GERO H. D.-VERTELL1NGEN FLITSEN Ge Mantel der Duisternis ZILV FEUILLETON STADSNIEUWS weer MÈk HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 5 NOVEMBER 1929 (Nadruk rerboden; auteursrecht voorbehouden.) De Vlucht. door CORKY DOMMERING. VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1507 - DE MINUUT DIE EEN EEUW LIJKT Die vreemde krakende geluiden in huis als je alleen thuis bent en den tijd verdrijft met een buitengewoon spannenden detectiveroman. (Nadruk verboden). Robert Howell struikelde en bleef een ©ogenblik liggen. Met een pijnlijke kreet richtte hij zich weer op en strompelde ver der, aan zijn kousen kleefde bloed en 't grij ze gevangenispak, dat als een zak om zijn mager lichaam hing, was doornat van den regen. De duisternis viel in, een weldadige duisternis die een beschermenden mantel om hem heen wierp. Hoe had in zijn cel die zelfde duisternis hem niet gepijnigd met beel den van het verledenzij liet hem niet los en loerde uit alle hoeken, dan sloeg zij haar klauwen uit en omknelde zijn keel zoo dat hc-t leek alsof hij stikken zou. En dan dreunden als een felle beschuldiging de woorden in zijn ooren: „je hebt haar ver moord je hebt haar vermoord". En steeds dichter sloop de duisternis naar hem toe tot hij achteruit moest wijken, verder en verder, tot in den uitersten hoek van zijn cel, waar hij als vastgenageld bleef staan tegen den muur, huiverend van de koude steenen die denken deden aan den grafkel der waar Helen rustte. Zijn gedachten gingen terug naar de vrouw die onschuldig door zijn toedoen geleden had. Zij lachte hem toe, haar lieve mond was vlak bij den zijne, haar oogen glansden en haar roode, levende lippen openden zich. „Helen. HelenRauw klonk haar naam die nog kort geleden als een zoete, bedwel mende liefdeklank de atmospheer had ver vuld met een stralende blijheid. „Helen, HelenDan, eensklaps, veran derde het geliefde gelaat, haar oogen open den zich wijd van ontzetting en de mond was verwrongen in een laatste poging om te ade men. Twee handen omknelden den teeren hals het waren de zijne ze lichtten in de wreede duisternis en zwijgend, niet in staat een geluid te gevenviel hij neer op de houten bank. gebroken en verslagen.. Robert Howell dacht aan dit alles toen hij uitgeput op den grond viel en, zoo smach tend hij toen verlangd had naar slaap, zoo streed hij nu om er aan te ontkomen, hij moest trachten verder te gaan. Het was de eerste keer sinds zes lange maanden dat de duisternis hem niet beloerde, integendeel, zij scheen haar beschermende vleugels over hem heen te spreiden. Bij de rivier gekomen, trok hij zijn zware schoenen uit en weekte zijn bebloede kousen van zijn voeten, die hij met een zucht van verlichting uitstrekte naar het water, dank baar voor de kleinste weldaad na een half jaar van onbeschrijflijk lijden. Lang durfde hij niet te vertoeven en hij trok haastig zijn kousen weer aan, doch het was onmogelijk om zijn schoenen aan te krijgen want zijn voeten waren gezwollen en deden hem pijn. Hij kon ze ook niet achterlaten, want hij had slechts een voorsprong van een paar uren en zijn achtervolgers zouden hem spoedig kunnen inhalen. Het was een geluk, dat hij de streek kende, het maakte zijn kans om te ontkomen aanmerkelijk grooter. Een paar uren verder lag de grens en daarachter de vrijheid. Hij wierp zijn schoenen in het wa ter en zag hoe ze zonken. Toen liep hij ver der tot hij het open veld achter zich had en het bosch bereikte. Langs de maan joegen zwarte wolken en de wind stak op. Hij steunde als het ware zijn moeden rug en dreef hem voort. Het leek wel alsof de wolken hem uitdaagden tot een wed denschap en de wind door de boomen bul derde: „Zijn het slechts menschen voor wie gij vlucht? Ziet gij niet, dwaas, dat machti ger krachten uw leven in de hand hebben en het slingeren naar willekeur zij alleen kunnen u dood of levend brengen, zij alleen hoor hoe de donder stampt met zijn zware voeten en zie hoe de wolkenmassa's splijten onder hun gewicht. De bliksem straalt uit zijn oogen en flitst door de scheu ren der wolken naar de aarde. Wilt gij ont komen aan zijn toom?" Robert Howell zonk op zijn knieën en pre- Uit het Engelsch van SIR WILLIAM MAGNAY. 37) „Inderdaad, hoewel jammer genoeg het bezit van het wapen niet voldoende is, om ook den eigenaar te pakken te krijgen, of hem zelfs maar te identificeeren." „Tenzij u kunt vaststellen wiens eigendom de revolver is", meende George. „We hebben een kleine kans", antwoordde Rolb. „Kijk, dit is de revolver." Hij haalde het wapen uit zijn zak een revolver van klein kaliber, waaraan niets bijzonders te zien was. „Bekijkt u hem maar eens", vervolgde Rolt, lerwiy hij Conway het wapen voor hield. George boog zich naar voren en keek aan dachtig naar den revolver, echter zonder hem aan te raken. Want aan de manier, waarop Rolt hem vasthield, was duidelijk te zien. dat liij hem onder geen voorwaarde uit handen zou geven. Toen George zijn onderzoek geëindigd had, ontmoetten de blikken van beide man nen elkaar en het leek, alsof er een lichte schittering van wederzijdsch begrijpen in hun oogen was. Toen, zonder verder een woord te zeggen, stak Rolt het wapen weer in zijn zak. HOOFDSTUK XXVII. DE HINDERLAAG. Een paar minuien later was Rolt op weg paar Dryiaw Park waar hij een onderhoud velde een gebed. Het was de eerste maal dat een gebed over zijn lippen kwam, De nacht daalde over het woud, een nacht van vreeze. De storm zwiepte door de takken en deed ze afknappen als dunne rietjes. De regen kletterde op de bladeren en gutste met dikke stralen op den weeken grond. Doornat, met bleek en verwrongen gelaat, liep Robert Howell voort, struikelend over de wortels der boomen. Middernacht was voorbij en de storm begon te bedaren. De wind had zich naar hoogere regionen ver plaatst en dreef de wolleen voort. Op de aarde werd het rustig. Aan den voet van een boom viel hij neer en voelde zich te ziek om verder te gaan. De zucht naar zelfbehoud was geheel verdwenen, het liet hem nver- schillig wat er verder met hem gebeurde, slechts één verlangen was in hem Helen smeeken om vergiffenis Hij wist niet hoe lang hij daar gelegen had, toen hij eensklaps een bijna onmerkbare tril ling in den grond voelde, Hij kende het ge luid het was het onmiskenbare teeken van naderende paarden. Kreunend richtte hij zich overeind, de ge dachte aan de cel en de meedoogenlooze duisternis gaf hem nieuwe kracht alles liever dan datginds stroomde de rivier, als hij haar bijtijds bereiken kon, zou de dood hem verlossing brengen. Met een bovenmenschelijke inspanning stond hij op van den natten grond en strom pelde in de richting van het water. Maar plotseling bleef hij staan, de plaats waar hij zich bevond, herkennende. Als het hem luk te, nog een kwartier verder te loopen, zou hij de grens bereikt hebben en vrij zijn. Een hartstochtelijk verlangen maakte zich, van hem meester en zweepte zijn wil op tot het uiterste. Door den moed der wanhoop werd hij voortgedreven. Toen, opeens, hoorde hij de paarden vlak achter zich. Er was geen twijfel meer, zijn achtervolgers hadden hem ingehaald en slechts een bocht van den weg 'onttrok hem aan hun oogen. Hij keek om zich heen de rivier was niet meer te bereiken en vóór hem bevonden zich eenige heuvels. Plotseling trof een vreemd, dof geluid zijn oor. Hij liep onwillekeurig in de richting waar het vandaan kwam en zag dat, aan den voet van een heuvel, een holte was ontstaan door de aanwezigheid van een moddergeiser. De modder pufte uit den grond met doffe, klokkende geluiden en bespatte de wanden van het diepe hol. De grond was week en gevaarlijk en Robert Howell nam een kort besluit hier zouden ze hem niet zoeken, deze plaats kon hem twee dingen brengen, de dood door verstikking of de vrijheid. Het wo.s zijn eenige kans. Hij wankelde naar het hol en liep voorzich tig langs den wand tot hij den achterkant be reikt had. Zijn voeten zakten weg in de war me modder en hij moest steeds van plaats verwisselen. De schemering van den ochtend kon hier niet naar binnen dringen; waar hij stond, was het volkomen duisternis. Eensklaps voelde hij hoe de grond onder zijn voeten trilde en de weeke massa begon te bewegen hij zag hoe, eenige meters van hem vandaan, de modder hoog opspatte, ter wijl een grijze, warme damp .zich verspreid de. In de volgende seconde was zijn geheele lichaam bedekt mot een dikke, dampende modderlaag. Hij had de tegenwoordigheid van geest om zijn armen beschuttend voor zijn gelaat te houden zoodat liet hem lukte, zijn oogen te beschermen. Op hetzelfde oogenblik stoof een bende ruiters voorbij. De uitbarsting van den geiser, die geregeld tweemaal in een etmaal plaats vond, had zijn leven gered. Met gi'oote moei te bevrijdde hij zich van de kleverige massa die hem tegen den wand gedrukt hield en strompelde naar buiten. Tien minuten later had hij de grens be reikt. onder vier oogen had met den minister van Binnenlandsche Zaken. „En Mr. Rolt," vroeg de minister in span ning, „hebt u den man gevonden?" „Nog niet, excellentie, maar ik heb goede hoop, dat me dat nu wel binnen een paar uur zal gelukken." De minister keek bij deze mededeeling ver rast op; hij scheen van oordeel, dat de detec tive onder deze omstandigheden zijn bezoek beter nog even had kunnen uitstellen. Toen vroeg hij: „En u wenschte me vóór dien tijd nog even te spreken?" „Ik zou willen, excellentie, dat u bij de ontmaskering van den misdadiger tegen woordig was", antwoordde Rolt op rustigen toon. De verbazing van den minister werd bij deze woorden nog grooter. „Maar mr. Rolt", riep hij lachend. „Moet ik in eigen persoon aan de jacht meedoen? Wat voor nut kan dat hebben?" „Aan de jacht zelf hoeft u niet deel te ne men", hernam de detective, „want er zal geen jacht noodig zijn. Er is alleen nog maar sprake van een val, die ik voor den man heb opgezet. En ik verzoek u mij op mijn woord te gelooven, als ik u verklaar, dat er een zeer belangrijke en goede reden is, waarom ik er zoo jp gesteld ben, dat u aan wezig zult zijn als de schuldige zich. in de kaart laat kijken." „Ik ken u voldoende, mr. Rolt," zei de mi nister op een toon van waardeering, „om te begrijpen dat, als u mij iets dergelijks vraagt, u daarvoor gegronde redenen hebt, al ben ik hoogst benieuwd wat die redenen zijn. Moeten we nu direct gaan?" „Graag. Ofschoon we misschien een poos moeten wachten, zou aan den anderen kant uitstel riskant kunnen zijn. Onderweg zal ik u wel vertellen wat ik u wil laten zien." „Uitstekend. Ik zal me even bij lord Ta- verham verontschuldigen en ontmoet u dan wel in de hall." AFSCHEID VAN DEN HEER W. WARNAAR. EEN HARTELIJKE HULDIGING. In den loop van het jaar heeft de heer W. Warnaar te Sassen!ïeim om gezondheidsre denen zijn bestuursfuncties neergelegd. De besturen van de vele vereenigingen, waaraan de heer Warnaar gedurende zooveel jaren zijn beste krachten heeft gewijd, heb ben hem Maandagmiddag in de Keurings zaal van het Krelagehuis bij zijn afscheid een blijvend aandenken aangeboden. Toen de heer Warnaar met mevrouw en verdere familieleden in de gereedstaande stoelen waarachter een smaakvol'- versie ring van palmen en bloemen was aange bracht, hadden plaats genomen, nam de heer E. H. Krelage, voorzitter van het Cen traal Bloembollencomité namens alle verte genwoordigde vereenigingen het woord. Spr. herinnerde er aan, dat de heer War naar ruim dertig jaar lang tot de voorman nen van het vak heeft gehoord; reeds in 1896 richtte hij den Verzendersbond op Ame rika op en trad als secretaris van dien Bond op, die later is opgegaan in den Bond van Bloembollenhandelaren. En van dien eersten tijd af heeft de heer Warnaar steeds een leidende rol vervuld en grooten invloed gehad op den aigemeenen gang van zaken. In tal van vereenigingen en commissies bekleedde hij 't voorzitterschap of een bestuursfunctie. In vele speciale ge vallen blonk de door den heer Warnaar ge stichte firma uit. De commissie voor het bloembollenbedrijf, ingesteld om de Refeering in den oorlog- en crisistijd van advies te dienen in alle crisis aangelegenheden met betrekking tot het bloembollenvak, telde den heer Warnaar onder haar leden. Toen was hij weer een der eersten, die plannen beraamde om de bloem bollenstreek door de zware tijden heen te helpen. De coöperatieve groentendrogerij en zouterij „Codro" werd opgericht en in het bestuur was de heer Warnaar een der lei dende figuren Daarnaast diende hij de ge meente Sassenheim als raadslid en wethou der, de provincie als Statenlid en zij het ook slechts kort het land als lid der Tweede Kamer. „Met uw helder verstand en uw gezond oordeel", zoo vervolgde spr., „wist gij in den regel steeds bij moeilijke beslissingen de bes te oplossing te vinden en anderen daarvoor te winnen. Uw welsprekend woord, uw on verstoorbare opgewektheid en uw aangebo ren tact ontwapenden al bij voorbaat hen, die zich voorgenomen hadden geharnast met u in het strijdperk te treden. Zoo hebt gij steeds den vrede weten te be waren, en zelfs'hen, die het niet met u eens waren, na afloop van een debat voldaan naar huis laten gaan. Het zijn deze eigenschappen, die u ook zeer gezocht maakten als leider -"in een commissie van beoordeeling, vooral eval- len waarin er kans best-ond, dat persoonlijke belangen de onpartijdigheid van het oordeel in gevaar zouden kunnen brengen. Het zijn deze eigenschappen, die in alle vereenigingen en commissies waarin gij zit ting hadt, zoo bijzonder werden gewaar deerd en waarom steeds weer opnieuw een beroep op uw medewerking werd gedaan. Zelden hebt gij gemeend u te mogen ont trekken aan een taak, waarom men u op riep. Meer dan dertig jaar hebt bij het vak en het vereenigingsleven onafgebroken ge diend. i Namens dertien vereenigingen bood spr. hierna den heer Warnaar een oorkonde aan van den volgenden inhoud: „Op Maandag den 4en November 1929 is als blijk van hulde en waardeering voor zijn voor het vereenigingsleven op het gebied van het bloembollenbedrijf aan den heer W. Warnaar een aandenken aangeboden uit naam van de hieronder vermelde vereeni gingen: Algemeene Vereeniging voor Bloembollen cultuur. Eond van Bloembollenhandelaren. Hollandsch Bloembollenkweekers Genoot schap. Vereeniging „de Hyacinth.". Vereeniging „de Tulp". Vereeniging „de Narcis". Nederlandsche Dahlia vereeniging. Nederlandsche Gladiolusvereeniging. Nederlandsche Vereeniging van Pioenen kweekers en -Handelaren. Coöperatieve Haarlemsche Groenten- en Bloembollenveiling W. A. Bloembollen-Veilingvereeniging „West- Friesland". Bloembollenkweekers-Vereeniging „Flora- lia". Afdeeling Sassenheim der Algemeene Ver eeniging voor Bloembollencultuur." Voor het aandenken is de keus gevallen op Een paar minuten later reden de beide heeren in een auto langs de door boomen omzoomde lanen. De uiteenzetting, die Rolt beloofd had, was maar kort. „In het bosch, op een plek, die hier niet zoo heel ver vandaan is, is een revolver be graven," vertelde hij aan zijn oppersten chef, „en ik verwacht, dat iemand er naar zal komen zoeken. En de man die dat zal doen, is de moordenaar van gravin Mornay." „Gaan we ons ergens verdekt opstellen, tot de man verschijnt?" vroeg de minister. „Ja. Het kan lang duren, maar het kan ook anders zijn, want het is niet waarschijn lijk dat de man veel tijd zal willen verlie zen" „Bent u er zeker van dat degeen die naar den revolver zal komen zoeken, inderdaad de moordenaar is?" „Absoluut", luidde Rolt's beslist ant woord. „Daaromtrent koester ik niet den minsten twijfel." Meer werd over de zaak niet gezegd. De minister was een tactvol man en hij zag heel duidelijk dat de detective om cj een of andere hem onbekende reden nog niet te veel wilde loslaten. Spoedig kwamen zij in een dorp, waar Rolt den wagen in een logement stalde, en de bei de mannen gingen te voet verder naar de plaats, waar het mysterie ontsluierd zou worden. Na een wandeling van een half uur voerde de weg, dien zij volgden, hen in een bosch. Zij waren nog niet zoo heel ver van den boschrand verwijderd, toen Rolt. die scherp uitkeek, op een zachte eigenaardige manier floot. Onmiddellijk klonk ook uit het bosch een fluitsignaal en een moment later kroop Steïnmarck uit het struikgewas t-e voor schijn en naderde hen behoedzaam. Rolt gaf Wallace een teeken en beiden gingen daarop den Hongaarschen detective tege moet. „Intusschen nog niets gebeurd, mr. John- een schrijfbureau met daarbij behoorenden zetel. De heer Krelage eindigde aldus: „Terwijl ik u dus verzoeken moge, deze beide voorwerpen wel te willen aanvaarden als een herinnering aan den tijd dat gij voor ons aller belangen werkzaam v/aart, wensch ik u toe, dat gij, nog tal van jaren gespaard voor de uwen, uw werkzaamheid beperkende, zooals het voor u het beste zijn zal, genie ten moogt van het vereenigingslooze tijdvak, dat voor u is aangebroken. Moogt gij er ge tuige van zijn, dat ook in de toekomst ge werkt wordt in den verzoenenden en saam bindenden geest, die u steeds eigen is ge weest, en dat het zaad door u uitgestrooid, rijpe vruchten afwerpt". Namens den Bond van Bloembollenhan delaren voerde de heer H. van Zonneveld, voorzitter van dien Bond, het woord. Spr. zeide o.m. dat de heer Warnaar steeds een voortreffelijk leider van den Bond is ge weest. Hij heeft het vertrouwen van den handel in Amerika weten te winnen en zich toegelegd op het winnen van nieuwe soorten. Hij had altijd een buitengewoon goeden kijk op het vak en hield in den oorlogstijd de teu gels goed in handen. Veel nieuwe ideeën heeft hij gebracht en vaak die van anderen verdedigd. Spr. eindigde met den wensch dat de heer Warnaar nog lang voor zijn ge zin, zijn zaak en het vak zal gespaard blij ven. De heer J. G. Ballego sprak namens de Ned. Dahliavereeniging waardeerende woor den, de aangename samenwerking met den heer Warnaar tijdens de groote keuringen roemende. De burgemeester van Sassenheim, de heer P. J. Gouverneur, gaf voornamelijk uiting aan zijn trots, dat de heer Warnaar inwoner is der gemeente Sassenheim. Tenslotte was het woord aan den heer Warnaar, om te danken voor de vele waar deerende woorden tot hem gesproken en voor oorkonde en aandenken. „Er is mij", aldus spr., ongeveer, „te veel lof toegezwaaid voor mijn gebrekkigen ar beid. Veel van dien lof moet ik overdragen op de organisaties, waarin ik een plaats mocht vinden en op de mannen met wie ik in die organisaties mocht samenwerken. Zoo is het mij steeds een eer geweest de Alge meene Vereeniging voor Bloembollencultuur te mogen dienen en ik ben er trotsch op, dat ik den heer Krelage als voorzitter van die vereeniging heb mogen behouden" (ap plaus). Vriendelijke .en waardeerende woorden wijdde spr. vervolgens aan den Bond van Bloemboilenhandelaren en aan het Scheids gerecht om daarna ongeveer aldus te eindi gen: „Ik word nu toeschouwer. Ik betuig u allen mijn hartelijken dank voor uw belang- stelling en wensch u toe dat het u verder persoonlijk en in uw vereenigingen goed zal gaan en dat ge als doel zult najagen: hoo- ger in de cultuur, reëel in den handel!" (Luid applaus). Hiermede was het afscheid geëindigd, waarna de aanwezigen nog eenigen tijd ge zellig bijeen bleven. son?" vroeg Rolt. „Niets. Inspecteur Marsden uit Fulborough heeft zich daar verscholen." En hij wees den anderen kant uit, terwijl hij hen naar een boom leidde. „Dit is de boom, heeren", vervolgde hij. „Ik had zoo gedacht, dat u en Zijne Excellentie, udaargindsch achter het struikgewas zoudt willen verbergen; dan kunt u alles duidelijk zien, wat zich eventueel gaat afspelen." De mannen hadden zich nu zoo opgesteld, dat zij den bewusten boom van alle kanten in het oog konden houden, zoodat het vol strekt onmogelijk was, dat iemand dezen zou kunnen naderen, zonder althans door een van hen te kunnen worden bespied. Voorts kon iedereen, die den weg afkwam, uit hun schuilplaatsen nog juist worden gezien. Daal de weg echter niet veel werd gebruikt, kwa men er in al dien tijd, dat zij daar in hin derlaag lagen, maar twee of drie menschen voorbij. Rolt en de minister waren bij elkaar, de inspecteur uit Fulborough had zich aan den tegenoverliggende zijde verborgen en Stein- marek tusschen hen in, een weinig naar achteren. „Het spijt me, dat u hier zoo lang moet wachten," wendde Rolt zich tot den minis ter, „maar het was absoluut onmogelijk om precies het moment te schatten, waarop men hier zou komen. Maar we mochten hem on der geen voorwaarde misloopen." „En als hij mi eens niet komt", vroeg mr. Wallace, „beteekent dat dan dat uw naspo ringen vruchteloos zijn geweest?" „Dat in geen geval. Wat v/e hier doen, is niets anders dan een proef op de som ne men. En om redenen, die u nu wel spoedig duidelijk zullen worden, ben ik er erg op ge steld, dat u getuige zult zijn van hetgeen hier voorvalt." De minister knikte toestemmend. „U weet zelf het best. wat er in het belang van ac zaak gebeuren moet", zei hij en zwijgend ble- DE WEGEN IN DEN HOUT. EEN BELANGRIJKE VERBETERING. Er werd den laatsten tijd en zeker niet ten onrechte! geklaagd over den toestand van de wegen in den Hout. Nu is de gemeente begonnen de wegen na bij de Hertenkamp gelegen te verbeteren. Daarvoor wordt de volgende bewerking toe gepast: Eerst wordt de grond goed losge maakt, daarover komt eerst een laag teer en vervolgens een laag grint. Tenslotte rijdt een zware walsmachine er over en het resultaat is een prachtige weg. STUDIEKRING VOOR MACHÏNEZETTERS IN HET DRUKKERSBEDRIJF VOOR HAARLEM EN OMSTREKEN Maandagavond 4 November is in het ge bouw „Caecilia" een zeer druk bezochte ver gadering gehouden, ten doel hebbende te ko men tot oprichting van een studiekring voor Machinezetters in het Drukkersbedrijf, waar toe het initiatief was genomen door een com missie, bestaande uit de heeren: J. A. Krijn- ders, P. de Munnik, H. v. Geldorp, J. P. Horsmeijer, A. Th. Huizinga en R. Scheffer. Na een korte uiteenzetting van het nut en doel van een studiekring door den heer Krijnders, werd allereerst het woord gege^- ven aan den heer F. H. v. d. Meer, oud- leeraar aan de Grafische School te Utrecht, thans directeur der M. A. G. te Amsterdam, die een causerie hield met als onderwerp: „De beteekenis van de zetmachine en de Ludlow in het Drukkersbedrijf". De boeiende voordracht werd onder groote belangstelling gevolgd en luid applaus bewees dat de wel willende medewerking van den heer v. d. Meer op hoogen prijs werd gesteld. Ten slotte werd besloten tot oprichting van een studiekring, waartoe ongeveer 50 der aanwezigen zich aansloten. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 69 Cts. per regel. STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJOR1SSTRA AT 16 TELEFOON 10756 VAMPYR STOFZUIGERS f98.— ï*ËËr<// $'J flat-Koud e^n paar W y b e r t - tablettenZij bescher- W0. men tegen verkoud- V/ heid en mfectie- ven ze afwachten, wat er zou gaan gebeuren. Het begon inmiddels al te schemeren en het wachten begon de. vier mannen heel lang te vallen. „Ik hoop niet, dat ik u vergeefs hierheen heb gebx-acht," merkte Rolt op, „maar ik denk nog altijd niet dat dat het geval is. Als het u niet kan schelen, om nog een half uurtje geduld te hebbenHij hield eens klaps op, terwijl hij een waarschuwend handgebaar maakte. Zijn scherpe ooren had den het geluid van den hoefslag van een naderend paard opgevangen en een moment later hoorden de anderen het ook. Even werden de hoofden der beide detectives, die elkaar toeknikten, ten teeken dat zij op hun qui vive waren, boven het struikgewas zichfc- h-ar. Daarna doken beiden weer weg in hun schuilplaatsen. Het was nu duidelijk te hooren, dat het paard voor een rijtuig liep. Het geluid kwam steeds naderbij, tot het tensslotte ophield. Blijkbaar was het paard tot stilstand gebracht. De mannen in hun schuilplaatsen waren er zich bewust van dat de ontknooping na derde. Behalve het zwakke ruischen van de boomen in het bosch, het opfladderen van een vogel of het loopen van een ander dier, was er een poosje geen geluid te hooren. Maar toen leek het opeens alsof iemand zich over den met bladeren bedekten grond voort haastte. En even later zagen de wachtenden de gestalte van een man tusschen de boo men verschijnen een man in een lange, wijde regenjas, waarvan de kraag was op geslagen. Hij begon steeds langzamer te loo pen, alsof hij naar iets zocht .Eindelijk toen hij op één lijn was gekomen met den boom, die door de mannen in het oog werd gehou den. liep hij er met snellen pas recht op af. (Wordt vervolgd.). INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regeL den menechenlee/tyd garantie

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6