Cadum Zeep gemeesé itetffiaaiè t/e -fuiuJL H. D.-VERTELUNGEN J. Lottgering Wat een bof MAANOAG 18 NOVEMBER 1929 VIERDE BLAD (Nadruk verboden; auteurarecht voorbehouden,5 door CLAUDE GEVEL. Een Speech Amédée Caoeron wilde het Legioen van eer hebben. Hij vond dat zijn knoonsgat esp dergelijke versiering r.a al de verdienstelijke daden, die hij verricht had, wel verdiend had. En dus verzocht hij zijn vriend Paul de noodige stappen te doen. Dertig jaar lang was het zijn gewoonte geweest zijn vriend Paul zijn zaakjes voor hem te laten opknap pen. Zij kenden elkaar al van hun kost schooltijd, waren samen op kamers geweest en hadden met elkaar meer dan één dwaas heid begaan. Bij ongepermitteerde wanda den en te hit thuis komen had Paul de verantwoording op zich genomen. In hun Jeugd had hij altijd de taak op zich geno men Amédée's vriendinnetjes te vertellen, dat hij genoeg van hen gekregen had, en geduldig de verwijten en pijnlijke scènes verdragen. Hij was altijd postillon d'amour geweest. In de fabriek, die de twee vrienden samen leidden, verscheen Paul altijd stipt op tijd, behandelde de moeilijkste z-aken én ontsloeg personeel. Ook begeleidde hij Ma dame Caperon naar concerten en lezingen, waar ze graag naar toe wilde, terwijl Amédée in dien tusschentijd met grooten vlijt zijn vrouw bedroog. De verhouding tusschen die twee was heel eenvoudig: de één maakte zich in het minst niet ongerust over zijn egiosme, en de ander bleef de ernstige, ijverige man, die hij altijd geweest was. Ze waren vrienden. Dat was hen beiden voldoende. In vriendschap en liefde absorbeert altijd de eene mensch de andere. In allen gevalle deed Paul hier al het werk, terwijl Amédée alle winst opstreek. En in de zaak ging het precies op dezelfde ma nier. Paul's vindingrijke geest, zijn noeste vlijt, zijn scherpe blik hadden de zaak groot gemaakt; Amédée's roekelooze transac ties waren meer dan eens op het kantje van noodlottig geworden. Toch heette de zaak Firma Caperon en Cie. Met het bescheiden Cie" werd de man aangeduid, die de eenige ware firmant was. Niettemin bezat Amédée eenige niet te verwaarloozen eigenschappen: zelfvertrou wen en heerschzucht. Reeds toen hij jong was, had hij een vriend uitgezocht, die hij kon commandeeren en de baas spelen. En instinctmatig had hij den goeden gekozen. Paul was verstandig, maar verlegen, geen domkop, ook geen zwakkeling: hij wist, dat hij zich voor zijn vriend opofferde, en al het werk voor hem deed; maar dat bewustzijn deed hem zelfs een zeker plezier. Toen hij zijn vrouw koos, was Amédée op dezelfde wijze te werk gegaan. En weer was zijn keus de juiste geweest. Antoinette Ca peron was zacht en bescheiden. Amédée had haar verblind; zij hield van hem. Toen zij duidelijker begon te zien, toen zij zich be drogen voelde en zelfs leed, was zij te trotsch om dit te laten merken. Amédée vreesde de kameraadschap niet, die tusschen zijn vrouw en zijn vriend ontstond. Hij moedigde hen eerder nog aan. Zijn zelfingenomenheid was zoo groot, dat het geen oogenblik bij hem opkwam, dat hij bedrogen zou kunnen wor den. En hij bedroog zich niet. In hun lange gesprekken was nooit tusschen Antoinette en Paul een woord gevallen, dat de verhou ding tusschen hen tweeën kon vertroebelen. Paul had medelijden met Antoinette om haar hulpeloosheid; Antoinette begreep, hoe Paul door zijn vriend uitgebuit werd; maar beiden dachten zij, dat de ander in onwe tendheid verkeerde van Amédée's slim egois me. Tegen elkaar hadden zij nooit iets ge zegd. Vertrouwelijke mededeelïngen, klach ten, hadden zij altijd vermeden als te per soonlijk, zij spraken over politiek, literatuur, kunst, mode. Menigmaal hadden hun ge sprekken en ook het gevoel, dat zij een overwinning op zich zelf behaald hadden een gevoel van vreugde, van geluk, nagela ten Zij streden steeds tegen een intimiteit, die zij vreesden, omdat zij wisten, dat die op den duur tever zou moeten gaan. „Hij lijkt zoo tevreden..,." dacht Antoinette. „Zij schijnt er niets van te vermoedendacht Paul. En zoo werd de comedie verder ge speeld, en waren zij steeds op hun hoede om den ander niets te verraden. En dus wilde Amédée Caperon het Legioen van eer hebben. Paul Megisse stelde alles in het werk om het hem te verschaffen. Hij, die niets wilde hoor en weten van den hem zoo dikwijls toegezwaaiden lof, maakte nu aan alle kanten gebruik van den roem van het huis Caperon, waarvan hij zelf de ziel was. Hij, die niets van een Streber had, manipu leerde nu handig om den vfeflsch van zijn vriend te kunnen vervullen, droeg aan een advocaat met kans op een ministersporte feuille de behandeling van een proces op, het den zoon van een anderen minister in den raad van advies kiezen. En het resultaat- bleef niet uit: Amédée kreeg zijn ridderorde. „Jij zorgt wel voor de gewone feestelijkhe den?" zei de pas geridderde nonchalant. Paul zorgde voor den eerewijn op de fa briek, voor de aanbieding van een geschenk door een deoutatie van arbeiders, voor een diner, waaraan vrienden en vijanden van Amédée aanzaten, en dat door den advocaat- mirnster georesideerd werd. „Hou jij de rede uit naam van mijn vrien den maar", beval Amédée. Paul zette een speech in elkaar. Toen het oogenblik, waar op hij den toast zou houden, gekomen was, fluisterde de lichtelijk aangeschoten Amé dée hem toe: „Denk er aan ook wat over Antoinette te zeggen!" Weer gehoorzaamde Paul. Toen hij met zijn zorgvuldig voorbereide speech klaar was, vervolgde hij: „Het zou echter niet mogelijk zijn, bij al dezen lof, onzen vriend toege zwaaid, ook niet een paar woorden aan zijn echteenoote te wijden, die Die!Hij wendde zich tot Antoinette; het was hem, alsof hij voor het eerst van aangezicht tot aangezicht tegenover haar stond. Zijn stem trilde. Die!De woorden stroomden hem van de lippen, hij wist niet meer van zwijgen. Alles zei hij, wat hij in tien jaren niet had durven uitspreken. Zach te, teere woorden: over haar schoonheid, die was als een weerspiegeling van haar reine ziel; over haar oogen en haar schuch tere oogopslag, over haar gratie, die was als van geen ander, haar voorname goedheid, haar volmaakten smaak! Die!In gloed- rijke zinnen prees hij het thuis, dat zij ge schapen had; de zorgen, waarmee zij haar echtgenoot en haar vrienden omgaf De gasten zwegen. Het was niet de gewone stilte, die gedurende de meeste speeches heerscht, onderbroken door 'verstikt gelach en gefluisterde opmerkingen, maar het groote zwijgen, dat eerbied voor een groot eerlijk gevoel inhoudt. Zwaar en plechtig vielen de woorden in die groote stilte. Plotseling werd Paul zich bewust van zijn eigen stem. Hij werd rood en zweeg. Hij werd toegejuicht. De echtgenoot lachte en sloeg hem schijnheilig op den schouder. De gasten glimlachten hun wetenden glimlach van menschen, die zich vergissen. Niemand twij felde er meer aan, of Antoinette Caperon was sinds lang Paul's geliefde. Zij werd echter na een half jaar zijn vrouw. INGEZONDEN MEDEDEELÏNGEN a 60 Cts. per regel. lilllili Verven Stoomen Stoppage Hoeden vormen Groote Houtstraat 5a Een Zuivere 2eep zooals de beroemde FranSche Cadum 2£ep is onont- beerlyk voor de ver- Zoréinó van de huid. Bovendien wordt Zy Slechts éoed éedrooéd verkocht.blyft daar door tot 't laatste toe hard en is Zoodoende veel voordeeli^er irit éebruik.dan iedere an dere Zeep. LETTEREN EN KUNST HET TOONEEL. VEREENIGD TOONEEL. DE HEILIGE VLAM. „Heeft een mensch het recht zijn even- monsch te dooden, wanneer hij hem daarmee uit een ongeneeslijk en gruwelijk lijden ver lost?".... ziedaar het probleem, dat W. So merset Maugham in De Heilige Vlam stelt. Maurice Tabret is al meer dan vijf jaar verlamd. Nog maar eenige maanden getrouwd heeft hij als vliegenier een val gedaan, waar bij zijn ruggegraat Is gebroken; genezing is voor hem uitgesloten! Hij is zich zijn toestand volkomen bewust en weet, dat zijn beenen heel zijn verdere leven verlamd zullen blijven. Maurice draagt zijn leed als een held, klaag, nooit en heeft maar één verlangen: da'. Stella, zijn mooie, jonge vrouw, zoo veel mo gelijk van het leven zal genieten. Maar op een avond overmant hem de smart en voor het eerst snikt hij het uit en bekent hij haar zijn hoofd tegen haar schouder verbor gen hoe diep rampzalig hij zich gevoelt. Wat kan hij, gebroken man, voor een mooie, jonge vrouw nog zijn? Wanneer er nog maar een kind was, dat hem aan haar bond! Stella krimpt ineen! Zij verwacht een kind, maar dit kind zal zijn leed nog zwaarder maken, omdat het niet van hem maar van zijn broer is. Den volgenden morgen wordt Maurice dood in zijn bed gevonden. Men denkt niet anders dan dat hij aan hartverlamming is gestorven, totdat de pleegzuster met de verpletterende aanklacht komt, dat Maurice vermoord is. Het fleschje met chloralie een ^terk slaap- midden, waarvan de uitwerking bij een groo te dosis doodelijk is heeft zij leeg op een plank in de badkamer gevonden en het is uitgesloten, dat de in zijn beenen totaal ver lamde Maurice bij dit fleschje met vergif is kunnen komen. Van zelfmoord kan dus geen sprake zijn; een ander moet hem de chlora lie hebben ingegeven. Maar wie? Wie? Voor zuster Weyland staat het vast, dat Maurice door zijn vrouw vermoord is. Zij weet, dat Stella moeder moet worden! Voor deze vrouw is de dood van Maurice dus een verlossing, een uitkomst, en zuster Weyland, die in de vijf jaar, dat zij Maurice verpleegd heeft, een groote reine liefde voor haar pa tiënt is gaan koesteren, slingert de jonge vrouw haar beschuldiging in het gezicht! Zoo overtuigend en verpletterend schijnen alle aanwijzingen, dat zelfs majoor Licon da, politie-chef en vriend des huizes aan Stella's onschuld twijfelt. Doch dan komt de moeder met de beken tenis, dat zij haar zoon het doodelijk gif heeft toegediend. Zij had hem als een tweede mevrouw Alving jaren geleden reeds, in het begin van zijn verlamming de belofte gedaan, dat zij een einde aan zijn lijden zou maken, wanneer dat al te zwaar mocht worden. De moeder, die alles ook van Stella en haar anderen zoon weet en vergeeft wilde Maurice dit grootste leed besparen. De dood was voor hem niet anders dan een weldaad, een verlossing en hij zou de eerste wezen, die haar dankbaar zou zijn geweest. Dan buigt zuster Weyland het hoofd en gaat heen, want het offer, dat de moeder haar zoon bracht, is ook in haar oogen geen misdaad maar een daad van liefde, waarover geen mensch het recht heeft t-e oordeeien. Het is Somerset Maugham blijkbaar meer om een spannend speelstuk met sterke effec ten dan om het door hem gestelde probleem te doen geweest. Dat probleem is eigenlijk maar bijzaak; de daad van mevrouw Tabret is niet meer dan een „geval" en wordt zelfs geheel onvoldoende voorbereid! De bekente nis aan het slot is vrijwel een „verrassing" zoowel voor de familieleden als en dat is erger voor ons. Van een strijd van mevrouw Tabret mer ken wij eigenlijk niets; zelfs niet van emo tie! Zelfs al is een moeder overtuigd van haar heilig recht haar zoon in zulke om standigheden te mogen dooden, dan blijft het toch een daad, die haar innerlijk gevoel zal schokken en haar niet zoo onbewogen voor bij zal gaan als bij deze mevrouw Tabret! Hoofdzaak voor den schrijver was het blijkbaar om het publiek als in een „thril ler" in spaninng te brengen over de vraag: „Wie is de dader?" Zelfs de eigen lijke detective hier in den persoon van majoor Liconda ontbreekt niet. Maar het dient onmiddellijk erkend, dat Somerset Maugham het met groote bekwaamheid doet. Er is werkelijk een voortdurende en stijgen de spanning in dit tooneelspel en De Heilige Vlam is tenslotte ook meer dan een gewoon intrigue-st-uk geworden door de verschillen de motieven die er in worden verwerkt. De twee jonge vrouwen, Stella, voor wie de geestelijke liefde niet genoeg ls en zuster Weyland, die een man ook zonder hartstocht kan hef hebben, zelfs al is hij verlamd en gebro ken, staan in dit stuk scherp en zuiver te genover elkander en daart-usschen of eigenlijk daarboven staat de figuur van Mau rice's moeder, de vrouw, voor wie de liefde in al haar uitingen geen geheimen meer in zich verbergt en die daardoor tot een hoogte is gestegen, waarop zij in haar kinderen al les vermag te begrijpen en te vergeven! Een stuk dus, dat ongemeen boeit en gele genheid geeft tot sterk spel, ,du théatre" van het begin tot- het eind, en getuigend van een zeldzamen kijk op het toon eel. De opvoering heeft mij gemengde indruk ken gegeven. Onverdeeld genoten heb ik van Cees Laseur en Vera Bondam. Laseur speelde Maurice Tabret zeer gevoelig, zander een mo ment in overgevoeligheid te vervallen. En Vera Bondam, die de verpleegster in het be gin strak van lijn gaf, ontroerde, toen de zoo lang verzwegen liefde zich baan brak en zij stond tegenover de vrouw, die zij haatte en in wie zij de moordenares zag van den man dien zij had lief gehad. Het. spel van Vera Bondam is van groote innigheid en haar warme stem. waarmee zij mooi genuanceerd spreekt, weet bijna steeds den toon te tref fen, die regelrecht naar ons hart gaat. Wan neer Vera Bondam zegt: „hij is vermoord!" dan wordt dat een moment! Men voelt, dat achter die woorden meer ligt dan een be schuldiging alleen, dat er in haar ziel iets trilt, dat die moord haar tot in het diepst van haar wezen heeft aangegrepen. Zij was de eenige, die èn in haar stem ën in haar spel ons in II deed gevoelen, dat. daar vlak naast, achter die gesloten deur, een geliefde doode lag! Wat bemerkten wij daarvan bij de ande ren? De sfeer van den dood hing niet over het tooneel, er was geen stemming in die kamer, terwijl toch. eenige uren geleden Mau rice was gestorven. Voor een groot deel schrijf ik dat toe aan de weinig bewogen stemmen van mevrouw Ranucci en MLnrty ten Hove! Het klonk alles van hen in te genstelling van Vera Bondam zoo kil en het was zoo weinig genuanceerd. Het spel van Minny ten Hoven was zeer verschillend. Opmerkelijk was het. dat zij in de sterke speelsenes verreweg 't beste van den avond gaf. Dan kwam zij los en wist zij soms bijvoorbeeld in de scène, waarin zij in haar vertwijfeling hulp zocht by Collin en ook in de tooneelen, waarin zij zich ver dedigde tegen de monsterachtige aanklacht van zuster Weyland een dramatische kracht te ontwikkelen, die wij van deze ac trice niet hadden verwacht. Maar op andere oogenblikken, wanneer zij met meer ingehou den spel stemming moest maken, schoot zij herhaaldelijk tekort dan was het net of het om een heel gewoon geval en niet om den dood van haar man ging. En zoo was het ook met mevrouw Ranucci -Beekman. Mevrouw Ranucci had haar groot moment aan het slot, in de bekentenis van haai* daad! Dat deed zij zeer mooi en gevoe lig. Maar wie heeft verder in deze koel en nuchter redeneer end e vrouw ook maar één moment de moeder gezien, die eenige uren te voren haar zoon uit zijn lijden had verlost. Er trilde niets in haar stem, men zou bijna zeggen, dat zoo'n daad een bagatel was. En er geheel naast was mevrouw Ranucci, toen zij lachend als haar meening verkondigde, dat de negers in Afrika gelijk hadden, als zij de zwakken en mismaakten den dood indre ven in de rivier en dat, terwijl haar verlam de zoon in een wagentje pas was weggereden, de zoon, aan wien zij beloofd had hem te zullen dooden, wanneer zijn lijden al te zwaar mocht worden. Dirk Verbeek blijft in alle rollen bijna altijd Dirk Verbeek! Ook in de rol van Dr. Harvester, al wist hij dan ook wel spanning in zijn rol te brengen. Adolph Hamburger was Collin, de broer. Hem hadden wij wat soberder gewenscht in het verhaal van den dood van Maurice, van welk verhaal hij tè veel tooneel maakte. Richard Flink drong zich als majoor Liconda niet op den voor grond. maar bleef in zijn spel toch wel wat erg vlak. De voorstelling heeft het publiek ontegen zeggelijk sterk geboeid en het succes van,,De Heilige Vlam" was onbetwistbaar! In gespan nen aandacht werd het spel gevolgd en na elk bedrijf en vooral aan het slot was er warm en langdurig applaus. J. B. SCHUIL. MUZIEK. JUBILEUM-CONCERT JOH. BRANDS. De naam van Joh. Brands heeft In de zan gerswereld een goeden klank: verschillende koren die onder zijn leiding staan heeft hij in den loop der jaren bij zangwedstrijden vele malen naar de overwinning kunnen voeren. De vruchten van zijn bekwaamheid en toewijding bleken overal waar hij als diri gent een zijner koren aanvoerde; schoone klankzuiverheid en intonatie, rijkdom van nuanceering waren steeds te constateeren en deden zijn praestaties wel eens een paar klassen hooger stijgen dan die waarin ze vol gens reglement ondergebracht waren. Zoo herinner ik mij levendig hoe bij het zang concours van Polyhymnia in den zomer van 1925 een gemengd koor uit Helloo, dat in een der laagste afdeelingen uitkwam, terstond de aandacht verwierf en zóóver boven zijn mededingers uitblonk, dat het niet alleen den eersten prijs in die afdeeling met alge- meene stemmen verwierf, maar in den eere wedstrijd aan het einde van het concours, den wedstrijd dus tusschen alle eersle-prijs- wlnnaars onderling, met den tweeden prlj» bekroond werd, onmiddellijk na een koor uit de hoogste eere-afdeeling en boven den me dedinger uit de afdeeling uitmuntendheid! Dit was een praestatie van belang en vol doende om op den dirigent van dat koor de volle aandacht te vestigen. Die dirigent was Joh. Brands. Geen wonder dat, nu hij zijn zilveren ju bileum als toonkunstenaar viert en de onder zijn directie staande zangvereenigingen zich opmaakten dit jubileum feestelijk te her denken, van vele zijden blijken van sym pathie werden ontvangen De stoffelijke blij ken daarvan werden hem Zondagavond op het feestc.oncert dat te zijner eere in de ge meentelijke concertzaal plaats had, aange boden. Doch laat ik eerst over het concert zelf schrijven- Een viertal gemengde koren: „Zanglust" uit Wormerveer, „Harmonie" uit Heiloo, „Bergen" uit Bergen en „Vox huma- na" uit Santpoort werkten te zamen en in vereeniging; het mannenkoor „Kunst na Ar beid" zong afzonderlijk een paar werken en het Amsterdamsche Instr. Solisten-Quart-et verleende zijn medewerking tot afwisseling der vocale nummers. Het mannenkoor K. n. A. opende de reeks met een goed geslaagde vertolking van Lachner's „Hymne an die Musik", een dege lijk werk, zeer descriptief en met niet ge ringe moeilijkheden, die echter schitterend overwopnen werden; zoo b.v. de modulatie bij ..Musik ertönt", het vervaarlijke accele rando bij „Bald stürmen und rauschen", waarbij alles rhythmisch precies en duidelijk bleef, de climax en het plotseling afbreken bij „Mit Donnergewalt!" Prachtig was de ,,Posaunen"-klank en nauwkeurig eindigde men op toon. Twee eenvoudige werkjes voor gemengd koor. „Kermisvrijers" van Brands en .Lente zang" van Roeske werden daarna door de vereenigde koren gezongen. De frissche hel dere koorklank viel in beide t-e waardeeren; in het werkje van Roeske werd de ietwat gevaarlijke modulatie C-As opmerkelijk goed uitgevoerd. Over 't geheel zong men zuiver, alleen aan het. slot van „Lentezang" toonden de bassen stijgneigingen. Het Instr. Solisten-Quartet, bestaande uit vier leden van het Concertgebouw-orkest, allen meesters op hun instrument. Verrassend schoone klanken wisten zij daaraan te ont lokken, zoodat het viertal, twee trom petten, een hoorn, en een trombone een zeer welluidend ensemble vormde. De zeker heid van hun intonatie was verbluffend en voor Haarlemmers om naijverig op te wor den en pianissimo-spel van den hoornist was werkelijk wonderbaarlijk. Deze had in „die Nacht" van Schubert de leidende stem; in de volgende werken traden allen beurtelings solistisch op den voorgrond. Maar deze stuk ken hadden niet dezelfde muzikale waarde als dat van Schubert: de „Motette" van Schulz was zeer banaal en de „Suite" van Darzodoffsky nog al leelijk. Nog twee composities van den Jubilaris: „Goeden Nacht" en „Da Pacem Domlne", beide voor gemengd koor, volgden vóór de pauze; in beide toonden de vereenigde koren wat neiging tot zakken, in het eerste zelfs bijna een heele toon, in het veel moeilijker tweede daarentegen veel minder. Doch de klank was zeer goed en het succes groot. En daarna was het groote moment, de huldiging, aan de beurt. Op het podium werd het Jubileum-ge schenk: een bureau-mlnistre, boekenkast en stoel, alles bijeenpassend, opgesteld; bloem stukken werden daarbij geplaatst en toen INGEZONDEN MEDEDEELÏNGEN a hp Ct» per regel FEUILLETON Uit het Amerikaansch door NINA WILCOX PUTMAN Vertaald door CHRISTINE KAMP. (Verhaal in Briefvorm). -5) „Maar, Laddie," zei ijk verwonderd, „ik dacht, dat je puissant rijk was?" „Lief kind mijn oudiers geven mij driehon derd pond per jaar en daarvan geef ik ge woonlijk jaarlijks vierhonderd vijftig uit. Mijn soldij is juist groot genoeg om het on derhoud van mijn paarden te bestrijden. En wat dat groote huis betreft als niet een Ame- rikaansche doUarkaning het voor het aan staande seizoen huurt, weet ik voor den drommel niet, wat wij er mee moeten doen. Er zijn zooveel onkosten en belastingen mee gemoeid" Dat wist ik natuurlijk niet, Rosamonde. Maar ik had er dikwijls over hooren praten, dat bij de Engelsche aristocratie het dik wijls voorkomt, dat hoe grooter hun huis is, des te grooter de schulden. En blijkbaar was dat het geval met Laddie. Maar het gewag maken van het huis in Park Lane gaf hem een idee. „Sapperloot," riep hij ultirik heb het! Het huis in Park Lane! Jélui moeten daar dade lijk gaan intrekken!" „O Laddie, schat," riep ik uit, het idee di rect snappend, maar ik wilde open kaart spelen. „Ben je zeker, dat wij gelegen ko men?" „Heel zeker," zei hij ernstig. „Ik zal het jelui even uitleggen: Ik heb daar mijn eigen kamers en de rest is gesloten. Maar van avond pioet ik naai- de manoeuvres en daarna ga ik naar een familie in Schotland. Moeder is naar Duinkerken gegaan en geen levende ziel zal jelui daar genaken. Je hebt het huis voor jelui alleen, laten wij zeggen gedurende een volle maand." „Dat is erg vriendelijk van je", zei Dickey, terwijl ik voelde, dat een centenaarsgewicht van mijn gemoed viel. „Maar hoe zou je moe der daarover denken? Zal zij er geen aan merking over maken?" „Waarschijnlijk wel", antwoordde Laddle vroolijk, „maar waarom zou zij het te weten komen? Ik zal het haar natuurlijk niet ver tellen en jelui zeker ook niet. Maar in den tusschentijd zullen jelui antwoord van je moeder gekregen hebben en lang al weg zijn eer de hertogin er aan denkt naar de stad terug te keeren". Dat gaf den doorslag. Rosamonde! Geluk kig waren wij zoo verstandig geweest om in het pension een week te voren te betalen, zoodat wij een half uur later gepakt en ge zakt stilhielden voor het reusachtige huis in Park Lane met onze twee auto's, die van Laddie en de onze. De politie-agent en leeg- loopers op straat keken hun oogen uit en meenden, dat wij Creusussen waren. Terwijl onze bagage afgeladen werd, liep Laddie als kenner rondom den auto en zei: „Wel, dat is iets prachtigs. Die heb je gekocht van den man, wiens adres ik je gegeven heb, niet waar. Maar kijk eens aan, beste jongen, met zoo'n karretje in de garage kun je niet al leen in huis blijven. Je moet iemand hebben, die het wascht en onderhoudt en je bood schappen doet. Laat mij je Geems laten!" Ik dacht vlug na. O. het zou heerlijk zijn om Geems te hebben. Natuurlijk moesten wij hem voedsel geven en dat was ook al een raadsel voor zich. Maar van den anderen kant was het dwaasheid te denken, dat ik zelfs maar een hoekje van dat- groote huis schoon zou kunnen houden, als ik al zoo be zorgd was over onzen toestand. Ja feitelijk zou het een belegging zijn om Geems te heb ben en daarom namen wij dat voorstel aan. De slaapkamer, die Laddie ter onze beschik king stelde, was die zijner moeder. En eerlijk gezegd, Rosamonde, het was de prachtigste slaapkamer, die ik ooit gezien had, met een reusachtig bed, waarover een weelderig bal dakijn, en in de kleedkamer een antieke badkuip, die voor zijn leeftijd wel wat klein was De kamer was groot genoeg om er de Olympische spelen in te houden. Feitelijk is Clews House een der bezienswaardigheden van Londen en de touringcars rijden er gewoonlijk langs, zooals langs Westminster Abbey en andere gebouwen. Laddie's eigen kamers waren op dezelfde verdieping en het is niet mogelijk onder woorden te brengen, hoe weelderig zij waren ingericht. En nadat wij onze kleeren hadden uitgepakt en een beetje gerust hadden bracht die onbetaalbare Geems, zooals een huisknecht in de bioscoop, ons in de zitkamer van Laddie een zeer goed diner, waarna Laddie Geems aan ons over gaf voor de rest van ons verblijf. „Zeg niets tot Milady", beval hem Laddie, „dit zijn mijn vrienden, Geems, en je moet goed voor hen zorgen. Maar je weet, hoe moeder over Amerikanen denkt, daarom geen praatjes, die haar in Schotland zouden kunnen bereiken". „Begrepen, milord", zei Geems. „Jelui geeft er toch niet om, dat ik dat aan Geems zeg", zei Laddie. „Ja, kijk eens, moeder kan jelui landge- nooten niet uitstaan. Zij is nooit met iemand uit Amerika in aanraking gekomen en dat maakt het erger. Natuurlijk zou zij het huis aan eenigen van hen willen verhuren en vooral voor een hoogen prijs, maar dat is een andere zaak. Jelui begrijpt het nu, niet waar?" Wij verzekerden hem van wel. Daarna dronk Laddie nog een whiskey-soda en ver trok naar Caterham in zijn Europe, ons ach terlatend in 't- mooiste huis van Londen, met een volmaakten huisknecht, een auto, een Nertzmantel en een pond, elf shilling en ne gen pence, hetgeen alles was, wat hij bezat. Dat was nu eens een vriend, Rosamonde, en ik ken geen ander woord voor hem! Wij waren zoo moe met al die zorgen en opwinding, dat wij sliepen als twee marmot ten in dat hertoginnebed. Toen Geems den volgenden morgen kwam met een verrukke lijk mooi theeblad en een beetje vuur aan stak in dien grooten haard, kon ik nauwe lijks voldoende tot besef komen van hetgeen gebeurd was. Wij hadden nu een dak boven het hoofd en wat voor 'n dak! Intusschen was het telegram van Dickey naar zijn moe der onderweg, maar wij moesten et-en. Dickey sliep nog, uitgeput door de kom mernissen en whiskey-soda's, die hij gedron ken had alleen om Laddie gezelschap te hou den. En als ik naar zijn knap gezicht keek, kreeg ik een aandrang om hem te wurgen. Hij was het toch, die ons in zoo'n toestand had gebracht met zijn beleggingen, zijn wij zen raad en zijn theorieën omtrent: het duurste is het goedkoopste. Het waren mooie beleggingen! Zij hadden ons in een verschrik kelijke positie gebracht en voor het eerst in mijn trouwen dacht ik na of die grappen om trent: naar moeder terug te gaan, zoo hu moristisch waren als de amusante bladen het voorstellen. Maar terwijl ik naar hem keek, werden mijn gevoelens zachter. Het. kwam er niet op aan wat Dickey deed, ik beminde hem nog altijd meer dan wat ook ter wereld. In plaats van hem te wurgen, kuste ik hem zachtjes om hem niet te storen. Eens zul Je me begrijpen, lieve Rosamonde, want ik ben er zeker van. dat je ook maar één man kunt beminnen, als je maar eindelijk je keus hebt gedaan! Ik kleedde mij en ging naar de zitkamer van Laddie, waar een heerlijk vuur in den haard brandde en een ochtendblad netjes ge vouwen op de ontbijttafel lag. Geems had een van die lekkere Engelsche ontbijten ge reed gemaakt, die bestaan uit eieren, karbo nades, vlsch en alles wat je maar bedenken kunt, behalve soep en noten. Met een huive ring van angst dacht ik eraan, dat Geems natuurlijk verwachtte, dat wij al dien tijd zoo zouden leven, terwijl ik integendeel aan het plannen maken was gegaan om ons beet je geld ts besteden aan broodjes en koffie, totdat er hulp van Amerika was gekomen. Maar wij konden dat heerlijk maal toch niet laten bederven en zoo ging ik zitten en at met grooten eetlust. Toen ik voldaan was, voelde ik mij veel opgewekter. Dickey sliep nog en daarom nam ik het ochtendblad ter hand en een van de eerste berichten, waar mijn oog op viel, was de aankomst van Mr. J. HOWE van de Workrite Office Furniture Co en zijn vrouw. Wel, Rosamonde, toen ik dat las, wist ik niet of ik lachen of hullen zou- Daar was nu de juiste man, boven al de anderen, bij wien Dickey het liefst werkzaam wilde zijn en nu moesten wij juist zoo plat zijn als koude pannekoeken. Het leek mij toe, dat het nood lot tegen ons was. Natuurlijk zou het in an dere omstandigheden zeer moeilijk zijn ge weest zoo'n gToot man te treffen, terwijl hij voor plezier op reis was, omdat hij zeker een stroom invitaties zou krijgen en bezoe ken van al die menschen, die altijd een mil- lionair als Mr. Howe achterna zitten. Als wij niet zoo heeiemaal blut geweest waren, zou den wij het hebben kunnen wagen om voort durend in zijn hotel te dineer en. Of ik zou mevr. Howe wat bloemen hebben kunnen zen den ofiets anders. Maar dat ging nu niet. Ik besloot, dat het beter was Dickey dat bericht niet te laten lezen. Het zou hem maar verdrietig maken. Daarom wierp ik het blad in het vuur, deed mijn Nertzmantel aan en zette mijn mooisten hoed op. Ik had besloten om ae buurt eens te onderzoeken en te zien. hoever mijn contant geld zou gaan als wij in dat mooie huis onze maal tijden namen. (Wordt vervolgdj.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 13