dmits
H. D,
ödioc'uen
De Mantel Der Duisternis
STADSNIEUWS
FEUILLETON
HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAG 23 OCTOBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.!
Waf Kiki de kat en Toby de hond van het onweer zeiden,
naar het Fransch
van
COLETTE WILLY
Een snlkheete zomerdag buiten.
Achter de half gesloten zonneblinden ligt
het huis daar beklemmend stil, evenals de
tuin, waarin niets zich beweegt, zelfs niet
de slap neerhangende mimosablaadjes, die
toch voor het minste zuchtje gevoelig zijn.
Kiki de kat en Toby de hond worden on
rustig, zij voelen, dat er onweer op komst is.
Er is nog slechts een blauwachtige, loodgrij
ze streep te zien, die zich scherp af teekent
onder de andere kleuren blauw van den
hemel.
Toby de hond ligt in zijn mand, maar keert
zich iedere minuut onrustig om.
Ik kan het niet langer meer uithouden, ik
kan het niet langer meer uithouden! Is me
dat een hitte! Ik ben er ziek van. Reeds bij
mijn ontbijt stond het vleesch me tegen en
mijn brood kon ik heelemaal niet door de
keel krijgen. Er is iets verschrikkelijks op til.
Ik weet niet dat ik iets heb gedaan, waar
voor ik straf verdien en mijn geweten
Toch ben ik bang. Mijn metgezel, die ook
in haar mandje ligt, beeft ook van angst en
kan niet slapen. Haar telkens zuchten maakt
mij nog angstigerKat?
Kiki de poes, in elkaar gedoken, zegt heel
zachtjes: Houd toch je mond!
Toby de hond: Wat is er dan? Hoor jij
soms wat?
Kiki de poes: Neen, o alle menschen, neen,
vraag me niet of ik wat hoor, alleen van den
angstigen klank in je stem krijg ik al kippe-
vel.
Toby de hond verschrikt: Je gaat toch nog
niet dood, Kat?
Kiki de kat: Ik hoop nog van niet, maar ik
heb hoofdpijn. Merk je dan niet bij mijn sla
pen onder mijn blauwachtige en doorschij
nende vel van dier van zuiver ras, het klop
pen van mijn aderen? Het is afschuwelijk.
Bij mijn voorhoofd lijken mijn aderen wel
stuiptrekkende adders en ik weet niet, welke
kabouter er in mijn hersenen aan 't werk is.
O zeg alsjeblieft niets of spreek zoo zachtjes,
dat mijn gejaagde bloedsomloop jouw woor
den overstemt.
Toby de hond: Maar juist die stilte maakt
me zoo neerslachtig. Soms beef ik over mijn
geheele lichaam en het andere oogenblik ben
ik weer kalm. Ik wenschte dat de bui nu
maar spoedig losbrak en dat ik vast den
wind in den schoorsteen hoorde loeien, de
deuren hoorde klepperen en het geritsel van
de bladeren der populieren hoorde.
Kiki de kat: Dat lawaai zal zoo dadelijk
wel beginnen.
Toby de hond: Geloof je? Maar dat de
baas en de vrouw zoo stil zijn, maakt me hoe
langer hoe angstiger. Dat de baas op papier
zit te krabbelen, dat doet hij dagelijks en
lijkt me een heel respectabele, maar nutte-
looze gewoonte. Maar de vrouw! Zie je nu
ook niet hoe terneergeslagen ze daar zit in
haar rieten stoel? Het lijkt wel of ze slaapt
maar ik zie haar toch met de oogleden knip
pen en ook haar vingers bewegen zich. An
ders fluit en zingt ze altijd en ook speelt ze
met haar klosjes garen. Ik geloof dat ze even
bang is als wij. Zou het misschien het einde
van de wereld zijn, Kat?
Kiki de poes: Neen, het wordt alleen een
zwaar onweer. Alle menschen, wat word ik
bang! Ik wilde maar, dat ik me van mijn
vachtje kon ontdoen, waarin ik stik en dat
ik er zoo uit kon stappen en zoo naakt als
een gestroopte muis naar buiten kon gaan,
om wat frlssche lucht te happen. O hond, je
kunt het niet zien, maar ik voel dat de von
ken uit mijn haren spatten. Kom me niet
nabij, want een blauwe vuurpijl zal er zoo
dadelijk uit mijn lichaam opstijgen.
Toby de hond, rillend van angst: Alles
wordt buiten even verschrikkelijk (hij kroop
moeilijk naar de trap toe. om naar buiten te
kunnen kijken). Zie eens Kat. wat een blauw-
achtigen glans die boomen hebben, en het
gras fonkelt als een watervlak. En merk je,
wat een lijkkleur de zon heeft! De straat-
steenen zijn wit geworden en de kleine huis
jes aan den overkant zijn zoo wit als een
nieuwe grafsteen. Een eigenaardige geur
stijgt er op uit den bloeienden appelboom. De
scherpe lucht van den bitteren amandel, uit
wiens witte klokjes de regen siepelt, doet het
hart in mijn lichaam omdraaien. En het is
net of er in de verte een damp opstijgt, die
een oogenblik blijft hangen om wat later
weer geheel weg te trekken. Kom nou eens
kijken, Kat!
Kiki de poes loopt waggelend naar de trap
toe.
Toby de hond: O, maar, Kat, jij bent ook
veranderd. Je lange lichaam is nog meer uit
gerekt, en je haren zitten aan den ecnen
kant geplakt op je lijf en aan den anderen
kant staan ze recht overeind. Je doet me
denken aan een wezel, die in de olie geval
len is.
Kiki de poes: Houd daar nu je mond maar
over: dat komt allemaal morgen wel weer
in orde, als er weer een gewone dag voor ons
zal aanbreken. Vandaag blijf ik zoo rondloo-
pen, ongekamd en ongewasschen.
Toby de hond: Je zegt dingen, die me moe
deloos maken. Ik geloof dat ik maar eens om
hulp ga roepen en naar de vrouw toega. Ik
ga bij haar den troost zoeken, dien jij me
niet geven wilt. Maar de vrouw schijnt in
slaap gevallen te zijn in haar rieten stoel,
en houdt de hand voor haar oogen, zoodat
ik de uitdrukking niet kan zien, waarvan
mijn leven afhangt.
Met zijn tong, welke hij eerbiedig en
langzaam over haar vingers liet glijden,
maakte hij haar wakker. O. wat nam haar
eerste liefoozing al veel angst weg! (hij lfkt
de naar beneden glijdende hand).
De vrouw (hard roepend): Hè, wat laat je
me schrikken! (Ze geeft een par flinke tik
jes op den kop van den hond, wiens opge
kropte zenuwen nu in hevig gehuil tot uit
barsting komen).
De vrouw: Houd je stil, houd je stil en ga
weg. Ik weet niet hoe ik het met jullie heb,
maar ik vind jullie ondeugend. En die kat
zit me aan te kijken, of ze geen tien kan
tellen.
Kiki de poes, met opstaande haren: Als ze
me aan durft raken, vlieg ik haar aan. (Dat
zou slecht voor haar afgeloopen zijn wanneer
niet het zachte aanrollen van den donder
(ver af of dichtbij was niet te onderschei
den) een einde had gemaakt aan het twist
gesprek.
Toby en Kiki verscholen zich, met een
vaartje achter elkaar aanloopend, de een on
der de boekenkast, de ander onder een fau
teuil. De vrouw liep onrustig heen en weer,
en keek naar den tuin, waar alles een lood
kleurige tint had, en naar den violetachtigen
muur van wolken, die eensklaps vaneen-
scheurde en een oogenblik een verblindend
blauw licht verspreidde.
De vrouw, Toby en Kiki (tezamen)Hè
Het onafgebroken rommelen van den don
der doet de vensters rammelen. Een eens
klaps opgekomen windvlaag giert om het
huis heen en doet alles in den tuin tegen den
grond slaan.
De vrouw angstig: Mijn arme appelen!
Toby de hond, onzichtbaar: Ik zou liever
mijn beide ooren in stukjes laten snijden
dan hieronder uit te komen.
Kiki de poes, onzichtbaar: Ondanks alles
luister ik goed. Nu doet de vrouw de vensters
vlug dicht. Ik hoor ook in de gang loopen.
Ai! nog weer zoo'n verschrikkelijk licht. En
alles hoor ik weer vallen! Niets zal er meer
overblijven. Zouden alle menschen dood zijn?
Tusschen de franjes door van de fauteuil
kan ik de hagelsteenen zien vallen, groote
ijskorrels zijn het, die gaten maken in de
bladen, van de loggia. De regen valt nu in
dikke druppels neer.
De vrouw, bedroefd: Ik hoor de perziken en
de groene noten van de boomen vallen!
Toby de hond: Ik zou zeggen dat ik wat
minder -angstig ben. De regen ontspant mijn
zenuwgestel. Het lawaai verdwijnt. Ik kan
nu weer vrijer ademhalen. Hélder daglicht
dringt tot onder de boekenkast door. Wat
doet de vrouw nu? Ik durf er nog niet on
deruit komen. Als die kat zich nu maar eens
bewoog! (hij steekt z'n kop voorzichtig een
beetje onder de kast uit, maar een lichtstraal
doet hem weer gauw teruggaan). Ach hemel,
het begint opnieuw. De regen klettert weer
tegen de vensters. De plaat voor den schoor
steen bootst weer het gerommel van den
donder na, alles hoor je weer slaan en klep
peren en de vrouw heeft me weer een tik op
mijn neus gegeven, zoodat ik stil moet 21jn!
Kiki de poes: Door dit slecht gesloten raam
heeft het ingeregend en is het water al zoo
ver de kamer ingeloopen, dat het dadelijk
bij mijn stoel is; ik ga er van drinken, want
ik heb ergen dorst en ben warm. Mijn ach-
terpooten zijn moe van het steeds in dezelf
de houding zitten en ook mijn ooren, die aan
zooveel lawaai niet gewend zijn. Nog ben ik
er zenuwachtig van. En dat zitten onder dien
fauteuil was ook pijnlijk voor mijn rug. Maar
hot is een opluchting< dat ik weer rustig kan
denken, hoewel dat lawaai van storm en re
gen nog in mijn ooren klinkt.
Wat deed de baas toch, toen het zoo on
weerde; hij liet zich heelemaal niet zien toen
de elementen losbarstten! Nu doet de vrouw
de tuindeuren open. Zou het nog niet wat te
vroeg zijn? Neen, want de kippen kakelen
weer en dan is er mooi weer op komst. O, wat
een verrukkelijke geur dringt er tot me door,
van jonge en natte bladeren; ik heradem
weer. (Sluipend komt zij onder den stoel uit
en loopt naar de tuindeur).
Toby de hond, eensklaps: Hum! wat ruikt
dat alles heerlijk; je zou zoo een wandelinge
tje willen maken. Alles ziet er weer zoo mooi
uit en de tuin heeft weer dezelfde kleur als
altijd. Ik zou wel kunnen springen van blijd
schap. De zon doet het gras schitteren; de
slakken komen uit hun huisjes kruipen en
de wit met zwarte veldslakken versieren den
muur met hun zilveren slingers. En dat mooie
goudgroene beest, dat daar in het nat loopt!
Zou ik het vangen en met mijn nagels over
het metalen schild krabben totdat het barst
en „krak" zegt? Neen! Ik zal maar liever
naar de vrouw toegaan, die daar aan de deur
de heerlijke frissche lucht inademt, zonder
iets te zeggen. Ik ben nu weer heel gelukkig
en o, zoo dankbaar. Het zonlicht maakt alles
zoo mooi en ik ben er zeker van dat er nooit
meer onweer zal komen!
Kiki de kat: Ik houd het niet meer uit. Ik
ga er ook op uit. Mijn fijne pooten zetten
zich nu ook liever op de reeds droge plekjes
in den tuin neer. Ik huiver van genot nu
ik dien tuin zie, die fonkelt in diamanten-
pracht. De ondergaande zon schiet ook goud
groene stralen, evenals mijn oogen. Aan den
horizon is net net of tusschen twee wolken
in, een fonkelend zwaard vlammen uitslaat
naar het Oosten. De geur van de appelboo-
men vermengt zich met dien van den ci
troenboom, die door den hagel beschadigd is.
O, wat is de lente toch heerlijk! De rozen
struiken zitten vol met kleine vliegjes. Ik heb
weer lust om te gaan spelen en zal probee-
ren zooveel mogelijk de regendruppels, die
nog overal van afdruipen, te vermijden; en
de grassprietjes zal ik zoover mogelijk in
mijn neusgaten laten komen om dien heer
lijken geur ervan beter te kunnen opsnui
ven. Maar ik wilde maar dat de baas zich
eindelijk eens liet zien, en met me mee den
tuin in ging. Zou hij nu niet even blij zijn
als wij?
(Een deur gaat open en dicht. Onder den
druipenden wingerd en de jasmijn, die om
de veranda groeien, verschijnt de baas, te
gelijk met den regenboog.
BAZAR DIACONIEHUIS.
DE OPENING.
De bazar, die van 22 tot en met 26 October
in het Diaconiehuis van de Ned. Herv. Ge
meente wordt gehouden en waarover in ons
nummer van Zaterdag uitvoerige bijzonder
heden werden gepubliceerd, is Dinsdagmid
dag half drie in tegenwoordigheid van een
groot aantal genoodigden en belangstellen
den geopend.
Mej. Jo Reeser zong eerst het Boetelied
van Beethoven, op de piano begeleid door
mej. Cor Teves.
Daarna nam Ds. C. J. van Paassen het
woord. Namens de regentessen en regenten
van het Diaconiehuis en de diakenen sprak
hij een hartelijk woord van welkom.
Hij dankte de dames en heeren van het
eere- en van het uitvoerend comité, die het
mogelijk hebben gemaakt dat deze bazar ge
organiseerd kon worden. Spreker hield een
uitvoerige beschouwing over de beteekenis
van het Perzische woord „bazar", om tot de
slotsom te komen, dat het beteekent „over
dekte marktplaats", een gelegenheid om
rustig handel te drijven, terwijl men gezel
lig bijeen is. „Eigenlijk moest de toestand
van het Diaconiehuis zóó zijn", zei Ds. Van
Paassen, „dat er geen bazar voor gehouden
behoefde te 'worden. Dat zou het ideaal
zijn. Maar omdat he't ideaal niet bereikt is
en misschien ook niet bereikt kan worden,
ben ik dankbaar, dat deze bazar georgani
seerd is. Deze moet dienen om het werk der
barmhartigheid te kunnen verrichten. De
geleerden zijn het er nog niet over eens of
het barmhartigheid, warmhartigheid of
ruimhartigheid moet wezen. Ik weet het óók
niet. Maar laten we, terwijl de geleerden
dit vraagstuk trachten op te lossen, blij wa
zen dat we in de gelegenheid zijn om alle
drie deze goede eigenschappen* te mogen be
oefenen. Jn deze koude, kille wereld, heb
ben we behoefte aan een beetje vriende
lijkheid en liefde en aan wat bloemen op on
zen levensweg. De schatten van de kerk zijn
de armen; dat zijn zij die hulp behoeven.
Onze diakenen willen den dienst der barm
hartigheid uitoefenen. Zij hebben eigenlijk
een dubbele roeping te vervullen; zij moeten
er namelijk voor zorgen dat de middelen er
komen en dat ze weer goed besteed worden.
Wij kunnen de ouden van dagen in dit huis
tegenwoordig gelukkig beter verzorgen, dan
dit vroeger het geval was. Maar toch hou
den onze geldmiddelen geen gelijken tred
met de uitgaven. Daarom moet deze bazar
dienen om de middelen te versterken. Ik
hoop dat deze bazar, waar van veel schoons
en veel heerlijks genoten kan worden, zal
slagen en dat er veel gekocht zal worden.
En mccht het gekochte eventueel teleurstel
len, laat men dan bedenken dat het voor
een goed doel was. In het bijzonder dank ik
den heer C. Nel, den administrateur van het
Diaconiehuis, die zich geruimen tijd ontzet
tend veel moeite en zorgen getroost heeft om
dezen bazar te doen slagen. Hij heeft eigen
lijk van alles gedaan; hij heeft geschilderd,
geteekend, administratief werk verricht; ja
wat al niet! Verder dank ik allen, die hem
gesteund hebben en er het hunne toe heb
ben bijgedragen om dezen bazar mogelijk te
maken. Ik wensch de diakenen dan ook ge
luk, dat we dezen bazar nu kunnen openen.
Laten we elkander steunen, waardeeren en
helpen. Als we kunnen wèl doen de armen
en de veriatenen, dan begin ik iets te begrij
pen van de groote liefde waarmee God tot
ons gekomen is."
Ds. Van Paassen verklaarde den bazar
hiermede voor geopend.
De aanwezigen verspreidden zich hierop in
het „Sprookjesland" want dat is deze ba
zar inderdaad en weldra was het koopeD
en verkoopen in vollen gang.
CORPS VAN LEERLINGEN DER
M. T. S.
HET 2de LUSTRUM.
Men schrijft ons:
Op 24 October zal het tien jaar geleden
zijn, dat hét corps van leerlingen der M.T.S.
werd opgericht. Deze vereeniging, die zich
ten doel stelt een band te vormen tusschen
alle M.T.S.'ers, heeft in de afgeloopen tien
jaar haar bestaansrecht wel bewezen, en kan
dan ook met voldoening op haar werk terug
zien. Op de M.T.S. toch zijn de leerlingen al
naar gelang van hun studierichting, inge
deeld in verschillende afdeelingen, welke wei
nig of geen contact met elkaar hebben. Dit
zou, als het coi*ps er niet was geweest, hebben
geleid tot een langs elkaar heen leven van
de leerlingen der onderscheidene afdeelingen
en een soort groepvorming, met gebrek aan
waardeering voor „een anderman's vak", in
de hand hebben gewerkt. Nu echter heerscht
er op de M. T. S. een amicale geest, en de
herinnering hieraan is een van de beste die
een afgestudeerde van de school meeneemt.
Het corpslidmaatschap wordt van gezag
hebbende zijde als een voor den M.T.S.'er be
langrijke schakel in zijn studie beschouwd.
Om het hierboven aangehaalde doel te berei
ken is echter veel meer noodig dan het één
of tweemaal in een jaar organiseeren van een
feestavond. Om de M.T.S.'ejs nauwer met
elkaar in contact te brengen, wordt iedere
Vrijdagavond een z.g. corpsavond gehouden,
waar de leden naast het beoefenen van ver
schillende spelen, ruimschoots gelegenheid
hebben onderling kennis te maken. Ook is
hier een leestafel aanwezig welke van lectuur
op velerlei gebied is voorzien.
Verder wordt door het houden van lezin
gen, excursies, tochten enz. het verenigings
leven versterkt. Hiertoe wordt ook medege
werkt door de onderafdeeling sport. Deze be
schikt Zaterdagmiddags over een tweetal
sportterreinen, waar de leden voetbal, rugby,
hockey en athletiek kunnen beoefenen. Ook
zwemmen en tennis heeft de belangstelling.
Deze afdeeling heeft vooral bekendheid ver
worven door haar rugbyteam, dat ook dit
seizoen de training weer ernstig ter hand
heeft genomen.
Mede een duidelijk bewijs van een opge
wekt verenigingsleven is de uitgave van het
Maandblad „De Knor". Ieder jaar moet deze
oplaag, worden vergroot, omdat steeds meer
oud-M.T.S.'ers zich door middel van dit blad
op de hoogte houden van het wel en wée van
hun school. Dat het corps het contact met-
haar oud-leden niet verliest, blijkt naast de
geregelde medewerking van dezen aan „De
Knor", uit het groote aantal van hen, dat als
donateur aan de vereniging is verbonden.
Ook prijst het corps zich gelukkig met de
sympathie die het bij directeur en leeraren
der MT.S. heeft verworven. Ir. G. Hofstede
toch is eere-voorzitter, terwijl vrijwel alle
leeraren als donateur zijn toegetreden.
Het principe, dat het corps zooveel moge
lijk alle M.T.S.'ers moet bereiken, heeft er
toe geleid, dat zij, die zich financieel het lid
maatschap niet kunnen veroorloven van de
kosten hiervan geheel of gedeeltelijk kunnen
worden vrijgesteld, een mooi standpunt, dat
pleit voor den ernst, waarmede het doel
wordt nagestreefd.
Het ledental wordt ieder jaar grooter, en
bedraagt thans ongeveer 200.
De viering van het lustrum zal plaats heb
ben op 1 en 8 Februari 1930, welke data om
redenen van practischen aard zijn gekozen.
Dan zal een speciaal voor dit doel ineenge
zet-te revue worden opgevoerd. De componist
Jan Odé te Berlijn heeft de muziek hiervoor
geschreven. Met de repetities is bereids een
aanvang genomen.
Op 8 Februari wordt nog een intieme avond
voor leden en donateurs georganiseerd.
De dag van oprichting zelf zal worden her
dacht met een buitengewone ledenvergade
ring in de cantine der M.T.S., dezelfde plaats
waar tien jaar geleden tot oprichting van het
corps werd besloten.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
TE VEEL FRISSCHE WIND IN
HET STADHUIS.
EEN TOCHTDEUR DIE RENTE ZAL
AFWERPEN!
Het is te prijzen als in het Stadhuis een
frissche wind waait. Met duffe ambtenarij is
de gemeenschap immers niet gediend.
Maar dan moet die frissche wind alleen fi
guurlijk bestaan, als hij zich letterlijk laat
voelen is het mis.
Het kan op onze Groote Markt soms ge
ducht waaien. De striemende Oostenwind
wordt dan uit de eerste hand genoten. Zóó
zelfs, dat de tochtdeur van de vestibule hem
niet buiten kan houden.
Er wordt in ons Stadhuis veel geklaagd
over tocht. De ambtenaren van de 1ste af
deeling zijn doorloopend verkouden, wat niet
te verwonderen is, want zij zitten het dichtst
bij de tochtdeur, die inderdaad een tocht
deur is.
Ook bij het trouwen op de hal ondervindt
men veel last van den al te frisschen wind,
vooral als er een dure trouwerij is met uit-
gelegden looper op het bordes, want dan
gaan de groote deuren open en wordt de
Oostenwind bij massa's binnengelaten.
Het euvel kan ondervangen worden door
het aanbrengen van een revolverdeur, zooals
die in het Postkantoor en in het gebouw van
den Incasso-dienst gemaakt zijn. Die voor
komt alle tocht.
Maar dat zou 1500 a 2000 vorderen en
die uitgaaf wordt door het gemeentebestuur
te hoog geacht. Toch gelooven wij dat het
misplaatste zuinigheid is, want nu wordt er
meer ziekengeld aan verkouden ambtenaren
gegeven, dan de deur kost.
FAILLISSEMENTEN.
Door de Arrondissements-Rechtbank te
Haarlem zijn de volgende faillissementen
uitgesproken op Dinsdag 22 Octoebr:
1. Jacobus Antonius Maria van Buur en,
kweeker, wonende te Aalsmeer (Oost), Oost-
einderpoel.
Curator Mr. C. Blankevoort, wonende te
Haarlem.
2. Johannes Duister, caféhouder, wonen
de te Haarlem, Leidschevaart 46-
Curator Mr. A. Beets, wonende te Haar
lem.
Rechter-Commissaris in deze faillissemen
ten Mr. Dr. W. F. M. Schutte.
Geëindigd zijn door het verbindend worden
der uitdeelingslijst de faillissementen van:
1. N-V. Algemeene Boek-, Muziek- en
Kunsthandel Edward Joris, gevestigd te
Haarlem.
Curator Mr. P. Tideman, wonende ts
Haarlem.
2. L. L. van Maris, wonende te Bennebroek.
Curator Mr. P. Tideman, wonende te
Haarlem.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct». per regel.
Gemakkelijke pasvorm
Uit het Engelsch van
SIR WILLIAM MAGNAY.
HOOFDSTUK XVHI.
ROLT RECONSTRUEERT DE MISDAAD.
„Ik ben op het departement, geweest." be
gon de minister, nadat hij Rolt had begroet,
,.en nu logeer ik weer een paar dagen op
Dry law. Daar ik erg benieuw ben om de
laatste resultaten van Uw onderzoek te hoo
ien, heb ik geen tijd verloren laten gaan om
hierheen te komen. Steinmarck staat U dus
op het oogenblik terzijde?"
„Ja, excellentie. Hij is gisterenavond laat
aangekomen, en' ik heb hem direct van alles
wat mij bekend is op de hoogte gebracht."
„En tot dusverre hebt U zich geen bepaal
de theorie kunnen vormen?"
Ja en neen," luidde Rolfs antwoord. Het
Is eigenaardig, dat hij, als hij in vertrouwen
over een zaak praatte, die hij onderhanden
had, geheel vrij scheen te zijn van zijn
zenuwachtige rusteloosheid en van zijn bijna
houterige manier van optreden, die steeds
voor den dag kwamen, als hij met vreemden
^„Dat wil zeggen." verduidelijkte hij zijn
laatste opmerking," voorzoover den misda
diger zelf en zijn motieven aangaat tast ik
nog in het duister. Maar wat do manier be
treft waarop de misdaad is* gepleegd, geloof
jk vel, dat wij die hebben kunnen rccon-
ptruecren."
„Inderdaad?" vroeg Wallace op rustig-
nieuwsgierigen toon.
„Het is," vervolgde Rolt, „een in-het-oog-
vallende eigenaardigheid van deze misdaad,
dat zij niet. alleen met de grootst mogelijke
zorg en omzichtigheid voorbereid blijkt te
zijn, maar ook de manier, waarop zij werd
uitgevoerd, is bijna duivelsch van vinding
rijkheid en originaliteit- Ik denk excellentie,
dal U tot dezelfde conclusie zult komen, als
ik U vertel, dat de ongelukkige gravin al
werd geworgd, toen zij in den auto zat, die
haar van het station naar het landgoed zou
brengen."
„Wat?" riep Wallace uit, op een toon zoo
wel van ongeloof als van diep afgrijzen.
..Dus dc ellendeling is den auto binnen ge
drongen?"
Rolt schudde het hoofd.
„Neen. excellentie; de moordenaar is geen
oogenblik in den auto geweest. Dat is juist
het buitengewone en het origineele! Het was
me van het moment dat bleek dat de gravin
vermoord was en zij dus niet, zooals men
aanvankelijk meende, den auto vrijwillig had
verlaten, een raadsel, hoe de moordenaar
haar, als zij op dat moment nog in het
leven bevond, zoo bliksemsnel, geluidloos en
zonder dat iemand het bemerkte uit den
auto heeft kunnen krijgen in de paar secon
den dat de wagen gedwongen was voor het
hek van de portierswoning te stoppen."
„Dat was ons allemaal immers een raad
sel" verklaarde de minister.
„Toen ik de laudaulette, die haar van het
station heeft gehaald, nauwkeurig onder
zocht" vervolgde de detective, „ontdekte ik
uit verschillende kleinigheden aan de carros
serie. dat er aan het achterraampje was ge
knoeid en dat dit opgewipt kon worden.
Wat stak daarachter? Niets anders dan dat
de moordenaar, terwijl hij achter op den auto
op den bagagedrager stond, snel het achter-
1 raampje had kunnen opwippen cn zijn arm
dan door de opening kon steken."
Wallace maakte een beweging van af
schuw. „Lieve hemel! En op die wijze
„De keel van de inzittende te grijpen,"
vulde Rolt den uitroep aan, „die, daar zij in
het halfdonker zat, zich van het gevaar niet
bewust kon worden, voor de misdadiger haar
de keel had dichtgeknepen. Zij moet ver
lamd van schrik zijn geweest, terwijl zij ook
niet om hulp kon roepen, daar de greep om
haar keel dit belette."
„Ik begrijp het, ik begrijp het", stamelde
de minister ontzet.
„De aanval" zette de detective zijn uiteen
zetting voort, „moet met groote bekwaam
heid, beslistheid en zelfvertrouwen zijn uit
gevoerd. Alles was uitstekend voorbereid,
want als de kerel niet was geslaagd, als hij
in het donker zijn prooi had gemist en de
gravin den tijd had gekregen om hulp
te roepen, zou het een klein kunstje voor
hem zijn geweest, om van den wagen af
te springen en zich onder bescherming van
de duisternis uit de voeten te maken.
„Helaas echter blijkt zijn plan tot in de
puntjes te zijn gelukt. De doodelijke greep
om de luchtpijp gedurende, laten we zeggen
een halve minuut, was voldoende en het
slachtoffer zou in dien tijd. indien niet reeds
dood dan toch in elk geval bewusteloos zijn.
Hoe lang het precies heeft geduurd, weten we
natuurlijk niet, maar wèl zijn we ervan
overtuigd, dat, toen de landaulette voor het
gesloten hek stilstond, de moord vrijwel was
gepleegd."
„Dat hek", merkte Wallace op. „was na
tuurlijk tevoren opzettelijk door den moor
denaar gesloten, om gelegenheid te hebben.
zich met het lijk van zijn slachtoffer uit de
voeten te maken."
„Precies", bevestigde Rolt. „Dc kans be
stond natuurlijk, dat iemand had gemerkt,
dat het hek dicht was cn het weer had gc
opend. In dat geval zou de man het twee
de deel van z'n duivelsch plan eenvoudig heb
ben laten varen, ik bedoel het verbergen van
het lijk. Hij zou zich uit de voeten hebben
gemaakt en den auto met zijn luguberen in
houd kalm tot aan den ingang van het huis
hebben laten doorrijden."
„Ontzettend! Ontzettend!" zei de minister
met een huivering.
„Bij mijn onderzoek van het eene portier",
ging Rolt verder," ontdekte ik, dat de slui
tingen voorzien waren van kleine stukjes
vilt, om de wagendeur geluidloos te kunnen
sluiten!"
„Maar", zei minister Wallace verbluft,"
deze heele voorbereiding is iets buitenge
woons. Hoe in 's hemelsnaam was de moor
denaar in staat, dit alles alleen klaar te
spelen?"
„Dat", antwoordde Rolt, „is de sleutel tot
het heele mysterie. En dezen sleutel hoop ik
eveneens spoedig te hebben gevonden. Op
het oogenblik weet ik nog geen bevredigend
antwoord te geven op de vraag, die u zooeven
stelde. Maar laat ik u mijn volledige gevolg
trekkingen meedeelen, omtrent hetgeen ge
beurd is na het uitvoeren van het moord
plan. De moordenaar, die zich bij het por
tier van den auto gereed hield toen deze stopte
trok de doode of in ieder geval reeds bewus-
telooze vrouw bliksemsnel uit den wagen en
verborg haar in het struikgewas aan den
kant van den weg."
Toen hoefde hij alleen nog maar te wach
ten tot juffrouw Martin, de por tiers vrouw,
weer naar binnen was gegaan, waarna hij
het lijk dwars over den weg droeg of sleepte.
Tijdens dit- vervoer gleed een kostbare ring
van een van de vingers van de vermoorde
gravin en den volgenden ochtend werd het
sieraad gevonden. Vervolgens ging de man
met zijn last door het kleine hek, waarna hij
het lijk onder het dichte struikgewas van dc
heg verborg, op een pas of twintig in de rich
ting, tegenovergesteld aan die, waarin het
voetpad door het land loopt. Daarop nam
hij den mantel en een van de schoenen van 't
slachtoffer, om tenslotte een gunstig oogen
blik af te wachten, het moment dat hij
wist dat de omnibus zou passeeren waarop
hij zich met iets dat men voor de gravin
moest houden bij het hek aan den weg zou
vertoonen en tevens valsche voetsporen ma
ken. Toen hij op die manier, dus door den
schijn te wekken, dat de gravin nog in le
ven was, ervoor had gezorgd, dat in de om
geving geen nauwgezet en hardnekkig onder
zoek zou worden ingesteld, moet hij hebben
gewacht, tot de kust veilig was en het lichaam
opnieuw dwars óver den weg hebben ge
voerd, en wel naar het boschje, dat hij te
voren had uitgekozen als een veilige bewaar
plaats. Daar verborg hij het lijk in den hol
len stam, hetgeen geen gemakkelijk werk
moet zijn geweest. Tenslotte zorgde hij er
voor te verdwijnen, waarbij hij de indruk
ken van zijn voetstappen uitwischte met de
zorgvuldigheid en de vindingrijkheid die
voor de geheele misdaad karakteristiek is.
Dat is alles wat wij met zekerheid kunnen
vaststellen. Thans zijn onze nasporingen er
op gericht om te weten te komen, wat na het
verbergen van het lijk zich nog heeft afge
speeld."
De minister knikte. „Ik dank U vriendelijk,
mr. Rolt, voor uw duidelijke uiteenzetting.
Zooals U terecht opmerkt, staan we voor een
geniaal-afschuwelijk misdrijf, dat met groo
te vaardigheid en zekerheid uitgevoerd is.
Overigens vermoed ik. dat de moordenaar
de arme gravin den steek in de hartstreek
heert toegebracht, om absoluut zeker to zijn,
dat zijn slachtoffer dood was.v
(Wordt vervolgd.).