ATERDAGAVOND PtyOIMilM DIM. Geheim van het leeuwenland BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Jacht op den Koning der dieren. H. D. VERTELLING "EBESOSi eis ZATERDAG 26 OCTOBER 1929 VIJFDE BLAD Sensationeels avonturen in de bergen van Colorado door PAUL W. IVEY, den Amerikaanschen ontdekkingsreiziger en jager op groot wild. „Cougar! Cougar!" (de leeuw). De schrille kreet scheurde de fijne och tendlucht, toen wij ons uit onze dekens-rol den om het ontbijt gereed te vinden en de paarden gezadeld voor onzen eersten jacht dag. Niemand van ons had veel geslapen dien eersten nacht in het kamp maar wij hadden intusschen een eetlust ontwikkeld die de warme koeken met bliksemsnelheid deed ver dwijnen. Zelfs de kok, die anders wel wist, welk een eetlust jagers kunnen hebben, gaf toe dat wij dien morgen een nieuw record sloegen. Jackmet den gedooden leeuw over het paard In het begin van Maart is er in de bergen van Colorado op een hoogte .van 6500 voet iets in de lucht dat je doet verlangen naar flinke lichaamsbeweging en na dat verwonderlijk heldenfeit op culinarisch terrein verlangden wij als één man naar het groote avontuur: het overmeesteren van het schranderste wil de dier van het vasteland van Noord-Ame- rika. Maar laat mij, voordat wij aan 't jagen gaan, u eerst de jagers voorstellen De bevol king van ons kan bestond uit acht perso nen, zeven honden en veertien paarden. Er waren vier veteranen onder ons: Howard Walkter, van Gaylord, Michigan, Louis Wal ker, van St. Ignace, Michigan en mijn vrouw en ik, van Los Angeles. De anderen waren: Jack Butler, de gids en zijn vrouw, van Ka- nab, Utah, Jim De Long, gids, van Kanab, Utah en Alvin Judd, kok, van Fredonia, Arizona. Ons kamp heette het „Drie Canyons Kamp", omdat het aan drie kanten door canyons be grensd werd. (Canyons zijn diepe in den bodem ingesneden rivierbeddingen met bijna loodrechte oevers, die zich wel eens ter hoog te van 1000 en meer meters verheffen). Vijf mijlen naar het zuiden gaapte de diepste kloof in de geheeie aardkorst: de Grand Canyon: onbeschrijfelijk, onbegrijpelijk, over weldigend. Vijf mijlen naar het Oosten was Kanab Canyon, verlaten, afschrikwekkend, dreigend en vier mijlen naar het Noorden Sowats Canyon, een enorm groote. bijna on toegankelijke, onheilspellende „leeuwenkuil". Op dit plateau, gedeeltelijk omringd door ca nyons, zwierven de leeuwen 's nachts rond en doodden hun prooi- (meestal herten en anti lopen). Daarna gingen zij den geheelen dag slapen op een afgelegen plek of, zooals ge woonlijk het geval was, zij keerden terug naar hun ontoegankelijke grotten in de wan den van de canyons. Een oneffener en steiler jachtterrein kan men zich niet denken. Wij bestegen onze paarden op dien helde ren morgen in Maart, in vrede met de ge heeie wereld.Onze geestdrift en ons optimisme werden blijkbaar gedeeld door de honden, die onmiddellijk in allerlei toonaarden een geweldig kabaal begonnen te maken. Onge veer drie mijlen ten Noorden van het kamp ontdekte een der honden. Wrinkles, het eer ste leeuwenspoor. Welk een sensatie gaf ons zijn eerste diep, bloeddorstig gehuil. Hoe weerklonk het over de rotsen en door de ca nyons. Maar de leeuw was. zonder twijfel, den honden minstens één uur voor en hij zou hun nog menige kool stoven, zooals wij door bittere ervaring leerden. Hier stond het eene schrandere dier tegenover het andere en het menschelijk verstand werd bovendien in de schaal gewoi-pen, in het nadeel van den men- schen- en dierendooder. Maar er was nu geen tijd voor het houden van alleenspraken. Ik was al ver achter bij de galoppeerende paarden en de nog verder verwijderde, blaf fende honden. Over heuvels ging het en door dalen, door dik kreupelhout en cactusplan ten, die ons als 't ware trachtten vast te hou den terwijl wij voortsnelden. Het was soms alsof elke onbeschermde plaats doorstoken werd door honderd scherpe lansen. Toen ik de anderen had ingehaald, ston den ze allen om Jack heen, die druk bezig was den grond nauwkeurig te onderzoeken. „Die hond zal het nooit leeren!" gromde hij. „Hij blaft bij een teruggaand spoor!" Wij begonnen in te zien, dat het nog een heele kunst is een troep honden voor de jacht te trainen. Door deze vergissing van Wrinkles hadden wij kostbaren tijd verloren en niets bereikt. Nadat we de honden in de goede richting gezet hadden, gingen zij er met groote snel heid van door met Jack vlak op hun hielen. Welk een rit was dat! Ik had nooit ge dacht dat een paard over zulk een terrein zou kunnen loopen! Het ging langs met grint bedekte hellingen, zoo steil dat de paarden op him hurken gingen zitten en zoo vele meters vooruit gleden, om daarna nog steilere hel lingen te bereiken, waarop één stap te ver het ergste kon beteekenen! Het was in ieder geval zeer spannende sport! Langs den rand van Sowats Canyon, over de lijst van rotsen, naar beneden langs een heele reeks verraderlijke scherpe kanten, door een veld vol rolsteenen zoo groot als een huis gingen wij en na nog eens een grint- helling afgegleden te zijn kwamen wij op den smallen bodem van de canyon. De leeuw bezorgde ons in ieder geval een interessante jacht! Een rit van twee mijlen langs de canvon bracht ons bij de honden, die daar rustig rondliepen. Jack was van zijn paard geste gen en onderzocht de geheeie omgeving nauw keurig. De rust die hier heerschte trof mij na den woe sten rit. „Wat is er?" vroeg ik ademloos. „Het is de Hardlooper!" antwoordde Jack. En hij voegde er bij op een toon waaruit be dwongen opgewondenheid sprak en die mij het bloed in de aderen deed stollen: „Hij is slim. Wij hebben hem al eens meer achterna gezeten!" „Hoe weet je dat?" vroeg ik ongeloovig. „Ken je zijn spoor?" „Neen", antwoordde Jack glimlachend. „Maar ik ken de manier waarop hij loopt". Ik kon mijn ooren nauwelijks gelooven Hier was een man die de leeuwen blijkbaar bij hun namen kende ofschoon hij ze nooit gezien had of hun sporen kon onderschei den. Ik begon in te zien met wien de leeu wen te doen hadden. De leeuw was op zijn spoor teruggekeerd en was daarna op een rand gesprongen en waarschijnlijk vervolgens op andere randen, zoodat zijn spoor door middel van de rouk niet meer te volgen was. Wij waren nu al drie uur aan 't jagen en hadden als eenig resultaat bereikt dat het spoor plotseling in de lucht verdween! Er was toch wel iets in teressants in zoo'n loauwenjacht! In dit dilemma maakte Wrinkles zijn vroe ger begane fout goed. Vol geweldige energie liep de groote hond in steeds grooter worden de cirkels rond, over do smalle randen en de steile wanden van de canyon zocht hij al snuffelend zijn weg. Hij ging weer terug op zijn spoor, naar beneden de canyon in en tegen den anderen wand op- De andere hon den volgden hem op eenigen afstand behalve Joe, die kalm maar zeer beslist al snuffelend zijn eigen weg volgde. „Wouw, wouw!" Nooit zal ik dien diepen onheilspellenden roep van Wrinkles vergeten. Hoe triumpheerend en meedoogenloos klonk dat! De honden veranderden plotseling in baarlijke duivels. Zij holden door de nauwe canyon en vlogen achter Wrinkles aan togen den Wand op en over den rand: alle, uitge zonderd één. Ons aller oogen waren op hem gevestigd, terwijl hij langzaam snuffelde langs het spoor waarlangs de honden zoo juist verdwenen wa ren. „Joe zal hem vinden", zei Jack, zonder een oog van den hond af te houden. „Joe gebruikt zijn hersens. Hij zal dat spoor ont warren. Laten wij gaan!" Togen den wand op zochten wij onzen weg zoo snel mogelijk. Maar toch ging het nog langzaam en toen wij bij den rand aange komen waren, konden wij de honden niet meer hooren. Maar Jack scheen te weten, welken kant zij waren uitgegaan, want zon der aarzelen ging hij naar het hoogste gedeel te van het plateau. Gedurende een mijl gingen wij door struik gewas totdat wij plotseling stil hielden op het zien van Joe en Pico, die in stilte snuf- fo'.den langs het sooor naar rechts terwijl wij heel in de verte Wrinkles hoorden en nu en dan ook de andere honden. „Joe is bezig het uit te rekenen", zei Jack. weer met die onderdrukte ontroering in zijn stem. „Zijn Wrinkles en de andere honden op t verkeerde spoor?", vroeg ik. „Neen", antwoordde Jack. „Wrinkles heeft dezen keer gelijk en hij was ook do eerste die het spoor weer vond, maar hij volgt alle bochten terwijl Joe en Pico niet alleen hun neuzen maar ook hun hersens gebruiken en uitrekenen waar al die kronkelende „achten" hoen leiden. Wij blijven hier. De andere honden zullen spoedig terugkomen". En inderdaad, na een korten tijd werd het geblaf van den troep honden duidelijker en vóór wij het wisten waren zij bij ons. Zij gingen terug over het spoor van Joe en Pico, maar vóór zij hem bereikten, hoorden wij een kort, afgebeten geblaf, gevolgd door snel op elkaar volgende, jankende geluiden. Jack's gezicht straalde. „Dat is Joe", zeide hij. Hij ht'3ft hem. Kom vlug meer". In een oog wenk was hij uit het gezicht. Door he struikgewas vlogen wij, slechts de ergste hindernissen vermijdend en overi gens hopend dat onze knieën niet te erg ver wond zouden worden. Wij kwamen aan don voet van een rotsachtige helling van 1000 voet hoogte en wij konden juist nog zien, da* Jack over den too galoppeerde, terwijl wij de honden duidelijk konden hooren. Wij voelden allen dat het er nu op aan begon te komen. Wij hadden den Hardloo per leeren apprecieeren. daar wij nu al ge durende zeven uur achter hem aan joegen. Als de honden toch maar vóór hem aan den rand kwamen! Luider en luider werd het diepe geblaf van de honden. Wij vielen bijna naar bene den, naar den canyon, vlogen over een berg kloof, langs een rotsrand. door dicht struik gewas en toen werden wij begroet met zulk een helsch lawaai dat ik het vele nachten daarna in mijn droomen nog hoorde. De honden stonden om een grooten boom heen, blaffend met zulk een geweld dat ik dacht dat hun longen zouden barsten. Joe was be zig een boom in te klimmen en toen hij 15 voet boven den grond was, kroop hij langs een dikken tak. Verder op dien tak zat een in elkaar gedoken gestalte. „Kom terug, Joe; kom terug!" gilde Jack toen Joe den leeuw zoo dicht gena-erd was dat deze hem bijna kon raken. Het wilde dier gromde en sloeg met een geweldige klauw naar Joe s neus. nog juist zonder hem te ra ken. Joe hoorde het roepen van Jack niet; troep met uen aood beareigd werd. „Joe!" schreeuwde Jack nog éénmaal en als door een wonder scheen de hond door ent heul zoo Detenu genua een scuok te jwjj- gen. Hij verloor zijn evenwicht en viel op den grond, gelukkig ongedeerd. En daar boven zat de Hardlooper. Hij keek naar ons met gloeiende oogen; aan het zwie pen van zijn staart was te zien dat hij in een ;taat van eew5,J,'T^ opwinding verkeerde. De wedloop met de honden had hem uitgeput. Hij had den rand gemist. Het was zijn laat ste wedstrijd geweest. Terwijl ik staarde in die schrandere, gele oogen die onafgebroken naar me keken, kon ik niet anders dan bewondering en sym pathie voor den leeuw gevoelen. Hij leek mij een trotsch overblijfsel uit ver-verleden tij den. Maar waarom zou ik aarzelen. Langzaam hiel lk mijn geweer op, voelde dien bran denden blik van uitdagend verwijt, onder drukte de warme sympathie die die bhk in mij opwekte en vuurde. Daar viel hij op den grond. De honden wa ren gereed om hem te ontvangen. Woedend sprongen zij op hem en begroeven hun tan den in zijn flanken en zijn rug en ik zag dezen aanval niet zonder ongerustheid, daar ik vreesde dat mijn jachttrophee door d: honden zou vernield wordena Maar Jack legde mij uit dat zij de huid niet konden be schadigen en liet hun den „cougar" bijten tot hun woede gekalmeerd was. Een oude kanten Muts door E TEMPLE THURSTON. Ik geef er niet om wat het is, als he maar oud is; maar als een voorwerp door meerdere handen dan de mijne is gegaan, krijgt het voor mij een wonderlijke bekoring. Oud porselein, oudo koppen en schotels of ze mooi of leelijk zijn, voor mij hebben ze de charme van de herinneringen, die er aan verbonden zijn. In het tegen elkaar tinkelen van porselein als het op een blad wordt binnen gebracht, hoor ik duizenderlei ge sprekken en mededeelingen tot mij komen uit de lange, lange jaren, die achter hen lig gen. En daarom gebruik ik altijd het oude por selein, dat ik bezit. Een ontbijttafel, een theetafel met een servies, dat niets beleefd en niets te vertellen heeft, heeft voor mij niets gezelligs. Maar als het oud is, en elke stilte aan tafel gevuld wordt, met het zachte gefluister van die oude voorwerpen, dan ben ik tevreden. Ik kan me niet indenken, dat een verzame laar zijn oud porselein wegsluit in een kast. omdat het zeldzaam is en een zekere gelds waarde vertegenwoordigt. Hij is niet beter dan een cipier, die zijn allerbeste vrienden in een gevangenis opsluit, alleen omdat hij ze voor zichzelf wil houden. Wat geeft het of ze gevaar loopen gebroken te worden? Een paar krammetjes en zij zullen weer in het leven teruggeroepen zijn. Ik heb een antiek melkkannetje, dat vijf en veertig maal gekramd is, en het zegt mij meer dan al het moderne porselein bij elkaar, hoe vol maakt het ook mag zijn: Ik hou eigenlijk veel meer van een stuk, dat niet heel meer is. Daaruit blijkt, dat ze in die lange ver vlogen dagen om hun schatten gaven en ze niet weg wilden gooien omdat hun een on geluk overkomen was. Ik heb ook een oude. blauw en witte theepot, met een zilveren tuit. Een antiquair haalde er een poosje ge leden zijn neus voor op. „Dat is vroeger een goed ding geweest", zei hij. „En nu is hij nog beter", zei ik. „Dat zou den u en ik ook zijn als we veel strijd ach ter den rug hadden". „Zou u mij heusch liever hebben met een houten arm?" vroeg hij. „Ja zeker", zei ik. ,Dan zou u niet zoo hebberig kunnen zijn". Maar een dag of wat geleden, heb ik een werkelijke schat gevonden. Miss B„ de kleine ongetrouwde dame, bij wie ik inwoon, is eigenlijk de reïncarnatie van een ham ster. Ze heeft kasten en kasten vol met oude dingen, die jaren lang in haar familie zijn geweest. Toen ik gisteren bezig was een oude la leeg te halen, ontdekte ik een vreemd oud ding, dat er uit zag als een oud kanten zakje. Het was heel mooi en fijn, en bestond uir. drie prachtige stukken kant, die aan elkaar genaaid waren met heele kleine steekjes van wit paardehaar. Ik ging er mee naar de keuken, terwijl ik het heel voorzichtig op mijn hand uitgespreid hield. „Wat is dit in 's hemelsnaam?" vroeg ik. Ze nam het in haar hand, keek er een oogenblik naar, en legde het neer op de keukentafel. ,Dat", zei ze, „dat is de muts van mijn over- overgrootmoeder- Die heeft ze tot aan haar dood toe gedragen". „Dan moet het bijna tweehonderd jaar oud zijn!" riep ik uit. „Ja, dat zal wel", zei ze. Ik bleef er een oogenblik naar staan kijken. Toen opeens was het net of er be weging in kwam, of h«t zich. verhief van de Hoeveel menschen zijn er niet, die jam meren over de eentonigheid van hun bestaan, over de dufheid en saaiheid van Holland, en die meenen. dat de eenige manier, waarop ze zichzelf wat frischheid toe kunnen waaien, bestaat uit het gaan naar concerten en schouwburgen en wat het publieke vermake lijkheden stelsel van tegenwoordig meer biedt. Hoe weinigen zijn er, die er aan den ken dat wij onze onvolprezen duinen vlak bij ons hebben, en dat het strand de ideale plaats is om de spinnewebben van een stofrige ziel eens flink te laten uitwaaien Hoeveel Haar lemmers zijn er, die nooit anders dan 's zo mers. of heelemaal nooit, een voet op het strand zetten en hoeveel zijn er. die na hun kinderjaren nooit de duinen hebben gezien? Die allen wil ik aanraden: ga naar het strand, naar de zee, en ga nfet in den zomer, maar in den winter. Ga wel naar de duinen in den zomer, maar ga ver; en ga vooral ook in het najaar en in den winter. Maar ga, want het is werkelijk zoo de moeite waard. Al is het alleen maar om den wind door je haren te laten waaien, en om het prettige gevoel te hebben, dat je er we'nig of geen kans loont om een medemensoh tegen te ko men waarvoor je je hoeft te geneeren, om dat je een paar oude globetrotters aan hebt, en je rok van onder tot boven met klitten zit en de das van je blouse op je rug hangt.. Wij zijn gegaan op een stralenden herfst dag. De zon plensde op je hoofd neer als tast baar stofgoud, de wind rook heerlijk naar dennenaalden, dorrend groen en paddestoe len. en het was er volmaakt. Er waren heele hellingen, die bedekt wa ren met het roestbruin van drogende duin rozen. er waren dalen en dalen vol met grijze duindoorns, waarvan de bessen dik om de takken trosten; er waren kardinaalshoedjes, felrood onder hun gele en rossige bladeren; er waren meidoorns, die nog dik in hun glan zende donkergroene bladeren zaten, waaron der in dichte massa's de warme, donkerroode bessen scholen. Er was zoo oneindig veel en ik was er in zoo lang niet geweest, dat je dwaas heen en weer liep te hollen van de eene bezienswaardigheid naar de volgende belangwekkende ontdekking, en dat je niet nalaten kon je armen wijd uit te spreiden en zoo een hoog duin af te hollen, een duinpan in, dwars over prikkels en stekels en lussen van heggerank, en beneden languit neer ploffen in het zomersch warme zand. Rechts van ons stootte een fazant zijn melancholiek geschetter uit en vloog weg en vlak daarna ging een tweede hem klapwie kend achteraan. De witte pluimstaart van een konijn verdween op een holletje achter een rijtje populieren, die, met zilverglanzen spelend op hun bladeren, stonden te ruischen in den wind. Zomer leek het, als de tinten niet zoo herf stig waren geweest. En blauwige mist- waasde voor de verre duinenrijen, de lucht had dat Ijle blauw van mooie herfstdagen en er zon gen geen vogels. Een paar musschen vlogen af en toe heftig kibbelend op uit een bosch- je. Maar bijna alle planten hadden zich ver gist en zich om den tuin laten leiden door dezen nazomer, en ik heb wel zes bloeiende duinroosjes geteld, roomwit te midden van den overvloed van roodbruin blad, en er wa ren kardinaalshoedjes, die naast hun takken met roode vruchten, die opengespleten, trotsch hun fel oranje zaad in de zon lieten blinken, er hadden met kleine, groengele bloemtrosjes. De duinviooltjes bloeiden nog steeds, en de reigersbekken, en een paar salomonszegels waren ook weer op nieuw begonnen. Een toorts hief hoog zijn gele bloemstengel uit de krans van grijze viltbladeren op den grond. Het was er zoo volkomen buiten, een half uur loopen van de bewoonde wereld, zoo stil en frisch en echt. dat je niet anders kon doen dan boven op een duin gaan zitten genieten. „Ik ben gelukkigzei het slachtoffer dat ik na veel tegenstribbelen tot dezen tocht had overgehaald met een zucht van tevreden heid. „Ik ook", zei ik. en liet me neervallen in het zand. ..Au! O nee, toch niet, want ik zit op een duinroos". Maar ik was het toch. In de verte plekte het donkere groen van de dennen van het Naaldenveld, en daarvoor was het golvende bruin en grijs en wit van zich aan lange rijen scharende duinruggen. Boven mij was de lucht, doorschijnend blauw, en heel in de verte, net ver genoeg om niet storend te zijn, klonken de geluiden, die de steeds voort schrijdende beschaving, helaas! met zich meebrengt: het getoeter van een auto. het gegil van een trein, het dreinend geklingel van een tram. Geluiden dragen ver door een groote stilte En naast mij lag wat ik van hier mee naar huis wilde nemen: duindoorn, kardinaalshoedjes, eglantieren, meidoorn, berberis. Door mijn hoofd zong een regel van Rilke: „Es reifen Jctzt die roten Berbc- ritzen En nu staan ze op mijn kamer en als ik opkijk, zie ik de duindoorn in een grijsgroene Chineesche pul boven mijn hoofd staan. Er is zooeven een dikke spin uit komen wande len; hij heeft een heele poos lang op den rand van mijn schrijftafel naar mij zitten kijken en mij heel wat ingefluisterd van wat ik hier geschreven heb. Hij was langer in de duinen geweest dan ik, ziet u, en ik heb hem buiten het raam gezet in de hoop. dat hij dea weg terug weer zal kunnen vinden. W. T. tafel. Nog een oogenblik en het lag op het hoofd van een klein oud dametje. Haar zil verwitte haar sprong in fijne krulletjes on der en tusschen de kant door en daar stond ze, in haar wijde rok, met de groote pof mouwen, een keurige neiging voor me te maken. Ik draaide me om naar Miss B. „Zie je haar?", zei ik. „Wat moet ik zien?" vroeg ze. „Je o ver-overgroot moeder!" ..Die heb ik nooit van me leven gezien", antwoordde ze. „Maar onder het kanten mutsje!" riep ik uit. „Lieve help! dat zou aan stukken val len. als iemand het probeerde op tel zetten. Ik heb er niets aan. U mag het hebben, als u wilt". Toen begreep ik, waarom ze haar over- overgrootmoeder niet kon zien, en met een gevoel van oneindig medelijden voor haar eenzaamheid nam ik het oude dametje in mijn armen. Miss B. ging naar de gootsteen om aardappelen te schillen. „Je bent vreeselijk lief", fluisterde ik, en haar oud gezichtje straalde uit al zijn rim pels. „Dat hebben ze me dikwijls genoeg verteld, toen ik jong was", zei ze. „Maar nu ben je nog liever en mooier", zei ik. „Wat staat u daar toch te zeggen?" vroeg Miss B. over haar schouder. „Wat ik gezegd zou hebben, als ik twee honderd jaar eerder geleefd had", zei ik. EEN EIGENAARDIG BEROEP. Een eigenaardig beroep in Engeland Is dat van regeerings-scheikundige. De man. die tot nu toe altijd dacht, de belastingautoritei ten gemakkelijk om den tuin te kunnen leiden en wien dat misschien ook wel eens gelukt is heeft nu zijn moester gevonden in den regeerings-scheikundige. Hoe „knap" hy ook de „veranderingen" in zijn boeken aanbrengt, het zal hem niets geven. Als de autoriteiten ook maar eenigszins twijfelen, worden de boeken van den be lastingplichtige naar den regeerings-schei kundige gezonden en een onderzoek in het laboratorium wijst spoedig genoeg uit of het wantrouwen al dan niet gerechtvaardigd was. Een groot aantal boeken van „book makers" zijn in den laatsten tijd op deze wijze onderzocht en niet alleen werd daarbij ontdekt dat veel veranderingen waren aan gebracht, maar ook kon dikwijls nog worden aangetoond wat or aanvankelijk gestaan had. De regeerings-scheikundige heeft twaar- schijnlijk wel de meest afwisselende be trekking in het geheeie land. Een onlangs gepubliceerd rapport toont aan dat het aan tal zaken, waarin do hulp van deze ambte naren werd ingeroepen, in de afgeloopcn twaalf maanden 499.289 bedroeg en de on derzoekingen hadden betrekking op allerlei dingen: zij stonden in verband mot gewone belastingontdekkingen, met voedingsmidde len, brandstichtingen enz. enz. Het geboortehuis van Edison in Milona (Ohio) werd door Ohio onder Staatsbescher- ming gesteld. Edison weigerde het huis aan den Staat te verkoopen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15