PASSAGIEREN.
©I ¥^@©yJK.l
BIOGRAPHIEEN IN
EEN NOTEDOP
ERICH MARIA REMARQUE.
Wanneer Je Iemand *n tlenrittenkaartje
cadeau doet, stemt dat tot blijdschap, geef
Je 'm er een cheque bij voor 'n salonjacht
van 300 ton met electrisch gedreven turbines
dan is-ie natuurlijk nog weer iets blijer. Maar
als hij gedoemd is altijd maar door op dat
jacht rond te turbineeren, dan krijgt hij er
genoeg van. Als je onze spes patriae condam-
neerde om G jaar achter elkaar, zonder Zon
dagsrust en vacantie door te vossen, dan
kwam er niets van terecht.
En zoo is 't op zee ook. De menschen moe
ten er eens uit. Ze moeten de wei eens in,
in dit geval: ze moeten eens aan den wal en
eens pleizler maken op hun manier. Dat aan
den Wal gaan, zachtaardige lezeressen en
leeke-lezcrs, heet passagieren.
Evenmin als je 'n locomotief niet zonder
gevaar voor haar zelf en de geachte omge
ving met belaste veiligheidskleppen kan blij
ven opstoken tot in het oneindige, evenmin
fct,n je-'n matroos en zelfs de heeren offi
cieren (het zij zonder eenige permissie tnaar
eens gezegd) in toom en In bedwang hou
den. als ze niet eens nu en dan gaan ,.ver-
verschen", zooals dat ook wel genoemd wordt-
Dan is er spankracht in de opgebotteide
jolijt en levenslust dezer zilde broeders. En
wanneer daar dan de landwind over waait,
vooral 's avonds, dan ontstaat er uit de bot
sing van die zilte en meer naar het zoete
der aarde overhellende elementen bijna auto
matisch 'n gistingproces, hetwelk bij de
heeren officieren natuurlijk wordt omgezet
in 'n meer of minder geslaagd, gepast
optreden, terwijl dan het gewone zeevolk het
onnoemlijk groote voorrecht heeft niet zulke
plichten op zich te voelen drukken en de
bloemetjes op de éclatant-geruchtmakendste
wijze buiten zet.
De boogeren moeten zulke dingen dan
krachtens hun ambt, waardigheid en plichts
gevoel zeer ernstig straffen, trekken daar
clan 'n volkomen ernstig gezicht bij en doen
hun plicht zoo goed mogelijk, 'n Enkele grim
mige kniesoor, 'n enkele zure nijdas past
zulke straffen met voldoening toe, maar als
regel is de geest aan boord van dien aard,
dat men de menschen met wie men lief en
leed deelt, met wie men somwijlen, tezamen
en vereend voor lijf en leven vecht, uren,
soms dagenlang, nacht en dag vecht zonder
opgeven, zonder loslaten, als kameraden be
schouwt en hoogst ongaarne straft en eerst
recht niet wanneer de uitspattingen zoo ken
nelijk den stempel dragen van die heriüi-
taïre vechtersbazen-affecten onzer voor
vaderen, waarvoor een drietal eeuwen gele
den Europa sidderde en beefde.
Ik herinner me 'n geval van saamhoorig-
heid onzer Jantjes, dat in de Oost heeft
plaats gehad.
Men had twee passagierende Jantjes, die
met 'n Hollandsch vlaggetje, 'n trompetje en
'n rateltje, nog van de Rotterdamsche ker
mis bewaard, 'n groot paardespul waren
binnen gehuppeld en onafhankelijk van het
programma daarmede, louter uit levens
vreugde 'n beetje gemusiceerd hadden, met
onregelmatige intervallen, uit de tent gezet
(wat o:d zich zelf al 'n vrij belangrijk en uit
gebreid gevecht was geworden).
Den volgenden avond echter waren er wat
vrienden gekomen, „om zoo noodig die zaak
weer gezond te maken."
Dit werd dan ook geëffectueerd tijdens 'n
groot galanummer, waar de Nederlandsche
vlag bij te pas kwam. Want op 'n gegeven
moment hadden de Jantjes de touwen van
de tent doorgesneden, zoodat het zeil con
centrisch toeflapte, 't geëerd publiek in den
regen kwam te zitten en een reuze-stampei
plaats had.
Dies werden eenige Jantjes opgebracht
en daar dit ook alweer gepaard ging met
hevige gevechten, kwam het zaakje voor en
moesten er wel straffen worden uitgedeeld.
In het verweer werd wel gepoogd het
nationale element naar voren te brengen en
gezegd, dat er zoo'n „Bassibasoelc van een
cirrekusvent astranterig naar het vlaggetje
had zitte loensche", maar toch werd er ge-
straf^ zij het ook met mate.
Het viel misschien zelfs nog al mee, want
„omrede d'r 'n paar kanaries (Inlandsche
politieagenten) uitgespoeld en nog al be
schadigd waren", zooals op den bak verteld
was, zat er nogal wat kans op, dat ze de
partout zouden indwalen.
Ik wil 'n analoog geval behandelen, waarin
de eerste klasser Zoutegers't uit passagieren
was gegaan. Weer zoo'n dood simpel kreuk-
eerlijk geval.
De matroos Zoutegerst had 't was 'n kwieke
jongen met 'n leuk gezicht en 'n paar ge
weldige knuisten aan z'n stoere lijf heel
wat avonturen gehad.
Als hij ergens in 'n absoluut vreemd land
'n knap meisje zag, dan ging hij daar zoo te
zeggen llnea recta op af, Hij gaf dan z'n
Erlch Maria Remarque.
Het kou niet anders, dan dat zich om een
uil dc- duisternis van volmaakte onbekend
heid plotseling in het felle licht van den we
reldroem getreden schrijver legenden zonder
tal vormden. Het boson zoo, dat men dezen
bewondering te kennen, wat door gebaren
en zoo moest worden gesteund en verdui
delijkt, daar matroos Zoutegerst alleen Ara-
sterdamsch kende en daarin zeer duidelijk
kon zeggen wat hij wenschte. Dat optreden
eindigend met 'n als vriendelijkheid en hulde
bedoeld Haagsch beschuitje of 'n kneepje
in 'n wang, bracht hem gemeenlijk al heel
spoedig in conflict met den een of anderen
Franschen kapper, Duitschen blaaspoep,
Engelschen bokkum, Spaanschen Don of
Italiaanschen struikroover, zooals hij de
vertoornde minnaars later, in de desbetref
fende krijgsverhalen placht te noemen.
Matroos Zoutegerst voer ook 'n tijdje op
De Zeehond, 'n marinevaartuig, dat gewoon
lijk een week of drie ter bescherming en
ondersteuning van onze Nederlandsche ha
ringvloot op de Noordzee was. Het was echter
een klein schip en kon voor die drie weken
nooit genoeg kolen meenemen, zoodat er ge
woonlijk gebunkerd werd als die opraakten.
Dat had dan als regel te New-Castle
plaats.
De bemanning was daar best voor te vin
den; vroeg en kreeg dan verlof om te pas
sagieren en ging New-Castle de eer van 'n
bezoek geven.
Natuurlijk kwam er dan bijna altijd het
passen op haringscheepjes wordt eentonig
werk 'n explosie van levensvreugd, waar
op dan weer 's geklonken moest worden en
zoovoorts, zoodat die bunker par tij en mees
tentijds met poiitieaangelegenheden beëiO'
digd werden.
Aldus geschiedde ook tijdens het bezoek
des matrozen Zoutegerst aan de goede stad
New-Castle.
De matroos opgenoemd, kwam bijna auto
matisch in contact met de politie, kreeg
„woorden" met deze heeren. waarna volgde
herrie met die nuttige instelling en ten
slotte poging tot gevangenneming van den Ne-
derlandschen matroos Zoutegerst, een homo
bellicosus in den vreemde. Wijl hij meende,
dat dat zoo hoorde bij het passagieren, basta!
De matroos kwam, nadat een en ander ge
rapporteerd was, voor den eersten officier.
„Ben jij gisteravond naar den wal ge
gaan?", werd gevraagd.
„Ja meneer".
„Toen heb je met van Keeken en de Ploeg-
Rebekke in Harbourstreet 'n slokje geno
men."
„Ja meneer".
„Daarna heb je in Beach street met Ploeg
biertjes zitten drinken en is er door jullie
gezongen."
„Ja meneer".
„En toen hebben jullie in het Blauwe
Anker nog een slokje gedronken en is er door
jullie 'n soort van dansvoorstelling gegeven
en opgevoerd het nemen van 'n benteng in
Indië, waarvoor jullie het buffet hebben ge
bruikt?"
„Ja, meneer, dat is de heilige waarheid,
dat zat zóó.." Maar op 'n wenk zweeg hij.
„Toen hebben jullie helaas ruzie gekre
gen met de bezoekers en hebben jullie vol
gehouden, dat jullie niet anders deden dan
je rustig gedragen en toen heb je den broer
van den kastelein over het biljart en den
kastelein zelf door 'n kastdeurtje gesmeten,
nietwaar?"
„Ja, meneer, dat kwam omdatte me
Weer 'n wenk en de ondervrager vervolgde:
„Toen de politie kwam, hebben jullie stok
stijf volgehouden, dat je niets bizonders
had gedaan en toen is het gevecht weer be
gonnen, is dat zoo?"
„Zoo is het, meneer."
„Toen heb jij den kastelein er uitgegooid
en twee van de agenten bovendien, bent toen
'n algemeenen aanval op de menigte buiten
begonnen, onder voorgeven dat je 'n aftocht
wou in elkaar zetten naar de haven."
„Ja, meneer. Kijk u's, dat most om soo te
zeggen, me dachten(Weer 'n wenk en
stilte).
„Toen, terwijl je met drie politie-agenten
slaags geraakt was
,,'t Waren er vier, met uw permissie, me
neer" interrompeerde Zoutegerst hier voor
het eerst.
„Nou, goed dan, met vier; toen heb je je
onderwijl weer losgeslagen en ben je weer
naar boord gekomen."
„Ja, natuurlijk, meneer" was het Ietwat
verwonderde antwoord.
Spreekt dat nu geen boekdeeleni? En och,
wat 'n ellende, als je daar als le officier zoo'n
kerel toch nog moet straffen en vrij ernstig
straffen óók.
Dat passagieren geeft soms heel wat werk
aan den winkel.
In 't Nieuwe Diep was 'n établissement,
beheerd door de douairière Knol, kortweg
moeder Knol genoemd, en gunstig gelegen
aan de Steigersteeg. Te Nieuwe Diep waren
nog wel meer zulke gelegenheden, waar ge-
Remarque, van wien een jaar geleden alleen
enkele vrienden iets wisten, zelfs zijn naam
betwistte. Remarque? Dat was natuurlijk
een pseudoniem je moest het omkeeren,
dan kreeg je den burgelijken naam Kramer.
Dit verhaaltje bleef maanden achtereen de
ronde doen en ook nu wordt het misschien
nog hier en daar geloofd. Verder heette het,
dat Remarque, alias Kramer in het geheel
niet aan den oorlog had deelgenomen, zijn
boek zou niet anders zijn dan een sensatio
neel, op uitbating van de conjunctuur voor
dergelijke boeken belust schriftuur; of: Re
marque zou in werkelijkheid den oorlog als
reservist van 55-jarigen leeftijd hebben
meegemaakt, hij kon in het geheel niet na
mens de jonge generatie spreken; ol": hij
zou alleen 't dagboek van een gesneuvelden
kameraad hebben bewerkt en voor het ove
rige vroeger al eenige bekendheid hebben
verworven door het schrijven van een ge
waagden roman; of: hij was heelemaal geen
Duitscher, maar zou in den oorlog onder de
Fransche vlag hebben gevochten; er zijn
teveel van dergelijke geruchten, dan dat
men ze alle zou kunnen vermelden. Het
liefst werd verteld, dat de schrijver van „lm
Westen nichts Neues" al voor dit boek op
letterkundig gebied werkzaam was geweest,
namelijk als schrijver van een boek over de
vervaardiging van cocktails.... dat werd
blijkbaar als zeer oneervol beschouwd....
En wat deed Remarque tegenover zulk eer.
roem en zijn keerzijde, zulk een oerwoud van
legenden? Hij deed m het geheel niets. Hij
volhardde in een schier voorbeeidigen een
voud. Hij gaf niet eens zijn bescheiden wo
ning In Fïicctenau op, waarin hij sedert
legenheid tot soupeeren en dansen bestond,
edoch moeder Knol was het meest aanzien
lijke établissement, stond in elk geval bij de
Jantjes zeer in aanzien.
Nu kreeg de schout bij nacht telkens be
richten, in verband met die inrichting, de
welke wezen op 'n bizondere vivaciteit bij
zijn schepelingen, als die aan den wal aan
het passagieren waren. Het hagelde politie
rapporten over grootere en kleinere vecht
partijen, het kort en klein slaan van het kost
bare meubilair, smijtpartijtjes, waarbij de
burgerij steeds aan de buitenzijde van het
nobele gebouw werd geleid. Soms door de
deur, ook wel door de ramen en altijd trof
het dat die rauwe tooneelen onder het gast
vrije dak van moeder Knol plaats hadden.
De schout bij nacht wou ten slotte die
somptueuze localiteit eens met eigen oogen
zien, alvorens het passagieren aan banden te
leggen, want het plaats hebben van geregelde
veldslagen in die gastvrije ruimten kon zoo
niet doorgaan. Daar moest 'n eind aan
komen.
Hij raadpleegde zijn adjudant, die hem
het plan ten sterkste ontraadde. Het hielp
echter niet, hij wou en zou Maison Knol eens
bekijken.
„In. Godsnaam dan maar, maar dan ten
minste in poiitiek, want dan kennen ze ons
niet!" had de adjudant wijselijk geadviseerd.
In den vooravond trok de vlagofficier met
zijn adjudant er op uit, de hoeden 'n beetje
diep op 't hoofd, de schout bij nacht had z'n
jaskraag zelfs opgezet.
Aldus stapten ze naar binnen en keken het
schemerdonkere groote lage lokaal in. Moe
der Knol, 'n wijze vrouw met veel menschen-
kennis, zat achter het buffet, gluurde met
haar eene oog scherp door den rook heen
en had de heeren onmiddellijk door. Haar
veldheerstem overstemde het machtige orgel
met deszelfs zelfwerkende pauken en triangel,
door beeldschoonen jongeling en jonkvrouw
in hout uitgevoerd en hevig verguld, be
speeld.
„Orderrr", klonk het, waarop 't orgel
zweeg en eensklaps alles, tot en met het
zwakke geslacht doodstil, kaarsrecht in de
houding stond. Het dansen hield in eens op.
„Wa blieffe de heire?" vroeg moeder Knol
vriendelijk.
Maar de ontdekte schout bij nacht en zijn
adjudant hadden reeds rechtsomkeert ge
maakt en trokken haastig af.
PIM PERNEL.
(Nadruk verboden).
Dochter, tot woedende papa die „den min
naar" de bons heeft gegeven: „Maar papa,
u weet niet wat waarachtige liefde is, waar
om w i 11 U toch ook nooit eens naar de
bioscoop gaan!"
Onderwijzer: „Wat is een kannibaal Wim?"
Wim: „Dat weet ik niet meneer."
Onderwijzer: „Als jij nu eens je vader en
moeder opat, wat zou je dan zijn?"
Wim: „Een wees meneer".
„Moeder zal ik even je brief op de bus
doen?" vroeg de 6-jarige Marietje. „Neen,
antwoordde mama, 't is hondenweer. Je zou
er nu geen beest uitsturen. Je vader gaat wei
even".
Hij: „Hoe weet je vader, dat we gisteren
zijn wagen hebben gebruikt?"
Zij: „Heel eenvoudig. Herinner je je dien
dikken man nog, dien wij overreden?"
Hij: „Ja".
Zij: „Nou, dat was pa!"
Onderwijzer: „Bewijs dat de aarde rond
is."
Jongen: „U zegt het, het boek zegt het en
pa zegt het."
Revue regisseur: „V/el meneer Jones, heeft
u die ballade van j)en Eenzamen Minnaar"
al voltooid?"
Componist: „Nee meneer. Ik heb geen in
spiratie meer sinds ik mijn verloving verbro
ken heb."
Boer (tot, zijn zoon)„Hoe kom je aan dat
blauwe oog?"
Zoon: „De koe wou haar staart niet stil
houden bij het melken en toen heb ik er een
klinker aan gebonden.
Zij: (lezende): „De menschen van tegen
woordig leven 13 jaar langer dan hun voor
ouders."
Hij: „Dan zul je nu misschien eens tijd
hebben om een paar knoopen aan mijn
kleeren te zetten?"
eenige jaren met zijn vrouw woont of
schoon hij zich dat, nu hij zooveel geld op
zak had als nog nooit te voren in zijn leven,
wel had kunnen veroorloven. Het eenige, dat
hij zich permitteerde, was, dat hij met zijn
jonge vrouw, die eenigszins aan de long
lijdt, een paar maanden naar Da vos ging.
Hij liet zich niet, volgens de slechte ge
woonte van andere vermaarde schrijvers,
voor de geïllusteerde tijdschriften fotogra
feeren, „met zijn hond", „met zijn rijpaard"
„met zijn auto" ofschoon hij dat had
kunnen doen, want de uitgeverij Ullstein
gaf hem, toen 150.000 exemplaren van zijn
boek verkocht waren, een prachtigen Lan-
cia-wagen ten geschenke, omdat Remarque
een hartstochtelijk automobilist is. Hij hield
zich angstvallig verborgen en liet alleen zijn
werk spreken. En zoo wil hij ook in dc toe
komst blijven doen. Toen een interviewer
hem vroeg, waarom hij zich nooit gemengd
had in de debatten over zijn bock, ant
woordde hij laconiek: „Omdat ik het niet
noodig achtte en acht."
Het leven van deze wereldberoemdheid is
gauw verteld, Remarque want dat is
zijn werkelijke naam, geen pseudoniem!
is afkomstig uit Neder-Saksen, de familie,
uit welke hij voortkwam is sinds langer dan
een eeuw in Duitschland gevestigd. In 1898
is hij geboren, op het oogenblik is hij der
halve 31 jaar., zijn geboortestad is Osna-
brück, daar heeft hij ook de school bezocht.
Precies zooals hij het in zijn boek vermeldt,"
ging hij van de schoolbank in den oorlog, op
18-jarigen leeftijd en heeft hij deel uitge
maakt van het 91ste regiment infanterie.
Eerst kort voor het einde van den oorlog is
hij officier geworden, nadat hij tevoren het
ijzeren kruis eerste klasse en het Frederik-
August-kruis eerste klasse had ontvangen.
Toen hij terugkeerde, was hij twintig jaar
en hij moest een beroep kiezen, want zijn
huiselijke omstandigheden waren armelijk
en klem-burgerlijk: het verhaaltje dat hij
als kind van rijke ouders is opgegroeid en
een „mondain" leven heeft geleid, is onwaar.
Hij besloot onderwijzer te worden, bezocht
een opleidingsschool en kreeg ook een be
noeming in een afgelegen dorpje. Maar dc
litteraire drang deed zich al bij hem gevoe-
INGENIEUR CONRAD.
1800—1870.
Het was wel een gelukkige omstandigheid,
dat een eeuw van technische vooruitgang
als de vorige een genialen geest als Frederik
Willem Conrad de gelegenheid kon geven om
tot volle ontplooiing te komen. Het leven
van dezen grootsten zoon van een beroemd
geslacht van technici was een voortdurende
opgang tot succes, als weinigen te beurt
mocht vallen. Toen den achtjarigen jongen
zijn vader, dén berermden F. W. Conrad,
ontwerper van het l\'jn-kanaal bij Katwijk,
ontviel waren er aaru\onds de voorwaarden
aanwezig om hem en de twee andere zoons
het verlies te verzachten. Koning Lodewijk
Napoleon stelde, uit erkentelijkheid voor de
verdiensten van den vader, de weduwe in
staat haar zoons een opleiding te laten geven
in hun vaders vak, onder den zorg van den
directeur-generaal van den Waterstaat. En
toen in 1814 de rollen waren omgekeerd aar
zelde de nieuwe souvereine vorst niet om
deze protectie voort te zetten en den 14-Jari
gen Frederik Willem te plaatsen op 's lands
school voor artillerie en genie te Delft, als
cadet voor den waterstaat, want de school
leidde geenzins uitsluitend op tot militaire
fucties. Reeds in het najaar van 1816 ontving
de begaafde student zijn aanstelling als as
pirant-ingenieur van den Waterstaat en in
het volgend jaar werd hij toegevoegd aan
den inspecteur-generaal, den vermaarden J.
Blanken Jzn. De jongen was toen 17 jaar oud.
Hij was geboren 15 Februari 1800, niet ver
van de plaats, waar nu de werf staat, die zijn
naam draagt, te Spaarndam namelijk.
Nu begon zijn praetische werkzaamheid:
te Nieuwediep, aan het Noord Hollandsch
Kanaal, aan het Zederik kanaal, de inun-
datieën der Hollandsche waterlinie, de groote
rivieren, de Linge, den Biesbosch. Wat draagt
niet het stempel zijner werkzaamheid? In
1825 werd hij bevorderd tot ingenieur tweede
klasse met als district Noord Brabant, in '29
overgeplaatst naar Zuid Holland verhuisde hij
van Den Bosch naar Rotterdam. Onnoemelijk
veel behoort er tot zijn arbeid tusschen 1829
en '40: ontwerpen tot afdamming van de
Maas te Rotterdam, van een kanaal door
Goedereede, een kanaal naar Scheveningen.
In 1834 volgde zijn benoeming tot ingenieur
eerste klasse. In 1839 werd Conrad als inge
nieur verbonden aan het werk, dat de geni
ale denkbeelden van dien anderen grooten
waterbouwkundige Leeghwater, zou verwezen
lijken, de droogmaking van het Haarlemmer
meer.
Een deel van zijn levenstaak had Conrad
den spoorwegen gewijd. Twaalf jaar heeft
hij er zijn waterstaatswerk voor onderbro
ken en van 1840 tot 1852 was hij een der
leiders van de ontwikkeiing van Nederland
tut spoorwegland. Hij was de speciale com
missaris van den Koning bij de H.IJ.S.M.
Ten derde vond hij een gelegenheid tot
ontplooiing van zijn veelzijdig talent in den
bouw van het Nederlandsche Telegraaf net.
In 1850 was hij president geworden van de
len, hij begon voor bladen te schrijven, lo
kale causerieën en zoo. Weldra gaf hij zijn
beroep op, ging naar Hannover, vond een be
trekking bij de Contingentalfabrieken. Voor
de samenstelling van de groote automobiel-
kaart van deze firma bereisde hij een groot
deel van de Duitsche wegen per auto en
de passie voor het autorijden is hem bijge
bleven. In dien tijd verdiende hij met jour
nalistiek werk een aanvulling van zijn karig
salaris, schreef artikelen over rubberban
den, auto's, opvouwbare booten, motoren,
kortom over al hetgeen hem in de pen
kwam; daartoe behoort ook het omineuze
artikel over de kunst, cocktails te mixen,
waarvan de fantasie van het publiek een ge
heel boekwerk heeft gemaakt. Automobiel-
reizen voor de firma Continental brachten
hem naar Zwitserland, Italië, den Balkan en
Turkije. Daarop ging hij naar Berlijn en
werd employé bij verscheidene firma's,
boekhouder, correspondent en tenslotte fo
toredacteur in de uitgeverij Scherl. Ziedaar
zijn geheele leven, dat eigenlijk pas tien ja
ren duurde, toen het geweldige succes van
zijn eerste werk het in een geheel nieuwe
baan stuurde. Wil men hem er zelf nog over
hooren, over zijn leven en de motieven die
hem tot het schrijven van „lm Westen
nichts Neues" bewogen, „Ik had", zeide hij
tot een vriend, „er vroeger nooit aan ge
dacht, nog eens over den oorlog te schrijven.
Ik was destijds, in het voorjaar van 1928
met geheel ander werk bezig. Ik was aange
steld als fotoredacteur aan een tijdschrift.
Des avonds hield ik mij met velerlei dingen
bezig. Zoo maakte ik bijvoorbeeld verschil
lende aanloopen, om een stuk te schrijven,
maar ik kwam er nooit zeer ver mede. Ik
leed aan tamelijk ernstige aanvallen van
wanhoop. Bij de pogingen, die te overwin
nen, zocht ik allengs, volkomen bewust en
systematisch naar de oorzaak van mijn de
pressies. Daar deze opzettelijke analyse
kwam ik terug op mijn oorlogservaringen. Ik
kon dergelijke depressie bij vele kennissen
en vrienden waarnemen. Wij allen waren
en zij» dikwijls nog onrustig, doelloos, nu
eens geëxalteerd, dan weer onverschillig, in
het diepst van ons wezen echter niet blij.
De schaduw van den oorlog hing ook en juist
eerste Nederlandsche telegraaf maatschap
pij, die een lijn onderhield van de hoofdstad
naar haar voorhaven, toen nog Nieuwediep.
En toen het Rijk de telegraafaanleg ter hand
ging nemen was het natuurlijk Conrad van
wiens advies men ijiet gering profijt trok,
toen hij lid was van de commissie voor de
binnen- en buitenlanasche verbindingen.
In 1352 teruggekeerd bij den Rijkswater
staat met behoud zijner ancienniteitsrechten,
volgden nu de promoties sneL
Langs de rangen van hexofd-ingenieur
tweede klasse, eerste klasse, inspecteur, klom
hij- tot de hooge betrekking, die zijn vader
ook bekleed had, hoofdinspecteur van den
waterstaat. Deze benoeming had plaats lp
1866. bij zijn 50-jarig jubileum hl staats
dienst. In al die jaren verrichtte hij uitne
mend werk voor verbetering der groote vaar
wegen en vooral de toegangen tot de groote
steden van zee uit.
Ook het buitenland zou van zijn verdien
sten profiteeren. Want niet alleen benoemde-
de Nederlandsche regeering hem in een.
staatscommissie ter bestudeering van het
voordeel van een vaarweg door de landengte
van Suez, ook door den onderkoning van.
Egypte werd hij in een dergelijke commissie
benoemd en zijn kundigheden ook in het
spreken van vreemde talen leidden er wel.
toe, dat hij er de voorzitter van werd. Twee
maal, in 1855 en 1857 maakte hij ambts
reizen naar Egypte en in 1369 nogmaals
naar het land der Pharao's vertrokken
smaakte hij het genoegen om op hoogeri leef
tijd op de opening van De Lessep's wereld
werk, waartoe hij het zijne had bijgedragen,
bij te wonen. Hij overleed op de terugreis te
München, 1 Februari 1870, bijna 70 jaar oud-
In zijn welbestede leven zijn hem vele
onderscheidingen, binnenlandsche en bui-
tenlandsche te £eurt gevallen. Hij was lid.
o.a. van cle Hollandsche Maatschappij dei-
Wetenschappen te .Haarlem en van Engel-
sche en Fransche g-enootschappen. En het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs dankt
aan zijn initiatief zijn ontstaan. Als voor
zitter heeft hij het tot ftpogen bloei zien
komen. Het publiek toonde vertrouwen in hem
door hem tot lid der Provinciale Staten van
Zuid Holland te verkiezen. Als ingenieur in
troduceerde hij vele belangrijke .pieuwe vin
dingen, hij publiceerde interessante techni
sche geschriften, en een bewijs van zijn veel
zijdigheid is, dat hij als technicus ?-lch niet
zonder eenig succes op belletristisch gebied
bewoog.
DE WATERLOOBRUG.
Het schijnt nu vast te staan, dat de Water-
loobrug over de Theems in Londen behou
den zal blijven. Men zal zich herinneren dat-
de brug indertijd zichtbare teekenen van
verzwakking vertoonde zoodat men moest
vaststellen dat ze niet geschikt was voor het
zware verkeer van deze dagen. Maar meteen
lieten kunstbonden en instellingen voor be
houd van oude en goede architectuur weten
dat zij afbreken van de brug ergerlijk van
dalisme zouden vinden. Zij noemden d'e. brujj
„de nobelste van de wereld" en ze mocht ia
geen geval ten offer vallen aan nieuwe utili-
teitsoverwegingen. Inmiddels zetten zij, dia-
alleen het verkeersnut op het 003 hadden,,
zich aan plannen voor een nieuwe brug. Een
commissies van rijk en gemeente gingen on
derzoeken wat men eventueel met de oude
Waterloo-brug zou kunnen aanvangen. Ze
was inmiddels met houten stutten versterkt,
een werk dat haar gedurende langen tij d
voor het verkeer gesloten had gehouden. Te
genwoordig wordt de brug weer gebruikt,
maar men moet er langzaam op rijden. De
technische vraag of Waterloo Bridge kon.
worden hersteld en verbreed, zoodat ze ge-
sohikt zou worden voor het hedendaagseh
verkeer, acht men nu beantwoord in het
laatste rapport van een commissie van den
Londenschen Graafschapsraad. En het ant
woord luidt bevestigend. Het zal, volgens da-
rapporteurs, een moeilijk en zelfs gevaarlijk,
werk blijken te zijn. Maar met medewerking
van de beste technische geesten (en men
heeft reeds een geschikt uitvoerder op het
oog) zal het kunnen worden gedaan. De kos
ten van het karwei zijn geraamd op iets min
der dan een millïoen pond sterling en de re
geering is bereid 3/4 van dit bedrag terstond
voor te schieten. Merkwaardig is dat de voor
zitter van de genoemde brug-commissie het
verkeerd vindt dat men bijna een millioen
pond gaat besteden aan deze brug, die wan
neer ze hersteld en verbreed is. slechts vier
lijnen verkeer zal kunnen nemen, terwijl
men voor weinig meer geld een brug zou
kunnen bouwen, die zes lijnen verkeer kan
nemen. Deze voorzitter schaart zich dus aan.
de zijde van de utiliteitsmenschen; maar hij
beveelt nochtans aan dat de voorstellen van
zijn commissie zullen worden aangenomen,
daar de meerderheid zich voor het behoud
van de brug en voor het geschetste plan uit
sprak.
boven ons, wanneer wij daar in het geheel
niet aan dachten. Denzelfden dag, waarop
ik deze gedachte had, begon ik te schrijven,
zonder lang na te denken. Dat ging zes we
ken lang, iederen avond, wanneer ik van
mijn kantoor kwam. Toen was het boek ge
reed."
Bijna met geweld doet zich nu een andere
vraag voor: of van Erich Maria Remarque,
die met zijn eerste boek een wereldsucces
zonder weerga had, verdere werken en zoo
ja, van welken aard, te verwachten zijn, Zal
hij, die eigenlijk door toeval schrijver van
naam is geworden, ja. in het algemeen
schrijver, zijn levensloop nu in de schrijverij
zien en zoeken? En hoe zal hetgeen hij in
de toekomst gaat maken, er uit zien? Daar
schuilen de grootste gevaren voor hem, want
in den grond der zaak heeft deze jonge man
nog niets beleefd, met uitzondering van den
oorlog. Hij voelt dat zelf. Hij zeide een
vriend, die naar zijn verdere plannen infor
meerde: „Het is een moeilijk probleem voor
mij. Mijn boek berust niet op fantasie, op
bedenksel. Wanneer de verwijten, die men
mij maakt, juist waren, wanneer al deze
menschen en gebeurtenissen gefantaseerd
zouden zijn, dan zou ik nu veel vroolijker
kunnen zijn en meer zelfvertrouwen hebben.
Dan zou ik namelijk zeker weten, dat ik een
goed schrijver ben. Maar nu komt mij dat
voor later dikwijls zeer twijfelachtig voor.
Daar laboreer ik juist nu aan. Ik moet nog
eens geheel van voren af beginnen."
Dat is een in haar eerlijkheid sympathieke
uitlating, gelijk al hetgeen men van Erich
Maria Remarque hoort en weet. sympathiek
is. Hij heeft zich, wat een groote zeldzaam
heid is, tegen het geweldige gewicht van
den wereldroem, dat plotseling op zijn een-
en-dertlgjarige schouders werd gelegd, op
gewassen getoond. Het is te hopen, dat hij
eerlijk aan zichzelf blijft werken, eerlijk
voedsel halen uit het leven en uit de littera
tuur en in zijn toekomstige werken even so
ber en eenvoudig blijven als in het boek. dat
hem beroemd heeft gemaakt en tot zich
zelf zeggen, dat zooiets maar eens per hon
derd jaar voorkomt.
(Nadruk verboden.).
(Bijzondere correspondentie.)
(Dienst van de United Telegraph.)
Het succes van den roman „Van het Westelijk front
geen nieuws" heeft allerlei legenden doen ontstaan om
de persoonlijkheid van den schrijver. In het artikel, dat
hier volgt, wordt zy uit deze legenden gepeld.