WAPENSTILSTAND
SU r
APHORISMEN
P. A. DE GENESTET
ZATERDAG 16 NOVEMBER 1929
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
Mr. Gerbrand P. van Wagenmgen
Na een langen winterslaap was de groote
zwarte beer, gelokt door de eerste warme
Stralen van de naderende lente, uit zijn hol
nabij den voet van den ouden denneboom,
te voorschijn gekropen. Hij had e»en razen-
den honger, want hij had in lang nie's ge
geten. Zijn laatste maaltijd, eenige dagen
terug, had bestaan in de vangst van een
grooten forel, die zijn berenmaag op lange
na niet had gevuld en waarvan hij dan ook
geen graatje had overgelaten. En verder
had hij niets van zijn gading kunnen vin
den, hoe hij ook gezocht en gewroet had
en met zijn ten deele gevulde maag was hij
toch maar wder in zijn hol gekropen. Maar
honger is een slechte en bovenal onrustige
slaapkameraad en toen hij dan nu de eerste
voorjaars-mildheid in zijn hol had voelen
dringen, had hij daaraan geen weerstand
kunnen bieden en was opnieuw naar buiten
gekropen. Maar er was niets te vinden, dat
hem ook maar eenigermate kon tevreden
stellen. Geen konijn zelfs liet zich zien en
itoen hij nu zoo hongerig rondsnuff olde, ont
waakte er een vervaarlijke bloedlust in hem.
Het was de wildernis, die ha zijn volle ge
weldigheid plotseling vat op hem gekregen
had en hem in een toestand bracht, die
hem tot alles in sLaat deed zijn. Rondom
hem viel de nu snm dooiende sneeuw uit de
hooge denneboomen, met een kledderend ge
luid neder en op den boschgrond waadde hij
door plassen van gesmolten sneeuw. Dit was
hem den zeker teeken, dat er" spoedig een
einde zou komen aan de stilte, die hem nu
nog omgorde. Want zijn natuur-inst-inct had
hem verteld, dat ook de andere dieren, uit
hun winterslaap nu zouden verrijzen.
In de verte hoorde hij het donderend ge
dreun van een waterval en hij begreep, dat
er wellicht in het nu brekende ijs voedsd
voor hem te vinden zou zijn. Als alle jaren
toog hij ook nu op weg om te trachten de
gewonde visch tusscben de open plekken in
hdb ijs te bemachtigen en die te verorberen,
toen hij een eind verder, al snuffelend langs
den kouden grond, aan den wortel van een
dikken boom den geur van eenig wild scheen
op te snuiven. Hij had een kleine ronde ope
ning ontdekt en zonder dit nog zelve direct
te beseffen, was hij beland aan den ingang
van de wint-cw-erblijfplaats van een eek
hoorntje. De jachtlust, die hem -bezielde, deed
hem begeerig om den boom loopen en snuf
felen en den grond omwoelen met den snuit
cn zijn fameuze klauwen. Zijn dier-instinct
load hem inderdaad den weg gewezen, dien
hij zocht; hij was aangeland bij het hol van
een eekhoorn maar hij had er geen reke
ning mede gehouden, dat deze zijn verblijf
aan den achterkant, in geval van nood, kon
verlaten, hol geen hij dan ook gedaan had
want het kleine, vlugge eekhoorntje zat reeds
op den eersten dikken tak in veiligheid naai
zij n belager te kijken, zonder dat deze er
iets van bemerkte. Ijverig groef hij voort,
niet eens luisterend naar de dreuning van
den waterval in de verte, aan welk geluid
hij gewend was. Doch oneens trof een andere
klank zijn oor en gelijktijdig zette zijn in
stinct hem te luisteren. Wat hoorde hij
daar? Welke vreemde dreuning, die niet van
den waterval kon zijn, trof zijn oor? Hij
richtte den ruigen kop op, stak den neus
in den wind en snoof, gelijk een wild dier
dat doet, wanneer hot op verkenning uit is.
Duidelijk hoorde hij het nader komen, zonder
dat hij iets rook; steeds scherper bereikte
die vreemde klank zijn oor en imm-O: waak
zamer werd zijn houding. Van lieverlede had
hij zijn vorige aanvalshouding nu geheel
prijs gegeven en. met den kop gewend naa1;
den kant, van welken het geluid kwam. stond
hij nu op zijn vier pooten, terwijl hij zich
reeds voorbr-eid-de op een mogelijken aan
val door zich bij voorbaat op zijn ach ter -
pooten te verheffen. Doch juist teen de voor-
pooten den bodem hadden verlaten zag hij,
op een boschpad een twintigtal meters van
hem verwijderd, een mensch naderen. Het
was een man, die een groot pak kleeren op
den schouder torste en moedig door de
sneeuwbrij stapte, onbewust van het gevaar
nog, dat eenige meters verder op hem loer
de.
Op hetzelfde oogenblik, dat de beer deze
ontdekking deed, kwan er een krankzinnige
begeerte in hem naar die vreemde verschij
ning, die hem, door zijn groot-en honger een
welkome buit was. En gelijktijdig besloot hij
het vreemde „monster", dat daar naderde,
doch dat er naar zijn overtuiging niet ge
vaarlijk uitzag, aan te vallen. Want zijn
honger was groot en de wreede impuls, die
he'm beheersts, ontzag niemand en niets.
Dus verliet hij den boomstronk en be°af zich
op het pad, waarop de man naderde.
Deze had, dieper het woud in, gedurende
den winter een kamn betrokken, dat hij, nu
de dooi zoo plotseling was Ingevallen, in
allerijl verliet, vreezende anders door ijsgang
van den overkant van de rivier, waar zijn
vaartuig lag en dat hij dagelijks over het
ijs kon bereiken, te zullen worden afgesne
den. Op den schouder droeg hij een pak pels
huiden en vdrtrouwd met de streek en de ge
varen, die daar altijd waren verborgen, laad
hij, daar zijn munitie-voorraad sterk was
geslonken, zijn geweer niet medegenomen,
doch zich alléén voorzien van zijn vlijm-
1 scherpe jachtmes, dat hij immer bij zich
.aad. Hij beschouwde een gewjjr alleen als
noodzakelijk in die gevallen, dat hij op de
peisjacht ging. Alle overige „toevallige" ont
moetingen meende hij met zijn jachtmes te
kunnen beantwoorden. Snel liep hij voort,
naar Indiaanschen trant in veerende bewe
ging op de punten van zijn voeten, terwijl
zijn passen meer op kleine sprongen geleken,
toen hij plotseling den beer, di\> hem tege
moet geloopen was, op twintig meter af
stand zag naderen. Dit verontrustte den
woudlooper allerminst, hij had dergelijke
dingen zoo vaak mee gemaakt. De beer,
evenmin bevreesd, bleef even staan en maak
te toen een plompen halven draai, waar
door hij den weg blokkeerde. Dit was zijn
iaktiek, opdat hij zijn buit, als 't moest, ge
makkelijker van achter zou kunnen beslui
pen. Doch de woudlooper liep door en riep,
bij wijze van waarschuwing, slechts: „Vooruit
ga op zij!"
Maar hot dier ging niet op zij en richtte
zich op hetzelfde oogenblik onder een kwaad
aardig gebrom, op zijn beide achbsrpooien
op, gereed bot den aanval. Een groote angst
flitste nu in de oogen van den woudlooper
op, want deze wist, dat hij met een mes
tegenover dezen tegenstander niets zou be
reiken, dus nana hij de beenen en rende, zoo
snel ais hij kon, om een dikken boom heen,
om daarna dat spel tusschen andere stammen
door te vervolgen, in de hoop den beer zoo
te kunnen ontloopen. Als geoefend woud
looper was hij er vrij zeker van, dat het
dier in een momenteele opwelling van een
booze bui hem tot mikpunt had uitverkoren,
maar hij wist ook, dat in dat geval het
beest spoedig zijn pogingen zou opgeven.
Maar het i-ndividualiteitsgevoel van den
bdsr is sterk ontwikkeld en hij heeft „re
nonce" aan de traditie van zijn eeuwenoude
geslacht. Hij beoefende deze sport op eigen
manier en naar eigen opvatting en juist
door het verzaken van de „spelregels" komt
het menigmaal voor, dat de meest geoefende
woudlooper het gelag te bebak,.i krijgt. De
beer is onbetrouwbaar en deze zwarte reus
scheen het er op gezet te hebben hem tot
zijn prooi te malton. Dus bleef hij hem ach
terna gaan, tot groote verwondering van
den woudlooper, wien de doodsangst in de
oogen lag. De beer volgde hem zóó vijaiade-
üjk en naet zulk een ongenaeen-e snelho'.d,
dat hij hem zelfs bijna had ingehaald, en
bemerkende dat hij het kostbare pak pels,
dat hij nog steeds op den schouder droeg,
zou moeten prijsgeven, teneinde zich snel
ler te kunnen voortbewegen,- smeet hij het,
toen zijn belager hem tot op een pas was
genaderd, met groote kracht tegen den
ruigen kop in de hoop het dier daardoor te
zullen afleiden en zoodoende weer eenige
voorsprong te krijgen. Maar wat in negen
en-negentig van de honderd gevallen gelukt,
mislukte thans, in zooverre', dat do beer, die
een pijnlijk gebrul uitstiet, zich niet langer
dan eenige tellen buiten gevecht liet stel
len. Hij schudde den breeden kop, gromde
nogmaals kwaadaardig en zetto toen zijn
„rooftocht" opnieuw voort. Als een caribou
zoo snel, vloog de woudlooper nu voort, langs
een jaren geleden door andere spoorzoekers
gehakt boschpad, dat vrijwel zonder sneeuw
vóór hem lag. Intusschen bereikt hij den
grooten weg weder en hij wist, dat op eenige
honderden meters daar vandaan zich het
onmetelijke ijsveld van den stroom voor hc.n
uitstrekte. Als hij dit zou kunnen bereiken,
wat hem op dit oogenblik evenwel niet vol
strekt zeker scheen, zou hij zich daarop in
veiligheid kunnen brengen en over het ijs,
desnoods van schots op schots springend, den
overkant der rivier vermogen te bereiken,
waar zijn canoe lag en hij zijn geweer en
de noodige munitie onder zijn bereik had.
Dit alles overleggende, terwijl hij de doffe
slagen der zware poot-en van den zoolganger
op den sneeuwgrond achter hem hoorde, en
zelfs reeds van tijd tot tijd zijn snuiven kon
h-ooren, rende hij voort, totdat hij plotse
ling een boschopening waarnam, en voor
zich, in de verte, het ijs reeds kon zien.
Dit bereikt hebbende liep hij langs den
oever voort, teneinde zich een geschikte plek
uit te zoeken zich er op te wagen. Het ijs
zag er echter zeer onbetrouwbaar uit, het
had door den sterken dooi reeds de grauwe
loodkleur aangenomen en overal nam hij
zieke plekken waar. Tallooze schotsen be
dekten den breeden vloed en daart-usschen
door zag hij reeds de verraderlijk gelige
kleur van het telkens er overheen bruisende
water. Gelijktijdig had hij uit ervaring be
grepen, dat elk oogenblik de ijsgang zou
kunnen aanvangen, doch daar de beer hem
dicht op de hielen zat, was er niet veel tijd
om een besluit te nemen. En dit inziende
stapte hij nu tot zijn knieën in het water
langs den kant, om zoodoende de eerste
schots, een ijsveld van kleine afmeting, te
bereiken, drie tellen later gevolgd door den
beer, dien hij eveneens door het ondiepe
water hoorde plassen. Eenmaal op de bree-
de, zon-overglansde ijsvlakte, met de don
kere woud-silhouetten op den achtergrond,
overwelfd door een zachtblauwen hemel,
leek het hem plotseling of hij buiten gevaar
was. Toch was dit niet zoo; bij den eersten
misstap dien hij deed lag de dood op den
loer, terwijl een naijl of wat verder een an
dere dood hem aangrijnsde: de geweldige
waterval. En verscholen achter een vrede
lievend masker was er bovendien nog het
doodsgevaar van het ijs, dat elk oogenblik
kon breken en dan een woedende ijsgang
zou ontketenen. Maar er kwam een gloed
van vastberadenheid, om te winnen tot el-
ken prijs, in zijn fletsblauwe oogen, hij zette
de tanden op elkaar. Doch juist was hij den
tocht over het onbetrouwbare ijs begon
nen, toen een onheilspellend geluid zijn oor
trof, onmiddellijk gevolgd door klanken, die
aan het rollen van den donder deden den
ken. Het kwam ineens en van overal, tege
lijk en het had de dreuning van een vulkaan
in eruptie. Doch de woudlooper kénde dat
geluid en haastte zich voort met nog groote-
ren spoed, door den beer gevolgd, die kwaad
aardig gromde en zijn gang eveneens ver
snelde. Ook het dier kende deze waarschu
wing der natuur. Meer dan een halve mi
nuut hield de dreuning aan, toen werd het
nog sterker en ging nu vergezeld van het
geluid van krakend en brekend ijs. De ijs
gang had aangevangen en vlak voor den
woudlooper bevond zich plotseling een
strook open water te breed om een sprong te
wagen. Het was nu een heisch la-waai gewor
den van brekend ijs, dat reeds begon te
kruien en terwijl ae woudlooper aat alles
voor zich zag en op eenigen afstand van
zich den beer waarnam, die zich in precies
dezelfde omstandigheid op een anaere, na
bije scnots bevond, gmg hij op het ijs zitten
en gaf zich aan het noodlot over. De beer.
die een vijftig meter verder was, had er ook
zijn rust van genomen en zat nu met dieren-
geiatenheid in het woeste spel van de drij
vende, duikende en opkruiende schotsen te
staren, om dan ineens, door den honger
daartoe aangezet, aan den rand van de ijs
schots, op welke hij zich bevond, met den
klauw in het wat-er te patsen, als hij een ge
wonde visch aan de oppervlakte zag ver
schijnen. In dit verscnrikkelijke oogenblik
scheen alle vijandschap vergeten te zijn,
hetgeen de woudlooper met vreugde waar
nam. Hij zag zich met groote snelheid voort
drijven in de richting van den waterval,
maar plotseling sprong hij op. Reeds had hij
den oever van een eilandje bereikt en zag
hij zijn „ijs-eiland" een uitspringende hoek
naderen. Hij zag boomen, takken en bere
kende reeds hoe hij zich aan een dezer zou
kunnen grijpen, toen het volgende oogenblik
door een botsing met een andere schots de
zijne afdreef en de landtong alweer gepas
seerd was. Doch nu voortdurend onder den
wal „varend" deden zich herhaaldelijk de
zelfde kansen voor en de woudlooper
bleef op zijn post om zich de beste er van
ten nutte te kunnen maken. Deze bleef niet
uit en spoedig na de eerste mislukking
dreef hij nu zoo dicht en ongehinderd langs
den oever van een ander eoiand, dat het
hem mogelijk was een laag overhangende
tak van een ouden boom te grijpen en zich
daaraan vast te klampen. Nu zweefde hij bo
ven net water en als de tak zich niet begaf,
dan was de rest een gewonnen zaak voor
hem. Zoo meende hij.
De beer, die inmiddels op dezelfde wijze
voor eigen lijfsbehoud vocht, had óók een
sprong gewaagd, maar was daarbij in den
vloed, tusschen 't ijs terecht gekomen en
deed nu wanhopige pogingen om zich daar
weder op te werken. Dit was geen gemakke
lijke taak, daar de ontzettende kracht van
het water hem met groote snelheid voort
dreef niet alleen, maar gelijktijdig elk oogen
blik het groote dier, thans hulpeloos te mad
den der schotsen, dreigde te verpletteren.
Dit ziende welde er een gevoel van medelij
in den woudlooper op. Hij zag de angstuit-
drukking in de oogen van het dier. Hemzelf
had zoo vaak de doodangst aangegrepen en
hij wist maar al te goed wat het zeggen
wilde als op zulke oogenblikken uitkomst
was komen opdagen eri hij berekende nu
hoe hij den beer mogelijk zou kunnen helpen
zonder zichzelf in gevaar te brengen, toeu
het dier plotseling in een wilden stroom tot
vlak langs den oever kwam aandrijven, te
midden van een hoop scherpe schotsen,
waarin hij als in een dwangbuis gesloten
zat. Toen nam hij een besluit; hij waagde
zich zoover hij kon op een uitspringende
rotssteen, greep daar den overhangenden
tak van een boom en liet zich toen daaraan
neder, zoodat hij in het water terecht
kwam, dat daar ter plaatse zeer ondiep, hem
tot even over de knieën reikte. Juist was de
beer hem genaderd en, alsof het dier voelde,
dat er redding voor hem was, boog hij den
kop naar den woudlooper toe, zonder dezen
eenig letsel toe te brengen. Het was alles het
werk van eenige tellen, maar de man bukte
zich, greep het monsterachtige, groote dier
vlak achter een der ooren in de ruige vacht
beet, trok hem toen naar zich toe en mocht
er, dank zij de herculische kracht, over
welke hij beschikte, in slagen den beer aan
den kant te brengen. Doch voor deze zich op
het droge had gewerkt, had de woudlooper
zorg gedragen zich op een eerbiedigen af
stand te bevinden, want, hoe dan ook, geen
oogenblik had hem de gedachte aan de
werkelijkheid, van tegenover een gevreesden
vijand te staan, verlaten. De beer was in
tusschen tegen den moeilijk beklimbaren.
rotsachtigen oever opgekleuterd en bevond
zich nu op eenigen afstand tegenover zijn
buit. Deze, niet wetende wat het dier thans
in zijn schild voerde, hield het goed in de
gat-en, volgde al diens bewegingen en lette
intusschen nauwkeurig op, of zich ook een
gelegenheid voordeed om door middel van
een groote, langsdrijvende ijsschots de thans
nog restende, niet meer breede strook water,
over te steken. Tot zijn groote verbazing en
geruststelling tevens, ontwaarde hij nu.
dat de beer, in plaats van een nieuwe poging
tot aanval te wagen, was gaan zitten en,
druipend van het water, beteuterd zat rond
te kijken. In spanning stond de woudlooper
aan den rand van het water aan de andere
zijde van het eilandje nu op de „reddende
schots" te wachten, terwijl Inmiddels een
menigte mogelijkheden zijn brein doorflits-
sten: waarom de beer hem nu ineens met-
rust liet. Was het dier door het ijskoude bad
dermate verslagen, dat zijn geeuwende hon
ger op den achtergrond was geraakt? In
dien zoo, dan zou dat niet lang kunnen du
ren, want een beest herstelt zich spoedig en
vooral de beer is zeer krachtig. Mogelijk ook
was er in zijn dierenziel een gevoel van edel-
moedigheid opgeweld, dat hem tot dezen, ln
ieder geval tijdelijken „wapenstilstand" had
gedreven. Hoe dan ook, het was zaak, niet
bij de gakken neer te zitten, maar de eerste
gelegenheid, die zich voordeed, aan te grij
pen om aan zijn aanwezigheid te ontkomen
Spoedig deed zich deze voor, want een schots
die de geheele breedte t-ussschen het kleine
eiland, waarop geen ontkomen meer mo
gelijk zou zijn, en den vasten wal verbond,
had zich daar tijdelijk vast gezet. Met een
sprong was hij er op en eenmaal aangeland,
nam hij zoo snel hij kon de beenen. Doch,
wat hij niet verwacht doch wel gevreesd had.
geschiedde: twee seconden nadat hij op het
kleine ijsveld den wedloop wederom had
voortgezet, hoorde hij, als te voren, weer het
zware gesnuif en den plompen draf van den
beer achter zich. En omziende ontwaarde
hij nu, tot zijn schrik, dat het dier wederom
door den jachtlust was aangegrepen en
hem opnieuw, verwoed, vervolgde. De woud
looper rende voort en bereikte spoedig daar
op den oever, dien hij zonder veel moeite
beklom. Nu zet-te hij den angstigen tocht op
leven en dood, langs den oever voort, in de
richting waar zijn cano lag. Deze was nog
slechts een kwartmijl verder en hij berekende
dat hij dien wellicht nog zou kunnen be
reiken. Slaagde hij daarin, dan was hij ge
red, want zijn geweer en de noodige munitie
om grof wild neer te leggen, lag daar voor
het grijpen. Intusschen had ook de beer zich
togen den over opgewerkt en zat- hem nu op
een afstand van ongeveer vijftig meter, die
hij op hem voor had op de hielen. Voort ging
het nu in een wilden, ademloozen ren op het
tweeledig doel. den canoe, en voor den beer:
de buit af. Steeds dichter naderde hij de
schuit. Hij voelde zijn beenen haast niet
meer en de adem scheen hem te begeven en
tot zijn niet geringe ontzetting moest hij
waarnemen, hoe het dier hem snel begon in
te halen. Reeds overlegde hij, of het niet
beter zou zijn, den wedloop op te geven en
zijn scherpe jachtmes te trekken en dus een
gevecht van „man tegen man" te beginnen
wat evenwel een zeer ongelijke partij zou
zijn, die hem, als hij er in zou slagen het
dier te vellen, gelijktijdig door ernstige verwon
dingen buiten gevecht zou stellen toen hij
opeens nu ook het wilde gesnuif en een
kwaadaardig gebrom van den beer kon hoo-
ren. Deze was hem dus tot op enkele meters
genaderd. Maar nu was hij bij den canoe
aangeland. Eén sprong en hij was aan boord.
In een waanzinnigen impuls spoedde hij
zich nu naar de plaats, waar hij wist, dat
zijn geweer lag. Hij trok het zeil, dat zijn
vcorraden bedekte, weg, greep het wapen en
had zich juist omgekeerd, toen hij door de
hevige schommeling van den canoe, die hem
bijna buiten boord slingerde gewaar werd,
dat de beer de voorpooten op den rand had
gezet, gereed om den sprong naar binnen
te maken. Op dat oogenblik legde hij aan,
vuurde en met een welgemikt schot in den
kop tuimelde het dier voorover en bleef tus
schen het vaartuig en den wal hangen.
Een kórte „wapenstilstand" had hem het
leven gered.
Agent dot inspecteur„Wat mot ik met die
kerel beginnen? Hij beweert dat 'ie een Zep
pelin aan de ankermast is!"
(The Humorist).
DE ACTRICE EN DE
LONDENSCHE CRITICUS.
Toen de tooneelcriticus Hannan Swaffer
eens vreedzaam zat te genieten van de ge
rechten, die de grill room van het Savoy
Hotel verschaft, liep er een schoone en
schoon gekleede jongedame op hem toe en
gaf hem twee klinkende klappen in het ge
zicht. De even drieste als hardhandige dame
was een jonge Amerikaansche actrice, die op
het oogenblik een rol vervult in het stuk
„Conscience". Zij luistert naar den aantrek-
kelijken naam Lilian. En haar van is Foster
De criticus scheen volstrekt niet gestoord
door het geval en riep dus onverstoorbaar
den kellner met verzoek de dame te willen
verwijderen. Hetgeen geschiedde. Lilian
Foster werd ter stond na het geval geïnter
viewd en was toen zeer overstuur, hoewel zij
haar klappen zeer gedelibereerd en ijzig kalm
had toegebracht. Zij verklaarde dat Swaffers
kritiek haar niet beviel. Hij was niet recht
vaardig geweest. Hij kon niets tegen haai
spel inbrengen maar kon haar „niet zetten"
omdat zij een Amerikaansche was.
„Ik sloeg hem namens alle Amerikanen om
de ooren, want zijn gansche houding tegen
over Amerikanen hindert me". Hanan Swaf
fer had o.a. in zijn critiek gezegd, dat haar
geaffecteerde baby-stem hem zoo hevig hin
derde dat hij wel uit den schouwburg had
willen wegloopen. De actrice heeft zich van
een zeer drastisch middel bediend. Maar zij
kan niet verwachten dat het effect zal heb
ben.
VAN
Bij zijn lOOsten geboortèdag.
Werklieden op den Toren van Babel trach
ten een kameraad te waarschuwen voor drei
gend gevaar.
(Passing Show).
UIT DE LEEKEDICHTJES:
LEEKEDICHTJES.
„Zoo'n dichtje, nu wat wil dat zeggen,
Op wetenschappelijk gebied?"
Niets doch net- leere u overleggen,
Wat waar en heilig is, wat niet.
INDIVIDUALITEIT.
„Wees u-zelf!" zei ik tot iemand;
Maar hij kon niet: hij was niemand.
SOORTEN.
Sprekers, hoorders, denkers, daders
Vindt ge in soorten, rijp en groen.
Zeldzaam vindt ge wel vereenlgd
Spreken, hooren, denken, doen.
Kritiek mag alles onderzoeken
Alleenig maar 't kriuekste niet.
EEN VOORSTANDER.
,,'k Ben voor de waarheid!" Goede man, i
'k geloof het graagf
Maar zijt ge er achter? dat 's de vraag!
Waakzaam, werkzaam wachten wij,
Dat het Raadsel zich ontknoope,
Wat ons korte leven zij.
VERSTAND EN GEWETEN.
Waar die twee één zijn, daar is 't reelat,
't Gewetenloos verstand is slecht,
En 't onverstandige geweten,
Maakt menigeen bezeten.
TWEEDERLEI OORDEEL.
Dat wie niet werken wil, niet ete!
staat geschreven,
Hij die niet denkt, hij mag wel eten
maar niet loven.
Veel wordt bewezen, dat toch in den grond
niet waar is,
En veel Ls eeuwig waar, ofschoon 't bewijs
niet daar is.
HUMOR,
Een rijke taal vol geest en ingehouden
tranen,
Vol zin, ook zéér geschikt tot leeren
en vermanen.
Mits maar de vrienden haar verstaan.
Want velen klinkt ze als Grieksch;
voor anderen weer profaan.
KEER IN U.
„O mensch keer tot u-zelven in!"
Hoor, droomer, dat beduidt:
Daal ln uw hart en zoek en zin,
Maar haal er ook wat uit!
Wees kinderlijk, niet kinderachtig!
UIT DE „LAATSTE DER EERSTE".
Elk heeft een plekje op aarde
Hem dierbaar bovenal.
(De Liefste Plek)'
't Leven alleen is de school van het leven,
Levenservaring het heilige boek.
Een kruis met rozen.
Is 't menschenlot.
(Een kruis met rozen.)
Zachtheid ls de kracht der zwakken.
Een recht berouw kan nooit te spade komen,
Maaj laat berouw wordt ook niet licht
voor echt genomen.
Werken en denken en leeren Is leven,