oor het inzeepen HAARLEM'S DAGBLAD FLITSEN De Mantel der Duisternis INGEZONDEN FEUILLETON ZATERDAG 5 OCTOBER 1929 DERDE BLAD LETTEREN EN KUNST. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. DE DRIE STUIVERS-OPERA door HET OOST-NEDERLANDSCH TOONEEL. Een „moord van Raamsdonk" noemt De- fresne in het programma de Drie Stuivers Opera; hiermee heeft hij opvoering en stuk zeer raak gekarakteriseerd. Een boevenhisto- rie in fel-kletfrige, grove, zotte prenten, be delaars en moordenaars in caricatuur, een verhaal van bloed en moord en tranen van één cent per aflevering tot een grap, een pa rodie gemaakt met zang en dans en met be geleiding van draaiorgel en jazz-muziek. Maar en daarvoor wordt het tenslotte voor een publiek gegeven, dat aan een „moord van Raamsdonk" een heelen avond niet genoeg heeft met hier en daar een navrant liedje, een aan het dramatisch grenzende scènetje en nu en dan heel even o, mep zoeke vooral niet te veel achter dat dwaas gebeu ren een ernstigen ondergrond, een niet al te scherpe hekeling van sociale wan toestanden en in teeren glans boven alles uitgeheven als een bloempje op een mest hoop de aanhankelijke liefde van een vrouw. Hoe deze „Drie Stuivers Opera" is ont staan? In 1728 schreef John Gay in Londen den tekst van een opera, die hij „The Beg gar's Opera" De Bedelaarsopera noem de. Het werk was oorspronkelijk bedoeld als een politieke satire, gericht tegen een En- gelsch minister Walpole tegen wien John Gay ernstige grieven had en het werd ook muzikaal een spotternij, toen Pepusch, een fel tegenstander van Handel, er muziek voor componeerde, die de Italiaansohe opera en vooral Handel caricaturiseerde. The Beg gar's Opera werd gegeven in Lincoln's Inn- Fields-Theatre, een onaanzienlijken volks schouwburg, maar behaalde dadelijk een zoo ongemeen groot succes, dat „The Royal Aca demy of Music", waar Handel den dirigeer- staf zwaaide, nauwelijks de concurrentie kon volhouden. De opera der bedelaars verdrong tijdelijk de opera der rijken en jaren lang heeft The Beggar's Opera in Engeland reper toire gehouden. Even na den oorlog heeft men te Londen het twee eeuwen oude werk weer eens opge haald en zie, het succes evenaarde dat van 200 jaar geleden; het werd honderden avon den achtereen met daverenden bijval ge speeld. Die ongewone bijval bracht den Duitscher Bert Brecht op de gedachte „The Beggar's Opera" voor Duitschland te bewerken en ook daar sloeg dit bewerkte stuk, dat Brecht „Drei Groschen Oper" had genoemd, onmiddellijk in. Er is bijna geen stad van beteekenis in Duitschland of Oostenrijk, waar de Drei Groschen Oper niet werd gespeeld; het was het groote succes van het vorige seizoen. Bert Brecht behield voor zijn bewerking het geraamte, de intrigue de strijd tus- schen de „bedelaars" en de „moordenaars" van Londen om Polly, de dochter van Pea- chum, den koning der bedelaars maar hij moderniseerde het. Brecht plaatste Peachum en Maccie, den steker in dezen tijd en ver zocht Kurt Weill er passende muziek voor te componeeren. Inplaats van de politieke satire kregen wij dus enkel nog maar grotesk too- neel en ook muzikaal is in dat werk van de oorspronkelijke bedoeling de parodieering van de opera en Handel niets overgeble ven. De muziek in modernen jazz-stijl van Kurt Weill dient enkel om deze zotternij te illustreeren en te versterken. Het is de mo derne muziek, die past bij een „moord van Raamsdonk" anno 1929. Als het scherm opgaat, zien wij tegen den achtergrond voor een soort orgel eenige le den van den jazz-band, die voor een deel achter rood doek verborgen zit. En daarvoor krijgen wij een „tableau de la troupe", heel het potsierlijk gezelschap, dat in dit stuk optreedt. Jacob de sombere, een der moor denaars, verschijnt met een draaiorgeltje voor zijn buik en hij jengelt ons als bij de geverfde plaat van den moord van Raams donk voor, wat ons zoo wat te wachten staat. Dat begin was volkomen in stijl. Hier was INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. geen twijfel meer mogelijk aan de bedoeling. Een groteske stoet, waarvan elke groep en elke figuur op zichzelf prachtig getroffen was. De groep der „juffertjes van plezier", die zoo uit een schilderij van Toulouse Lau- trec schijnen te zijn gestapt, is al even goed als de groep der moordenaars, die wel uit een wassenbeeldenspel gevlucht lijkt. Vader en moeder Peachum hoe heerlijk, dat „verzopen wijf" van mevrouw Sablairolles met in him gevolg het fijne poppetje met de parasol vormen te zamen een kermisplaat apart. En als Maccie, de steker, een „mooie Karei uit den Jordaan" met een dophoed op en een rietje in de hand verschijnt, gevolgd door zijn boezemvriend, den dikken Sheriff, het weekhartige hoofd der politie in een hel roode uniformjas en met een bol, wijnrood gezicht, dan is het stel compleet en heeft heel de zaal al plezier, voordat er nog één woord gesproken is. Die inzet was één der beste gedeelten van den avond en deed de verwachting hoog gespannen zijn. Dat de opvoering geheel aan die verwach tingen heeft beantwoord, zou ik niet durven beweren. Er waren voortreffelijke gedeelten, die geheel voldeden aan de bedoeling van deze burleske. Het eerste tafereel bijvoorbeeld, waarin Peachum die van Jules Verstraete het hem toekomend deel geheel en al kreeg een nieuweling in het vak in het bede- laarsbedrijf inwijdt en klaagt over do on gevoeligheid der rijken, wier harten zijn als graniet en die voor de meest roerende spreu ken niet meer gevoelig zijn, was dol ver makelijk. Maar (daarop volgde in de ver tooning met het veel te lange en lang niet altijd grappige bruiloftsfeest van Maccie, den steker en Polly een inzinking, met plotseling weer een ongewone stijging, wanneer Willy Haak op waarlijk ontroerende wijze het liedje van Jenny het zeerooversmeisje zingt. Dat was zoo gevoelig, dat heel de zaal in een spontaan applaus los barstte. Zoo ging het voortdurend op en nder. Er waren tooneelen waarin onze belangstelling bedenkelijk zakte, maar dan op eens zoo als in dat door Van Dalsum en Dick van Veer met heerlijk entrain voorgedragen sol datenlied veerdo het weer op en kreeg deze grap de volle maat. Een enkel moment zooals in dat tooneel, wanneer Maccie de wereld aanklaagt, als hij het schavot moet betreden raakten wij aan iets hoogers, zagen wij door al deze dwaasheid even den ondergrond van 'diepen ernst, waarop on middellijk weer dö grappigheid ten top steeg in dat allergeestigste slot, de verschijning van den sheriff als deus ex machina en het allervermakelijkste slotkoor, waarmee Defresnd en zijn spelers den uiteindelijken zegen behaalden. Regie en spelers stoniden in deze Drie Stuivers Opera voor een hun gansch onge woon werk. Ook hier werd als in Het Hoedje uit Florence nu eens iets anders dan anders gegeven en het was voor de uit voerenden nog moeilijker, omdat ook muzi kaal aan voor niet muzikaal onderlegde ar- tisten zware eischen worden gesteld. Men behoefde nog geen musicus te zijn om te hooren, idat daaraan nu en dan nog al eens iets ontbrak. Het contact tusschen het jazz- orkestje en zangers en zangeressen was dik wijls zoek. En ook de liedjes kregen niet altijd van de uitvoerenden de volle 100 procent Dat heeft zeer zeker aan den totaal indruk wel eens schade gedaan. Maar bijna allen vergoedden ons in actie en ook in dictie wat zij in stem en muzikali teit te kort kwamen. Zoo deed Charlotte Kohier welk een actrice is zij toch! door haar spel ons bijna vergeten, dat zij niet zingen kan. En was het niet opmerkelijk dat Willy Haak, die toch maar een klein en in de hoogte niet eens altijd zuiver zangstemmetje heeft, ons zoo diep met haar liedje van Jenny wist te ontroeren en zuik een teere stemming wist te wekken! Dat was subliem van voor dracht! Wanneer de artisten die vermoeid wa ren van dagen eindeloos repeteeren, nog wat meer ingespeeld zijn en Defresne na de ondervinding, opgedaan bij deze première, in te lang gebleken fragmenten flinke cou pures heeft aangebracht, dan al ik zeker het ongelijke in de voorstelling worden wegge werkt en een uitstekend geheel worden ver kregen. Een gedeelte der toeschouwers moest blijk baar nog aan het ongewone wennen, wat niet te verwonderen is bij een publiek, dat te veel aan het gewone en het vlakke van het eeuwige society-stuk gewend is. Wij zijn Van Dalsem en Defresne dankbaar, dat zij een gansch andere, een geheel nieuwe richting hebben durven inslaan. Heeft men ons niet al te lang het tooneel onthouden, dat in het buitenland met meer dan gewone belangstelling wordt gevolgd? Laten wij het maar bekennen, wij hebben in Holland in de laatste jaren te veel van het vlakke, het kleurlooze gefcad. Vlak en kleurloos zijn de voorstellingen welke ik deze week te Am sterdam bijwoonde, 2eer zeker niet. Dat is de groote winst-, die het nieuwe seizoen reeds in de eerste weken ons heeft gebracht. Aan het spel in de Drie Stuivers Opera was het te zien dat ook de acteurs met vreug de hun nieuwen leider volgen. Zij worden in staat gesteld weer komedie te spelen, en allen, zonder uitzondering, hebben de gele genheid gretig aangegrepen. Ik wil geen na men meer noemen, omdat over de heele linie met groote liefde en toewijding is ge speeld. En het is de regie gelukt door een vlugge en origineele decorswisseling bij open doek de vele tafereelen vlug na elkander te doen opvolgen. Het was als geheel een merk waardige en dikwijls zeer amusante voorstel ling, die ook om het ongewone, het nieuwe groote belangstelling verdient. J. B. SCHUIL. HET HOEDJE UIT FLORENCE. Het Hoedje uit Florence, waarover ik in mijn vorig tooneelartikel schreef, zal op 10 October reeds in onzen Stadsschouwburg worden gespeeld. J. B. S. MUZIEK. ROTTERDAMSCH OPERETTEGEZELSCHAP. Stadsschouwburg. Viel de laatste creatie van Fritz Hirsch c.s., Friederike, zoowel wat de muziek als de tekst van dit „Singspiel" betreft, buiten het ge wone kader der hedendaagsche operette, het stuk van Hans Zerlett en de muziek van Jean Gilbert blijven geheel daarbinnen. „Op het Koekje van de Kaiserallee" is een dolle klucht, vol zotte verwisselingen en onmoge lijke situaties en het aandeel van den com ponist beperkt zich tot nummertjes van niet bepaald hoog muzikaal gehalte. Van Gil bert, wiens eigenlijke naam Max Winterfeld schijnt te zijn, was ook niet meer te ver wachten. Zijn na-oorlogsche, de tijdstroo- mingen volgende ontwikkelingsgang open baart zich uitsluitend in een toenadering van rhythme en harmoniseering tot het Jazz- genre. Over zijn muziek is zelfs met den bes ten wil niet veel gunstigs te zeggen. Zij zoekt de trivaliteit eer op dan dat ze haar zou pogen te vermijden. Indien desondanks „Op het Hoekje van de Kaiserallee" aan het Rotterdamsche Operettegezelschap weken achtereen te Rotterdam een uitverkochten schouwburg heeft bezorgd, indien ook hier ter stede, hoe wel de zaal slechts matig bezet was, de lach salvo's telkens daverden en de herhaalde terugroepingen bewezen hoe men zich ver maakt had, dan moeten we de oorzaak daar van minder in de muziek dan in de kluch tige vertooning zoeken. Werkelijke muzikale appreciatie viel aan den zang van Don Pedro di Tarant-o de Portorico ten deel, en geen wonder, want Louis Morrisson, die deze rol vertolkte is een bekend en gevierd opera zanger, en zijn stemmiddelen en zangkunst, welke aan die der Italianen doen denken reiken ver boven het eigenlijke operettepeil. Hij gaf dan ook nog een paar inlasschen ten beste, die in de muziek van Gilbert niet voor komen. Ook de vroeger aan de Berliner Staatsoper verbonden zangeres Lotte Bart- schat oogstte een welverdiend vocaal succes. Het muzikale aandeel der overige medespe lenden was veel bescheidener; wat zij als kluchtspelacteurs praesteerden was echter niet weinig. De beoordeeling daarvan ligt eigenlijk meer op het terrein van collega Schuil dan op het mijne, maar zonder gevaar te loopen mij aan weden-echtelijke gebieds overschrijding schuldig te maken, mag ik toch wel constateeren, dat het spel in 't al gemeen zeer vlot en vermakelijk was, en dat de kluchtspel-toon uitstekend werd getrof fen. Allerlei pseudo's zagen we op het too neel: een pseudo-schilder, een pseudo-deugd- zaamheidsapostel, een pseudo-diva en zelfs een pseudo-neger, die zich niet ver genoeg geschminkt had om niet door de blankheid van zijn nek verraden te worden. Hoe dat alles met de overigen dooreenkrioelt en buitelt, dat is eigenlijk niet na te vertellen, maar daarvoor is het stuk dan ook een klucht. Bijzonder vermakelijk werd de oude moraliteitszeurder Elias door Joh. Boskamp weergegeven; zeer aardig, vroolijk en bewe gelijk was Lotte Bartschat als Lili. Oct. van Aerschot had tal van amusante oogenblikkcn als Peter Gips; zijn acrobatische lenigheid is bekend en ook vroeger gereleveerd; zijn uitspraak mocht wat gekuischter zijn. Zijn ruggelingsche solo-dans met den bretel- loozen Boskamp met hands-up onder de drei gende revolverloopen van Pedro was wel het toppunt van dwaasheid. Ik mag verder Emmy Arbous, beschaafd in spel en zang, nog noemen zonder aan de overigen, J. Rent meester, Annie de Lange, Alida v. Geyten- beek. Jan Moritz en Annie Dicks te kort te willen doen door hun prestaties niet af zonderlek te bespreken. VAN HAARLÉM'S DAGBLAD No. 1495 MOEILIJK BESLUIT Een van de moeilijkste soort familieproblemen: Zul je baby laten slapen en hem te laat z\jn flesch geven, of hem wekken en met zijn voeding op t^jd komen? (Nadruk verboden.)' Van het uit zes musici bestaande orkestje waren door een nog onopgehelderd misver stand vier leden gisteravond niet verschenen, zoodat de begeleiding nu uitsluitend in han den van den kapelmeester Henk Neef bene vens een violist was. De volgende avonden: Zaterdag en Zondag, zal wel de volledige orkestbezetting aanwezig zijn; velen zullen dan wel opgaan naar den Stadsschouwburg voor een paar uren van vroolijkheld, die in het tweede bedrijf culmineert, en daarmee toonen ook voor Hollandsche artisten in hun genre waardeering te hebben. K. DE JONG. MAANDBLAD „JACOB VAN LENNEP". Wij ontvingen het Septembernummer nr. 1 van den tweeden jaargang van het Maandblad der Kon. Eric. Tooneelvereeni- ging „Jacob van Lennep". Het formaat van het blad is gewijzigd, het wordt nu in boekvorm uitgegeven. Het bestuur legt in een artikeltje uit, waarom „Jacob van Lennep" niet meer in den Stadsschouwburg speelt, maar in den Schouwburg aan den Jansweg. Dit is niet, omdat men zich moet bekla gen over een weinig tegemoetkomende hou ding van de directie van den Stadsschouw burg: integendeel. Maar de leden maken er bezwaar tegen dat per persoon voor plaats bespreking 20 cent bij dilettant-uitvoeringen betaald moet worden en bovendien nog 20 cent voor de garderobe. Bovendien wordt van verschillende zijden geklaagd, dat men in den Stadsschouwburg op vele plaatsen slecht kan hooren. En dan moet men, als er gedanst wordt, na afloop van de voorstelling weer naar een ander lo kaal gaan. De nieuwe tooneeileider, de heer F. H. Meyer, schrijft over vak- en liefhebberij - tooneel en vertelt verder onder de rubriek „herinneringen" een humoristisch voorval uit het (tooneel) leven van „Onze Cor", de souffleuse van „Jacob van Lennep" die eens, onder zeer moeilijke omstandigheden, held haftig haar plicht bleef vervullen. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». per regel. Als gij U moeilijk scheert omdat Uw huid gauw stuk gaat en pijn doet, dan kunt gij dit geheel voorkomen, Indien gij vóór het inzeepen de huid even inwrijft met slechts een weinig VIOOL-AVOND ANDRcE AL VIN. De violiste Andrée Alvin, leerling van Capet., zal een tournée door Holland ma ken en komt 11 October te Haarlem. Voor den Inhoud dezer rubriek stelt de Redactie rich niet verantwoordelijk. Van ingezonden stukken, geplaatst of nle| geplaatst, wordt de kopij den inzender niet terug gegeven. GIESSEN-NIEUWKERK. OVER PIëTEIT EN FIJN GEVOELIGHEID. Nu er meer en meer publiciteit aan het tra gische geval Giessen-Nieuwkerk wordt gege ven, en wel in den vorm van „vermakelijk heden" voel Ik mij gedrongen om, als goede kennis van de familieleden van den overle dene, eenige regels daarover te schrijven in uw veelgelezen blad. Ik heb mij afgevraagd, of het niet treurig is dat het publiek, terwijl het toch al zoo vergast is geworden op bij zonderheden van de treurige zaak zelve, nu nog op den koop toe een voorstelling in optima forma kan gaan bijwonen. Wordt hier, zoo vraag ik mij af, en ho pelijk vragen dat vele anderen met mij wel eens een oogenblik gedacht aan, en re kening gehouden met de gedachten en ge voelens van de familie van den overledene? Het publiek toch is dol op sensatie, ziet graag tragische gevallen en voorvallen alshét er maar niet zelve bij betrokken is. Met vreugde las ik dat door den Burgemeester het voornoemde stuk geweigerd was, om helaas in een volgend nummer de nuchtere reden hiervan te lezen, 't Was niet geschied uit piëteit, doch louter omdat de aanvrage niet tijdig genoeg was ingediend. Is het niet treurig? Zijn er nu geen andere onderwerpen om de zaal van den schouwburg vol te krijgen? Er gaat, dunkt mij, niet veel opvoedende kracht van uit, cn ik hoop ook, dat de hoofd personen zoo gevoelig zullen zijn, om hun medewerking hieraan n i e t te verleenen. Hiervoor mijnheer de Red. mijn hartelijkeri dank. KEN ABONNé. Bijschrift. WIJ hebben ons ook aan den kermisachtigen nasleep van het Giessen- Nieuwkerk proces volop geërgerd. Een hoog tepunt werd wel bereikt, toen het echtpaar Kroon in een Rotterdamsche variété ten too- neele verscheen. Wij hopen dat het met dergelijke vertooningen nu weldra afgeloopen zal zijn. HQt recht heeft gesproken. De sen satie vinden wij onsmakelijk. RED. Uit het Engelsch van SIR WILLIAM MAGNAY. 11) Mr. Wallace glimlachte. „Dat verwondert me niet. Ik geloof zelfs dat, als de gravin verder geen speciale bewaamheid voor haar werk zou bezitten, zij toch in elk geval over de bij vrouwen zeldzame gave van te kun nen zwijgen beschikt. Maar wat nu de kwes tie zelf aangaat, die ik in mijn kwaliteit niet negeeren kan zou ik je willen vragen of je ook niet van meening bent, dat we stappen moeten doen, om haar op te sporen en het raadsel van haar verdwijning op te lossen?" „Wat dat betreft", antwoordde George", wil ik niets liever dan mij door uw opvat ting te laten leiden." „Het publiek keurt het niet goed", vervolgde de minister langzaam", dat een aangelegen heid van deze soort in den doofpot wordt ge stopt. De voor de hand liggende oplossing, dat de gravin zich op aanstichting van den een of anderen buitenlandschen touwtjestrek ker op geheimzinnige wijze uit de voeten heeft gemaakt, is naar alle waarschijnlijk heid juist. Maar zoolang we omtrent haar werkelijke lot in het onzekere verkeeren, blijft toch altijd de kans bestaan, dat we het met onze theorie volkomen onjuist hebben." „T Ta tuur lijk, viel George hem bij. „Ik heb voortdurend tegen mijn vrienden hier ge zegd. dat ik het niet juist acht, de aange legenheid zoo nonchalant te laten behande len." „Neen", beaamde mr. Wallace. „Wij, die in verantwoordelijke posities zijn geplaatst, mogen de oogen niet sluiten voor de moge lijkheid, dat ondanks alles iets ernstigs kan zijn gebeurd en het is gewenscht dat wij stappen doen, om haar en haar metgezel op te sporen. Je zei toch dat je de zaak in han den van de plaatselijke politie hebt gege ven, nietwaar?" „Ja, mr. Wallace, dat heb ik direct gedaan en het was alleen het advies van mijn vrien den hier, dat mij ervan heeft teruggehou den om verdere maatregelen te nemen." „Welnu", besloot de minister, „Gordon zal zich onmiddellijk met het departement in verbinding stellen. We zullen zien, wat we in Londen omtrent haar te weten kunnen ko men. Als ze naar Londen zijn teruggekeerd, of als ze het Kanaal zijn overgestoken, kun nen we daar gemakkelijk achter komen. „Natuurlijk zou ons niets aangenamer zijn," verklaarde Conway, „dan te hooren, dat de gravin zich in goeden welstand be vindt." Hiermede was het onderhoud tus schen de beide mannen ten einde en de mi nister voegde zich weer bij het overige ge zelschap. De laatste details voor het programma van dien avond waren spoedig vastgesteld. De heeren uit Drylaw vertrokken, terwijl mr. Stanhope Gordon een uitvoerig telegram naar het ministerie van Binnenlandsche Za ken zond. Met een gevoel van opluchting stelde George Conway de andere gasten in kennis van de stappen, die ter opheldering van het mysterie waren gedaan. „Uitstekend", oordeelde Christopher Guise. „Er zijn inderdaad enkele punten in deze zaak, die een onderzoek naar het lot van de gravin wenschelijk maken." Iedereen scheen voldaan en men liet de kwestie voorloopig rusten, om zich aan pret tiger dingen te wijden. Mevrouw Conway, die het erg volhandig had, droeg haar doch ter Violet op, de Loudwaters en hun dochter gezelschap te houden. Ze maakten een groote autotocht en toen ze eindelijk thuiskwamen, had Violet geen gelegenheid meer om de deur uit te wippen en in hun geheim post kantoor een briefje voor Hubert Vaynor neer te leggen. Na een vroeg diner reed het heele gezel schap naar Fulborough. De korenbeurs was tot den nok gevuld met een dichte menigte, die in gespannen ver wachting verkeerde naar de redevoering van den- minister. Het gezelschap van het land goed nam op het podium plaats onder op gewonden gepraat van de aanwezigen, daar algemeen werd verwacht, dat de minister een belangrijke verklaring zou afleggen met betrekking tot een maatregel, waaromtrent groot verschil van meening tusschen de politieke partijen bestond.. De voorzitter der bijeenkomst, een plaat selijk industrieel met een zekere mate van politieken invloed, opende de vergadering met enkele woorden en toen stond Robert Wallace op en hield, na begroet te zijn door stormachtige toejuichingen, de redevoering, die met zooveel spanning tegemoet was ge zien. Hij sprak ongeveer een uur lang en, nadat hij onder langdurig aoplaus zijn plaats weer had ingenomen, leidde de voorzitter met een kort woord George Conway bij het gehoor In, waarop George de ondankbare taak aanvaardde om het woord te voeren na een populairen en schitterenden redenaar, die bovendien omstraald werd door de glorie van zijn ministerschap. Maar al gauw slaagde hij er In door enkele pakkende beelden en goedgekozen zinswen dingen zijn gehoor te boeien, zoo.lat allen alras aandachtig zaten te luisteren en zijn woorden af en toe met een even geestdrif tig applaus onderstreepten als ze het de pit tigste gedeelten van de ministri-eele rede voering hadden gedaan. Overigens was er ook veel In George's verschijning, dat de mensehen direct voor hem innam. Hij had een slanke athletlsche gestalte en zijn gezicht, hoewel niet bepaald knap, was prettig, energiek en Intelligent. Terwijl George het eene punt na het an dere op heldere wijze uiteenzette en telkens een storm van toejuichingen deed losbar sten, keerde mevrouw Conway's blik zich on willekeurig naar Rosamund. Natuurlijk was zij er benieuwd naar, welken indruk de begaafdheid en het succes van haar stief zoon op de ergename der Loudwaters maak te. En het leek haar toe dat zij gem vrees hoefde te koesteren, dat haar pogingen om het vurig begeerde huwelijk tot stand te brengen, schipbreuk zouden lijden. Rosa mund volgde George's redevoering met stralende oogen. Marion Conway wenschte zichzelf dan ook van harte geluk met haar gedachte om de Loudwaters te logeeren vragen. Zou zij George en Rosamund ooit ond-5r gunstiger omstandigheden in eikaars nabijheid kunnen brengen? Hij was feitelijk de held van den avond en stelde zelfs den minister In de schaduw. Aan zijn schitte rende vooruitzichten bestond geen twijfel, en het eenige, wat hij nog noodig had, geld bevond zich binnen zijn bereik. En dan te denken, dat George met al zijn verstand cn zijn gaven, gevaar had geloopen om zijn kansen te verspelen door een stomme ver liefdheid op die buitenlandsche intrigante, gravin Mornay. Wat een gelukkig toeval, dat de gravin, heelemaal in overeenstemming met haar avontuurlijke persoonlijkheid op het laatste oogenblik spoorloos was verdwenen in plaats van door haar verschijning de gou den toekomstdroomen van mevrouw Conway te verstoren! Tenslotte maakte George met een schit terende peroratie een einde aan zijn redevoe ring en ging zitten, te midden van een even langdurig en hartelijk applaus als den mi nister was ten deel gevallen. Mr. Wallace boog zich naar hem over en drukte hem har telijk de hand. Toen de bijeenkomst daarna gesloten werd was iedereen het er over eens, dat zij een ge weldig succes was geweest en in hot bijzon der een succes voor George Conway. De eenige aanwezige, die zich vermoedelijk niet voldaan voelde, was mr. Stanhope Gordon. Deze koel-correcte heer was onaangenaam getroffen door den vurigen stijl van George's toespraak en bovendien was hij Jaloersch op de sympathie, die zijn chef openlijk voor George Conway toonde. Toen het gezelschap zich naar een aan den achterkant van het gebouw gelegen zaal begaf, wachtte hem een inspecteur van politie op. Toen George hem passeerde, salueerde hy. „Mag ik u een oogenblikje spreken, meneer Conway?" vroeg hij op ernstigen toon. „Natuur!ijk antwoordde George, terwijl hij den politiebeambte terzijde nam. „Er is zooeven onaangenaam nieuws uit Westford gekomen," zei de inspecteur en liet zijn stem dalen. „Het lijk van de verdwenen gravin Mcrnay is gevonden". HOOFDSTUK IX. nET POSTKANTOOR VOOR MINNE BRIEVEN. Voor Hubert Vaynor was de dag vervelend voorbij gegaan; zijn eenig verlangen was, dat de tijd maar vlug zou opschieten en dat het uur zou komen, waarop hij kon verwachten, in de geheime brievenbus een krabbeltje van Violet te zullen vinden, dat hem zou melden, wanneer zij weer een van hun geheime ont moetingen zouden kunnen hebben. .(Wordt vervolgd^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 9