BLAUWE TREKVOGELS UIT HET OOSTEN. H. D. VERTELLING BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP Mocic-Iijk, gecompliceerd moelelijk zijn sommige dingen! Hoe moeielijk is het bij voorbeeld om voor 'n mensch van smaak een cadeau te koopen. Ecl. Veterman heeft het in een luchtig artikel zoo geestig en juist gezegd: Laat een vrouw eens 'n das voor haar man koopen! En is het niet een zware opgaaf in het algemeen om iets te sieren, op te tuigen, te dossen, aan te kleeden? Kies eens 'n lijst bij een schilderij, begin eens een niet banaal gesprek met 'n vreemde. Is ook niet de kunst van het encadreeren van een gedachte, een gevoel, op 'n spreken de, de zaak goed aankleedende manier, hetzij in letterkunde, hetzij in plastischen vorm, hetzij in muziek een bizondere gave? Men wil emotie! Vele hooger staande dingen worden terzijde geschoven. Men heeft geen tijd. alles moet snel gaan en sterk zijn. Grootere en kleinere emoties! Hoe mo derner wij worden, hoe grover en sterker deze genietingen moeten worden gekruid. Er zijn er die nog met hun avondkrantje tevreden zijn, er zijn er die selecte lectuur zoeken, er zijn er die sterker encadrementen van noode hebben, schouwburg of film ver langen om tot emotioneering te geraken. Ja cr zijn er, die aan zulke omlijstingen van 'n schotel emotie nóg niet genoeg hebben, die zelf willen beleven, zich „uit willen leven" in de grillen van het leven zelf. Nu zijn er enkele klassieke, talentvolle kunstenaars van alle tijden, die de gave heb ben gehad of nóg hebben dien drang naar emoties te bevredigen .enkele musici, enkele tooneelspelers en litteratoren weten de massa te boelen, te ontroeren, doen dat altijd maar weer en waar onze ouders om geweend hebben, daar weenen ook wij nog om, som wijlen om scheppingen die 'n paar duizend jaar oud zijn. Naast dien klassieken kring staan de jon geren, op een kleiner podium, maar ook zij hebben zich een ruime plaats in de zon ver zekerd. Een trouwe schare van landgenooten gaat, telkens als zij weer optreden, naar hen op om van hen te genieten. Als Moissi komt gaan we weer emotie koopen, komt Buziau, we gaan er weer heen en ook als Jushny, de geestelijke vader van zijn gezelschap De Blauwe Vogel, weer in ons land is met zijn talentvolle gezelschap, dan is er weer ge drang aan de loketten, dan willen de men- schen ook weer die emotie genietén, die h ij ons weet te schenken. Snikken en glim lachjes schenkt hij. Dit jaar kwam hij nu eens niet bijzonder lijk met dramatische gegevens. De stemming was ditmaal meer aan den vroolijken kant. Misschien gaat hij met zijn tijd mee geeft hij wufter kost voor Jan Publiek? Jan Publiek, die steeds heviger emoties zoekt, prikkels, I-Iongaarsche, Boyaarsche, Russische of negermuziek, dans en excentriciteiten. Dit maal liet hij meer lachen dan huilen.... en toch En tochwist hij den menschen emotie te geven. Hoe hij dat doet? Door ze te laten lachen, zal men zeggen. Neen, dat is niet genoeg. Hij geeft meer. Wanneer clowns in Hagen- becks circus den zingenden aftocht der Somalinegers parodieerden, was dat 'n kos telijke vertooning, met bijna niets bereikt. Het duurde 5 minuten hoogstens, maar het pakte en het bleef bij, het was zeer knap gedaan, terwijl honderden andere dingen je slechts 'n glimlachje konden afpersen. Met Jushny is het anders. Hij is 'n wer kelijk kunstenaar en zelfs als hij een grapje ten tooneele brengt, is daarin 'n zeker iets gevlochten wat een ander hem niet na doet, er is 'n sfeer in, die je boeit, je bent wide awake, proeft door '11 Schadahüpfl heen, ondanks de malle boersche bokkesprongen van potsierlijk draaiende Madl en als Osta- de-boeren rondstampende boerenlummels de kundige regie van 'n fijngevoelig mensch, tevens een "buitengewoon begaafd enscèneur en een kunstenaar in dat vak. Zijn proloog is niet altijd even spiritueel gekruid. „Noe-ja! Schwamm d'rubcr!" zou hij zelf allicht zeggen en daarmee een al weer prachtig geslaagde exit maken. Maar hoe weet hij de dingen, die hy te zeggen heeft en zien laat, te omlijsten! In de immer ietwat grijze en armoedig doende tooneelruimte, weet hij, de levens- photograaf en sterke colorist, scherp in te stellen, met woord en muziek, met kleur en omgeving, ruw en raak gesneden. Hij is en blijft de overhteerscher van zijn werk, hij neemt het publiek in het nekve^ geeft breed, in forsche kleuren, geconcen treerd, sterk belicht, waar noodig, entou rage, waar het niet op aankomt versluierend en wegdoezelend, zijn felle, humoristisch belichte beeld, schept er zijn figuren voor. Zet ze er ïn en laat ze spreken, zingen, actee- ren, dansen desnoods. Hij lijkt mij wreed en sarcastisch. Het is alsof hij zegt: Daar, lach nu maar, gepeupel! Maar door alle jolijt, door de onevenwich tigste capriolen heen proeft men den artist, den tooneclregent, die breed blijft, cardinaal weet te binden, zoodat de visie scherp blijft en sterk Dat is in hem het bijna geniale, dat is zijn Aziatisch-wreed temperament- Wat was dat „Tanz little lady" niet exquis van poze en plastiek, en als in een ander dansnummer dezelfde jolige dansers weer ten tooneele verschijnen met gedroch telijke mombakkessen voor, wat krijgt dan opeens dat ensemble een ijzige Danse-ma- cabre-sfeer. Wat schreeuwt daaruit niet de Satanische wanhoopskreet, die vreemde tee kenen aan den wand schrijft en al grijns lachend, waarschuwt: IJdel en kort is jullie leven, dans voor mijn part, maar beidt uw tijd! En als je dan nóg durft, dans dan dóór, groote armzalige poppekastkïjkers! Dat is de knoet die hij zwaait, demonisch en meesleepend, als ZIgeunermuziek uit dat zelfde Oosten. In de quasi-comische stukjes huist een heel even geschetst sarcasme, dat verwant is aan de gruwelijke pennekrabbels van een Jean Veber, grillig en somber als de Rem- brandtiek belichte spotprenten van Gustave Doré. Dat leeft In zijn kostelijke Koor, die pruts kerels van niets met hun glimmende, ge- klecde jassen en gewichtige allures, die ieder voor zich meenen de hoofdfiguur ze zijn van hun armelijk ensemble. Huilt ook daar niet uit de onbewuste impotentie van Jean Pierre et Nicolas? Hij steekt daar den draak met onze zucht tot bijval en huldiging. Hoe verrukkelijk naïef is niet dat- stukje Beiersch speelgoed, door een zwengel opge draaid dat langzaam afloopt als er niet meer gedraaid wordt. Totdathij, de directeur, het quasi bemerkt. Eenige krachtige zwaai aan den zwengel en de menschen leven weer. do koe rolt- do oogen heen en weer. de vogel roept kock-kock. de jager zingt, en stapt weer manhaftig, dc Senncrin doet dc luiken open en dicht, cn het paardje danst opnieuw fre netiek! Dat willen jullie immers! betockent- het. Kijk en klap voor mijn part. Wederom 'n sarcastische blik achter de schennen van het vooze menschelijke leven. De kleine Russische les was 'n juweeltje, 'n Russisch grapje met 'n enkel woord van den leider begrijpelijk gemaakt, een same, spraak van 'n hij en oen zij, twee menschen kinderen, die 'n praatje maken, dat eindigt in 'n kus, hoewel ze elkaar niet verstaan. „Eto ruka", zegt zij en geeft hem haar handje. Waar is het voor noodig, dat daar bij gesproken wordt? Eto rotyc! Niet noodig te zeggen dat zij hem op haar mond wijst u als zij zacht, hdel zacht lispelt: Ia loebljoe was", dan begrijpt hij wel, dat het ernst is en dat, ze hem verteld heeft, dat zij hem lief heeft. En dan lacht zij niet meer Dat is werkelijk heel mooi. Dat is een klein juweeltje, dat vroolijke Jolige zangstukje met 'n Wolga vol levens wijsheid, een brokje gebarenspel en wat vreemde, op zang gezette woorden, waarmede bedoeld werd te zeggen: Als de menschen elkander lief krijgen zijn daar geen woorden voor noodig, dat zien ze wel a prima vista. In het tekstboekje stond het daar zx> nuchter Ia loebljoe was fik heb u lief!). En het bracht mij iets in herinnering. Het gebeurde in Charkow, aan het station. Een week geleden was ik er geweest, had er twee dagen vertoefd, was er onder ander? geweest in een groot restaurant, waarin een enorme zaal, gedragen door Dorische zuilen. In die zaal werd gedanst. Chacun vond er sa chdcune. Men trof er half Europa en drie kwart Azië in den vorm van allerlei vrouwen tot Tartaarsche, Perzische, Cashmirsche, Turksche en Chineesche toe, de meesten in haar nationale costumes. Nu en dan gaven Russische zigeuners en hun vrouwen speciale dansen ten beste. Rijke landheeren, groot vorsten, officieren, wilde Satrapen, Poolsche en Hongaarsche grooten schonken er cham pagne, een wonderlijk wild gedoe, aange vuurd door woeste muziek. Toen ik tegen een uur of elf naar mijn hotel trok. zat er, in het licht der lan tarens op het plein daarvóór, een groepje kerels; zij maakten muziek op harmoni ca's, 'n soort guitaar en 'n triangel en 'n jong ventje van een jaar of veertien met 'n meisje, 'n jaar of twee ouder misschien, dansten op die muziek Kozakkendansen. De muzikanten waren dronken, een paar oude wijven, die in de handen het rythme klapten, eveneens. Er stonden een paar dozijn imenschen naar te luisteren en te kijken. Toen de dans uit was, viel het jonge meisje dood moe op 'n paar vodden nder. De muziek begon weer, zette "n wildon dans in, en een der kerels schreeuwde de twee kinderen toe, dat ze op moesten staan en weer dansen moesten. Het meisje ant woordde iets, op klagenden toon. Ze kon niet meer, was op. Toen nam de bruut 'n zweep en ransdlde haar overeind. Een weerzinwekkend gezicht- Ik nam hem het ding uit z'n handen, gooide het weg en gaf 'n geldstukje, waarna ik mij vlug naar mijn hotel begaf, feitelijk.... een goed heenkomen zocht. Een week later hield een trein, uit het Zuiden komend, te Charkow even stil. Een bleek, armelijk gekleed meisje met 'n rood doekje om het hoofd liep de wagens langs, verkocht boschaardbeien aan de portieren. Het was hetzelfde straat danseresje. Eindelijk kwam zij voor de coupé. Ze bleef ineens staan, bood geen aardbeien aan, maar bleef kijken, treurig kijken en toen sprak ze zachtjes diezelfde woorden: „Ia loebljoe was!" Even later floot de machinist en de trein reed verder. Noordwaarts, naar Kursk en Moskou Begrepen had ik hei wel 'n beetje. Ver staan had ik het niet heelemaal. Maar een oude dame, die in dezelfde coupé reisde, lachte al maar vriendelijk knikkend en gaf mij de vertaling. Al maar lachend keek ze. Waarmee ze zeggen wou: Och ja, zóó gaat dat nou eenmaal. PIM PERNEL. (Nadruk verboden). JUBILEUM VAN EEN VLEESCHMARKT. In December zal de Smithfield markt te Londen, de grootste vleeschmarkt ter wereld, zestig jaar bestaan. Het geeft eenig idee van den omvang van deze markt als men weet dat 400 ton rund- vleesch feen ton is 2000 Engelsche ponden is 1016 K.G.) tegelijk kunnen worden uitge stald en dat de rails, waaraan het vleesch wordt opgehangen een lengte van 15 mijl zouden beslaan (een Engelsche mijl is 1609 meter), als zij achter elkander werden ge legd. Niet minder dan 350 lorries (die elk 3 ton kunnen vervoeren) kunnen tegelijk afgela den worden. De markt omvat 364 toonbanken die aan 188 verschillende firma's zijn verhuurd. Een deel van het sousterrain is ingericht als vries- of koelkamer en eenige duizenden ton nen vleesch zijn hier altijd aanwezig. In 't geheel kunnen hier 15000 ton vleesch be waard worden. In December 1868 werden hier 5800 ton vleesch omgezet op deze markt en in Decem ber van het vorige jaar 20.585 ton! „VERTINDE" JAPONNEN. Er wordt op het oogenblik door deskundi gen een onderzoek gedaan in hoeverre het mogelijk is zuivere tin te sprenkelen op de oppervlakte van verschillende voorwerpen, Dit onderzoek kan misschien op den duur lei den tot belangrijke resultaten. Reeds genomen proeven geven aanleiding te veronderstellen dat wanneer een opper vlakte van metaal besprenkeld wordt met tin, dit metaal dan bestand is tegen zooge naamde „invreting". Wanneer verdere proe ven deze veronderstelling bevestigen is hier sprake van een hoogst belangrijke ontdek king. want de verliezen, door invreting cf uitbijting van metalen geleden, zijn enorm. Geschat wordt dat zij ongeveer 500.000.000 pond sterling per jaar bedragen. Misschien zal ook in andere opzichten par tij getrokken kunnen worden van deze ont dekking. Want het- zal wellicht ook mogelijk zijn, tin te sprenkelen op zijde, hout of glas. Wanneer dit zou kunnen zal een geheele ommekeer komen in onze meubileering en ook in de vrouwenkleeding. Ook nu worden voor de garneering van japonnon reeds metalen gebruikt, in den vorm van paillettes enz., maar het nieuwe proces zou kunnen leiden tot geheel nieuwe ontwerpen. Een compromis door ARKADY AVERCHENKO Ik zat juist bij mijn vriend Krassawin, toen zijn dienstmeisje de kamer binnenkwam en zeide: „Mijnheer Averchenko wordt aan de telefoon geroepen". Ik was verwonderd. „Roept men mij?" Onmogelijk, dat moet een vergissing zijn. Hoe kan iemand mij opbellen, terwijl ik toch niemand heb gezegd, dat ik hier zou zijn?" ,,Dat weet ik niet". Dus ging ik naar de voorkamer, nam de telefoon en vroeg nieuwsgierig: „Hallo! Met wien spreek ik?" „Met Tsjebakow. Wij zijn in „Al'riambra" en wachten op je. Kom dus onmiddellijk!" „Het spijt mij", gaf ik ten antwoord, „maar ik kan niet komen, want ik moet nu naar huis. De huishoudster is weg, in de woning is niemand en tegen acht uur verwacht ik een zakenvriend". „Je liegt. Hoe kun je zeggen, dat er niemand in je huis is, terwijl ik je toch juist heb opgebeld en men mij zeide, dat je bij Krassawin was". „Wat? Wat zeg je! Een van beide: ik ben krankzinnig geworden of je maakt grappen. Ik heb mijn woning met den sleutel geslo ten, ae sleutel is in mijn zak. Met wien heb je gesproken?" „Daar heb ik geen idee van. Het was een mannenstem, die ik niet kende. De man zeide alleen: „Hij is op het oogenblik bij Krassawin", en ging terstond van de te lefoon weg. Ik dacht, dat het misschien je neef was". „Ongelooflijk. Ik ga onmiddellijk naar huis. Binnen twintig minuten zal ik alles weten". „Voor je thuis bent", antwoord de Tsjebakow, „kan het al te laat zijn. Het beste is: telefoneer zelf naar je huis, dan zul je het snelst weten, wat er gaande is". In koortsachtige haast brak ik het gesprek af, belde de centrale op en liet mij met mijn eigen woning verbinden. Een halve minuut later hoorde ik uit mijn werkkamer een on willige stem: „Wat nu weer?" „Ben ik ver bonden met 2761U?" „Ja". „Wie is U?" vroeg ik. Eenige seconden lang heerschte er stilte, toen hoorde ik de stem weer: „Mijnheer is niet thuis", „Dat weet ik!" gaf ik streng ten antwoord. „Want wanneer u er niets tegen hebt, spreekt hier de eigenaar van de woning persoonlijk met u. Wie is u en wat zoekt u in mijn huis?" „Wij zijn met ons tweeën. Wacht u even, dan zal ik mijn collega roe pen. Grischa, kom hier". Ik hoorde een tweede stem: „Drommels! Voortdurend wordt er gebeld en je kunt in het geheel niet werken." „Dat is een onbe schaamdheid!" riep ik woedend in het toestel. „Zoo, is u het, meneer de krantenschrijver? Vertelt u mij eens, waar liggen eigenlijk de sleutels van de schrijftafel? Die zoeken wij al lang, maar we kunnen ze niet vinden". „Sleu tels? Welke sleutels?" „Nu, moeten we dan elf schuifladen kapot slaan? Wanneer we de sleutels niet vinden, zit er niets anders op, dan dat te doen; maar een pleiziertje is het niet bepaald. En u behoorde met uw schrijf tafel ook eenig medelijden te hebben. Een fijne schrijftafel, zal wel een flink stuk geld gekost hebben. Jammer, zooiets kapot te ma ken". „Zoo, boeven!" ging ik woedend verder. Jullie zijn dus bij mij komen inbreken? Goed. Dadelijk alarmeer ik het geheele huis". „Kalm, waarde heer, wind u niet op. Voor dat gebeurd is, zijn wij al lang weer buiten. Nu, hebt u den sleutel misschien bij u?" „Canailles, ellendige honden!" brulde ik als een bezetene. „Aan de galg hooren jullie thuis, brutale roovers!" „U is een domkop", antwoordde de stem met onverstoorbare kalmte. „Wij spreken met u als menschen en uHet is toch jammer van de meubelen, daarom vragen wij den sleutel. Valt het u zoo moeilijk, antwoord te geven? Denkt u toch eens na!" „Ik wil niet met inbrekers confereeren!" schreeuwde ik verder. „Mijn heer, wanneer u niet inbindt, zullen we an ders met u praten", vermaande mijn partner mij welwillend. „Nog één zoo'n woord en bin nen een paai- seconden zijn de mooie leeren stoelen in uw werkkamer met mijn zakmes bewerkt. De opkooper zal ze niet meer cadeau willen hebben". Jullie zijn mei'kwaardig", gaf ik al iets kalmer ten antwooi'd. „Als intelli gente menschen kunnen jullie mijn situatie wellicht begrijpen. Jullie breekt in mijn wo ning in, berooft mij en vei-langt- nog, dat ik met jullie als met aristocraten zal spreken". „Maar, mijn waarde heer! Wie berooft u dan? Verschi'ikkelijk is dat, wanneer u enkele din gen niet meer zult vinden. Maar wij zijn ook menschen en willen leven". „Heel juist, dat begrijp ik volkomen", zeide ik en legde den hoorn van de telefoon van de rechter in de linkerhand, waarop ik de rechter op mijn hart drukte, om aan mijn woorden den vereischten nadruk te geven. „Eén ding intusschen kan ik absoluut niet begrijpen, en dat is, waartoe het goed zal zijn wanneer u mijn meubelen gaat vernielen". „Dan scheldt u niet en dan zult u met u laten praten." „Ik scheld niet meer. Ik zie, dat jullie verstandige jongens zijn. Ik geef ook toe, dat jullie voor je moeite een beloo ning toekomt. Zeker hebben jullie een week of misschien nog langer moeten spionnee- ren". „Zeker. Gelooft u soms, dat je maar zonder meer zooiets op touw zet? „Ik begrijp jullie, beste kerels. Maar zeg mij alleen, waaiwoor jullie den sleutel van mijn schrijftafel noodig hebt". „Voor het geld natuurlijk. Het is toch zeker in de schrijfta fel?" „Verkeerd geraden, waarde vrienden! Je zoudt moeite voor niets doen. Mijn eere woord er op. Het geld heb ik vei'borgen. Hoe veel hebben jullie eigenlijk vei-wacht?" „Hé?" „Ik vraag, hoeveel jullie wilden verdienen?" „Nu ja, veel kunnen we niet meenemen", liet de stem met opx-echt leedwezen hooren „Hoe licht zou de concierge van het huis je kunnen aanhouden, wanneer je met een zak over het binnenplein komt. Iets van het zil ver hebben wij meegenomen, verder een win terjas, een hoed, den wekker, een zilveren presse-papier„Die is niet van zilver", mei-kte ik vi'iendschappeiijk op. ,.Nu, goed, dan nemen wij het geldkistje van de schrijf tafel. Eenige waarde heeft het in ieder ge val". „Luistert nu eens, beste vrienden", riep ik. „Jullie situatie is mij volmaakt duidelijk en ik geef ook toe, dat jullie van jullie stand punt beschouwd eehigszins gelijk hebt. Maar aangenomen zelfs, dat jullie er in slaagt, die dingen opgemerkt weg te dragen, wat dan? Natuui'lijk brengen jullie alles naar den op kooper. die je er een schijntje voor geeft. Ik ken die vampyrs. Jullie stelt je aan gevaar bloot, waagt zelfs een gevangenisstraf er op, maar je parasieten zitten met de armen over elkaar en verrijken zich ten koste van jullie zwaren arbeid". „Heel juist", stemde de an der ontroerd toe. „Natuurlijk is het juist", riep ik geestdriftig. „Jullie gelooft te rooven, maar zijn zelf de beroofden. Kameraden, beste vrienden, ik spreek nu tot jullie als een broer: deze dingen hebben voor mij bij zondere waarde en wel om verschillende re denen. Zoo zou ik mij zonder wekker morgen stellig verslapen. En wat krijgen jullie voor dit ciing? Een paar kopeken! 1-Ieb ik gelijk of niet?" ..Volkomen gelijk!" „Dus. beste vrien den, nu begrijpen wij elkaar geheel en al. Als oprecht mensch wil ik ook niet ontken nen dat ik geld in mijn woning heb: in totaal cenhonderd en vijftien roebel. Ik zal jullie precies zeggen, waar zij zijn, want zelf zou den Jullie dit bedrag 7<*?ker niet vinden. Neem dus honderd roebal dc rest heb ik morgen voor mijn uitgaven nfiodig en gaat in vre de heen. Wat er gei>eurd is, zullen wij allen als een particuliei^e zaak beschouwen, die niemand iets aangaaL. Accoord?" „HmHoe zullen we dat regelen... zeide de dief op den toon van iemand, die van verlegenheid op het hoofd ki-abt. „Het zilver hebben we ab bijeen gebonden... „Doet er niet toeLaat het maar liggen, zooals het ligt. Ik zal het wel weer in het buf fet leggen". „En wam ïeer we de andere dingen toch zouden wegsjouwen, he?" „Maar, mijn waarde vrienden, ziljn jullie dan negers of kannibalen? Ik ben er stellig van overtuigd., dat ik in werkelijkheid met hoogst achtens waardige menschen 'te doen heb. Is het waar of niet?" „Nu jazooals men het wil noe menMaar wij hebben onszelf niet weinig gekweld„Ik zdg nogmaals, dat ik het ten volle begrijp. Fin omdat ik het begrijp, wil ik jullie ook verraden., waar het geld is, maar onder voorwaarde, dat je voor morgen vijftien roebel achterlaat. Kan ik daar op re kenen?" Ds dief lachte beschaamd: „Nu, goed, ac coord". „Hartelijk dank. Op de schrijftafel staat een blauwe doos met postpapier en daarin, onder de couverts, liggen vier biljet ten van vijf-en-twintig roebel en drie biljet ten van vijf roebel. Dus, zooals afgesproken: de kleine biljetten laten jullie voor mij ach ter, het ovei*ige houden jullie. Wees eerlijk, want vanzelf zouden jullie het geld zeker niet hebben gevonden. En vergeet niet, het licht uit te draaien. Zijn jullie door de keuken ge komen?" „Ja". „Nu goed. Wanneer jullie heen gaat, sluit dan de deur behoorlijk, zoodat er geen onbevoegden binnenkomen. En mocht de concierge je iets vragen, zeg hem dan, dat je de drukproeven hebt gebracht. Dat komt bij mij nogal eens voor. Dus, vaarwel en het allerbeste. Hallo, nog iets: hebben jullie den wekker niet kapot gemaakt?" „Neen, die is geheel in orde". „Mooi. Dus nogmaals adieu en goeden nacht!" Naar huis teruggekeerd, vond ik op de tafel In de eetkamer een bundel met mijn eigen dommen en daarbij drie vijf roebelbiljetten, benevens een briefje met de volgende bood schap: „De wekker staat in de slaapkamer. De bontkraag op de winterjas hebben wij niet geruïneerd, maar de motten. Vergeet niet, dat u ons belopfd hebt, geen aangifte te doen. Grischa en Sjergej". (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). SCHIJN BEDRIEGT. Een medewerker van „The Daily Mirror' vestigt er in een aardige causerie de aandacht op, hoe vaak het voorkomt dat de eerste indruk, die men van iemand krijgt, verkeerd is. Maar al te dikwijls zijn de menschen ge heel anders „dan zij er uit zien". Ook hebben velen een tweevoudige persoonlijkheid. Vaak toch hooren wij over iemand de opmerking maken dat hij thuis zoo geheel anders is dan op zijn kantoor of in zijn betrekking; dit be- teekent niets anders dan dat er eigenlijk twee kanten aan zijn karakter zijn. Vooral met uiterlijke kenmerken moet men zeer voorzichtig zijn. Iedereen die een tixono- cle draagt is nog geen diplomaat; iemand met een sik is niet noodzakelijk een Ameri kaan, al willen carïcaturisten ons dat doen gelooven. Jansen, die er uit ziet alsof het minste tochtje hem doodziek zal maken, laat 's win ters een bijt hakken en neemt in het ijs koude water een bad en Smit, die het voor komen heeft van een sportliefhebber houdt in werkelijkheid heelemaal niet van sport maar is oen hartstochtelijk schaakspeler. Iemand kent in zijn omgeving wel iemand die altijd de gangmaker is bij feesten en vroolijke avonden, maar van wien, als men hem nader leert kennen, blijkt dat al zijn vroolijkheid en jovialiteit slechts dient als een masker om zorgen of verdriet te ver bergen. Wanneer -wij in ons werk zijn nemen wij, als wij verstandig zijn, de houding aan, die bij dat werk past. Een altijd lachende begra fenisondernemer en een stijve en sombere komiek zouden spoedig zonder werk zijn! Over 't algemeen is iemand pas zichzelf als hij geheel en al vrij is en niet aan werk be hoeft te denken, bij voorbeeld in de vacantie. Uit dit alles valt af te lelden dat- het in negen van de tien gevallen onmogelijk is uit iemands uiterlijk of kleeding zijn beroep af te leiden, zooals wel dikwijls geprobeerd wordt. Schijn bedriegt! Vader: „Heb je de appel geschild voordat je n'm opat?" Dicky: „Ja pa." Vader: „En wat heb je met de schillen gedaan?" Dicky: „Die heb ik opgegeten toen ik de appel ophad." Vrouw: „Er is een arme vrouw aan de deur geweest die om kleeren vi-oeg". Man: „En wat heb je haar gegeven?" Vrouw: „Dat pak dat je tien jaar geleden kocht, en die jurk die ik de vorige maand van je kreeg." „Ik hoor dat je je vrouw hebt leeren poke ren?" „Ja, Zaterdag won ik bijna 6 gulden van mijn salaris terug!" Dokter (streng): „En wat diink je gewoon lijk?" Patfënt: „O, dokter, niks bijzonders. Net wat u drinkt, alstublieft". Papa (woedend): „Je kunt nog niet eens tot tien tellen!" Bobby (8 jaar)„Nee pa, maar ik weet de olflengtes van ieder Europeesch station." Hotelgast: „Ober, vertel me eens, hoe is dit vleesch bereid?" Ober: „In uitjes gesmoord meneer". Gast: „Wel, dan heeft het een harden dood gehad. Dorpskruidenier: „De tijden zijn slecht mevrouw. Gisteren is er weer een klant van me door zoo'n vervloekte auto overreden." ..Dus jou zuster heeft 100 000 gulden in de loterij gewonnen?" „Ja". „En kreeg jij er nog wat van?" „Ja. een schoonbroer." JOHAN DE WITT. 1625—1672. Johan de Witt was de zoon van Jacob de Witt, den burgemeester van Dordrecht, later dienaar van het land in vele belangx'ijke ge zantschappen. De beroemde zoon van dit aloude Dordtsche geslacht werd 25 Septem ber 1625 in die stad geboren. Hij studeerde aan de Leidsche Hoogeschool, hoofdzakelijk rechten en meer als liefhebberij wiskunde. Toen hij 25 jaar was koos de i-egeering zijner geboortestad hem tot haar pensionaris, en reeds terstond zag hij zich in den strijd der partijen gewikkeld. Reeds door zijn reizen, naar Zeeland, dat er voor ijverde om den toen één-jarigen Prins van Oranje tot opper bevelhebber en stadhouder benoemd te krij gen, waar de staten van Holland het poog den af te brengen, trotseerde hij herhaalde lijk levensgevaar. In 1653 na het overlijden van Adriaan Pauw volgde Jan de Witt dezen op als raadspensionaris van Holland. In deze gewichtige betrekking toonde de 28-jarige man reeds de uiterste schranderheid. Het ontdekken van zijn geheime briefwisseling met Cromwell had echter ten gevolge, dat De Witt reeds voor prinsverrader werd uit gekreten. Des te meer haalde hij zich den haat van de Prinsgezinden op den hals, toen hij toegaf aan Cromwell's aandrang om de „Acte van Seclusie" te sluiten, het befaamde stuk, waarbij de Prins voor het vervolg van alle ambten en waardigheden werd uitge sloten, hetgeen Cromwell als voorwaai*de voor vrede stelde. Johan de Witt trouwde 16 Februari 1655 met jonkvrouwe Wendela Bicker, dochter van den Amsterdamschen burgemeester Jan Bicker. In 1655 bewerkte De Witt een aanmerke lijke vei-mindering van den intrest der H0I- landsche schuld, waardoor de provincie een jaairlijksche uitgave van 1.400.000 be spaarde. De zaken kwamen voor De Witt kwader te staan, toen Cromwell gestorven was en Kavel II in 1660 als Koning hersteld- Onder alle moeilijke omstandigheden voerde de pensionaris echter een superieure staatkun de, vooral tegenover Lodewijk XIV, wiens vele corruptiepogingen hij onwrikbaar weer stand bood. Niettegenstaande dit alles weten sommige groepen hem het uitoreken van den tweeden Engelschen ooiiog, de invallen van den Bisschop van Munster. Want nog altijd bleef hij afkeerig om den nu 16jari gen prins Willem III het opperbevel te ver- leenen, hoewel de Staten-generaal besloten hadden om een verdedigingsleger op de been te bi-engen. Voorziende, dat men den prins toch niet van het kapitein-generaalschap kon uitsluiten deed De Witt -n 1667 een voor-stel om dit onvereenigbaar te verklaren met het stadhouderschap. De Staten van Holland namen dit „Eeuwig Edict" met alge- meene stemmen aan. Deze onverzettelijkheid deed De Witt allerminst goed. Wij mogen zeggen, dat hij. zijn val hieraan dankt, dat hij zich in de psychologie en de mentaliteit van het volk deei-lijk vergist heeft. Een daad van wijs beleid was echter weer het sluiten van de Triple Alliantie met Groot-Brittannië en Zweden en het is niet aan De Witt te wijten, dat deze per saldo een mislukking werd. In 1668 werd hem als belooning voor zijn 15-jarige diensten een som van f 45-000 door de staten en 15.000 door de ridder schap toegekend. De gevaarlijke krijgstoestanden van 1672, toen Lodewijk XIV over de rivieren trok deed de kansen van Johan de Witt en die van den prins geheel verkeeren. De vreemdste be schuldigingen werden tegen de leden der regeering ingebracht, de raadpensionaris ondervond daarvan het eerst metterdaad de uitwerking, toen hij 21 Juni 's nachts van de vergadering der Staten huiswaarts koe rend in den rug werd aangevallen en ernstig gewond. Terwijl de raadspensionaris ten gevolge van zijn wonden het huis moest houden werd het Eeuwig Edict afgeschaft en de prins tot de waardigheden van stadhouder en kapi tein-generaal en admiraal verheven. Nu hield niets de uitbarsting van den tegen De Witt gekoesterden wrok meer tegen. Ontelbaar waren de-schotschriften, die tegen hem in het licht kwamen, 4 Augustus legde hij zijn ambt van raadspensionaris neer. Omstreeks dienzelfden tijd was zijn broeder, Corpelis de Witt op valsche beschuldigingen gevankelijk naar Den Haag gevoerd. Door eer. truc loki e men Johan de Witt 20 Augustus eveneens naar de Gevangenpoort-. Beiden werden er gevangen gehouden en de wijze waarop het gepeupel onder aanvoering van zekeren Ver- hoeff de hoogst verdienstelijke staatslieden op het Groene Zoodje den dood deed vinden onder de gruwelijkste martelingen, is alge meen bekend. Na den dood van den staatsman werd een gestreng onderzoek ingesteld naar de mal versaties. die hij zou gepleegd hebben, maar begrijpelijkerwijze werd niets gevonden. Zoo Johan de Witt gebreken had, dan waren die van persoonlijken aard en deden zij niets af aan wat hij in het landsbelang gedaan heeft. Hij was onverzettelijk en koel en werd zelfs in den vriendenkring meer ontzien dan bemind. Zijn scherpzinnigheid en zijn voorliefde voor exacte wetenschappen, vooral voor dat gedeelte der wiskunde, dat betrekking heeft op het levensverzekerings bedrijf zijn algemeen bekend. Doch met OI- denbarneveldt heeft hij moeten endervinden hoe gevaarlijk het 111 de Vereenigrie Neder landen was om in de oppositie te verkeeren. Koningin Wilhelmina heeft een aantal iaren g'pleden een standbeeld van Johan dq Witt onthuld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 16