Von Zeppelins ervaringen
Na hevige miskenning, vurige vereering.
HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 11 OCTOBER 1929
DERDE BLAD
Een oproeping in 1895 aan het
Duitsche Volk.
Door de autoriteiten als een
fantast behandeld.
Van LI tot L 127.
Zie ook de fotopagina).
Het is met Graaf Ferdinand von Zeppelin
gegaan zooals met vele uitvinders. Eerst de
miskenning, daarna het succes, eerst be
schouwd als een gek, een dwaas, toen gehul
digd en geprezen als een man, die den roem
van Duitschland, op technisch gebied, beves-
tigde.
Vele jaren geleden had een heer van mid
delbaren leeftijd, met grijzende haren, maar
nog jeugdig aandoende levendigheid een on
derhoud in een hotel in Stuttgart met eenige
officieren. Het was dezen wel allerminst aan
te zien, dat hij reeds de waardigheden van
Generaal-majoor, Wurtemberg-'s gezant aan
het Pruisische hof en lid van den Bondsraad
te Berlijn in één persoon had vereenigd.
Een vreemde gast, die zijn toehoorders, wel
belangstelling inboezemde, vroeg na afloop
van den maaltijd een hotelbediende, wie toch
die bewegelijke oude heer was. Waarop in
onvervalscht „schwabisch" het antwoord
kwam: „na, dees isch e Narr, der meint mer
könnte fliege". (Die daar is een gek, die
meent, dat wij kunnen vliegen.)
Zoo dachten de landgenooten van Zeppe
lin en ook buiten zijn vaderland was hij als
profeet niet geëerd.
Jarenlang heeft hij moeten strijden en het
lot scheen tegen hem. Mislukking op misluk
king volgde onverzettelijk bleef zijn wil om
te slagen. Miskenning was zijn deel, hij ging
voort.
Reeds kort na den Fransch-Duitschen oor
log waaraan Graaf Zeppelin als officier deel
nam hij had reeds gevochten in den Ame-
rikaanschen Successieoorlog en in den oorlog
tegen Oostenrijk had hij zijn eerste pro
ject voor een in cellen verdeeld luchtschip
ontworpen. Doch eerst in 1887 bood hij hier
over den koning van Wurtemberg een me
morie aan. Dat hij het ministerie van oorlog
de gelegenheid bood, van het bestuurbare
luchtschip, dat hij had uitgevonden, gebruik
te maken, begrijpt men. Hij was voor alles
militair en in de eerste plaats er op bedacht
de weerbaarheid van zijn land grooter te ma
ken. Hij zag in den bestuurbaren luchtballon
een versterking van de weermacht, al vergat
hij de andere voordeelen van dergelijkè lucht
schepen niet.
In een oproep aan het Duitsche volk van
December 1895 schreef hij o.m. „De bestuur
bare luchtschepen, welke onder de ongunstig-
stigste omstandigheden zeven en een halven
dag lang een gemiddelde snelheid van meer
dan 1000 K.M. per dag onafgebroken vliegen,
zijn in staat, behalve hun doelmatigheid voor
legerdoeleinden, o.m. de volgende diensten te
prestoeren: 1. Zij kunnen de vloot, waarmede
ze door signalen in verbinding staan plaats
en beweging van vijandelijke vloten aange
ven.
2. Ze zullen de scheepvaart van grooten
dienst zijn, door het zoeken naar vermiste
of gezonken schepen en door fotografische
opnamen van kusten, welke nog vrijwel on
bekend zijn.
3. Ze kunnen worden gebruikt voor het ont
sluiten, het beheerschen, de bescherming en
de uitbreiding enz. van onze koloniën.
4. De luchtschepen kunnen voor de aard
rijkskunde van veel nut zijn, daar bijv. Afrika
in drie dagen doorkruist en de Noordpool van
de Noordelijke haven door een vlucht heen
en weer kan worden bereikt.
5. Niet minder nut. kan de meteorologie
van de luchtschepen hebben
6. Groote beteekenis zullen, in ieder geval
de luchtschepen hebben voor het wereldpost-
verkeer. De post kan bijv. van Berlijn in 38
uren naar Konstantinopel, in 60 uren naar
Alexandrië en naar New-York in 5 1/2 dag
in één vlucht worden overgebracht.
Zooals men ziet een toekomstbeeld, dat
al lang tot werkelijkheid is geworden.
Maar in die dagen lachte men Zeppelin
uit. En het is merkwaardig het oordeel van
deskundigen te lezen, die in opdracht van
den Duitschen keizer, die Zeppelin ook al
een dwaas vond, bijeen waren gekomen om
over de uitvinding van den laatste te oor-
deelen.
Onder de autoriteiten op technisch gebied,
die over de uitvinding van graaf Zeppelin
moesten oordeelen, bevonden zich ook een
professor uit Berlijn en Maeum, de kanon-
nenkoning en luchtschip-constructeur.
Ze verklaarden:
„Bij de groote oppervlakte, immers, die
een luchtvaartuig van welken vorm ook. den
weerstand der lucht biedt, een weerstand,
die bij verhooging der snelheid tot in het
reusachtige gepotientieerd wordt, is een enor
me drijvende kracht, gebiedend noodzakelijk.
Maar deze kracht verlangt op haar beurt
weer mechanismen en motoren, die onder
alle omstandigheden, meer gewicht bezitten
dan het vaartuig zou kunnen dragen. Een
vergrooting van het laatste zou evenwel niets
helpen, daar in dit geval de weerstandsopper
vlakte nogmaals grooter zal worden. Het
luchtschip zal wel nooit een snelheid van
bijv. 12 meter per seconde bereiken, trots
alle scherpzinnigheid, en geldelijke opofferin
gen.
Het is wel merkwaardig een dergelijke uit
spraak te lezen in een tijd, waarin het lucht
schip. naar den kloeken uitvinder genoemd
een reis om üe wereld heeft gemaakt, in zulk
een korten tijd als nooit te voren.
En na deze bijeenkomst, waarbij de oude
man als een kwajongen werd behandeld en
door den keizer genegeerd, kreeg hij van het
Duitsche ministerie de mededeeling (29 Sep
tember 1895), „dat het thans nu als in onaf
zienbare tijden onmogelijk zal zijn, gelden
beschikbaar te stellen voor het bouwen van
een luchtschip als door Uwe Excellentie uit
gevonden".
Toen Zeppelin nul op het rekwest had ge
kregen, richtte hij zich tot het Duitsche volk
met de bede hem te helpen. Daarin schreef
hij:
„Gaarne wil ik gelooven, dat iedere Dult-
scher wenscht, dat mijn werk en streven hun
doel zullen bereiken. Doch door vrome wen-
schen alleen wordt niets geborenHet
verdienstelijkst zullen degenen zich maken,
wanneer ze konden besluiten 20 mark bons
te koopen. Ik zal zelf 25000 mark geven.
Wanneer men aanneemt, dat het hier een
zaak geldt van onschatbare waarde, voor het
Duitsche vaderland, dan handelt men snel.
Er is altijd gevaar, dat het buitenland oils
voor is".
Die oproep kwam in December 1895.
Het zou lang duren voor Zeppelin in staat
was om zijn eerste luchtschip te bouwen. In
1901 werd het gedemonteerd, omdat Zeppelin
geen geld meer had om verder met. zijn werk
door te gaan en regeering en publiek hem
niet steunden.
Doch in 1905 begon hij met den bouw van
een nieuw luchtschip. Het werd 1< Januari
1906 door een storm vernietigd. Het derde
luchtschip L3 scheen niet te voldoen en werd
in 1913 afgebroken Toen volgde het drama
van Echterdingen. Na een schitterende reis
met de L4 werd dit luchtschip vernield. Zep
pelin was radeloos, dat scheen hem het einde
toe, doch hij richtte zich weer tot 't Duitsche
volk en zie, binnen een paar weken was een
bedrag van 6.170.000 mark bijeen.
Zeppelin behoefde zijn levenswerk niet op
te geven. In 1909 werd te Friedrichshafen een
werf voor luchtschepen gebouwd, terwijl in
1910 de Deutsche Luftschiffahrts-Aktien-Ge-
sellschaft met een kapitaal van 3 millioen
mark werd opgericht. Reeds in 1912 kon
men van Hamburg met een „Zeppelin" naar
Zwitserland reizen via Dusseldorf, Frankfort
a. M. en Baden-Baden.
Met welke moeilijkheden Zeppelin verder
had te kampen kan blijken uit de geschiede
nis van de verschillende luchtschepen door
hem en zijn maatschappij vóór den oorlog
gebouwd.
De L.5 werd 25 April 1910 door storm ver
nield, L6 verbrandde in de hal van Baaden-
Oos op den 14 September 1917, L.7 welke den
naam van ,/Deutschland" kreeg, werd 28 Juni
1910 afgebroken, de L8 werd den 16en Mei
1911 beschadigd. De L10 verbrandde in de
Dusseldorfer hal in het jaar 1912. De L.ll,
welke den naam droeg van „Victoria Louise"
werd in 1915 afgebroken Hetzelfde geschied
de met de luchtschepen L.12 en L.13. Het
eerste marineluchtschip, de L.14 werd bij
Helgoland vernield, hetzelfde geschiedde met
de L.15, dat op 19 Maart 1913 werd vernield.
Toen kwam de wereldoorlog. En door den
oorlog werd de bruikbaarheid van luchtsche
pen voor aanvallen op vreemde landen
helaas bewezen....
Reeds lang ^aad men in Duitschland de
bruikbaarheid der Zeppelins ingezien. Na
tuurlijk was de stemming ten opzichte van
den ouden uitvinder omgeslagen. Duitsche
hoogescholen verleenden graaf Zeppelin het
eere doktoraat, niet lang daarna was keizer
Wilhelm, die eerste voorstander van het half
stijve systeem van majoor von ParseVal was
geweest, van opinie veranderd, was nu voor
het starre systeem van Zeppelin en hij ver
leende den man, dien hij eerst als een dwaas
had beschouwd, de hoogste eereteekenen en
bij de eerste ontmoeting werd de oude, zoo
lang miskende uitvinder, die door zijn vorst
„de fanaticus aan de Bodenzee" werd ge
noemd, door dienzelfden vorst broederlijk
omhelsd.
Zooals men weet was de „Graf Zeppelin",
waarmede de reis om de wereld werd ge
maakt, het 127ste luchtschip, dat naar het
systeem-Zeppelin werd gebouwd. Het is
hier de plaats om even de geschiedenis van
de 127ste Zeppelin na te gaan.
Op het einde van Mei 1929 werd de L. 127
bij de poging om den Oceaan over te steken
van den ondergang gered door een noodlan
ding bij Cuers Pierrefeu. De leider van het
schip vond bij de landing in Frankrijk uitne
mende hulp van de verschillende Fransche
autoriteiten. Het echec van dezen toch was
veroorzaakt door het onklaar raken van drie
motoren van de vijf, waarover het luchtschip
beschikte. Teruggebracht naar de oevers
van het meer Constanz, onderging het
luchtschip verschillende veranderingen.
Den eersten Augustus werd de nieuwe
tocht ondernomen met het bekende succes.
Het luchtschip trok over de vallei van de
Rhöne, passeerde vervolgens Gibraltar en de
Azoren en bereikte Lakehurst in 93 uur. De
terugkeer naar Friedrichshafen ging veel
sneller. In ruim twee dagen werd de terug
reis afgelegd. _3.
Op Donderdag 15 Augustus, 120 uur na zyn
terugkeer van de Vereenigde Staten zette het
luchtschip zijn tocht voort - naar Tokio. De
geheele wereld in bewondering voor de schit
terende onderneming van dr. Eckener, volgde
met groote belangstelling den tocht van den
„Graf Zeppelin". Het Oeralgebergte vormde
een belangrijke hindernis, doch voor de Zep
pelin was ook dit gebied geen bezwaar.
Het schip vloog over Siberië, waar de groo
te verlatenheid van de oneindige steppen de
passagiers aangreep. In ruim honderd uur
was de tocht van Friedrichshafen-Tokio vol
bracht. Toen volgde de tocht over den Paci
fic. Nog nimmer had een luchtverkeersmiddel
den weg JapanVereenigde Staten afgelegd.
Vliegeniers hadden den weg San Francisco-
Honoloeloe genomen, Kingford Smith en zijn
drie metgezellen trokken den Stillen Oceaan
over van Amerika naar Australië, maar nooit
had een vliegenier het beproefd den weg te
nemen van Japan naar Afrika. Dr. Eckener,
vertrouwende op zijn luchtschip, deed het en
hij slaagde.
Op den 20sten Augustus was de reis om de
werld volbracht. Alle records waren gebro
ken, in een en twintig dagen had de ..Graf
Zeppelin" 39.350 K.M. afgelegd. In 1924 had
den de Amerikaansche vliegeniers voor de
reis om de wereld nog 192 dagen noodig, ter
wijl de beroemde Philias Fogg van Jules
Verne nog tachtig dagen noodig had.
Graaf Zeppelin heeft nog de practlsche
toepassing van zijn uitvinding mogen bele
ven. Dat het luchtschip van zijn vinding een
reis om de wereld zou maken, in de helft van
den tijd. welke een stoomschip noodig heeft
om dezelfde route af te leggen, mocht hij
niet beleven. Hij stierf 8 Maart 1917.
HU was geboren den 8sten Juli 1838 te Con
stanz.
LETTEREN EN KUNST
HET TOONEEL.
„EEN, DIE NIET GETELD WORDT".
Zelden of nooit hdb ik op het tooneel zoo
hooren jammeren en weenen en weeklagen
als gisteravond in den Schouwburg aan den
Jansweg. Het was één groot tranendal! In
het eerste bedrijf was het nog maar een
stroompje, in de» tweede acte was het al een
rivier en aan het slot werd het je ware
zondvloed. Het huilen leek gisteren wel een
besmettelijke ziekte; e»r kon op het laatst
neimand meer op de planken verschijnen, of
hij dan wel zij ving te weenen aan.
Aan het eind van het stuk was het zelfs een
heel kwartet, dat om het hardst huilde.
De heeren Joh. van Eekelen en Jan Gros-
feld, de auteurs van al die akeligheid, zullen
mij misschien wel heel ongevoelig vinden,
wanneer ik hier verklaar, dat mijn oogen
gisteren bU het aanschouwen van dit over
laden natte drama geheel droog zijn geble
ven. Het was alles van het begin tot het eind
valsch gevoel, sentimentaliteit in het kwa
draat. Alfred, de hoofdpersoon is op zijn twin
tigste jaar het huis uitgeloopen, omdat zijn
stiefmoeder hem bij de andere kinderen zoo
zeer ten achter stelde. Hij was de man, „een.
die niet geteld wordt". Veertien jaar zwalkt
hij de wereld door, nu eens als chauffeur, dan
als matroos of als kellner dienst doende. Maar
op eens bedenkt hU zich, dat hij vroeger ge-
teekend heeft en wordt zoo maar één, twee
drie kunstschilder! En maar niet zoo'n schil
der van den kouwen grond, nee, nee, warempel
niet, hij wint op de groote tentoonstelling
zoo maar even den eersten prijs en den
eere-prijs!
Nu zouden wij zeggen, dat hU dan al lang
over de narigheid van die booze stiefmoeder
heen is. Maar nee, als wy hem in het tweede
bedrijf terug zien is hU ondanks zijn eere-
prijs „gebroken naar ziel en lichaam!"
En waardoor? Als wij de schrijvers moeten ge
looven dan is het alles de schuld van die
nare stiefmoeder! Waarom?ja, dat be-
grUpt eigenlijk niemand. Ik zou zoo zeggen,
dat een man van 35 jaar, die alrijd nog
klaagt en jeremieert over de slechte behan
deling van zijn stiefmoeder, niet de ge-
schite man is om hoofdpersoon van een
drama te zUn. Die stiefmoeder kon het toch
niet helpen, dat Alfred ziek was geworden!
Dat zou hij waarschijnlijk ook, als zijn
eigen moedertje nog had geleefd. We kun
nen toch niet verwachten, dat mannen van
35 og altijd thuis bU moeder zijn!
En wat te zeggen van heel die geschiede
nis met Anna, het brave meisje, dat met
Alfred „geleefd heeft"? Och, och, wat was
dat alles een sentimenteel gedoe! Wij moeten
in Anna, die na haar „zondig leven" pleeg
zuster geworden was, een engel van braaf
heid zien, maar ik vond het tocji maar vree-
selijk ongevoelig van die brave juf, dat zij
haar vader, den armen verpleegde in het
Oudemannenhuis, nooit iets van zich liet
weten, zelfs niet toen zij van Alfred had ge
hoord, dat de goeie stakker haar „overal in
de wereld zocht". Maar de sohrijvers hadden
de oude vader nog noodig voor een nieuwe
huilscène oude vader* en teruggevonden
kind en lieten hem daarom in Hl op een
heel ongelegen oogeblik ten tooneele ver
schijnen. En zoo waar ook de arme Alfred
kwam nog het tooneel op strompelen om
er de stoel stond al voor hem klaar te
midden der zijnen voor het ook van ons
allen te sterven! En toen hij met gebroken
stem aan de booze stiefmoeder vergeving
vroeg waarvoor, weet eigenlijk niemand
stroomden er tranen over het tooneel. De
booze stiefmoeder beloofde een „ware moe
der" te zullen zijn voor Anna het meisje,
waarvan zij wegens de zondige verhouding
vier minuten geleden nog „walgde" en
Henny, de stiefzuster, verklaarde tusschen
twee snikken door, dat zij voor haar een
ware zuster zou zijn! En daarmee kon Alfred
in vrede gaan, wat hij dan ook na 'n paar
snikken deed. nage snikt door heel de be
droefde familie.
Nee, nee, dit stuk is 'n groote vergissing
en ik vind het jammer, dat een vereenigïng
als Nieuw Leven, die in de keuze van haar
stukken toch anders van zulk een goeden
smaak blijk geeft. Een, die niet geteld wordt
voor de opening van haar seizoen heeft uit
gekozen. Dit drama van de heeren Van Eeke
ren en Grosfeld behoort tot het soort, waar
om het publiek 50 jaar geleden meende te
moeten huilen, maar nadat wij in ons land
een Heyermans hebben gehad, moest men
met zulke kost toch niet meer aankomenIk
schrijf dit opzettelijk wat hard, omdat ik
gisteren in de pauze hoorde, dat ook nog
twee andere Haarlemsche vereenigïngen van
plan zijn dit huil-drama op te voeren. Het
is beter „ten halve gekeerd dan ten heele
gedwaald".
In het programma voor dit jaar, zag ik
gelukkig ook betere stukken aangekondigd.
Deze hardwerkende en serieuze vereeniging
die haar leden zooveel goeds anders pleegt
te geven zal dus wel spoedig glansrijk re
vanche nemen.
Over de opvoering kan ik ook onmogelijk
enthousiast zijn, maar hoe zou dat mogelijk
wezen bij zulk een stuk. Ik vermoed, dat de
auteurs wel tevreden zouden zijn geweest,
als zij de voorstelling hadden bijgewoond,
want allen speelden in den larmoyanten
toon, die hier verlangd werd. De heer Voss-
hard was de man, „die niet geteld werd". Hijfl
toonde in deze rol, dat zijn speeltalent nog
altijd zeer respectabel is, al zal hij zich moe
ten wachten voor een zóó lang uitspelen van
totaal onbelangrijke momenten. Het toch al
zeer langzame tempo werd hierdoor onnoodig
nog meer vertraagd.
Annie Bosen was een lieftallige verpleeg
ster, maar had helaas niets anders te doen
dan huilen en weeklagen!
Mevrouw Hermsen was de booze stiefmoe
der en zU was het naar wensch! Het was
geen wonder dat haar man die zich op
het tooneel allesbehalve thuis gevoelde bij
zoo'n vrouw niet veel in de melk te brokkelen
had. De heer Haga, die Tom speelde, hebben
wij wel eens beter op dreef gezien: Henny,
het zusje, speelde met meer lust en opge
wektheid.
„Nieuw Leven" zal er van overtuigd zijn,
dat mijn minder vriendelijke kritiek voor
namelijk het stuk geldt. De vereeniging heeft
met haar ernstig werk in de laatste jaren
voor het dilettanterstooneel zooveel goed ge
daan, dat zoo'n enkele vergissing waarlUk zoo
heel erg niet is.
In de pauze kregen wij de huldiging van
VAN KUNST EN KUNSTENAARS.
MAX FRIEDI.sNDER OVER „ORIGINEEL
EN REPRODUCTIE".
Geheimraad Professor Max Friedlander
opent den nieuwen jaargang van „Kunst
und Künstler" (1 Oct. *29) met een beschou
wing over „Origineel en Reproductie", waarin
deze kunstgeleerde van buitengewoon groote
kunde, betrouwbaarheid en goeden smaak
enkele dingen opmerkt* die voor ieder lee-
kenpubliek van waarde zUn.
De techniek heeft zulke groote vorderin
gen gemaakt in het reproduce?ren van kunst
werken, dat ieder in eigen omgeving wel eens
de opmerking heeft moeten aanhooren, dat
het beschouwen en zeker het bezit van een
origineel kunstwerk langzamerhand overbo
dig zou zijn geworden.
Friedlander spot een beetje met de lieden
van goeden wille, die ook de kunst meenen
gedemocratiseerd te hebben als een ieder
zijn Rembrandt in huis kan krijgen of zijn
Van Gogh. Die zoo redeneeren, meenen dan
verder dat met die geperfectioneerde repro
ductie techniek tevens aan de soms zotte
geldswaarde, aan enkele orlgineelen toege
kend, een einde zal komen. En als meer ge
grondheid voor die verwachting worden dan
gaarne de copieën. de vervalschingen de ver
gissingen van de laatste jaren aangehaald.
Nee. zegt FriedlSnder, het Ujkt wel zoo,
maar het ls zoo niet. En in zUn betoog komt
dan de échte kunstminnaar naar voren, die
hij in werkeiykheid ls; hij bezit de groote
liefde, die gaat en leeft buiten wetenschap,
toeschrUving en waardebepaling om. Hij kan
dat zoo fijn uitleggen. En toch betwijfel ik
of hU de echte rationalisten die de verdedi
gers der reproductie zijn, geheel overtuigt.
Alleen wie. als hij. die quaesties als artist
aanvoelt, alleen wie over de noodzakelyke
phantasie beschikt, zonder welke nu eenmaal
geen zuiver kunst-genieten mogelUk is, zal
gaarne mot hem meegaan. „Inderdaad, is de
bedrUvigheld van den kunst-genieter aan
de bedrijvigheid van den kunstproducent (ar
tist) verwant en eerder in graad dan in we
zen van haar onderscheiden".
Dat mag nu sommigen artisten arrogant,
velen leeken weer te geleerd schUnen, het is
er niettemin een gegronde juistheid, om.
„Er zUn er", zegt Friedlander, „maar wei
nigen die zien kunnen, en die weinigen
zien niet eens altijd". En daarom moet een
dwaling van een kenner, meestal meer een
storing in zUn gevoeligheidscapaciteit dan
een foutieve conclusie in zyn gedachtengang,
hem niet te zwaar aangerekend worden.
„Uit soms voorkomende misgrepen van
een kenner de conclusie te trekken dat echt
en onecht niet van elkaar te onderschei
den zijn en dus als gelijksoortige en gelijk
waardige gaven te beschouwen, is een even
foutieve conclusie opstellen als wanneer men
zou willen redeneeren: nu er justltleele dwa
lingen zUn voorgekomen, zullen wij In het
vervolg de dobbelsteenen laten recht spre
ken".
WU hooren hier weder deselfde verstandige!
stem. die indertUd bij een quaestie van echt
of onecht, sprak: „de beste kenner ls die
vakgenoot die zich het kleinst aantal malen
vergist heeft. Hij zou dus met mathemati
sche Juistheid zijn aan te wUzen. al gaat het
niet tot in de perfectie op. want dan zou de
allerknapste rijn hij. die nooit- iets zegt. Wat
ook alweer voor twUfel vatbaar is".
Max Friedlander ls niet-bang om rijn oor
deel mede te deelen. ZUn mcenlng wordt- da
gelijks gevraagd en op prijs gesteld. De jong
ste aardigheid, die men van hem vertelt, is
dan ook deze, dat toen men hem dezen zo
mer in BerlUn vroeg of hU niet met vacantie
op reis ging. hU antwoordde „neen. mUn va
cantie bestaat daarin, dat de kunsthande
laars op reis rijn".
Om op de reproducties terug te komen: Hij
waarschuwt tegen het te uitsluitende gebruik
daarvan by de kunststudie aan de Duitsche
universiteiten. De kleurreproducties naar
olieverfschilderijen vooral acht hU een uiterst
gevaarlUk materiaal voor een zuiver kunst-
oordeel. En zelfs do beste, omdat ze de ver-
leldelUkste rijn, de reproducties naar zwart-
en-wit, etsen, houtsneden en derg. kunnen
voor 99 procent het origineel weergeven: dan
blijft nog het ééne procent, dat ondefinieer
bare iets, over wat juist de kracht van het
origineel uitmaakt. Wie voor dat ééne pro
cent de gevoeligheid mist, moet-, zoo mogciyk,
in dat gemis trachten te vooralen. Er rijn
gansche volksstammen, die het nooit- zullen
leeren. Maar, besluit Friedlander „de goe
de paedagoog, die de kunst nader tot het- volk
wil brengen, zal er mee beginnen om eerbied
op te wekken voor het origineel".
Behalve dit korte hoofdartikel bevat het
tydschrift deze maand veel belangrijks, zoo
als een rijk geïllustreerd artikel over de Pa-
rUsche Courbet-tentoonstelling en in de Vei-
lingsberlchten een hoogst belangrUk artikel
over misbruiken in het veilingwezen, dat, al
moge het voor ingewUdcn niet geheel nieuw
zyn. toch voor het publiek ontstellende by-
zonderheden brengt over de werkeiyke resul
taten van grootscheeps gedreven onderne
mingen, die het vorig seizoen de kunstwereld
in beweging brachten. En dat, terwyi de
Duitsche wetgeving zich intensief met het
veilingwezen heeft bezig gehouden, wat bU-
voorbeeld van de Nederlandsche niet gezegd
kan worden. Wie in deze materie belang stelt,
zij op deze October-aflevering van „K. und
K." opmerkzaam gemaakt.
J. H. DE BOIS.
den heer en mevrouw Vellinga, 'die 12 1/2
jaar lid der vereeniging rijn. Voor buiten
staanders Ujkt dat niet zulk een bUzonder
feit-, maar ieder, die Nieuw Leven kent, weet
ook wat de heer Vellinga eerst als secre
taris en de laatste jaren als voorzitter voor
zijn vereeniging is geweest. En daarom was
de huldiging zeker alleszins verdiend. De heer
Spierdijk was de woordvoerder en wees in een
hartelijke toespraak op het vele, dat de heer
Vellinga voor Nieuw Leven had gedaan. Na
hem kwam de heer Van Hoven namens de
kunstUevende leden en de heer Vosshard na
mens de werkende leden. Natuurlijk werden
al deze tospraken vergezeld van het aanbie
den van cadeaux. De heer Vellinga, beschei
den als alrijd, bedankte op die eenvoudige
manier, die wij van hem gewend rijn! Later
zagen wij hem in de gedaante van Arnold
Hermsen zitten aan den haard, dien de leden
hem ten geschenken hadden gegeven! WU
hopen hartelijk voor den voorzitter van Nieuw
Leven, dat hij bU zün haard vrooUjker oogen-
blikken mag meemaken dan gisteren, toen
hij er voor het eerst gebruik van maakte.
J. B. SCHUIL.
„HET HOEDJE UIT FLORENCE",
EEN GESLAAGDE VERTOONING IN
DEN STADSSCHOUWBURG.
„Het Hoedje uit Florence": Hoe zou het
Haarlemsche pubUek Labiche's en Mare
Michel's buitensporigheid tot een buitenspo
righeid in de tweede macht verheven door
Johan de Meester, ontvangen? De heer J. B.
Schuil heeft de Amsterdamsche voorstelling
reeds uitvoerig besproken, dat het was
toch wel de moeite waard om eens gewaar te
worden hoe men dit losbandige spel hier zou
waard eeren.
Welnu de ontvangst leek ons aHerharte-
Ujkst! Na ieder bedrijf volgde een ovatie; en
toch liep er door het commentaar na de
voorstelling een draad van ternauwernood
uitgesproken twyfel, als: „maar wat wil ie
d'er nou mee." „Ie", is Johan de Meester, die
deze Vaudeville ten tooneelesmeet.
Als Johan de Meester op deze vraag een
antwoord moest geven dan zou hy waar
schijnlijk in den trant van Lab liche, met 'n
hoofsch: „Madamebeginnen en vervol
gens zeggen: „Niets, niets, anders Madame,
dan amuseeren, wil ik."
„Maar meneer de Meester, w&t rit er dan
in?"
„Madame zou de Meester antwoorden
wat zit er in een glas champagne, wat zit
er in de kurk die met een harden knal van
de flesch vliegt, wat zit er in Harold Lloyd,
in Charlie ChapUn?"
En de dame zou hoofdschuddend de af
tocht blazen...».
En toch was dit een prachtige voorstel
ling, een kleurige film, een mousseerende
wijn voor den geest.
Nog zie ik bliksemen de parallelogram-
men en de diagonalen en cirkels die onze
Haarlemsche Georgette Hagendoorn met de
vurig roode lolly of zuurstok langs het iri-
seerende tooneelfirmament trok, nog zie ik
den wanhopigen Kaart als de geplaagdeFadi-
nard rennen achter rijn noodlot-, noodlot van
fyn stroo uit Florence, noodlot met klaproo-
zen: het hoedje uit Florence dat door het
paard van Fadinard in een onbewaakt
oogenblik verslonden werd
Dit was tooneel.
En daar zou niets inzitten?
Omdat het nu eens gèèn rUstebrU-berg
was?
L. A.
Van de muziek die Jacques Ibert bU de
dwaze klucht schreef kan men zeggen dat
zy rich by het dolle, uitgelatene van de
tooneelgebeurtenis aardig aansluit. Samen
hang is er natuurlijk niet veel in te ont
dekken; alleen het soort van leidmotief by
de herhaaldeiyk voorkomende tirade:'
„Jongmcnsch, nu is het uït" blyft zich tel
kens geiyk, en ls dan ook zeer goed gevon
den. Verder typeert de muziek m.i. zeer goed
het laag-by-dc-grondsche milieu van den
bruiloftstoet, die aan le noce in Zola's
„l'Assommoir" doet denken. Melodieus is rij
allerminst, op de wals na die de derde acte
inleidt; maar juist dit gedeelte klinkt het
minst oorspronkeiyk. Hoogst vermakeUjk is
zy bij het optrekken der garde-civique onder
de tonen van: „daar komen de schutters".
Van verschillende instrumenten, o.a. van
den vleugel is vaak gelukkig gebruik ge
maakt; maar de trompet, al of niet gestopt,
is wel erg veel aan 't woord. Ik mag natuur-
lyk niet zeggen dat de Instrumentatie slecht
is, aangezien zy waarschUniyk wel de be
doelingen van den componist tot uitdrukking
brengt; maar onwelluidend is rij voor myn
ooren grootend eels wel, hard en leeg. Maar
de muziek werkt komisch en stoort het too-
neelstuk zeker niet, ls dus te aanvaar
den.
In het orkestje zagen we bekende goede
krachten; de heer L. M. G. Arntzenius, leidde
het met biykbaar goede kennis der partitie.
Het scheen me toe dat zyn rhythmisch ge
baar wat scherper uitgedrukt zou kunnen
worden.
K. DE JONG.
DE MüNCHENER MARIONETTEN
IN HET AMSTERDAMSCHE
MUZIEKLYCEUM.
AKIF UND WASIF.
Marionetten! Het ls bUna nfet le gelooven,
dat een paar poppen, samenstel van hout,
een paar lappen en wat draden, met niets
anders om or leven aan te geven dan een
menschelijkc hand, die van boven af hun be
wegingen bestuurt en een menschelijkc stem
terwUl hand en stem niet eens aan den
zelfden persoon toebdhooren een publiek
een geheelen avond geboeid kunnen houden
Want boeien doen ze. de koddige, gewoon
lijk even gechargeerde bewegingen, die zoo
volkomen menschehjk rijn, en Juist het char
geeren versterkt de expressie ervan zoo sterk:
de precieuze bewegingen van Leiia, die Frau
mit den zwei Ehemanncrn, voor haar spiegel,
de onmogelijk groote stappen, waarmee
Wasif, de roover die bang is voor niemand,
een kamer komt binnen stormen, de koddige
schuif-stapjes van Akif, het pientere zakken-
rollertje met zUn langen spitsneus de schwung
waarmee hy vla een tafel op zyn gclidde
toestormt, 't prachtige schokkende huilen van
Leila. De illusie is volkomen, het mcerendeel
win den tijd vergeet je, dat je geen mcnschen
voor je hebt en met hun zorgvuldig bereken
de gebaren want een gebaar te voel maken
doen ze niet, elke beweging is er om iets weer
te geven, sLagen zij in wat zelfs levende
tooneelspelers niet alt-Ud lukt: het „vullen"
van het tooneel.
Bezwaren zyn en blijven er natuurlijk, en
daarvan lijkt my het zoo dlkwyis op den voor
grond gestelde: het zien van de dradon, wel
het minst bclangrUke: deze marionetten
slaagden erin dat volkomen weg te spelen.
Een ander en belangrUker is: het niet
veranderen van de expressies van de ge
zichten. Veel meer dan b.v. bij Akif en
Wasif die zoo volkomen 'n type uitbeelden en
dus eigenlijk verpersoonlijkingen van een
zeer beperkt aantal karaktertrekken zyn
waarmee hun gelaatsuitdrukking volkomen in
overeenstemming was, stoorde dat bij Leila,
die niets was dan „reizende Jungfrau", en wier
lieftallig glimlachje op sommige oogenblïk-
ken bUna verwarrend werkte.
En dan het derde: de moeite die het kost
om de personen te assocleeren met de bU-
bdhoorende stemmen. De sprekers blijven
staan, terwyi de marionetten voortdurend
van plaats verwisselen, zoodat het tot het
einde toe moeite blijft kosten om hen uit
elkaar te houden. Mogelijk echter dat dat