WAPENSTILSTAND SU r APHORISMEN P. A. DE GENESTET ZATERDAG 16 NOVEMBER 1929 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD Mr. Gerbrand P. van Wagenmgen Na een langen winterslaap was de groote zwarte beer, gelokt door de eerste warme Stralen van de naderende lente, uit zijn hol nabij den voet van den ouden denneboom, te voorschijn gekropen. Hij had e»en razen- den honger, want hij had in lang nie's ge geten. Zijn laatste maaltijd, eenige dagen terug, had bestaan in de vangst van een grooten forel, die zijn berenmaag op lange na niet had gevuld en waarvan hij dan ook geen graatje had overgelaten. En verder had hij niets van zijn gading kunnen vin den, hoe hij ook gezocht en gewroet had en met zijn ten deele gevulde maag was hij toch maar wder in zijn hol gekropen. Maar honger is een slechte en bovenal onrustige slaapkameraad en toen hij dan nu de eerste voorjaars-mildheid in zijn hol had voelen dringen, had hij daaraan geen weerstand kunnen bieden en was opnieuw naar buiten gekropen. Maar er was niets te vinden, dat hem ook maar eenigermate kon tevreden stellen. Geen konijn zelfs liet zich zien en itoen hij nu zoo hongerig rondsnuff olde, ont waakte er een vervaarlijke bloedlust in hem. Het was de wildernis, die ha zijn volle ge weldigheid plotseling vat op hem gekregen had en hem in een toestand bracht, die hem tot alles in sLaat deed zijn. Rondom hem viel de nu snm dooiende sneeuw uit de hooge denneboomen, met een kledderend ge luid neder en op den boschgrond waadde hij door plassen van gesmolten sneeuw. Dit was hem den zeker teeken, dat er" spoedig een einde zou komen aan de stilte, die hem nu nog omgorde. Want zijn natuur-inst-inct had hem verteld, dat ook de andere dieren, uit hun winterslaap nu zouden verrijzen. In de verte hoorde hij het donderend ge dreun van een waterval en hij begreep, dat er wellicht in het nu brekende ijs voedsd voor hem te vinden zou zijn. Als alle jaren toog hij ook nu op weg om te trachten de gewonde visch tusscben de open plekken in hdb ijs te bemachtigen en die te verorberen, toen hij een eind verder, al snuffelend langs den kouden grond, aan den wortel van een dikken boom den geur van eenig wild scheen op te snuiven. Hij had een kleine ronde ope ning ontdekt en zonder dit nog zelve direct te beseffen, was hij beland aan den ingang van de wint-cw-erblijfplaats van een eek hoorntje. De jachtlust, die hem -bezielde, deed hem begeerig om den boom loopen en snuf felen en den grond omwoelen met den snuit cn zijn fameuze klauwen. Zijn dier-instinct load hem inderdaad den weg gewezen, dien hij zocht; hij was aangeland bij het hol van een eekhoorn maar hij had er geen reke ning mede gehouden, dat deze zijn verblijf aan den achterkant, in geval van nood, kon verlaten, hol geen hij dan ook gedaan had want het kleine, vlugge eekhoorntje zat reeds op den eersten dikken tak in veiligheid naai zij n belager te kijken, zonder dat deze er iets van bemerkte. Ijverig groef hij voort, niet eens luisterend naar de dreuning van den waterval in de verte, aan welk geluid hij gewend was. Doch oneens trof een andere klank zijn oor en gelijktijdig zette zijn in stinct hem te luisteren. Wat hoorde hij daar? Welke vreemde dreuning, die niet van den waterval kon zijn, trof zijn oor? Hij richtte den ruigen kop op, stak den neus in den wind en snoof, gelijk een wild dier dat doet, wanneer hot op verkenning uit is. Duidelijk hoorde hij het nader komen, zonder dat hij iets rook; steeds scherper bereikte die vreemde klank zijn oor en imm-O: waak zamer werd zijn houding. Van lieverlede had hij zijn vorige aanvalshouding nu geheel prijs gegeven en. met den kop gewend naa1; den kant, van welken het geluid kwam. stond hij nu op zijn vier pooten, terwijl hij zich reeds voorbr-eid-de op een mogelijken aan val door zich bij voorbaat op zijn ach ter - pooten te verheffen. Doch juist teen de voor- pooten den bodem hadden verlaten zag hij, op een boschpad een twintigtal meters van hem verwijderd, een mensch naderen. Het was een man, die een groot pak kleeren op den schouder torste en moedig door de sneeuwbrij stapte, onbewust van het gevaar nog, dat eenige meters verder op hem loer de. Op hetzelfde oogenblik, dat de beer deze ontdekking deed, kwan er een krankzinnige begeerte in hem naar die vreemde verschij ning, die hem, door zijn groot-en honger een welkome buit was. En gelijktijdig besloot hij het vreemde „monster", dat daar naderde, doch dat er naar zijn overtuiging niet ge vaarlijk uitzag, aan te vallen. Want zijn honger was groot en de wreede impuls, die he'm beheersts, ontzag niemand en niets. Dus verliet hij den boomstronk en be°af zich op het pad, waarop de man naderde. Deze had, dieper het woud in, gedurende den winter een kamn betrokken, dat hij, nu de dooi zoo plotseling was Ingevallen, in allerijl verliet, vreezende anders door ijsgang van den overkant van de rivier, waar zijn vaartuig lag en dat hij dagelijks over het ijs kon bereiken, te zullen worden afgesne den. Op den schouder droeg hij een pak pels huiden en vdrtrouwd met de streek en de ge varen, die daar altijd waren verborgen, laad hij, daar zijn munitie-voorraad sterk was geslonken, zijn geweer niet medegenomen, doch zich alléén voorzien van zijn vlijm- 1 scherpe jachtmes, dat hij immer bij zich .aad. Hij beschouwde een gewjjr alleen als noodzakelijk in die gevallen, dat hij op de peisjacht ging. Alle overige „toevallige" ont moetingen meende hij met zijn jachtmes te kunnen beantwoorden. Snel liep hij voort, naar Indiaanschen trant in veerende bewe ging op de punten van zijn voeten, terwijl zijn passen meer op kleine sprongen geleken, toen hij plotseling den beer, di\> hem tege moet geloopen was, op twintig meter af stand zag naderen. Dit verontrustte den woudlooper allerminst, hij had dergelijke dingen zoo vaak mee gemaakt. De beer, evenmin bevreesd, bleef even staan en maak te toen een plompen halven draai, waar door hij den weg blokkeerde. Dit was zijn iaktiek, opdat hij zijn buit, als 't moest, ge makkelijker van achter zou kunnen beslui pen. Doch de woudlooper liep door en riep, bij wijze van waarschuwing, slechts: „Vooruit ga op zij!" Maar hot dier ging niet op zij en richtte zich op hetzelfde oogenblik onder een kwaad aardig gebrom, op zijn beide achbsrpooien op, gereed bot den aanval. Een groote angst flitste nu in de oogen van den woudlooper op, want deze wist, dat hij met een mes tegenover dezen tegenstander niets zou be reiken, dus nana hij de beenen en rende, zoo snel ais hij kon, om een dikken boom heen, om daarna dat spel tusschen andere stammen door te vervolgen, in de hoop den beer zoo te kunnen ontloopen. Als geoefend woud looper was hij er vrij zeker van, dat het dier in een momenteele opwelling van een booze bui hem tot mikpunt had uitverkoren, maar hij wist ook, dat in dat geval het beest spoedig zijn pogingen zou opgeven. Maar het i-ndividualiteitsgevoel van den bdsr is sterk ontwikkeld en hij heeft „re nonce" aan de traditie van zijn eeuwenoude geslacht. Hij beoefende deze sport op eigen manier en naar eigen opvatting en juist door het verzaken van de „spelregels" komt het menigmaal voor, dat de meest geoefende woudlooper het gelag te bebak,.i krijgt. De beer is onbetrouwbaar en deze zwarte reus scheen het er op gezet te hebben hem tot zijn prooi te malton. Dus bleef hij hem ach terna gaan, tot groote verwondering van den woudlooper, wien de doodsangst in de oogen lag. De beer volgde hem zóó vijaiade- üjk en naet zulk een ongenaeen-e snelho'.d, dat hij hem zelfs bijna had ingehaald, en bemerkende dat hij het kostbare pak pels, dat hij nog steeds op den schouder droeg, zou moeten prijsgeven, teneinde zich snel ler te kunnen voortbewegen,- smeet hij het, toen zijn belager hem tot op een pas was genaderd, met groote kracht tegen den ruigen kop in de hoop het dier daardoor te zullen afleiden en zoodoende weer eenige voorsprong te krijgen. Maar wat in negen en-negentig van de honderd gevallen gelukt, mislukte thans, in zooverre', dat do beer, die een pijnlijk gebrul uitstiet, zich niet langer dan eenige tellen buiten gevecht liet stel len. Hij schudde den breeden kop, gromde nogmaals kwaadaardig en zetto toen zijn „rooftocht" opnieuw voort. Als een caribou zoo snel, vloog de woudlooper nu voort, langs een jaren geleden door andere spoorzoekers gehakt boschpad, dat vrijwel zonder sneeuw vóór hem lag. Intusschen bereikt hij den grooten weg weder en hij wist, dat op eenige honderden meters daar vandaan zich het onmetelijke ijsveld van den stroom voor hc.n uitstrekte. Als hij dit zou kunnen bereiken, wat hem op dit oogenblik evenwel niet vol strekt zeker scheen, zou hij zich daarop in veiligheid kunnen brengen en over het ijs, desnoods van schots op schots springend, den overkant der rivier vermogen te bereiken, waar zijn canoe lag en hij zijn geweer en de noodige munitie onder zijn bereik had. Dit alles overleggende, terwijl hij de doffe slagen der zware poot-en van den zoolganger op den sneeuwgrond achter hem hoorde, en zelfs reeds van tijd tot tijd zijn snuiven kon h-ooren, rende hij voort, totdat hij plotse ling een boschopening waarnam, en voor zich, in de verte, het ijs reeds kon zien. Dit bereikt hebbende liep hij langs den oever voort, teneinde zich een geschikte plek uit te zoeken zich er op te wagen. Het ijs zag er echter zeer onbetrouwbaar uit, het had door den sterken dooi reeds de grauwe loodkleur aangenomen en overal nam hij zieke plekken waar. Tallooze schotsen be dekten den breeden vloed en daart-usschen door zag hij reeds de verraderlijk gelige kleur van het telkens er overheen bruisende water. Gelijktijdig had hij uit ervaring be grepen, dat elk oogenblik de ijsgang zou kunnen aanvangen, doch daar de beer hem dicht op de hielen zat, was er niet veel tijd om een besluit te nemen. En dit inziende stapte hij nu tot zijn knieën in het water langs den kant, om zoodoende de eerste schots, een ijsveld van kleine afmeting, te bereiken, drie tellen later gevolgd door den beer, dien hij eveneens door het ondiepe water hoorde plassen. Eenmaal op de bree- de, zon-overglansde ijsvlakte, met de don kere woud-silhouetten op den achtergrond, overwelfd door een zachtblauwen hemel, leek het hem plotseling of hij buiten gevaar was. Toch was dit niet zoo; bij den eersten misstap dien hij deed lag de dood op den loer, terwijl een naijl of wat verder een an dere dood hem aangrijnsde: de geweldige waterval. En verscholen achter een vrede lievend masker was er bovendien nog het doodsgevaar van het ijs, dat elk oogenblik kon breken en dan een woedende ijsgang zou ontketenen. Maar er kwam een gloed van vastberadenheid, om te winnen tot el- ken prijs, in zijn fletsblauwe oogen, hij zette de tanden op elkaar. Doch juist was hij den tocht over het onbetrouwbare ijs begon nen, toen een onheilspellend geluid zijn oor trof, onmiddellijk gevolgd door klanken, die aan het rollen van den donder deden den ken. Het kwam ineens en van overal, tege lijk en het had de dreuning van een vulkaan in eruptie. Doch de woudlooper kénde dat geluid en haastte zich voort met nog groote- ren spoed, door den beer gevolgd, die kwaad aardig gromde en zijn gang eveneens ver snelde. Ook het dier kende deze waarschu wing der natuur. Meer dan een halve mi nuut hield de dreuning aan, toen werd het nog sterker en ging nu vergezeld van het geluid van krakend en brekend ijs. De ijs gang had aangevangen en vlak voor den woudlooper bevond zich plotseling een strook open water te breed om een sprong te wagen. Het was nu een heisch la-waai gewor den van brekend ijs, dat reeds begon te kruien en terwijl ae woudlooper aat alles voor zich zag en op eenigen afstand van zich den beer waarnam, die zich in precies dezelfde omstandigheid op een anaere, na bije scnots bevond, gmg hij op het ijs zitten en gaf zich aan het noodlot over. De beer. die een vijftig meter verder was, had er ook zijn rust van genomen en zat nu met dieren- geiatenheid in het woeste spel van de drij vende, duikende en opkruiende schotsen te staren, om dan ineens, door den honger daartoe aangezet, aan den rand van de ijs schots, op welke hij zich bevond, met den klauw in het wat-er te patsen, als hij een ge wonde visch aan de oppervlakte zag ver schijnen. In dit verscnrikkelijke oogenblik scheen alle vijandschap vergeten te zijn, hetgeen de woudlooper met vreugde waar nam. Hij zag zich met groote snelheid voort drijven in de richting van den waterval, maar plotseling sprong hij op. Reeds had hij den oever van een eilandje bereikt en zag hij zijn „ijs-eiland" een uitspringende hoek naderen. Hij zag boomen, takken en bere kende reeds hoe hij zich aan een dezer zou kunnen grijpen, toen het volgende oogenblik door een botsing met een andere schots de zijne afdreef en de landtong alweer gepas seerd was. Doch nu voortdurend onder den wal „varend" deden zich herhaaldelijk de zelfde kansen voor en de woudlooper bleef op zijn post om zich de beste er van ten nutte te kunnen maken. Deze bleef niet uit en spoedig na de eerste mislukking dreef hij nu zoo dicht en ongehinderd langs den oever van een ander eoiand, dat het hem mogelijk was een laag overhangende tak van een ouden boom te grijpen en zich daaraan vast te klampen. Nu zweefde hij bo ven net water en als de tak zich niet begaf, dan was de rest een gewonnen zaak voor hem. Zoo meende hij. De beer, die inmiddels op dezelfde wijze voor eigen lijfsbehoud vocht, had óók een sprong gewaagd, maar was daarbij in den vloed, tusschen 't ijs terecht gekomen en deed nu wanhopige pogingen om zich daar weder op te werken. Dit was geen gemakke lijke taak, daar de ontzettende kracht van het water hem met groote snelheid voort dreef niet alleen, maar gelijktijdig elk oogen blik het groote dier, thans hulpeloos te mad den der schotsen, dreigde te verpletteren. Dit ziende welde er een gevoel van medelij in den woudlooper op. Hij zag de angstuit- drukking in de oogen van het dier. Hemzelf had zoo vaak de doodangst aangegrepen en hij wist maar al te goed wat het zeggen wilde als op zulke oogenblikken uitkomst was komen opdagen eri hij berekende nu hoe hij den beer mogelijk zou kunnen helpen zonder zichzelf in gevaar te brengen, toeu het dier plotseling in een wilden stroom tot vlak langs den oever kwam aandrijven, te midden van een hoop scherpe schotsen, waarin hij als in een dwangbuis gesloten zat. Toen nam hij een besluit; hij waagde zich zoover hij kon op een uitspringende rotssteen, greep daar den overhangenden tak van een boom en liet zich toen daaraan neder, zoodat hij in het water terecht kwam, dat daar ter plaatse zeer ondiep, hem tot even over de knieën reikte. Juist was de beer hem genaderd en, alsof het dier voelde, dat er redding voor hem was, boog hij den kop naar den woudlooper toe, zonder dezen eenig letsel toe te brengen. Het was alles het werk van eenige tellen, maar de man bukte zich, greep het monsterachtige, groote dier vlak achter een der ooren in de ruige vacht beet, trok hem toen naar zich toe en mocht er, dank zij de herculische kracht, over welke hij beschikte, in slagen den beer aan den kant te brengen. Doch voor deze zich op het droge had gewerkt, had de woudlooper zorg gedragen zich op een eerbiedigen af stand te bevinden, want, hoe dan ook, geen oogenblik had hem de gedachte aan de werkelijkheid, van tegenover een gevreesden vijand te staan, verlaten. De beer was in tusschen tegen den moeilijk beklimbaren. rotsachtigen oever opgekleuterd en bevond zich nu op eenigen afstand tegenover zijn buit. Deze, niet wetende wat het dier thans in zijn schild voerde, hield het goed in de gat-en, volgde al diens bewegingen en lette intusschen nauwkeurig op, of zich ook een gelegenheid voordeed om door middel van een groote, langsdrijvende ijsschots de thans nog restende, niet meer breede strook water, over te steken. Tot zijn groote verbazing en geruststelling tevens, ontwaarde hij nu. dat de beer, in plaats van een nieuwe poging tot aanval te wagen, was gaan zitten en, druipend van het water, beteuterd zat rond te kijken. In spanning stond de woudlooper aan den rand van het water aan de andere zijde van het eilandje nu op de „reddende schots" te wachten, terwijl Inmiddels een menigte mogelijkheden zijn brein doorflits- sten: waarom de beer hem nu ineens met- rust liet. Was het dier door het ijskoude bad dermate verslagen, dat zijn geeuwende hon ger op den achtergrond was geraakt? In dien zoo, dan zou dat niet lang kunnen du ren, want een beest herstelt zich spoedig en vooral de beer is zeer krachtig. Mogelijk ook was er in zijn dierenziel een gevoel van edel- moedigheid opgeweld, dat hem tot dezen, ln ieder geval tijdelijken „wapenstilstand" had gedreven. Hoe dan ook, het was zaak, niet bij de gakken neer te zitten, maar de eerste gelegenheid, die zich voordeed, aan te grij pen om aan zijn aanwezigheid te ontkomen Spoedig deed zich deze voor, want een schots die de geheele breedte t-ussschen het kleine eiland, waarop geen ontkomen meer mo gelijk zou zijn, en den vasten wal verbond, had zich daar tijdelijk vast gezet. Met een sprong was hij er op en eenmaal aangeland, nam hij zoo snel hij kon de beenen. Doch, wat hij niet verwacht doch wel gevreesd had. geschiedde: twee seconden nadat hij op het kleine ijsveld den wedloop wederom had voortgezet, hoorde hij, als te voren, weer het zware gesnuif en den plompen draf van den beer achter zich. En omziende ontwaarde hij nu, tot zijn schrik, dat het dier wederom door den jachtlust was aangegrepen en hem opnieuw, verwoed, vervolgde. De woud looper rende voort en bereikte spoedig daar op den oever, dien hij zonder veel moeite beklom. Nu zet-te hij den angstigen tocht op leven en dood, langs den oever voort, in de richting waar zijn cano lag. Deze was nog slechts een kwartmijl verder en hij berekende dat hij dien wellicht nog zou kunnen be reiken. Slaagde hij daarin, dan was hij ge red, want zijn geweer en de noodige munitie om grof wild neer te leggen, lag daar voor het grijpen. Intusschen had ook de beer zich togen den over opgewerkt en zat- hem nu op een afstand van ongeveer vijftig meter, die hij op hem voor had op de hielen. Voort ging het nu in een wilden, ademloozen ren op het tweeledig doel. den canoe, en voor den beer: de buit af. Steeds dichter naderde hij de schuit. Hij voelde zijn beenen haast niet meer en de adem scheen hem te begeven en tot zijn niet geringe ontzetting moest hij waarnemen, hoe het dier hem snel begon in te halen. Reeds overlegde hij, of het niet beter zou zijn, den wedloop op te geven en zijn scherpe jachtmes te trekken en dus een gevecht van „man tegen man" te beginnen wat evenwel een zeer ongelijke partij zou zijn, die hem, als hij er in zou slagen het dier te vellen, gelijktijdig door ernstige verwon dingen buiten gevecht zou stellen toen hij opeens nu ook het wilde gesnuif en een kwaadaardig gebrom van den beer kon hoo- ren. Deze was hem dus tot op enkele meters genaderd. Maar nu was hij bij den canoe aangeland. Eén sprong en hij was aan boord. In een waanzinnigen impuls spoedde hij zich nu naar de plaats, waar hij wist, dat zijn geweer lag. Hij trok het zeil, dat zijn vcorraden bedekte, weg, greep het wapen en had zich juist omgekeerd, toen hij door de hevige schommeling van den canoe, die hem bijna buiten boord slingerde gewaar werd, dat de beer de voorpooten op den rand had gezet, gereed om den sprong naar binnen te maken. Op dat oogenblik legde hij aan, vuurde en met een welgemikt schot in den kop tuimelde het dier voorover en bleef tus schen het vaartuig en den wal hangen. Een kórte „wapenstilstand" had hem het leven gered. Agent dot inspecteur„Wat mot ik met die kerel beginnen? Hij beweert dat 'ie een Zep pelin aan de ankermast is!" (The Humorist). DE ACTRICE EN DE LONDENSCHE CRITICUS. Toen de tooneelcriticus Hannan Swaffer eens vreedzaam zat te genieten van de ge rechten, die de grill room van het Savoy Hotel verschaft, liep er een schoone en schoon gekleede jongedame op hem toe en gaf hem twee klinkende klappen in het ge zicht. De even drieste als hardhandige dame was een jonge Amerikaansche actrice, die op het oogenblik een rol vervult in het stuk „Conscience". Zij luistert naar den aantrek- kelijken naam Lilian. En haar van is Foster De criticus scheen volstrekt niet gestoord door het geval en riep dus onverstoorbaar den kellner met verzoek de dame te willen verwijderen. Hetgeen geschiedde. Lilian Foster werd ter stond na het geval geïnter viewd en was toen zeer overstuur, hoewel zij haar klappen zeer gedelibereerd en ijzig kalm had toegebracht. Zij verklaarde dat Swaffers kritiek haar niet beviel. Hij was niet recht vaardig geweest. Hij kon niets tegen haai spel inbrengen maar kon haar „niet zetten" omdat zij een Amerikaansche was. „Ik sloeg hem namens alle Amerikanen om de ooren, want zijn gansche houding tegen over Amerikanen hindert me". Hanan Swaf fer had o.a. in zijn critiek gezegd, dat haar geaffecteerde baby-stem hem zoo hevig hin derde dat hij wel uit den schouwburg had willen wegloopen. De actrice heeft zich van een zeer drastisch middel bediend. Maar zij kan niet verwachten dat het effect zal heb ben. VAN Bij zijn lOOsten geboortèdag. Werklieden op den Toren van Babel trach ten een kameraad te waarschuwen voor drei gend gevaar. (Passing Show). UIT DE LEEKEDICHTJES: LEEKEDICHTJES. „Zoo'n dichtje, nu wat wil dat zeggen, Op wetenschappelijk gebied?" Niets doch net- leere u overleggen, Wat waar en heilig is, wat niet. INDIVIDUALITEIT. „Wees u-zelf!" zei ik tot iemand; Maar hij kon niet: hij was niemand. SOORTEN. Sprekers, hoorders, denkers, daders Vindt ge in soorten, rijp en groen. Zeldzaam vindt ge wel vereenlgd Spreken, hooren, denken, doen. Kritiek mag alles onderzoeken Alleenig maar 't kriuekste niet. EEN VOORSTANDER. ,,'k Ben voor de waarheid!" Goede man, i 'k geloof het graagf Maar zijt ge er achter? dat 's de vraag! Waakzaam, werkzaam wachten wij, Dat het Raadsel zich ontknoope, Wat ons korte leven zij. VERSTAND EN GEWETEN. Waar die twee één zijn, daar is 't reelat, 't Gewetenloos verstand is slecht, En 't onverstandige geweten, Maakt menigeen bezeten. TWEEDERLEI OORDEEL. Dat wie niet werken wil, niet ete! staat geschreven, Hij die niet denkt, hij mag wel eten maar niet loven. Veel wordt bewezen, dat toch in den grond niet waar is, En veel Ls eeuwig waar, ofschoon 't bewijs niet daar is. HUMOR, Een rijke taal vol geest en ingehouden tranen, Vol zin, ook zéér geschikt tot leeren en vermanen. Mits maar de vrienden haar verstaan. Want velen klinkt ze als Grieksch; voor anderen weer profaan. KEER IN U. „O mensch keer tot u-zelven in!" Hoor, droomer, dat beduidt: Daal ln uw hart en zoek en zin, Maar haal er ook wat uit! Wees kinderlijk, niet kinderachtig! UIT DE „LAATSTE DER EERSTE". Elk heeft een plekje op aarde Hem dierbaar bovenal. (De Liefste Plek)' 't Leven alleen is de school van het leven, Levenservaring het heilige boek. Een kruis met rozen. Is 't menschenlot. (Een kruis met rozen.) Zachtheid ls de kracht der zwakken. Een recht berouw kan nooit te spade komen, Maaj laat berouw wordt ook niet licht voor echt genomen. Werken en denken en leeren Is leven,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17