GERO
H. D.-VERTELL1NGEN
FLITSEN
Ge Mantel der Duisternis
ZILV
FEUILLETON
STADSNIEUWS
weer
MÈk
HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 5 NOVEMBER 1929
(Nadruk rerboden; auteursrecht voorbehouden.)
De Vlucht.
door CORKY DOMMERING.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1507 - DE MINUUT DIE EEN EEUW LIJKT
Die vreemde krakende geluiden in huis als je
alleen thuis bent en den tijd verdrijft met een
buitengewoon spannenden detectiveroman.
(Nadruk verboden).
Robert Howell struikelde en bleef een
©ogenblik liggen. Met een pijnlijke kreet
richtte hij zich weer op en strompelde ver
der, aan zijn kousen kleefde bloed en 't grij
ze gevangenispak, dat als een zak om zijn
mager lichaam hing, was doornat van den
regen. De duisternis viel in, een weldadige
duisternis die een beschermenden mantel
om hem heen wierp. Hoe had in zijn cel die
zelfde duisternis hem niet gepijnigd met beel
den van het verledenzij liet hem niet
los en loerde uit alle hoeken, dan sloeg zij
haar klauwen uit en omknelde zijn keel zoo
dat hc-t leek alsof hij stikken zou. En dan
dreunden als een felle beschuldiging de
woorden in zijn ooren: „je hebt haar ver
moord je hebt haar vermoord". En
steeds dichter sloop de duisternis naar hem
toe tot hij achteruit moest wijken, verder en
verder, tot in den uitersten hoek van zijn
cel, waar hij als vastgenageld bleef staan
tegen den muur, huiverend van de koude
steenen die denken deden aan den grafkel
der waar Helen rustte.
Zijn gedachten gingen terug naar de vrouw
die onschuldig door zijn toedoen geleden
had. Zij lachte hem toe, haar lieve mond
was vlak bij den zijne, haar oogen glansden
en haar roode, levende lippen openden zich.
„Helen. HelenRauw klonk haar naam
die nog kort geleden als een zoete, bedwel
mende liefdeklank de atmospheer had ver
vuld met een stralende blijheid.
„Helen, HelenDan, eensklaps, veran
derde het geliefde gelaat, haar oogen open
den zich wijd van ontzetting en de mond was
verwrongen in een laatste poging om te ade
men. Twee handen omknelden den teeren
hals het waren de zijne ze lichtten in de
wreede duisternis en zwijgend, niet in staat
een geluid te gevenviel hij neer op de
houten bank. gebroken en verslagen..
Robert Howell dacht aan dit alles toen hij
uitgeput op den grond viel en, zoo smach
tend hij toen verlangd had naar slaap, zoo
streed hij nu om er aan te ontkomen, hij
moest trachten verder te gaan. Het was de
eerste keer sinds zes lange maanden dat de
duisternis hem niet beloerde, integendeel, zij
scheen haar beschermende vleugels over
hem heen te spreiden.
Bij de rivier gekomen, trok hij zijn zware
schoenen uit en weekte zijn bebloede kousen
van zijn voeten, die hij met een zucht van
verlichting uitstrekte naar het water, dank
baar voor de kleinste weldaad na een half
jaar van onbeschrijflijk lijden. Lang durfde
hij niet te vertoeven en hij trok haastig zijn
kousen weer aan, doch het was onmogelijk
om zijn schoenen aan te krijgen want zijn
voeten waren gezwollen en deden hem pijn.
Hij kon ze ook niet achterlaten, want hij had
slechts een voorsprong van een paar uren
en zijn achtervolgers zouden hem spoedig
kunnen inhalen. Het was een geluk, dat hij
de streek kende, het maakte zijn kans om te
ontkomen aanmerkelijk grooter. Een paar
uren verder lag de grens en daarachter de
vrijheid. Hij wierp zijn schoenen in het wa
ter en zag hoe ze zonken. Toen liep hij ver
der tot hij het open veld achter zich had en
het bosch bereikte.
Langs de maan joegen zwarte wolken en de
wind stak op. Hij steunde als het ware zijn
moeden rug en dreef hem voort. Het leek wel
alsof de wolken hem uitdaagden tot een wed
denschap en de wind door de boomen bul
derde: „Zijn het slechts menschen voor wie
gij vlucht? Ziet gij niet, dwaas, dat machti
ger krachten uw leven in de hand hebben en
het slingeren naar willekeur zij alleen
kunnen u dood of levend brengen, zij alleen
hoor hoe de donder stampt met zijn
zware voeten en zie hoe de wolkenmassa's
splijten onder hun gewicht. De bliksem
straalt uit zijn oogen en flitst door de scheu
ren der wolken naar de aarde. Wilt gij ont
komen aan zijn toom?"
Robert Howell zonk op zijn knieën en pre-
Uit het Engelsch van
SIR WILLIAM MAGNAY.
37)
„Inderdaad, hoewel jammer genoeg het
bezit van het wapen niet voldoende is, om
ook den eigenaar te pakken te krijgen, of
hem zelfs maar te identificeeren."
„Tenzij u kunt vaststellen wiens eigendom
de revolver is", meende George.
„We hebben een kleine kans", antwoordde
Rolb. „Kijk, dit is de revolver."
Hij haalde het wapen uit zijn zak een
revolver van klein kaliber, waaraan niets
bijzonders te zien was.
„Bekijkt u hem maar eens", vervolgde
Rolt, lerwiy hij Conway het wapen voor
hield.
George boog zich naar voren en keek aan
dachtig naar den revolver, echter zonder
hem aan te raken. Want aan de manier,
waarop Rolt hem vasthield, was duidelijk te
zien. dat liij hem onder geen voorwaarde
uit handen zou geven.
Toen George zijn onderzoek geëindigd
had, ontmoetten de blikken van beide man
nen elkaar en het leek, alsof er een lichte
schittering van wederzijdsch begrijpen in
hun oogen was.
Toen, zonder verder een woord te zeggen,
stak Rolt het wapen weer in zijn zak.
HOOFDSTUK XXVII.
DE HINDERLAAG.
Een paar minuien later was Rolt op weg
paar Dryiaw Park waar hij een onderhoud
velde een gebed. Het was de eerste maal dat
een gebed over zijn lippen kwam,
De nacht daalde over het woud, een nacht
van vreeze. De storm zwiepte door de takken
en deed ze afknappen als dunne rietjes. De
regen kletterde op de bladeren en gutste
met dikke stralen op den weeken grond.
Doornat, met bleek en verwrongen gelaat,
liep Robert Howell voort, struikelend over
de wortels der boomen. Middernacht was
voorbij en de storm begon te bedaren. De
wind had zich naar hoogere regionen ver
plaatst en dreef de wolleen voort. Op de
aarde werd het rustig. Aan den voet van een
boom viel hij neer en voelde zich te ziek om
verder te gaan. De zucht naar zelfbehoud
was geheel verdwenen, het liet hem nver-
schillig wat er verder met hem gebeurde,
slechts één verlangen was in hem Helen
smeeken om vergiffenis
Hij wist niet hoe lang hij daar gelegen had,
toen hij eensklaps een bijna onmerkbare tril
ling in den grond voelde, Hij kende het ge
luid het was het onmiskenbare teeken van
naderende paarden.
Kreunend richtte hij zich overeind, de ge
dachte aan de cel en de meedoogenlooze
duisternis gaf hem nieuwe kracht alles
liever dan datginds stroomde de rivier,
als hij haar bijtijds bereiken kon, zou de
dood hem verlossing brengen.
Met een bovenmenschelijke inspanning
stond hij op van den natten grond en strom
pelde in de richting van het water. Maar
plotseling bleef hij staan, de plaats waar hij
zich bevond, herkennende. Als het hem luk
te, nog een kwartier verder te loopen, zou
hij de grens bereikt hebben en vrij zijn. Een
hartstochtelijk verlangen maakte zich, van
hem meester en zweepte zijn wil op tot het
uiterste. Door den moed der wanhoop werd
hij voortgedreven.
Toen, opeens, hoorde hij de paarden vlak
achter zich. Er was geen twijfel meer, zijn
achtervolgers hadden hem ingehaald en
slechts een bocht van den weg 'onttrok
hem aan hun oogen. Hij keek om zich heen
de rivier was niet meer te bereiken en
vóór hem bevonden zich eenige heuvels.
Plotseling trof een vreemd, dof geluid zijn
oor. Hij liep onwillekeurig in de richting
waar het vandaan kwam en zag dat, aan den
voet van een heuvel, een holte was ontstaan
door de aanwezigheid van een moddergeiser.
De modder pufte uit den grond met doffe,
klokkende geluiden en bespatte de wanden
van het diepe hol. De grond was week en
gevaarlijk en Robert Howell nam een kort
besluit hier zouden ze hem niet zoeken,
deze plaats kon hem twee dingen brengen,
de dood door verstikking of de vrijheid. Het
wo.s zijn eenige kans.
Hij wankelde naar het hol en liep voorzich
tig langs den wand tot hij den achterkant be
reikt had. Zijn voeten zakten weg in de war
me modder en hij moest steeds van plaats
verwisselen. De schemering van den ochtend
kon hier niet naar binnen dringen; waar hij
stond, was het volkomen duisternis.
Eensklaps voelde hij hoe de grond onder
zijn voeten trilde en de weeke massa begon
te bewegen hij zag hoe, eenige meters van
hem vandaan, de modder hoog opspatte, ter
wijl een grijze, warme damp .zich verspreid
de. In de volgende seconde was zijn geheele
lichaam bedekt mot een dikke, dampende
modderlaag. Hij had de tegenwoordigheid
van geest om zijn armen beschuttend voor
zijn gelaat te houden zoodat liet hem lukte,
zijn oogen te beschermen.
Op hetzelfde oogenblik stoof een bende
ruiters voorbij. De uitbarsting van den geiser,
die geregeld tweemaal in een etmaal plaats
vond, had zijn leven gered. Met gi'oote moei
te bevrijdde hij zich van de kleverige massa
die hem tegen den wand gedrukt hield en
strompelde naar buiten.
Tien minuten later had hij de grens be
reikt.
onder vier oogen had met den minister van
Binnenlandsche Zaken.
„En Mr. Rolt," vroeg de minister in span
ning, „hebt u den man gevonden?"
„Nog niet, excellentie, maar ik heb goede
hoop, dat me dat nu wel binnen een paar uur
zal gelukken."
De minister keek bij deze mededeeling ver
rast op; hij scheen van oordeel, dat de detec
tive onder deze omstandigheden zijn bezoek
beter nog even had kunnen uitstellen. Toen
vroeg hij: „En u wenschte me vóór
dien tijd nog even te spreken?"
„Ik zou willen, excellentie, dat u bij de
ontmaskering van den misdadiger tegen
woordig was", antwoordde Rolt op rustigen
toon.
De verbazing van den minister werd bij
deze woorden nog grooter.
„Maar mr. Rolt", riep hij lachend. „Moet ik
in eigen persoon aan de jacht meedoen? Wat
voor nut kan dat hebben?"
„Aan de jacht zelf hoeft u niet deel te ne
men", hernam de detective, „want er zal
geen jacht noodig zijn. Er is alleen nog
maar sprake van een val, die ik voor den
man heb opgezet. En ik verzoek u mij op
mijn woord te gelooven, als ik u verklaar,
dat er een zeer belangrijke en goede reden is,
waarom ik er zoo jp gesteld ben, dat u aan
wezig zult zijn als de schuldige zich. in de
kaart laat kijken."
„Ik ken u voldoende, mr. Rolt," zei de mi
nister op een toon van waardeering, „om te
begrijpen dat, als u mij iets dergelijks
vraagt, u daarvoor gegronde redenen hebt, al
ben ik hoogst benieuwd wat die redenen zijn.
Moeten we nu direct gaan?"
„Graag. Ofschoon we misschien een poos
moeten wachten, zou aan den anderen kant
uitstel riskant kunnen zijn. Onderweg zal ik
u wel vertellen wat ik u wil laten zien."
„Uitstekend. Ik zal me even bij lord Ta-
verham verontschuldigen en ontmoet u dan
wel in de hall."
AFSCHEID VAN DEN HEER
W. WARNAAR.
EEN HARTELIJKE HULDIGING.
In den loop van het jaar heeft de heer W.
Warnaar te Sassen!ïeim om gezondheidsre
denen zijn bestuursfuncties neergelegd.
De besturen van de vele vereenigingen,
waaraan de heer Warnaar gedurende zooveel
jaren zijn beste krachten heeft gewijd, heb
ben hem Maandagmiddag in de Keurings
zaal van het Krelagehuis bij zijn afscheid
een blijvend aandenken aangeboden.
Toen de heer Warnaar met mevrouw en
verdere familieleden in de gereedstaande
stoelen waarachter een smaakvol'- versie
ring van palmen en bloemen was aange
bracht, hadden plaats genomen, nam de
heer E. H. Krelage, voorzitter van het Cen
traal Bloembollencomité namens alle verte
genwoordigde vereenigingen het woord.
Spr. herinnerde er aan, dat de heer War
naar ruim dertig jaar lang tot de voorman
nen van het vak heeft gehoord; reeds in
1896 richtte hij den Verzendersbond op Ame
rika op en trad als secretaris van dien Bond
op, die later is opgegaan in den Bond van
Bloembollenhandelaren.
En van dien eersten tijd af heeft de heer
Warnaar steeds een leidende rol vervuld en
grooten invloed gehad op den aigemeenen
gang van zaken. In tal van vereenigingen en
commissies bekleedde hij 't voorzitterschap
of een bestuursfunctie. In vele speciale ge
vallen blonk de door den heer Warnaar ge
stichte firma uit.
De commissie voor het bloembollenbedrijf,
ingesteld om de Refeering in den oorlog- en
crisistijd van advies te dienen in alle crisis
aangelegenheden met betrekking tot het
bloembollenvak, telde den heer Warnaar
onder haar leden. Toen was hij weer een der
eersten, die plannen beraamde om de bloem
bollenstreek door de zware tijden heen te
helpen. De coöperatieve groentendrogerij en
zouterij „Codro" werd opgericht en in het
bestuur was de heer Warnaar een der lei
dende figuren Daarnaast diende hij de ge
meente Sassenheim als raadslid en wethou
der, de provincie als Statenlid en zij het
ook slechts kort het land als lid der
Tweede Kamer.
„Met uw helder verstand en uw gezond
oordeel", zoo vervolgde spr., „wist gij in den
regel steeds bij moeilijke beslissingen de bes
te oplossing te vinden en anderen daarvoor
te winnen. Uw welsprekend woord, uw on
verstoorbare opgewektheid en uw aangebo
ren tact ontwapenden al bij voorbaat hen,
die zich voorgenomen hadden geharnast met
u in het strijdperk te treden.
Zoo hebt gij steeds den vrede weten te be
waren, en zelfs'hen, die het niet met u eens
waren, na afloop van een debat voldaan
naar huis laten gaan.
Het zijn deze eigenschappen, die u ook
zeer gezocht maakten als leider -"in een
commissie van beoordeeling, vooral eval-
len waarin er kans best-ond, dat persoonlijke
belangen de onpartijdigheid van het oordeel
in gevaar zouden kunnen brengen.
Het zijn deze eigenschappen, die in alle
vereenigingen en commissies waarin gij zit
ting hadt, zoo bijzonder werden gewaar
deerd en waarom steeds weer opnieuw een
beroep op uw medewerking werd gedaan.
Zelden hebt gij gemeend u te mogen ont
trekken aan een taak, waarom men u op
riep. Meer dan dertig jaar hebt bij het vak
en het vereenigingsleven onafgebroken ge
diend. i
Namens dertien vereenigingen bood spr.
hierna den heer Warnaar een oorkonde aan
van den volgenden inhoud:
„Op Maandag den 4en November 1929 is
als blijk van hulde en waardeering voor zijn
voor het vereenigingsleven op het gebied
van het bloembollenbedrijf aan den heer W.
Warnaar een aandenken aangeboden uit
naam van de hieronder vermelde vereeni
gingen:
Algemeene Vereeniging voor Bloembollen
cultuur.
Eond van Bloembollenhandelaren.
Hollandsch Bloembollenkweekers Genoot
schap.
Vereeniging „de Hyacinth.".
Vereeniging „de Tulp".
Vereeniging „de Narcis".
Nederlandsche Dahlia vereeniging.
Nederlandsche Gladiolusvereeniging.
Nederlandsche Vereeniging van Pioenen
kweekers en -Handelaren.
Coöperatieve Haarlemsche Groenten- en
Bloembollenveiling W. A.
Bloembollen-Veilingvereeniging „West-
Friesland".
Bloembollenkweekers-Vereeniging „Flora-
lia".
Afdeeling Sassenheim der Algemeene Ver
eeniging voor Bloembollencultuur."
Voor het aandenken is de keus gevallen op
Een paar minuten later reden de beide
heeren in een auto langs de door boomen
omzoomde lanen. De uiteenzetting, die Rolt
beloofd had, was maar kort.
„In het bosch, op een plek, die hier niet
zoo heel ver vandaan is, is een revolver be
graven," vertelde hij aan zijn oppersten
chef, „en ik verwacht, dat iemand er naar zal
komen zoeken. En de man die dat zal doen,
is de moordenaar van gravin Mornay."
„Gaan we ons ergens verdekt opstellen, tot
de man verschijnt?" vroeg de minister.
„Ja. Het kan lang duren, maar het kan
ook anders zijn, want het is niet waarschijn
lijk dat de man veel tijd zal willen verlie
zen"
„Bent u er zeker van dat degeen die naar
den revolver zal komen zoeken, inderdaad
de moordenaar is?"
„Absoluut", luidde Rolt's beslist ant
woord. „Daaromtrent koester ik niet den
minsten twijfel."
Meer werd over de zaak niet gezegd. De
minister was een tactvol man en hij zag
heel duidelijk dat de detective om cj een of
andere hem onbekende reden nog niet te
veel wilde loslaten.
Spoedig kwamen zij in een dorp, waar Rolt
den wagen in een logement stalde, en de bei
de mannen gingen te voet verder naar de
plaats, waar het mysterie ontsluierd zou
worden.
Na een wandeling van een half uur voerde
de weg, dien zij volgden, hen in een bosch.
Zij waren nog niet zoo heel ver van den
boschrand verwijderd, toen Rolt. die scherp
uitkeek, op een zachte eigenaardige manier
floot. Onmiddellijk klonk ook uit het bosch
een fluitsignaal en een moment later kroop
Steïnmarck uit het struikgewas t-e voor
schijn en naderde hen behoedzaam. Rolt
gaf Wallace een teeken en beiden gingen
daarop den Hongaarschen detective tege
moet.
„Intusschen nog niets gebeurd, mr. John-
een schrijfbureau met daarbij behoorenden
zetel.
De heer Krelage eindigde aldus:
„Terwijl ik u dus verzoeken moge, deze
beide voorwerpen wel te willen aanvaarden
als een herinnering aan den tijd dat gij voor
ons aller belangen werkzaam v/aart, wensch
ik u toe, dat gij, nog tal van jaren gespaard
voor de uwen, uw werkzaamheid beperkende,
zooals het voor u het beste zijn zal, genie
ten moogt van het vereenigingslooze tijdvak,
dat voor u is aangebroken. Moogt gij er ge
tuige van zijn, dat ook in de toekomst ge
werkt wordt in den verzoenenden en saam
bindenden geest, die u steeds eigen is ge
weest, en dat het zaad door u uitgestrooid,
rijpe vruchten afwerpt".
Namens den Bond van Bloembollenhan
delaren voerde de heer H. van Zonneveld,
voorzitter van dien Bond, het woord.
Spr. zeide o.m. dat de heer Warnaar steeds
een voortreffelijk leider van den Bond is ge
weest. Hij heeft het vertrouwen van den
handel in Amerika weten te winnen en zich
toegelegd op het winnen van nieuwe soorten.
Hij had altijd een buitengewoon goeden kijk
op het vak en hield in den oorlogstijd de teu
gels goed in handen. Veel nieuwe ideeën
heeft hij gebracht en vaak die van anderen
verdedigd. Spr. eindigde met den wensch
dat de heer Warnaar nog lang voor zijn ge
zin, zijn zaak en het vak zal gespaard blij
ven.
De heer J. G. Ballego sprak namens de
Ned. Dahliavereeniging waardeerende woor
den, de aangename samenwerking met den
heer Warnaar tijdens de groote keuringen
roemende.
De burgemeester van Sassenheim, de heer
P. J. Gouverneur, gaf voornamelijk uiting
aan zijn trots, dat de heer Warnaar inwoner
is der gemeente Sassenheim.
Tenslotte was het woord aan den heer
Warnaar, om te danken voor de vele waar
deerende woorden tot hem gesproken en
voor oorkonde en aandenken.
„Er is mij", aldus spr., ongeveer, „te veel
lof toegezwaaid voor mijn gebrekkigen ar
beid. Veel van dien lof moet ik overdragen
op de organisaties, waarin ik een plaats
mocht vinden en op de mannen met wie ik
in die organisaties mocht samenwerken. Zoo
is het mij steeds een eer geweest de Alge
meene Vereeniging voor Bloembollencultuur
te mogen dienen en ik ben er trotsch op, dat
ik den heer Krelage als voorzitter van die
vereeniging heb mogen behouden" (ap
plaus).
Vriendelijke .en waardeerende woorden
wijdde spr. vervolgens aan den Bond van
Bloemboilenhandelaren en aan het Scheids
gerecht om daarna ongeveer aldus te eindi
gen: „Ik word nu toeschouwer. Ik betuig u
allen mijn hartelijken dank voor uw belang-
stelling en wensch u toe dat het u verder
persoonlijk en in uw vereenigingen goed zal
gaan en dat ge als doel zult najagen: hoo-
ger in de cultuur, reëel in den handel!" (Luid
applaus).
Hiermede was het afscheid geëindigd,
waarna de aanwezigen nog eenigen tijd ge
zellig bijeen bleven.
son?" vroeg Rolt.
„Niets. Inspecteur Marsden uit Fulborough
heeft zich daar verscholen." En hij wees
den anderen kant uit, terwijl hij hen naar
een boom leidde. „Dit is de boom, heeren",
vervolgde hij. „Ik had zoo gedacht, dat u en
Zijne Excellentie, udaargindsch achter het
struikgewas zoudt willen verbergen; dan
kunt u alles duidelijk zien, wat zich eventueel
gaat afspelen."
De mannen hadden zich nu zoo opgesteld,
dat zij den bewusten boom van alle kanten
in het oog konden houden, zoodat het vol
strekt onmogelijk was, dat iemand dezen zou
kunnen naderen, zonder althans door een
van hen te kunnen worden bespied. Voorts
kon iedereen, die den weg afkwam, uit hun
schuilplaatsen nog juist worden gezien. Daal
de weg echter niet veel werd gebruikt, kwa
men er in al dien tijd, dat zij daar in hin
derlaag lagen, maar twee of drie menschen
voorbij.
Rolt en de minister waren bij elkaar, de
inspecteur uit Fulborough had zich aan den
tegenoverliggende zijde verborgen en Stein-
marek tusschen hen in, een weinig naar
achteren.
„Het spijt me, dat u hier zoo lang moet
wachten," wendde Rolt zich tot den minis
ter, „maar het was absoluut onmogelijk om
precies het moment te schatten, waarop men
hier zou komen. Maar we mochten hem on
der geen voorwaarde misloopen."
„En als hij mi eens niet komt", vroeg mr.
Wallace, „beteekent dat dan dat uw naspo
ringen vruchteloos zijn geweest?"
„Dat in geen geval. Wat v/e hier doen, is
niets anders dan een proef op de som ne
men. En om redenen, die u nu wel spoedig
duidelijk zullen worden, ben ik er erg op ge
steld, dat u getuige zult zijn van hetgeen
hier voorvalt."
De minister knikte toestemmend. „U weet
zelf het best. wat er in het belang van ac
zaak gebeuren moet", zei hij en zwijgend ble-
DE WEGEN IN DEN HOUT.
EEN BELANGRIJKE VERBETERING.
Er werd den laatsten tijd en zeker niet
ten onrechte! geklaagd over den toestand
van de wegen in den Hout.
Nu is de gemeente begonnen de wegen na
bij de Hertenkamp gelegen te verbeteren.
Daarvoor wordt de volgende bewerking toe
gepast: Eerst wordt de grond goed losge
maakt, daarover komt eerst een laag teer en
vervolgens een laag grint. Tenslotte rijdt een
zware walsmachine er over en het resultaat
is een prachtige weg.
STUDIEKRING VOOR MACHÏNEZETTERS
IN HET DRUKKERSBEDRIJF VOOR
HAARLEM EN OMSTREKEN
Maandagavond 4 November is in het ge
bouw „Caecilia" een zeer druk bezochte ver
gadering gehouden, ten doel hebbende te ko
men tot oprichting van een studiekring voor
Machinezetters in het Drukkersbedrijf, waar
toe het initiatief was genomen door een com
missie, bestaande uit de heeren: J. A. Krijn-
ders, P. de Munnik, H. v. Geldorp, J. P.
Horsmeijer, A. Th. Huizinga en R. Scheffer.
Na een korte uiteenzetting van het nut en
doel van een studiekring door den heer
Krijnders, werd allereerst het woord gege^-
ven aan den heer F. H. v. d. Meer, oud-
leeraar aan de Grafische School te Utrecht,
thans directeur der M. A. G. te Amsterdam,
die een causerie hield met als onderwerp:
„De beteekenis van de zetmachine en de
Ludlow in het Drukkersbedrijf". De boeiende
voordracht werd onder groote belangstelling
gevolgd en luid applaus bewees dat de wel
willende medewerking van den heer v. d.
Meer op hoogen prijs werd gesteld.
Ten slotte werd besloten tot oprichting
van een studiekring, waartoe ongeveer 50
der aanwezigen zich aansloten.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 69 Cts. per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJOR1SSTRA AT 16
TELEFOON 10756
VAMPYR STOFZUIGERS f98.—
ï*ËËr<// $'J flat-Koud
e^n paar W y b e r t -
tablettenZij bescher-
W0. men tegen verkoud-
V/ heid en mfectie-
ven ze afwachten, wat er zou gaan gebeuren.
Het begon inmiddels al te schemeren en
het wachten begon de. vier mannen heel
lang te vallen.
„Ik hoop niet, dat ik u vergeefs hierheen
heb gebx-acht," merkte Rolt op, „maar ik
denk nog altijd niet dat dat het geval is. Als
het u niet kan schelen, om nog een half
uurtje geduld te hebbenHij hield eens
klaps op, terwijl hij een waarschuwend
handgebaar maakte. Zijn scherpe ooren had
den het geluid van den hoefslag van een
naderend paard opgevangen en een moment
later hoorden de anderen het ook. Even
werden de hoofden der beide detectives, die
elkaar toeknikten, ten teeken dat zij op hun
qui vive waren, boven het struikgewas zichfc-
h-ar. Daarna doken beiden weer weg in
hun schuilplaatsen. Het was nu duidelijk te
hooren, dat het paard voor een rijtuig liep.
Het geluid kwam steeds naderbij, tot het
tensslotte ophield. Blijkbaar was het paard
tot stilstand gebracht.
De mannen in hun schuilplaatsen waren
er zich bewust van dat de ontknooping na
derde. Behalve het zwakke ruischen van de
boomen in het bosch, het opfladderen van
een vogel of het loopen van een ander dier,
was er een poosje geen geluid te hooren.
Maar toen leek het opeens alsof iemand zich
over den met bladeren bedekten grond voort
haastte. En even later zagen de wachtenden
de gestalte van een man tusschen de boo
men verschijnen een man in een lange,
wijde regenjas, waarvan de kraag was op
geslagen. Hij begon steeds langzamer te loo
pen, alsof hij naar iets zocht .Eindelijk toen
hij op één lijn was gekomen met den boom,
die door de mannen in het oog werd gehou
den. liep hij er met snellen pas recht
op af.
(Wordt vervolgd.).
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regeL
den
menechenlee/tyd
garantie