Zy waren niets minder dan niets. En zelfs toen had zy het op vage wijze geweten. En nu was de kennis tot haar ge komen, wekte zy haar op en. vernieuwde zy haar tot een mate van drang om te leven, die byna sterker was dan zy verdragen kon. Wat kwam alles er op aan mislukking, schande, honger zelfs zoo lang zy dit he- melsche wonder aan haar hart kon koeste ren? Want het was het hare nog. Met bran dende schaamte moest zy het erkennen, Hij wachtte nog steeds op haar, zooals hij reeds zoo lang op haar gewacht had, met zijn stil, zacht geduld. Hij wachtte. En weer doorliep haar die wonderbaariyke trilling de be- tcoverende aanraking van die Macht, die de oude droeve wereld kan omtooveren in het voorportaal des Hemels. zy stond snel op, als had een stem haar geroepen evenals Buck opgestaan was, dien avond, waarop zy hem weggezonden had en zy trad ln den natten avond naar bui ten met den lichten tred van een vrouw, die haar geliefde tegemoet gaat. HOOF3TUK Xni. Slecht nieuws. „Wel. ben jij het, lief ieriep vrouw Am mer uit. „Ik wou je juist is op komme zoekc om te kijkc hoe je het maakt". „O. werkelijk?" vroeg Jeannette. „1-Ioe lief van u". Dat de voornemen van vrouw Ammers ernstig waren, werd bewezen door het feit, dat zy een roestkleurigen hoed opgezet had! met een grooten tros bengelende kersen versierd, en een nog roestkleuriger paraplu in de hand hield. „Kom d'er in, hefie!" noodigde zij uit. „Ik cn me man we blnne d'er trotsch op je onder ons dak te hcbbc. En zoo nat as je bin! Trek die natte laarsics uit en drink een koppie thee". (Wordt vervolgd.).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17