Von Zeppelins ervaringen Na hevige miskenning, vurige vereering. HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 11 OCTOBER 1929 DERDE BLAD Een oproeping in 1895 aan het Duitsche Volk. Door de autoriteiten als een fantast behandeld. Van LI tot L 127. Zie ook de fotopagina). Het is met Graaf Ferdinand von Zeppelin gegaan zooals met vele uitvinders. Eerst de miskenning, daarna het succes, eerst be schouwd als een gek, een dwaas, toen gehul digd en geprezen als een man, die den roem van Duitschland, op technisch gebied, beves- tigde. Vele jaren geleden had een heer van mid delbaren leeftijd, met grijzende haren, maar nog jeugdig aandoende levendigheid een on derhoud in een hotel in Stuttgart met eenige officieren. Het was dezen wel allerminst aan te zien, dat hij reeds de waardigheden van Generaal-majoor, Wurtemberg-'s gezant aan het Pruisische hof en lid van den Bondsraad te Berlijn in één persoon had vereenigd. Een vreemde gast, die zijn toehoorders, wel belangstelling inboezemde, vroeg na afloop van den maaltijd een hotelbediende, wie toch die bewegelijke oude heer was. Waarop in onvervalscht „schwabisch" het antwoord kwam: „na, dees isch e Narr, der meint mer könnte fliege". (Die daar is een gek, die meent, dat wij kunnen vliegen.) Zoo dachten de landgenooten van Zeppe lin en ook buiten zijn vaderland was hij als profeet niet geëerd. Jarenlang heeft hij moeten strijden en het lot scheen tegen hem. Mislukking op misluk king volgde onverzettelijk bleef zijn wil om te slagen. Miskenning was zijn deel, hij ging voort. Reeds kort na den Fransch-Duitschen oor log waaraan Graaf Zeppelin als officier deel nam hij had reeds gevochten in den Ame- rikaanschen Successieoorlog en in den oorlog tegen Oostenrijk had hij zijn eerste pro ject voor een in cellen verdeeld luchtschip ontworpen. Doch eerst in 1887 bood hij hier over den koning van Wurtemberg een me morie aan. Dat hij het ministerie van oorlog de gelegenheid bood, van het bestuurbare luchtschip, dat hij had uitgevonden, gebruik te maken, begrijpt men. Hij was voor alles militair en in de eerste plaats er op bedacht de weerbaarheid van zijn land grooter te ma ken. Hij zag in den bestuurbaren luchtballon een versterking van de weermacht, al vergat hij de andere voordeelen van dergelijkè lucht schepen niet. In een oproep aan het Duitsche volk van December 1895 schreef hij o.m. „De bestuur bare luchtschepen, welke onder de ongunstig- stigste omstandigheden zeven en een halven dag lang een gemiddelde snelheid van meer dan 1000 K.M. per dag onafgebroken vliegen, zijn in staat, behalve hun doelmatigheid voor legerdoeleinden, o.m. de volgende diensten te prestoeren: 1. Zij kunnen de vloot, waarmede ze door signalen in verbinding staan plaats en beweging van vijandelijke vloten aange ven. 2. Ze zullen de scheepvaart van grooten dienst zijn, door het zoeken naar vermiste of gezonken schepen en door fotografische opnamen van kusten, welke nog vrijwel on bekend zijn. 3. Ze kunnen worden gebruikt voor het ont sluiten, het beheerschen, de bescherming en de uitbreiding enz. van onze koloniën. 4. De luchtschepen kunnen voor de aard rijkskunde van veel nut zijn, daar bijv. Afrika in drie dagen doorkruist en de Noordpool van de Noordelijke haven door een vlucht heen en weer kan worden bereikt. 5. Niet minder nut. kan de meteorologie van de luchtschepen hebben 6. Groote beteekenis zullen, in ieder geval de luchtschepen hebben voor het wereldpost- verkeer. De post kan bijv. van Berlijn in 38 uren naar Konstantinopel, in 60 uren naar Alexandrië en naar New-York in 5 1/2 dag in één vlucht worden overgebracht. Zooals men ziet een toekomstbeeld, dat al lang tot werkelijkheid is geworden. Maar in die dagen lachte men Zeppelin uit. En het is merkwaardig het oordeel van deskundigen te lezen, die in opdracht van den Duitschen keizer, die Zeppelin ook al een dwaas vond, bijeen waren gekomen om over de uitvinding van den laatste te oor- deelen. Onder de autoriteiten op technisch gebied, die over de uitvinding van graaf Zeppelin moesten oordeelen, bevonden zich ook een professor uit Berlijn en Maeum, de kanon- nenkoning en luchtschip-constructeur. Ze verklaarden: „Bij de groote oppervlakte, immers, die een luchtvaartuig van welken vorm ook. den weerstand der lucht biedt, een weerstand, die bij verhooging der snelheid tot in het reusachtige gepotientieerd wordt, is een enor me drijvende kracht, gebiedend noodzakelijk. Maar deze kracht verlangt op haar beurt weer mechanismen en motoren, die onder alle omstandigheden, meer gewicht bezitten dan het vaartuig zou kunnen dragen. Een vergrooting van het laatste zou evenwel niets helpen, daar in dit geval de weerstandsopper vlakte nogmaals grooter zal worden. Het luchtschip zal wel nooit een snelheid van bijv. 12 meter per seconde bereiken, trots alle scherpzinnigheid, en geldelijke opofferin gen. Het is wel merkwaardig een dergelijke uit spraak te lezen in een tijd, waarin het lucht schip. naar den kloeken uitvinder genoemd een reis om üe wereld heeft gemaakt, in zulk een korten tijd als nooit te voren. En na deze bijeenkomst, waarbij de oude man als een kwajongen werd behandeld en door den keizer genegeerd, kreeg hij van het Duitsche ministerie de mededeeling (29 Sep tember 1895), „dat het thans nu als in onaf zienbare tijden onmogelijk zal zijn, gelden beschikbaar te stellen voor het bouwen van een luchtschip als door Uwe Excellentie uit gevonden". Toen Zeppelin nul op het rekwest had ge kregen, richtte hij zich tot het Duitsche volk met de bede hem te helpen. Daarin schreef hij: „Gaarne wil ik gelooven, dat iedere Dult- scher wenscht, dat mijn werk en streven hun doel zullen bereiken. Doch door vrome wen- schen alleen wordt niets geborenHet verdienstelijkst zullen degenen zich maken, wanneer ze konden besluiten 20 mark bons te koopen. Ik zal zelf 25000 mark geven. Wanneer men aanneemt, dat het hier een zaak geldt van onschatbare waarde, voor het Duitsche vaderland, dan handelt men snel. Er is altijd gevaar, dat het buitenland oils voor is". Die oproep kwam in December 1895. Het zou lang duren voor Zeppelin in staat was om zijn eerste luchtschip te bouwen. In 1901 werd het gedemonteerd, omdat Zeppelin geen geld meer had om verder met. zijn werk door te gaan en regeering en publiek hem niet steunden. Doch in 1905 begon hij met den bouw van een nieuw luchtschip. Het werd 1< Januari 1906 door een storm vernietigd. Het derde luchtschip L3 scheen niet te voldoen en werd in 1913 afgebroken Toen volgde het drama van Echterdingen. Na een schitterende reis met de L4 werd dit luchtschip vernield. Zep pelin was radeloos, dat scheen hem het einde toe, doch hij richtte zich weer tot 't Duitsche volk en zie, binnen een paar weken was een bedrag van 6.170.000 mark bijeen. Zeppelin behoefde zijn levenswerk niet op te geven. In 1909 werd te Friedrichshafen een werf voor luchtschepen gebouwd, terwijl in 1910 de Deutsche Luftschiffahrts-Aktien-Ge- sellschaft met een kapitaal van 3 millioen mark werd opgericht. Reeds in 1912 kon men van Hamburg met een „Zeppelin" naar Zwitserland reizen via Dusseldorf, Frankfort a. M. en Baden-Baden. Met welke moeilijkheden Zeppelin verder had te kampen kan blijken uit de geschiede nis van de verschillende luchtschepen door hem en zijn maatschappij vóór den oorlog gebouwd. De L.5 werd 25 April 1910 door storm ver nield, L6 verbrandde in de hal van Baaden- Oos op den 14 September 1917, L.7 welke den naam van ,/Deutschland" kreeg, werd 28 Juni 1910 afgebroken, de L8 werd den 16en Mei 1911 beschadigd. De L10 verbrandde in de Dusseldorfer hal in het jaar 1912. De L.ll, welke den naam droeg van „Victoria Louise" werd in 1915 afgebroken Hetzelfde geschied de met de luchtschepen L.12 en L.13. Het eerste marineluchtschip, de L.14 werd bij Helgoland vernield, hetzelfde geschiedde met de L.15, dat op 19 Maart 1913 werd vernield. Toen kwam de wereldoorlog. En door den oorlog werd de bruikbaarheid van luchtsche pen voor aanvallen op vreemde landen helaas bewezen.... Reeds lang ^aad men in Duitschland de bruikbaarheid der Zeppelins ingezien. Na tuurlijk was de stemming ten opzichte van den ouden uitvinder omgeslagen. Duitsche hoogescholen verleenden graaf Zeppelin het eere doktoraat, niet lang daarna was keizer Wilhelm, die eerste voorstander van het half stijve systeem van majoor von ParseVal was geweest, van opinie veranderd, was nu voor het starre systeem van Zeppelin en hij ver leende den man, dien hij eerst als een dwaas had beschouwd, de hoogste eereteekenen en bij de eerste ontmoeting werd de oude, zoo lang miskende uitvinder, die door zijn vorst „de fanaticus aan de Bodenzee" werd ge noemd, door dienzelfden vorst broederlijk omhelsd. Zooals men weet was de „Graf Zeppelin", waarmede de reis om de wereld werd ge maakt, het 127ste luchtschip, dat naar het systeem-Zeppelin werd gebouwd. Het is hier de plaats om even de geschiedenis van de 127ste Zeppelin na te gaan. Op het einde van Mei 1929 werd de L. 127 bij de poging om den Oceaan over te steken van den ondergang gered door een noodlan ding bij Cuers Pierrefeu. De leider van het schip vond bij de landing in Frankrijk uitne mende hulp van de verschillende Fransche autoriteiten. Het echec van dezen toch was veroorzaakt door het onklaar raken van drie motoren van de vijf, waarover het luchtschip beschikte. Teruggebracht naar de oevers van het meer Constanz, onderging het luchtschip verschillende veranderingen. Den eersten Augustus werd de nieuwe tocht ondernomen met het bekende succes. Het luchtschip trok over de vallei van de Rhöne, passeerde vervolgens Gibraltar en de Azoren en bereikte Lakehurst in 93 uur. De terugkeer naar Friedrichshafen ging veel sneller. In ruim twee dagen werd de terug reis afgelegd. _3. Op Donderdag 15 Augustus, 120 uur na zyn terugkeer van de Vereenigde Staten zette het luchtschip zijn tocht voort - naar Tokio. De geheele wereld in bewondering voor de schit terende onderneming van dr. Eckener, volgde met groote belangstelling den tocht van den „Graf Zeppelin". Het Oeralgebergte vormde een belangrijke hindernis, doch voor de Zep pelin was ook dit gebied geen bezwaar. Het schip vloog over Siberië, waar de groo te verlatenheid van de oneindige steppen de passagiers aangreep. In ruim honderd uur was de tocht van Friedrichshafen-Tokio vol bracht. Toen volgde de tocht over den Paci fic. Nog nimmer had een luchtverkeersmiddel den weg JapanVereenigde Staten afgelegd. Vliegeniers hadden den weg San Francisco- Honoloeloe genomen, Kingford Smith en zijn drie metgezellen trokken den Stillen Oceaan over van Amerika naar Australië, maar nooit had een vliegenier het beproefd den weg te nemen van Japan naar Afrika. Dr. Eckener, vertrouwende op zijn luchtschip, deed het en hij slaagde. Op den 20sten Augustus was de reis om de werld volbracht. Alle records waren gebro ken, in een en twintig dagen had de ..Graf Zeppelin" 39.350 K.M. afgelegd. In 1924 had den de Amerikaansche vliegeniers voor de reis om de wereld nog 192 dagen noodig, ter wijl de beroemde Philias Fogg van Jules Verne nog tachtig dagen noodig had. Graaf Zeppelin heeft nog de practlsche toepassing van zijn uitvinding mogen bele ven. Dat het luchtschip van zijn vinding een reis om de wereld zou maken, in de helft van den tijd. welke een stoomschip noodig heeft om dezelfde route af te leggen, mocht hij niet beleven. Hij stierf 8 Maart 1917. HU was geboren den 8sten Juli 1838 te Con stanz. LETTEREN EN KUNST HET TOONEEL. „EEN, DIE NIET GETELD WORDT". Zelden of nooit hdb ik op het tooneel zoo hooren jammeren en weenen en weeklagen als gisteravond in den Schouwburg aan den Jansweg. Het was één groot tranendal! In het eerste bedrijf was het nog maar een stroompje, in de» tweede acte was het al een rivier en aan het slot werd het je ware zondvloed. Het huilen leek gisteren wel een besmettelijke ziekte; e»r kon op het laatst neimand meer op de planken verschijnen, of hij dan wel zij ving te weenen aan. Aan het eind van het stuk was het zelfs een heel kwartet, dat om het hardst huilde. De heeren Joh. van Eekelen en Jan Gros- feld, de auteurs van al die akeligheid, zullen mij misschien wel heel ongevoelig vinden, wanneer ik hier verklaar, dat mijn oogen gisteren bU het aanschouwen van dit over laden natte drama geheel droog zijn geble ven. Het was alles van het begin tot het eind valsch gevoel, sentimentaliteit in het kwa draat. Alfred, de hoofdpersoon is op zijn twin tigste jaar het huis uitgeloopen, omdat zijn stiefmoeder hem bij de andere kinderen zoo zeer ten achter stelde. Hij was de man, „een. die niet geteld wordt". Veertien jaar zwalkt hij de wereld door, nu eens als chauffeur, dan als matroos of als kellner dienst doende. Maar op eens bedenkt hU zich, dat hij vroeger ge- teekend heeft en wordt zoo maar één, twee drie kunstschilder! En maar niet zoo'n schil der van den kouwen grond, nee, nee, warempel niet, hij wint op de groote tentoonstelling zoo maar even den eersten prijs en den eere-prijs! Nu zouden wij zeggen, dat hU dan al lang over de narigheid van die booze stiefmoeder heen is. Maar nee, als wy hem in het tweede bedrijf terug zien is hU ondanks zijn eere- prijs „gebroken naar ziel en lichaam!" En waardoor? Als wij de schrijvers moeten ge looven dan is het alles de schuld van die nare stiefmoeder! Waarom?ja, dat be- grUpt eigenlijk niemand. Ik zou zoo zeggen, dat een man van 35 jaar, die alrijd nog klaagt en jeremieert over de slechte behan deling van zijn stiefmoeder, niet de ge- schite man is om hoofdpersoon van een drama te zUn. Die stiefmoeder kon het toch niet helpen, dat Alfred ziek was geworden! Dat zou hij waarschijnlijk ook, als zijn eigen moedertje nog had geleefd. We kun nen toch niet verwachten, dat mannen van 35 og altijd thuis bU moeder zijn! En wat te zeggen van heel die geschiede nis met Anna, het brave meisje, dat met Alfred „geleefd heeft"? Och, och, wat was dat alles een sentimenteel gedoe! Wij moeten in Anna, die na haar „zondig leven" pleeg zuster geworden was, een engel van braaf heid zien, maar ik vond het tocji maar vree- selijk ongevoelig van die brave juf, dat zij haar vader, den armen verpleegde in het Oudemannenhuis, nooit iets van zich liet weten, zelfs niet toen zij van Alfred had ge hoord, dat de goeie stakker haar „overal in de wereld zocht". Maar de sohrijvers hadden de oude vader nog noodig voor een nieuwe huilscène oude vader* en teruggevonden kind en lieten hem daarom in Hl op een heel ongelegen oogeblik ten tooneele ver schijnen. En zoo waar ook de arme Alfred kwam nog het tooneel op strompelen om er de stoel stond al voor hem klaar te midden der zijnen voor het ook van ons allen te sterven! En toen hij met gebroken stem aan de booze stiefmoeder vergeving vroeg waarvoor, weet eigenlijk niemand stroomden er tranen over het tooneel. De booze stiefmoeder beloofde een „ware moe der" te zullen zijn voor Anna het meisje, waarvan zij wegens de zondige verhouding vier minuten geleden nog „walgde" en Henny, de stiefzuster, verklaarde tusschen twee snikken door, dat zij voor haar een ware zuster zou zijn! En daarmee kon Alfred in vrede gaan, wat hij dan ook na 'n paar snikken deed. nage snikt door heel de be droefde familie. Nee, nee, dit stuk is 'n groote vergissing en ik vind het jammer, dat een vereenigïng als Nieuw Leven, die in de keuze van haar stukken toch anders van zulk een goeden smaak blijk geeft. Een, die niet geteld wordt voor de opening van haar seizoen heeft uit gekozen. Dit drama van de heeren Van Eeke ren en Grosfeld behoort tot het soort, waar om het publiek 50 jaar geleden meende te moeten huilen, maar nadat wij in ons land een Heyermans hebben gehad, moest men met zulke kost toch niet meer aankomenIk schrijf dit opzettelijk wat hard, omdat ik gisteren in de pauze hoorde, dat ook nog twee andere Haarlemsche vereenigïngen van plan zijn dit huil-drama op te voeren. Het is beter „ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald". In het programma voor dit jaar, zag ik gelukkig ook betere stukken aangekondigd. Deze hardwerkende en serieuze vereeniging die haar leden zooveel goeds anders pleegt te geven zal dus wel spoedig glansrijk re vanche nemen. Over de opvoering kan ik ook onmogelijk enthousiast zijn, maar hoe zou dat mogelijk wezen bij zulk een stuk. Ik vermoed, dat de auteurs wel tevreden zouden zijn geweest, als zij de voorstelling hadden bijgewoond, want allen speelden in den larmoyanten toon, die hier verlangd werd. De heer Voss- hard was de man, „die niet geteld werd". Hijfl toonde in deze rol, dat zijn speeltalent nog altijd zeer respectabel is, al zal hij zich moe ten wachten voor een zóó lang uitspelen van totaal onbelangrijke momenten. Het toch al zeer langzame tempo werd hierdoor onnoodig nog meer vertraagd. Annie Bosen was een lieftallige verpleeg ster, maar had helaas niets anders te doen dan huilen en weeklagen! Mevrouw Hermsen was de booze stiefmoe der en zU was het naar wensch! Het was geen wonder dat haar man die zich op het tooneel allesbehalve thuis gevoelde bij zoo'n vrouw niet veel in de melk te brokkelen had. De heer Haga, die Tom speelde, hebben wij wel eens beter op dreef gezien: Henny, het zusje, speelde met meer lust en opge wektheid. „Nieuw Leven" zal er van overtuigd zijn, dat mijn minder vriendelijke kritiek voor namelijk het stuk geldt. De vereeniging heeft met haar ernstig werk in de laatste jaren voor het dilettanterstooneel zooveel goed ge daan, dat zoo'n enkele vergissing waarlUk zoo heel erg niet is. In de pauze kregen wij de huldiging van VAN KUNST EN KUNSTENAARS. MAX FRIEDI.sNDER OVER „ORIGINEEL EN REPRODUCTIE". Geheimraad Professor Max Friedlander opent den nieuwen jaargang van „Kunst und Künstler" (1 Oct. *29) met een beschou wing over „Origineel en Reproductie", waarin deze kunstgeleerde van buitengewoon groote kunde, betrouwbaarheid en goeden smaak enkele dingen opmerkt* die voor ieder lee- kenpubliek van waarde zUn. De techniek heeft zulke groote vorderin gen gemaakt in het reproduce?ren van kunst werken, dat ieder in eigen omgeving wel eens de opmerking heeft moeten aanhooren, dat het beschouwen en zeker het bezit van een origineel kunstwerk langzamerhand overbo dig zou zijn geworden. Friedlander spot een beetje met de lieden van goeden wille, die ook de kunst meenen gedemocratiseerd te hebben als een ieder zijn Rembrandt in huis kan krijgen of zijn Van Gogh. Die zoo redeneeren, meenen dan verder dat met die geperfectioneerde repro ductie techniek tevens aan de soms zotte geldswaarde, aan enkele orlgineelen toege kend, een einde zal komen. En als meer ge grondheid voor die verwachting worden dan gaarne de copieën. de vervalschingen de ver gissingen van de laatste jaren aangehaald. Nee. zegt FriedlSnder, het Ujkt wel zoo, maar het ls zoo niet. En in zUn betoog komt dan de échte kunstminnaar naar voren, die hij in werkeiykheid ls; hij bezit de groote liefde, die gaat en leeft buiten wetenschap, toeschrUving en waardebepaling om. Hij kan dat zoo fijn uitleggen. En toch betwijfel ik of hU de echte rationalisten die de verdedi gers der reproductie zijn, geheel overtuigt. Alleen wie. als hij. die quaesties als artist aanvoelt, alleen wie over de noodzakelyke phantasie beschikt, zonder welke nu eenmaal geen zuiver kunst-genieten mogelUk is, zal gaarne mot hem meegaan. „Inderdaad, is de bedrUvigheld van den kunst-genieter aan de bedrijvigheid van den kunstproducent (ar tist) verwant en eerder in graad dan in we zen van haar onderscheiden". Dat mag nu sommigen artisten arrogant, velen leeken weer te geleerd schUnen, het is er niettemin een gegronde juistheid, om. „Er zUn er", zegt Friedlander, „maar wei nigen die zien kunnen, en die weinigen zien niet eens altijd". En daarom moet een dwaling van een kenner, meestal meer een storing in zUn gevoeligheidscapaciteit dan een foutieve conclusie in zyn gedachtengang, hem niet te zwaar aangerekend worden. „Uit soms voorkomende misgrepen van een kenner de conclusie te trekken dat echt en onecht niet van elkaar te onderschei den zijn en dus als gelijksoortige en gelijk waardige gaven te beschouwen, is een even foutieve conclusie opstellen als wanneer men zou willen redeneeren: nu er justltleele dwa lingen zUn voorgekomen, zullen wij In het vervolg de dobbelsteenen laten recht spre ken". WU hooren hier weder deselfde verstandige! stem. die indertUd bij een quaestie van echt of onecht, sprak: „de beste kenner ls die vakgenoot die zich het kleinst aantal malen vergist heeft. Hij zou dus met mathemati sche Juistheid zijn aan te wUzen. al gaat het niet tot in de perfectie op. want dan zou de allerknapste rijn hij. die nooit- iets zegt. Wat ook alweer voor twUfel vatbaar is". Max Friedlander ls niet-bang om rijn oor deel mede te deelen. ZUn mcenlng wordt- da gelijks gevraagd en op prijs gesteld. De jong ste aardigheid, die men van hem vertelt, is dan ook deze, dat toen men hem dezen zo mer in BerlUn vroeg of hU niet met vacantie op reis ging. hU antwoordde „neen. mUn va cantie bestaat daarin, dat de kunsthande laars op reis rijn". Om op de reproducties terug te komen: Hij waarschuwt tegen het te uitsluitende gebruik daarvan by de kunststudie aan de Duitsche universiteiten. De kleurreproducties naar olieverfschilderijen vooral acht hU een uiterst gevaarlUk materiaal voor een zuiver kunst- oordeel. En zelfs do beste, omdat ze de ver- leldelUkste rijn, de reproducties naar zwart- en-wit, etsen, houtsneden en derg. kunnen voor 99 procent het origineel weergeven: dan blijft nog het ééne procent, dat ondefinieer bare iets, over wat juist de kracht van het origineel uitmaakt. Wie voor dat ééne pro cent de gevoeligheid mist, moet-, zoo mogciyk, in dat gemis trachten te vooralen. Er rijn gansche volksstammen, die het nooit- zullen leeren. Maar, besluit Friedlander „de goe de paedagoog, die de kunst nader tot het- volk wil brengen, zal er mee beginnen om eerbied op te wekken voor het origineel". Behalve dit korte hoofdartikel bevat het tydschrift deze maand veel belangrijks, zoo als een rijk geïllustreerd artikel over de Pa- rUsche Courbet-tentoonstelling en in de Vei- lingsberlchten een hoogst belangrUk artikel over misbruiken in het veilingwezen, dat, al moge het voor ingewUdcn niet geheel nieuw zyn. toch voor het publiek ontstellende by- zonderheden brengt over de werkeiyke resul taten van grootscheeps gedreven onderne mingen, die het vorig seizoen de kunstwereld in beweging brachten. En dat, terwyi de Duitsche wetgeving zich intensief met het veilingwezen heeft bezig gehouden, wat bU- voorbeeld van de Nederlandsche niet gezegd kan worden. Wie in deze materie belang stelt, zij op deze October-aflevering van „K. und K." opmerkzaam gemaakt. J. H. DE BOIS. den heer en mevrouw Vellinga, 'die 12 1/2 jaar lid der vereeniging rijn. Voor buiten staanders Ujkt dat niet zulk een bUzonder feit-, maar ieder, die Nieuw Leven kent, weet ook wat de heer Vellinga eerst als secre taris en de laatste jaren als voorzitter voor zijn vereeniging is geweest. En daarom was de huldiging zeker alleszins verdiend. De heer Spierdijk was de woordvoerder en wees in een hartelijke toespraak op het vele, dat de heer Vellinga voor Nieuw Leven had gedaan. Na hem kwam de heer Van Hoven namens de kunstUevende leden en de heer Vosshard na mens de werkende leden. Natuurlijk werden al deze tospraken vergezeld van het aanbie den van cadeaux. De heer Vellinga, beschei den als alrijd, bedankte op die eenvoudige manier, die wij van hem gewend rijn! Later zagen wij hem in de gedaante van Arnold Hermsen zitten aan den haard, dien de leden hem ten geschenken hadden gegeven! WU hopen hartelijk voor den voorzitter van Nieuw Leven, dat hij bU zün haard vrooUjker oogen- blikken mag meemaken dan gisteren, toen hij er voor het eerst gebruik van maakte. J. B. SCHUIL. „HET HOEDJE UIT FLORENCE", EEN GESLAAGDE VERTOONING IN DEN STADSSCHOUWBURG. „Het Hoedje uit Florence": Hoe zou het Haarlemsche pubUek Labiche's en Mare Michel's buitensporigheid tot een buitenspo righeid in de tweede macht verheven door Johan de Meester, ontvangen? De heer J. B. Schuil heeft de Amsterdamsche voorstelling reeds uitvoerig besproken, dat het was toch wel de moeite waard om eens gewaar te worden hoe men dit losbandige spel hier zou waard eeren. Welnu de ontvangst leek ons aHerharte- Ujkst! Na ieder bedrijf volgde een ovatie; en toch liep er door het commentaar na de voorstelling een draad van ternauwernood uitgesproken twyfel, als: „maar wat wil ie d'er nou mee." „Ie", is Johan de Meester, die deze Vaudeville ten tooneelesmeet. Als Johan de Meester op deze vraag een antwoord moest geven dan zou hy waar schijnlijk in den trant van Lab liche, met 'n hoofsch: „Madamebeginnen en vervol gens zeggen: „Niets, niets, anders Madame, dan amuseeren, wil ik." „Maar meneer de Meester, w&t rit er dan in?" „Madame zou de Meester antwoorden wat zit er in een glas champagne, wat zit er in de kurk die met een harden knal van de flesch vliegt, wat zit er in Harold Lloyd, in Charlie ChapUn?" En de dame zou hoofdschuddend de af tocht blazen...». En toch was dit een prachtige voorstel ling, een kleurige film, een mousseerende wijn voor den geest. Nog zie ik bliksemen de parallelogram- men en de diagonalen en cirkels die onze Haarlemsche Georgette Hagendoorn met de vurig roode lolly of zuurstok langs het iri- seerende tooneelfirmament trok, nog zie ik den wanhopigen Kaart als de geplaagdeFadi- nard rennen achter rijn noodlot-, noodlot van fyn stroo uit Florence, noodlot met klaproo- zen: het hoedje uit Florence dat door het paard van Fadinard in een onbewaakt oogenblik verslonden werd Dit was tooneel. En daar zou niets inzitten? Omdat het nu eens gèèn rUstebrU-berg was? L. A. Van de muziek die Jacques Ibert bU de dwaze klucht schreef kan men zeggen dat zy rich by het dolle, uitgelatene van de tooneelgebeurtenis aardig aansluit. Samen hang is er natuurlijk niet veel in te ont dekken; alleen het soort van leidmotief by de herhaaldeiyk voorkomende tirade:' „Jongmcnsch, nu is het uït" blyft zich tel kens geiyk, en ls dan ook zeer goed gevon den. Verder typeert de muziek m.i. zeer goed het laag-by-dc-grondsche milieu van den bruiloftstoet, die aan le noce in Zola's „l'Assommoir" doet denken. Melodieus is rij allerminst, op de wals na die de derde acte inleidt; maar juist dit gedeelte klinkt het minst oorspronkeiyk. Hoogst vermakeUjk is zy bij het optrekken der garde-civique onder de tonen van: „daar komen de schutters". Van verschillende instrumenten, o.a. van den vleugel is vaak gelukkig gebruik ge maakt; maar de trompet, al of niet gestopt, is wel erg veel aan 't woord. Ik mag natuur- lyk niet zeggen dat de Instrumentatie slecht is, aangezien zy waarschUniyk wel de be doelingen van den componist tot uitdrukking brengt; maar onwelluidend is rij voor myn ooren grootend eels wel, hard en leeg. Maar de muziek werkt komisch en stoort het too- neelstuk zeker niet, ls dus te aanvaar den. In het orkestje zagen we bekende goede krachten; de heer L. M. G. Arntzenius, leidde het met biykbaar goede kennis der partitie. Het scheen me toe dat zyn rhythmisch ge baar wat scherper uitgedrukt zou kunnen worden. K. DE JONG. DE MüNCHENER MARIONETTEN IN HET AMSTERDAMSCHE MUZIEKLYCEUM. AKIF UND WASIF. Marionetten! Het ls bUna nfet le gelooven, dat een paar poppen, samenstel van hout, een paar lappen en wat draden, met niets anders om or leven aan te geven dan een menschelijkc hand, die van boven af hun be wegingen bestuurt en een menschelijkc stem terwUl hand en stem niet eens aan den zelfden persoon toebdhooren een publiek een geheelen avond geboeid kunnen houden Want boeien doen ze. de koddige, gewoon lijk even gechargeerde bewegingen, die zoo volkomen menschehjk rijn, en Juist het char geeren versterkt de expressie ervan zoo sterk: de precieuze bewegingen van Leiia, die Frau mit den zwei Ehemanncrn, voor haar spiegel, de onmogelijk groote stappen, waarmee Wasif, de roover die bang is voor niemand, een kamer komt binnen stormen, de koddige schuif-stapjes van Akif, het pientere zakken- rollertje met zUn langen spitsneus de schwung waarmee hy vla een tafel op zyn gclidde toestormt, 't prachtige schokkende huilen van Leila. De illusie is volkomen, het mcerendeel win den tijd vergeet je, dat je geen mcnschen voor je hebt en met hun zorgvuldig bereken de gebaren want een gebaar te voel maken doen ze niet, elke beweging is er om iets weer te geven, sLagen zij in wat zelfs levende tooneelspelers niet alt-Ud lukt: het „vullen" van het tooneel. Bezwaren zyn en blijven er natuurlijk, en daarvan lijkt my het zoo dlkwyis op den voor grond gestelde: het zien van de dradon, wel het minst bclangrUke: deze marionetten slaagden erin dat volkomen weg te spelen. Een ander en belangrUker is: het niet veranderen van de expressies van de ge zichten. Veel meer dan b.v. bij Akif en Wasif die zoo volkomen 'n type uitbeelden en dus eigenlijk verpersoonlijkingen van een zeer beperkt aantal karaktertrekken zyn waarmee hun gelaatsuitdrukking volkomen in overeenstemming was, stoorde dat bij Leila, die niets was dan „reizende Jungfrau", en wier lieftallig glimlachje op sommige oogenblïk- ken bUna verwarrend werkte. En dan het derde: de moeite die het kost om de personen te assocleeren met de bU- bdhoorende stemmen. De sprekers blijven staan, terwyi de marionetten voortdurend van plaats verwisselen, zoodat het tot het einde toe moeite blijft kosten om hen uit elkaar te houden. Mogelijk echter dat dat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 9