ATERDAGAVOND
PtyOIMilM DIM.
Geheim van het leeuwenland
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Jacht op den Koning der dieren.
H. D. VERTELLING
"EBESOSi
eis
ZATERDAG 26 OCTOBER 1929
VIJFDE BLAD
Sensationeels avonturen in de bergen van Colorado
door PAUL W. IVEY, den Amerikaanschen ontdekkingsreiziger en
jager op groot wild.
„Cougar! Cougar!" (de leeuw).
De schrille kreet scheurde de fijne och
tendlucht, toen wij ons uit onze dekens-rol
den om het ontbijt gereed te vinden en de
paarden gezadeld voor onzen eersten jacht
dag. Niemand van ons had veel geslapen dien
eersten nacht in het kamp maar wij hadden
intusschen een eetlust ontwikkeld die de
warme koeken met bliksemsnelheid deed ver
dwijnen. Zelfs de kok, die anders wel wist,
welk een eetlust jagers kunnen hebben, gaf
toe dat wij dien morgen een nieuw record
sloegen.
Jackmet den gedooden leeuw over het paard
In het begin van Maart is er in de bergen
van Colorado op een hoogte .van 6500 voet iets
in de lucht dat je doet verlangen naar flinke
lichaamsbeweging en na dat verwonderlijk
heldenfeit op culinarisch terrein verlangden
wij als één man naar het groote avontuur:
het overmeesteren van het schranderste wil
de dier van het vasteland van Noord-Ame-
rika.
Maar laat mij, voordat wij aan 't jagen
gaan, u eerst de jagers voorstellen De bevol
king van ons kan bestond uit acht perso
nen, zeven honden en veertien paarden. Er
waren vier veteranen onder ons: Howard
Walkter, van Gaylord, Michigan, Louis Wal
ker, van St. Ignace, Michigan en mijn vrouw
en ik, van Los Angeles. De anderen waren:
Jack Butler, de gids en zijn vrouw, van Ka-
nab, Utah, Jim De Long, gids, van Kanab,
Utah en Alvin Judd, kok, van Fredonia,
Arizona.
Ons kamp heette het „Drie Canyons Kamp",
omdat het aan drie kanten door canyons be
grensd werd. (Canyons zijn diepe in den
bodem ingesneden rivierbeddingen met bijna
loodrechte oevers, die zich wel eens ter hoog
te van 1000 en meer meters verheffen). Vijf
mijlen naar het zuiden gaapte de diepste
kloof in de geheeie aardkorst: de Grand
Canyon: onbeschrijfelijk, onbegrijpelijk, over
weldigend. Vijf mijlen naar het Oosten was
Kanab Canyon, verlaten, afschrikwekkend,
dreigend en vier mijlen naar het Noorden
Sowats Canyon, een enorm groote. bijna on
toegankelijke, onheilspellende „leeuwenkuil".
Op dit plateau, gedeeltelijk omringd door ca
nyons, zwierven de leeuwen 's nachts rond en
doodden hun prooi- (meestal herten en anti
lopen). Daarna gingen zij den geheelen dag
slapen op een afgelegen plek of, zooals ge
woonlijk het geval was, zij keerden terug
naar hun ontoegankelijke grotten in de wan
den van de canyons. Een oneffener en steiler
jachtterrein kan men zich niet denken.
Wij bestegen onze paarden op dien helde
ren morgen in Maart, in vrede met de ge
heeie wereld.Onze geestdrift en ons optimisme
werden blijkbaar gedeeld door de honden,
die onmiddellijk in allerlei toonaarden een
geweldig kabaal begonnen te maken. Onge
veer drie mijlen ten Noorden van het kamp
ontdekte een der honden. Wrinkles, het eer
ste leeuwenspoor. Welk een sensatie gaf ons
zijn eerste diep, bloeddorstig gehuil. Hoe
weerklonk het over de rotsen en door de ca
nyons.
Maar de leeuw was. zonder twijfel, den
honden minstens één uur voor en hij zou
hun nog menige kool stoven, zooals wij door
bittere ervaring leerden. Hier stond het eene
schrandere dier tegenover het andere en het
menschelijk verstand werd bovendien in de
schaal gewoi-pen, in het nadeel van den men-
schen- en dierendooder. Maar er was nu
geen tijd voor het houden van alleenspraken.
Ik was al ver achter bij de galoppeerende
paarden en de nog verder verwijderde, blaf
fende honden. Over heuvels ging het en door
dalen, door dik kreupelhout en cactusplan
ten, die ons als 't ware trachtten vast te hou
den terwijl wij voortsnelden. Het was soms
alsof elke onbeschermde plaats doorstoken
werd door honderd scherpe lansen.
Toen ik de anderen had ingehaald, ston
den ze allen om Jack heen, die druk bezig
was den grond nauwkeurig te onderzoeken.
„Die hond zal het nooit leeren!" gromde hij.
„Hij blaft bij een teruggaand spoor!"
Wij begonnen in te zien, dat het nog een
heele kunst is een troep honden voor de
jacht te trainen.
Door deze vergissing van Wrinkles hadden
wij kostbaren tijd verloren en niets bereikt.
Nadat we de honden in de goede richting
gezet hadden, gingen zij er met groote snel
heid van door met Jack vlak op hun hielen.
Welk een rit was dat! Ik had nooit ge
dacht dat een paard over zulk een terrein zou
kunnen loopen! Het ging langs met grint
bedekte hellingen, zoo steil dat de paarden op
him hurken gingen zitten en zoo vele meters
vooruit gleden, om daarna nog steilere hel
lingen te bereiken, waarop één stap te ver
het ergste kon beteekenen! Het was in ieder
geval zeer spannende sport!
Langs den rand van Sowats Canyon, over
de lijst van rotsen, naar beneden langs een
heele reeks verraderlijke scherpe kanten,
door een veld vol rolsteenen zoo groot als
een huis gingen wij en na nog eens een grint-
helling afgegleden te zijn kwamen wij op
den smallen bodem van de canyon. De leeuw
bezorgde ons in ieder geval een interessante
jacht!
Een rit van twee mijlen langs de canvon
bracht ons bij de honden, die daar rustig
rondliepen. Jack was van zijn paard geste
gen en onderzocht de geheeie omgeving nauw
keurig. De rust die hier heerschte trof mij
na den woe sten rit.
„Wat is er?" vroeg ik ademloos.
„Het is de Hardlooper!" antwoordde Jack.
En hij voegde er bij op een toon waaruit be
dwongen opgewondenheid sprak en die mij
het bloed in de aderen deed stollen: „Hij is
slim. Wij hebben hem al eens meer achterna
gezeten!"
„Hoe weet je dat?" vroeg ik ongeloovig.
„Ken je zijn spoor?"
„Neen", antwoordde Jack glimlachend.
„Maar ik ken de manier waarop hij loopt".
Ik kon mijn ooren nauwelijks gelooven
Hier was een man die de leeuwen blijkbaar
bij hun namen kende ofschoon hij ze nooit
gezien had of hun sporen kon onderschei
den. Ik begon in te zien met wien de leeu
wen te doen hadden.
De leeuw was op zijn spoor teruggekeerd en
was daarna op een rand gesprongen en
waarschijnlijk vervolgens op andere randen,
zoodat zijn spoor door middel van de rouk
niet meer te volgen was. Wij waren nu al
drie uur aan 't jagen en hadden als eenig
resultaat bereikt dat het spoor plotseling in
de lucht verdween! Er was toch wel iets in
teressants in zoo'n loauwenjacht!
In dit dilemma maakte Wrinkles zijn vroe
ger begane fout goed. Vol geweldige energie
liep de groote hond in steeds grooter worden
de cirkels rond, over do smalle randen en
de steile wanden van de canyon zocht hij al
snuffelend zijn weg. Hij ging weer terug op
zijn spoor, naar beneden de canyon in en
tegen den anderen wand op- De andere hon
den volgden hem op eenigen afstand behalve
Joe, die kalm maar zeer beslist al snuffelend
zijn eigen weg volgde.
„Wouw, wouw!" Nooit zal ik dien diepen
onheilspellenden roep van Wrinkles vergeten.
Hoe triumpheerend en meedoogenloos klonk
dat! De honden veranderden plotseling in
baarlijke duivels. Zij holden door de nauwe
canyon en vlogen achter Wrinkles aan togen
den Wand op en over den rand: alle, uitge
zonderd één.
Ons aller oogen waren op hem gevestigd,
terwijl hij langzaam snuffelde langs het spoor
waarlangs de honden zoo juist verdwenen wa
ren. „Joe zal hem vinden", zei Jack, zonder
een oog van den hond af te houden. „Joe
gebruikt zijn hersens. Hij zal dat spoor ont
warren. Laten wij gaan!"
Togen den wand op zochten wij onzen weg
zoo snel mogelijk. Maar toch ging het nog
langzaam en toen wij bij den rand aange
komen waren, konden wij de honden niet
meer hooren. Maar Jack scheen te weten,
welken kant zij waren uitgegaan, want zon
der aarzelen ging hij naar het hoogste gedeel
te van het plateau.
Gedurende een mijl gingen wij door struik
gewas totdat wij plotseling stil hielden op
het zien van Joe en Pico, die in stilte snuf-
fo'.den langs het sooor naar rechts terwijl wij
heel in de verte Wrinkles hoorden en nu en
dan ook de andere honden.
„Joe is bezig het uit te rekenen", zei Jack.
weer met die onderdrukte ontroering in zijn
stem.
„Zijn Wrinkles en de andere honden op t
verkeerde spoor?", vroeg ik.
„Neen", antwoordde Jack. „Wrinkles heeft
dezen keer gelijk en hij was ook do eerste
die het spoor weer vond, maar hij volgt alle
bochten terwijl Joe en Pico niet alleen hun
neuzen maar ook hun hersens gebruiken en
uitrekenen waar al die kronkelende „achten"
hoen leiden. Wij blijven hier. De andere
honden zullen spoedig terugkomen".
En inderdaad, na een korten tijd werd het
geblaf van den troep honden duidelijker
en vóór wij het wisten waren zij bij ons. Zij
gingen terug over het spoor van Joe en Pico,
maar vóór zij hem bereikten, hoorden wij een
kort, afgebeten geblaf, gevolgd door snel op
elkaar volgende, jankende geluiden. Jack's
gezicht straalde. „Dat is Joe", zeide hij. Hij
ht'3ft hem. Kom vlug meer". In een oog
wenk was hij uit het gezicht.
Door he struikgewas vlogen wij, slechts
de ergste hindernissen vermijdend en overi
gens hopend dat onze knieën niet te erg ver
wond zouden worden. Wij kwamen aan don
voet van een rotsachtige helling van 1000
voet hoogte en wij konden juist nog zien, da*
Jack over den too galoppeerde, terwijl wij
de honden duidelijk konden hooren.
Wij voelden allen dat het er nu op aan
begon te komen. Wij hadden den Hardloo
per leeren apprecieeren. daar wij nu al ge
durende zeven uur achter hem aan joegen.
Als de honden toch maar vóór hem aan den
rand kwamen!
Luider en luider werd het diepe geblaf
van de honden. Wij vielen bijna naar bene
den, naar den canyon, vlogen over een berg
kloof, langs een rotsrand. door dicht struik
gewas en toen werden wij begroet met zulk
een helsch lawaai dat ik het vele nachten
daarna in mijn droomen nog hoorde. De
honden stonden om een grooten boom heen,
blaffend met zulk een geweld dat ik dacht
dat hun longen zouden barsten. Joe was be
zig een boom in te klimmen en toen hij 15
voet boven den grond was, kroop hij langs
een dikken tak. Verder op dien tak zat een in
elkaar gedoken gestalte.
„Kom terug, Joe; kom terug!" gilde Jack
toen Joe den leeuw zoo dicht gena-erd was
dat deze hem bijna kon raken. Het wilde dier
gromde en sloeg met een geweldige klauw
naar Joe s neus. nog juist zonder hem te ra
ken. Joe hoorde het roepen van Jack niet;
troep met uen aood beareigd werd.
„Joe!" schreeuwde Jack nog éénmaal en
als door een wonder scheen de hond door
ent heul zoo Detenu genua een scuok te jwjj-
gen. Hij verloor zijn evenwicht en viel op
den grond, gelukkig ongedeerd.
En daar boven zat de Hardlooper. Hij keek
naar ons met gloeiende oogen; aan het zwie
pen van zijn staart was te zien dat hij in een
;taat van eew5,J,'T^ opwinding verkeerde. De
wedloop met de honden had hem uitgeput.
Hij had den rand gemist. Het was zijn laat
ste wedstrijd geweest.
Terwijl ik staarde in die schrandere, gele
oogen die onafgebroken naar me keken, kon
ik niet anders dan bewondering en sym
pathie voor den leeuw gevoelen. Hij leek mij
een trotsch overblijfsel uit ver-verleden tij
den.
Maar waarom zou ik aarzelen. Langzaam
hiel lk mijn geweer op, voelde dien bran
denden blik van uitdagend verwijt, onder
drukte de warme sympathie die die bhk in
mij opwekte en vuurde.
Daar viel hij op den grond. De honden wa
ren gereed om hem te ontvangen. Woedend
sprongen zij op hem en begroeven hun tan
den in zijn flanken en zijn rug en ik zag
dezen aanval niet zonder ongerustheid, daar
ik vreesde dat mijn jachttrophee door d:
honden zou vernield wordena Maar Jack
legde mij uit dat zij de huid niet konden be
schadigen en liet hun den „cougar" bijten
tot hun woede gekalmeerd was.
Een oude kanten Muts
door
E TEMPLE THURSTON.
Ik geef er niet om wat het is, als he
maar oud is; maar als een voorwerp door
meerdere handen dan de mijne is gegaan,
krijgt het voor mij een wonderlijke bekoring.
Oud porselein, oudo koppen en schotels of ze
mooi of leelijk zijn, voor mij hebben ze de
charme van de herinneringen, die er aan
verbonden zijn. In het tegen elkaar tinkelen
van porselein als het op een blad wordt
binnen gebracht, hoor ik duizenderlei ge
sprekken en mededeelingen tot mij komen
uit de lange, lange jaren, die achter hen lig
gen.
En daarom gebruik ik altijd het oude por
selein, dat ik bezit. Een ontbijttafel, een
theetafel met een servies, dat niets beleefd
en niets te vertellen heeft, heeft voor mij
niets gezelligs. Maar als het oud is, en elke
stilte aan tafel gevuld wordt, met het zachte
gefluister van die oude voorwerpen, dan ben
ik tevreden.
Ik kan me niet indenken, dat een verzame
laar zijn oud porselein wegsluit in een kast.
omdat het zeldzaam is en een zekere gelds
waarde vertegenwoordigt. Hij is niet beter
dan een cipier, die zijn allerbeste vrienden
in een gevangenis opsluit, alleen omdat hij
ze voor zichzelf wil houden.
Wat geeft het of ze gevaar loopen gebroken
te worden? Een paar krammetjes en zij zullen
weer in het leven teruggeroepen zijn. Ik heb
een antiek melkkannetje, dat vijf en veertig
maal gekramd is, en het zegt mij meer dan
al het moderne porselein bij elkaar, hoe vol
maakt het ook mag zijn: Ik hou eigenlijk
veel meer van een stuk, dat niet heel meer
is. Daaruit blijkt, dat ze in die lange ver
vlogen dagen om hun schatten gaven en ze
niet weg wilden gooien omdat hun een on
geluk overkomen was. Ik heb ook een oude.
blauw en witte theepot, met een zilveren
tuit. Een antiquair haalde er een poosje ge
leden zijn neus voor op.
„Dat is vroeger een goed ding geweest",
zei hij.
„En nu is hij nog beter", zei ik. „Dat zou
den u en ik ook zijn als we veel strijd ach
ter den rug hadden".
„Zou u mij heusch liever hebben met een
houten arm?" vroeg hij.
„Ja zeker", zei ik. ,Dan zou u niet zoo
hebberig kunnen zijn".
Maar een dag of wat geleden, heb ik een
werkelijke schat gevonden. Miss B„ de kleine
ongetrouwde dame, bij wie ik inwoon, is
eigenlijk de reïncarnatie van een ham
ster. Ze heeft kasten en kasten vol met
oude dingen, die jaren lang in haar familie
zijn geweest. Toen ik gisteren bezig was een
oude la leeg te halen, ontdekte ik een vreemd
oud ding, dat er uit zag als een oud kanten
zakje. Het was heel mooi en fijn, en bestond
uir. drie prachtige stukken kant, die aan
elkaar genaaid waren met heele kleine
steekjes van wit paardehaar.
Ik ging er mee naar de keuken, terwijl ik
het heel voorzichtig op mijn hand uitgespreid
hield.
„Wat is dit in 's hemelsnaam?" vroeg ik.
Ze nam het in haar hand, keek er een
oogenblik naar, en legde het neer op de
keukentafel.
,Dat", zei ze, „dat is de muts van mijn
over- overgrootmoeder- Die heeft ze tot aan
haar dood toe gedragen".
„Dan moet het bijna tweehonderd jaar
oud zijn!" riep ik uit.
„Ja, dat zal wel", zei ze.
Ik bleef er een oogenblik naar staan
kijken. Toen opeens was het net of er be
weging in kwam, of h«t zich. verhief van de
Hoeveel menschen zijn er niet, die jam
meren over de eentonigheid van hun bestaan,
over de dufheid en saaiheid van Holland, en
die meenen. dat de eenige manier, waarop ze
zichzelf wat frischheid toe kunnen waaien,
bestaat uit het gaan naar concerten en
schouwburgen en wat het publieke vermake
lijkheden stelsel van tegenwoordig meer
biedt. Hoe weinigen zijn er, die er aan den
ken dat wij onze onvolprezen duinen vlak bij
ons hebben, en dat het strand de ideale plaats
is om de spinnewebben van een stofrige ziel
eens flink te laten uitwaaien Hoeveel Haar
lemmers zijn er, die nooit anders dan 's zo
mers. of heelemaal nooit, een voet op het
strand zetten en hoeveel zijn er. die na hun
kinderjaren nooit de duinen hebben gezien?
Die allen wil ik aanraden: ga naar het
strand, naar de zee, en ga nfet in den zomer,
maar in den winter. Ga wel naar de duinen
in den zomer, maar ga ver; en ga vooral ook
in het najaar en in den winter. Maar ga,
want het is werkelijk zoo de moeite waard.
Al is het alleen maar om den wind door
je haren te laten waaien, en om het prettige
gevoel te hebben, dat je er we'nig of geen
kans loont om een medemensoh tegen te ko
men waarvoor je je hoeft te geneeren, om
dat je een paar oude globetrotters aan hebt,
en je rok van onder tot boven met klitten
zit en de das van je blouse op je rug hangt..
Wij zijn gegaan op een stralenden herfst
dag. De zon plensde op je hoofd neer als tast
baar stofgoud, de wind rook heerlijk naar
dennenaalden, dorrend groen en paddestoe
len. en het was er volmaakt.
Er waren heele hellingen, die bedekt wa
ren met het roestbruin van drogende duin
rozen. er waren dalen en dalen vol met grijze
duindoorns, waarvan de bessen dik om de
takken trosten; er waren kardinaalshoedjes,
felrood onder hun gele en rossige bladeren;
er waren meidoorns, die nog dik in hun glan
zende donkergroene bladeren zaten, waaron
der in dichte massa's de warme, donkerroode
bessen scholen. Er was zoo oneindig veel en
ik was er in zoo lang niet geweest, dat je
dwaas heen en weer liep te hollen van de
eene bezienswaardigheid naar de volgende
belangwekkende ontdekking, en dat je niet
nalaten kon je armen wijd uit te spreiden en
zoo een hoog duin af te hollen, een duinpan
in, dwars over prikkels en stekels en lussen
van heggerank, en beneden languit neer
ploffen in het zomersch warme zand.
Rechts van ons stootte een fazant zijn
melancholiek geschetter uit en vloog weg en
vlak daarna ging een tweede hem klapwie
kend achteraan. De witte pluimstaart van
een konijn verdween op een holletje achter
een rijtje populieren, die, met zilverglanzen
spelend op hun bladeren, stonden te ruischen
in den wind.
Zomer leek het, als de tinten niet zoo herf
stig waren geweest. En blauwige mist- waasde
voor de verre duinenrijen, de lucht had dat
Ijle blauw van mooie herfstdagen en er zon
gen geen vogels. Een paar musschen vlogen
af en toe heftig kibbelend op uit een bosch-
je. Maar bijna alle planten hadden zich ver
gist en zich om den tuin laten leiden door
dezen nazomer, en ik heb wel zes bloeiende
duinroosjes geteld, roomwit te midden van
den overvloed van roodbruin blad, en er wa
ren kardinaalshoedjes, die naast hun takken
met roode vruchten, die opengespleten,
trotsch hun fel oranje zaad in de zon lieten
blinken, er hadden met kleine, groengele
bloemtrosjes.
De duinviooltjes bloeiden nog steeds, en de
reigersbekken, en een paar salomonszegels
waren ook weer op nieuw begonnen. Een
toorts hief hoog zijn gele bloemstengel uit de
krans van grijze viltbladeren op den grond.
Het was er zoo volkomen buiten, een half
uur loopen van de bewoonde wereld, zoo stil
en frisch en echt. dat je niet anders kon doen
dan boven op een duin gaan zitten genieten.
„Ik ben gelukkigzei het slachtoffer dat
ik na veel tegenstribbelen tot dezen tocht had
overgehaald met een zucht van tevreden
heid.
„Ik ook", zei ik. en liet me neervallen in
het zand. ..Au! O nee, toch niet, want ik zit
op een duinroos".
Maar ik was het toch. In de verte plekte
het donkere groen van de dennen van het
Naaldenveld, en daarvoor was het golvende
bruin en grijs en wit van zich aan lange rijen
scharende duinruggen. Boven mij was de
lucht, doorschijnend blauw, en heel in de
verte, net ver genoeg om niet storend te zijn,
klonken de geluiden, die de steeds voort
schrijdende beschaving, helaas! met zich
meebrengt: het getoeter van een auto. het
gegil van een trein, het dreinend geklingel
van een tram. Geluiden dragen ver door een
groote stilte En naast mij lag wat ik van
hier mee naar huis wilde nemen: duindoorn,
kardinaalshoedjes, eglantieren, meidoorn,
berberis. Door mijn hoofd zong een regel
van Rilke: „Es reifen Jctzt die roten Berbc-
ritzen
En nu staan ze op mijn kamer en als ik
opkijk, zie ik de duindoorn in een grijsgroene
Chineesche pul boven mijn hoofd staan. Er
is zooeven een dikke spin uit komen wande
len; hij heeft een heele poos lang op den
rand van mijn schrijftafel naar mij zitten
kijken en mij heel wat ingefluisterd van wat
ik hier geschreven heb. Hij was langer in de
duinen geweest dan ik, ziet u, en ik heb hem
buiten het raam gezet in de hoop. dat hij dea
weg terug weer zal kunnen vinden.
W. T.
tafel. Nog een oogenblik en het lag op het
hoofd van een klein oud dametje. Haar zil
verwitte haar sprong in fijne krulletjes on
der en tusschen de kant door en daar stond
ze, in haar wijde rok, met de groote pof
mouwen, een keurige neiging voor me te
maken.
Ik draaide me om naar Miss B.
„Zie je haar?", zei ik.
„Wat moet ik zien?" vroeg ze.
„Je o ver-overgroot moeder!"
..Die heb ik nooit van me leven gezien",
antwoordde ze.
„Maar onder het kanten mutsje!" riep ik
uit.
„Lieve help! dat zou aan stukken val
len. als iemand het probeerde op tel zetten.
Ik heb er niets aan. U mag het hebben, als
u wilt".
Toen begreep ik, waarom ze haar over-
overgrootmoeder niet kon zien, en met een
gevoel van oneindig medelijden voor haar
eenzaamheid nam ik het oude dametje in
mijn armen. Miss B. ging naar de gootsteen
om aardappelen te schillen.
„Je bent vreeselijk lief", fluisterde ik, en
haar oud gezichtje straalde uit al zijn rim
pels.
„Dat hebben ze me dikwijls genoeg verteld,
toen ik jong was", zei ze.
„Maar nu ben je nog liever en mooier",
zei ik.
„Wat staat u daar toch te zeggen?" vroeg
Miss B. over haar schouder.
„Wat ik gezegd zou hebben, als ik twee
honderd jaar eerder geleefd had", zei ik.
EEN EIGENAARDIG BEROEP.
Een eigenaardig beroep in Engeland Is dat
van regeerings-scheikundige. De man. die
tot nu toe altijd dacht, de belastingautoritei
ten gemakkelijk om den tuin te kunnen
leiden en wien dat misschien ook wel eens
gelukt is heeft nu zijn moester gevonden
in den regeerings-scheikundige. Hoe „knap"
hy ook de „veranderingen" in zijn boeken
aanbrengt, het zal hem niets geven.
Als de autoriteiten ook maar eenigszins
twijfelen, worden de boeken van den be
lastingplichtige naar den regeerings-schei
kundige gezonden en een onderzoek in het
laboratorium wijst spoedig genoeg uit of het
wantrouwen al dan niet gerechtvaardigd
was. Een groot aantal boeken van „book
makers" zijn in den laatsten tijd op deze
wijze onderzocht en niet alleen werd daarbij
ontdekt dat veel veranderingen waren aan
gebracht, maar ook kon dikwijls nog worden
aangetoond wat or aanvankelijk gestaan
had.
De regeerings-scheikundige heeft twaar-
schijnlijk wel de meest afwisselende be
trekking in het geheeie land. Een onlangs
gepubliceerd rapport toont aan dat het aan
tal zaken, waarin do hulp van deze ambte
naren werd ingeroepen, in de afgeloopcn
twaalf maanden 499.289 bedroeg en de on
derzoekingen hadden betrekking op allerlei
dingen: zij stonden in verband mot gewone
belastingontdekkingen, met voedingsmidde
len, brandstichtingen enz. enz.
Het geboortehuis van Edison in Milona (Ohio) werd door Ohio onder Staatsbescher-
ming gesteld. Edison weigerde het huis aan den Staat te verkoopen