Cadum Zeep
gemeesé itetffiaaiè t/e -fuiuJL
H. D.-VERTELUNGEN
J. Lottgering
Wat
een
bof
MAANOAG 18 NOVEMBER 1929
VIERDE BLAD
(Nadruk verboden; auteurarecht voorbehouden,5
door
CLAUDE GEVEL.
Een Speech
Amédée Caoeron wilde het Legioen van
eer hebben. Hij vond dat zijn knoonsgat esp
dergelijke versiering r.a al de verdienstelijke
daden, die hij verricht had, wel verdiend
had. En dus verzocht hij zijn vriend Paul
de noodige stappen te doen. Dertig jaar lang
was het zijn gewoonte geweest zijn vriend
Paul zijn zaakjes voor hem te laten opknap
pen. Zij kenden elkaar al van hun kost
schooltijd, waren samen op kamers geweest
en hadden met elkaar meer dan één dwaas
heid begaan. Bij ongepermitteerde wanda
den en te hit thuis komen had Paul de
verantwoording op zich genomen. In hun
Jeugd had hij altijd de taak op zich geno
men Amédée's vriendinnetjes te vertellen,
dat hij genoeg van hen gekregen had, en
geduldig de verwijten en pijnlijke scènes
verdragen. Hij was altijd postillon d'amour
geweest. In de fabriek, die de twee vrienden
samen leidden, verscheen Paul altijd stipt
op tijd, behandelde de moeilijkste z-aken én
ontsloeg personeel. Ook begeleidde hij Ma
dame Caperon naar concerten en lezingen,
waar ze graag naar toe wilde, terwijl Amédée
in dien tusschentijd met grooten vlijt zijn
vrouw bedroog.
De verhouding tusschen die twee was heel
eenvoudig: de één maakte zich in het minst
niet ongerust over zijn egiosme, en de ander
bleef de ernstige, ijverige man, die hij altijd
geweest was. Ze waren vrienden. Dat was
hen beiden voldoende. In vriendschap en
liefde absorbeert altijd de eene mensch de
andere. In allen gevalle deed Paul hier al het
werk, terwijl Amédée alle winst opstreek. En
in de zaak ging het precies op dezelfde ma
nier. Paul's vindingrijke geest, zijn noeste
vlijt, zijn scherpe blik hadden de zaak
groot gemaakt; Amédée's roekelooze transac
ties waren meer dan eens op het kantje van
noodlottig geworden. Toch heette de zaak
Firma Caperon en Cie. Met het bescheiden
Cie" werd de man aangeduid, die de
eenige ware firmant was.
Niettemin bezat Amédée eenige niet te
verwaarloozen eigenschappen: zelfvertrou
wen en heerschzucht. Reeds toen hij jong
was, had hij een vriend uitgezocht, die hij
kon commandeeren en de baas spelen. En
instinctmatig had hij den goeden gekozen.
Paul was verstandig, maar verlegen, geen
domkop, ook geen zwakkeling: hij wist, dat
hij zich voor zijn vriend opofferde, en al het
werk voor hem deed; maar dat bewustzijn
deed hem zelfs een zeker plezier.
Toen hij zijn vrouw koos, was Amédée op
dezelfde wijze te werk gegaan. En weer was
zijn keus de juiste geweest. Antoinette Ca
peron was zacht en bescheiden. Amédée had
haar verblind; zij hield van hem. Toen zij
duidelijker begon te zien, toen zij zich be
drogen voelde en zelfs leed, was zij te trotsch
om dit te laten merken. Amédée vreesde de
kameraadschap niet, die tusschen zijn vrouw
en zijn vriend ontstond. Hij moedigde hen
eerder nog aan. Zijn zelfingenomenheid was
zoo groot, dat het geen oogenblik bij hem
opkwam, dat hij bedrogen zou kunnen wor
den. En hij bedroog zich niet. In hun lange
gesprekken was nooit tusschen Antoinette
en Paul een woord gevallen, dat de verhou
ding tusschen hen tweeën kon vertroebelen.
Paul had medelijden met Antoinette om
haar hulpeloosheid; Antoinette begreep, hoe
Paul door zijn vriend uitgebuit werd; maar
beiden dachten zij, dat de ander in onwe
tendheid verkeerde van Amédée's slim egois
me. Tegen elkaar hadden zij nooit iets ge
zegd. Vertrouwelijke mededeelïngen, klach
ten, hadden zij altijd vermeden als te per
soonlijk, zij spraken over politiek, literatuur,
kunst, mode. Menigmaal hadden hun ge
sprekken en ook het gevoel, dat zij een
overwinning op zich zelf behaald hadden
een gevoel van vreugde, van geluk, nagela
ten Zij streden steeds tegen een intimiteit,
die zij vreesden, omdat zij wisten, dat die
op den duur tever zou moeten gaan. „Hij lijkt
zoo tevreden..,." dacht Antoinette. „Zij
schijnt er niets van te vermoedendacht
Paul. En zoo werd de comedie verder ge
speeld, en waren zij steeds op hun hoede om
den ander niets te verraden.
En dus wilde Amédée Caperon het Legioen
van eer hebben. Paul Megisse stelde alles in
het werk om het hem te verschaffen. Hij, die
niets wilde hoor en weten van den hem zoo
dikwijls toegezwaaiden lof, maakte nu aan
alle kanten gebruik van den roem van het
huis Caperon, waarvan hij zelf de ziel was.
Hij, die niets van een Streber had, manipu
leerde nu handig om den vfeflsch van zijn
vriend te kunnen vervullen, droeg aan een
advocaat met kans op een ministersporte
feuille de behandeling van een proces op, het
den zoon van een anderen minister in den
raad van advies kiezen. En het resultaat-
bleef niet uit: Amédée kreeg zijn ridderorde.
„Jij zorgt wel voor de gewone feestelijkhe
den?" zei de pas geridderde nonchalant.
Paul zorgde voor den eerewijn op de fa
briek, voor de aanbieding van een geschenk
door een deoutatie van arbeiders, voor een
diner, waaraan vrienden en vijanden van
Amédée aanzaten, en dat door den advocaat-
mirnster georesideerd werd.
„Hou jij de rede uit naam van mijn vrien
den maar", beval Amédée. Paul zette een
speech in elkaar. Toen het oogenblik, waar
op hij den toast zou houden, gekomen was,
fluisterde de lichtelijk aangeschoten Amé
dée hem toe: „Denk er aan ook wat over
Antoinette te zeggen!"
Weer gehoorzaamde Paul. Toen hij met
zijn zorgvuldig voorbereide speech klaar was,
vervolgde hij: „Het zou echter niet mogelijk
zijn, bij al dezen lof, onzen vriend toege
zwaaid, ook niet een paar woorden aan zijn
echteenoote te wijden, die
Die!Hij wendde zich tot Antoinette;
het was hem, alsof hij voor het eerst van
aangezicht tot aangezicht tegenover haar
stond. Zijn stem trilde. Die!De woorden
stroomden hem van de lippen, hij wist niet
meer van zwijgen. Alles zei hij, wat hij in
tien jaren niet had durven uitspreken. Zach
te, teere woorden: over haar schoonheid,
die was als een weerspiegeling van haar
reine ziel; over haar oogen en haar schuch
tere oogopslag, over haar gratie, die was als
van geen ander, haar voorname goedheid,
haar volmaakten smaak! Die!In gloed-
rijke zinnen prees hij het thuis, dat zij ge
schapen had; de zorgen, waarmee zij haar
echtgenoot en haar vrienden omgaf
De gasten zwegen. Het was niet de gewone
stilte, die gedurende de meeste speeches
heerscht, onderbroken door 'verstikt gelach
en gefluisterde opmerkingen, maar het groote
zwijgen, dat eerbied voor een groot eerlijk
gevoel inhoudt. Zwaar en plechtig vielen de
woorden in die groote stilte.
Plotseling werd Paul zich bewust van zijn
eigen stem. Hij werd rood en zweeg. Hij werd
toegejuicht. De echtgenoot lachte en sloeg
hem schijnheilig op den schouder. De gasten
glimlachten hun wetenden glimlach van
menschen, die zich vergissen. Niemand twij
felde er meer aan, of Antoinette Caperon was
sinds lang Paul's geliefde. Zij werd echter
na een half jaar zijn vrouw.
INGEZONDEN MEDEDEELÏNGEN
a 60 Cts. per regel.
lilllili
Verven
Stoomen
Stoppage Hoeden vormen
Groote Houtstraat 5a
Een Zuivere 2eep zooals
de beroemde FranSche
Cadum 2£ep is onont-
beerlyk voor de ver-
Zoréinó van de huid.
Bovendien wordt Zy
Slechts éoed éedrooéd
verkocht.blyft daar
door tot 't laatste toe
hard en is Zoodoende
veel voordeeli^er irit
éebruik.dan iedere an
dere Zeep.
LETTEREN EN KUNST
HET TOONEEL.
VEREENIGD TOONEEL.
DE HEILIGE VLAM.
„Heeft een mensch het recht zijn even-
monsch te dooden, wanneer hij hem daarmee
uit een ongeneeslijk en gruwelijk lijden ver
lost?".... ziedaar het probleem, dat W. So
merset Maugham in De Heilige Vlam stelt.
Maurice Tabret is al meer dan vijf jaar
verlamd. Nog maar eenige maanden getrouwd
heeft hij als vliegenier een val gedaan, waar
bij zijn ruggegraat Is gebroken; genezing is
voor hem uitgesloten! Hij is zich zijn toestand
volkomen bewust en weet, dat zijn beenen
heel zijn verdere leven verlamd zullen blijven.
Maurice draagt zijn leed als een held, klaag,
nooit en heeft maar één verlangen: da'.
Stella, zijn mooie, jonge vrouw, zoo veel mo
gelijk van het leven zal genieten. Maar op
een avond overmant hem de smart en voor
het eerst snikt hij het uit en bekent hij haar
zijn hoofd tegen haar schouder verbor
gen hoe diep rampzalig hij zich gevoelt.
Wat kan hij, gebroken man, voor een mooie,
jonge vrouw nog zijn? Wanneer er nog maar
een kind was, dat hem aan haar bond! Stella
krimpt ineen! Zij verwacht een kind, maar
dit kind zal zijn leed nog zwaarder maken,
omdat het niet van hem maar van zijn
broer is.
Den volgenden morgen wordt Maurice dood
in zijn bed gevonden. Men denkt niet anders
dan dat hij aan hartverlamming is gestorven,
totdat de pleegzuster met de verpletterende
aanklacht komt, dat Maurice vermoord is.
Het fleschje met chloralie een ^terk slaap-
midden, waarvan de uitwerking bij een groo
te dosis doodelijk is heeft zij leeg op een
plank in de badkamer gevonden en het is
uitgesloten, dat de in zijn beenen totaal ver
lamde Maurice bij dit fleschje met vergif is
kunnen komen. Van zelfmoord kan dus geen
sprake zijn; een ander moet hem de chlora
lie hebben ingegeven. Maar wie? Wie?
Voor zuster Weyland staat het vast, dat
Maurice door zijn vrouw vermoord is. Zij
weet, dat Stella moeder moet worden! Voor
deze vrouw is de dood van Maurice dus een
verlossing, een uitkomst, en zuster Weyland,
die in de vijf jaar, dat zij Maurice verpleegd
heeft, een groote reine liefde voor haar pa
tiënt is gaan koesteren, slingert de jonge
vrouw haar beschuldiging in het gezicht!
Zoo overtuigend en verpletterend schijnen
alle aanwijzingen, dat zelfs majoor Licon
da, politie-chef en vriend des huizes aan
Stella's onschuld twijfelt.
Doch dan komt de moeder met de beken
tenis, dat zij haar zoon het doodelijk gif
heeft toegediend. Zij had hem als een
tweede mevrouw Alving jaren geleden
reeds, in het begin van zijn verlamming de
belofte gedaan, dat zij een einde aan zijn
lijden zou maken, wanneer dat al te zwaar
mocht worden. De moeder, die alles ook
van Stella en haar anderen zoon weet
en vergeeft wilde Maurice dit grootste leed
besparen. De dood was voor hem niet anders
dan een weldaad, een verlossing en hij zou
de eerste wezen, die haar dankbaar zou zijn
geweest. Dan buigt zuster Weyland het hoofd
en gaat heen, want het offer, dat de moeder
haar zoon bracht, is ook in haar oogen geen
misdaad maar een daad van liefde, waarover
geen mensch het recht heeft t-e oordeeien.
Het is Somerset Maugham blijkbaar meer
om een spannend speelstuk met sterke effec
ten dan om het door hem gestelde probleem
te doen geweest. Dat probleem is eigenlijk
maar bijzaak; de daad van mevrouw Tabret
is niet meer dan een „geval" en wordt zelfs
geheel onvoldoende voorbereid! De bekente
nis aan het slot is vrijwel een „verrassing"
zoowel voor de familieleden als en dat is
erger voor ons.
Van een strijd van mevrouw Tabret mer
ken wij eigenlijk niets; zelfs niet van emo
tie! Zelfs al is een moeder overtuigd van
haar heilig recht haar zoon in zulke om
standigheden te mogen dooden, dan blijft het
toch een daad, die haar innerlijk gevoel zal
schokken en haar niet zoo onbewogen voor
bij zal gaan als bij deze mevrouw Tabret!
Hoofdzaak voor den schrijver was het
blijkbaar om het publiek als in een „thril
ler" in spaninng te brengen over de
vraag: „Wie is de dader?" Zelfs de eigen
lijke detective hier in den persoon van
majoor Liconda ontbreekt niet. Maar het
dient onmiddellijk erkend, dat Somerset
Maugham het met groote bekwaamheid doet.
Er is werkelijk een voortdurende en stijgen
de spanning in dit tooneelspel en De Heilige
Vlam is tenslotte ook meer dan een gewoon
intrigue-st-uk geworden door de verschillen
de motieven die er in worden verwerkt.
De twee jonge vrouwen, Stella, voor wie de
geestelijke liefde niet genoeg ls en zuster
Weyland, die een man ook zonder hartstocht
kan hef hebben, zelfs al is hij verlamd en gebro
ken, staan in dit stuk scherp en zuiver te
genover elkander en daart-usschen of
eigenlijk daarboven staat de figuur van Mau
rice's moeder, de vrouw, voor wie de liefde
in al haar uitingen geen geheimen meer in
zich verbergt en die daardoor tot een hoogte
is gestegen, waarop zij in haar kinderen al
les vermag te begrijpen en te vergeven!
Een stuk dus, dat ongemeen boeit en gele
genheid geeft tot sterk spel, ,du théatre"
van het begin tot- het eind, en getuigend van
een zeldzamen kijk op het toon eel.
De opvoering heeft mij gemengde indruk
ken gegeven. Onverdeeld genoten heb ik van
Cees Laseur en Vera Bondam. Laseur speelde
Maurice Tabret zeer gevoelig, zander een mo
ment in overgevoeligheid te vervallen. En
Vera Bondam, die de verpleegster in het be
gin strak van lijn gaf, ontroerde, toen de zoo
lang verzwegen liefde zich baan brak en zij
stond tegenover de vrouw, die zij haatte en
in wie zij de moordenares zag van den man
dien zij had lief gehad. Het. spel van Vera
Bondam is van groote innigheid en haar
warme stem. waarmee zij mooi genuanceerd
spreekt, weet bijna steeds den toon te tref
fen, die regelrecht naar ons hart gaat. Wan
neer Vera Bondam zegt: „hij is vermoord!"
dan wordt dat een moment! Men voelt, dat
achter die woorden meer ligt dan een be
schuldiging alleen, dat er in haar ziel iets
trilt, dat die moord haar tot in het diepst van
haar wezen heeft aangegrepen. Zij was de
eenige, die èn in haar stem ën in haar spel
ons in II deed gevoelen, dat. daar vlak naast,
achter die gesloten deur, een geliefde doode
lag!
Wat bemerkten wij daarvan bij de ande
ren? De sfeer van den dood hing niet over
het tooneel, er was geen stemming in die
kamer, terwijl toch. eenige uren geleden Mau
rice was gestorven. Voor een groot deel
schrijf ik dat toe aan de weinig bewogen
stemmen van mevrouw Ranucci en MLnrty
ten Hove! Het klonk alles van hen in te
genstelling van Vera Bondam zoo kil en
het was zoo weinig genuanceerd.
Het spel van Minny ten Hoven was zeer
verschillend. Opmerkelijk was het. dat zij in
de sterke speelsenes verreweg 't beste van
den avond gaf. Dan kwam zij los en wist zij
soms bijvoorbeeld in de scène, waarin zij
in haar vertwijfeling hulp zocht by Collin
en ook in de tooneelen, waarin zij zich ver
dedigde tegen de monsterachtige aanklacht
van zuster Weyland een dramatische
kracht te ontwikkelen, die wij van deze ac
trice niet hadden verwacht. Maar op andere
oogenblikken, wanneer zij met meer ingehou
den spel stemming moest maken, schoot zij
herhaaldelijk tekort dan was het net of het
om een heel gewoon geval en niet om
den dood van haar man ging.
En zoo was het ook met mevrouw Ranucci
-Beekman. Mevrouw Ranucci had haar groot
moment aan het slot, in de bekentenis van
haai* daad! Dat deed zij zeer mooi en gevoe
lig. Maar wie heeft verder in deze koel en
nuchter redeneer end e vrouw ook maar één
moment de moeder gezien, die eenige uren te
voren haar zoon uit zijn lijden had verlost.
Er trilde niets in haar stem, men zou bijna
zeggen, dat zoo'n daad een bagatel was. En
er geheel naast was mevrouw Ranucci, toen
zij lachend als haar meening verkondigde,
dat de negers in Afrika gelijk hadden, als zij
de zwakken en mismaakten den dood indre
ven in de rivier en dat, terwijl haar verlam
de zoon in een wagentje pas was weggereden,
de zoon, aan wien zij beloofd had hem te
zullen dooden, wanneer zijn lijden al te
zwaar mocht worden.
Dirk Verbeek blijft in alle rollen bijna
altijd Dirk Verbeek! Ook in de rol van Dr.
Harvester, al wist hij dan ook wel spanning
in zijn rol te brengen. Adolph Hamburger
was Collin, de broer. Hem hadden wij wat
soberder gewenscht in het verhaal van den
dood van Maurice, van welk verhaal hij tè
veel tooneel maakte. Richard Flink drong
zich als majoor Liconda niet op den voor
grond. maar bleef in zijn spel toch wel wat
erg vlak.
De voorstelling heeft het publiek ontegen
zeggelijk sterk geboeid en het succes van,,De
Heilige Vlam" was onbetwistbaar! In gespan
nen aandacht werd het spel gevolgd en na
elk bedrijf en vooral aan het slot was
er warm en langdurig applaus.
J. B. SCHUIL.
MUZIEK.
JUBILEUM-CONCERT JOH. BRANDS.
De naam van Joh. Brands heeft In de zan
gerswereld een goeden klank: verschillende
koren die onder zijn leiding staan heeft hij
in den loop der jaren bij zangwedstrijden
vele malen naar de overwinning kunnen
voeren. De vruchten van zijn bekwaamheid en
toewijding bleken overal waar hij als diri
gent een zijner koren aanvoerde; schoone
klankzuiverheid en intonatie, rijkdom van
nuanceering waren steeds te constateeren en
deden zijn praestaties wel eens een paar
klassen hooger stijgen dan die waarin ze vol
gens reglement ondergebracht waren. Zoo
herinner ik mij levendig hoe bij het zang
concours van Polyhymnia in den zomer van
1925 een gemengd koor uit Helloo, dat in een
der laagste afdeelingen uitkwam, terstond
de aandacht verwierf en zóóver boven zijn
mededingers uitblonk, dat het niet alleen
den eersten prijs in die afdeeling met alge-
meene stemmen verwierf, maar in den eere
wedstrijd aan het einde van het concours,
den wedstrijd dus tusschen alle eersle-prijs-
wlnnaars onderling, met den tweeden prlj»
bekroond werd, onmiddellijk na een koor uit
de hoogste eere-afdeeling en boven den me
dedinger uit de afdeeling uitmuntendheid!
Dit was een praestatie van belang en vol
doende om op den dirigent van dat koor de
volle aandacht te vestigen. Die dirigent was
Joh. Brands.
Geen wonder dat, nu hij zijn zilveren ju
bileum als toonkunstenaar viert en de onder
zijn directie staande zangvereenigingen zich
opmaakten dit jubileum feestelijk te her
denken, van vele zijden blijken van sym
pathie werden ontvangen De stoffelijke blij
ken daarvan werden hem Zondagavond op
het feestc.oncert dat te zijner eere in de ge
meentelijke concertzaal plaats had, aange
boden.
Doch laat ik eerst over het concert zelf
schrijven- Een viertal gemengde koren:
„Zanglust" uit Wormerveer, „Harmonie" uit
Heiloo, „Bergen" uit Bergen en „Vox huma-
na" uit Santpoort werkten te zamen en in
vereeniging; het mannenkoor „Kunst na Ar
beid" zong afzonderlijk een paar werken en
het Amsterdamsche Instr. Solisten-Quart-et
verleende zijn medewerking tot afwisseling
der vocale nummers.
Het mannenkoor K. n. A. opende de reeks
met een goed geslaagde vertolking van
Lachner's „Hymne an die Musik", een dege
lijk werk, zeer descriptief en met niet ge
ringe moeilijkheden, die echter schitterend
overwopnen werden; zoo b.v. de modulatie
bij ..Musik ertönt", het vervaarlijke accele
rando bij „Bald stürmen und rauschen",
waarbij alles rhythmisch precies en duidelijk
bleef, de climax en het plotseling afbreken
bij „Mit Donnergewalt!" Prachtig was de
,,Posaunen"-klank en nauwkeurig eindigde
men op toon.
Twee eenvoudige werkjes voor gemengd
koor. „Kermisvrijers" van Brands en .Lente
zang" van Roeske werden daarna door de
vereenigde koren gezongen. De frissche hel
dere koorklank viel in beide t-e waardeeren;
in het werkje van Roeske werd de ietwat
gevaarlijke modulatie C-As opmerkelijk goed
uitgevoerd. Over 't geheel zong men zuiver,
alleen aan het. slot van „Lentezang" toonden
de bassen stijgneigingen.
Het Instr. Solisten-Quartet, bestaande uit
vier leden van het Concertgebouw-orkest,
allen meesters op hun instrument. Verrassend
schoone klanken wisten zij daaraan te ont
lokken, zoodat het viertal, twee trom
petten, een hoorn, en een trombone een
zeer welluidend ensemble vormde. De zeker
heid van hun intonatie was verbluffend en
voor Haarlemmers om naijverig op te wor
den en pianissimo-spel van den hoornist was
werkelijk wonderbaarlijk. Deze had in „die
Nacht" van Schubert de leidende stem; in
de volgende werken traden allen beurtelings
solistisch op den voorgrond. Maar deze stuk
ken hadden niet dezelfde muzikale waarde
als dat van Schubert: de „Motette" van
Schulz was zeer banaal en de „Suite" van
Darzodoffsky nog al leelijk.
Nog twee composities van den Jubilaris:
„Goeden Nacht" en „Da Pacem Domlne",
beide voor gemengd koor, volgden vóór de
pauze; in beide toonden de vereenigde koren
wat neiging tot zakken, in het eerste zelfs
bijna een heele toon, in het veel moeilijker
tweede daarentegen veel minder. Doch de
klank was zeer goed en het succes groot. En
daarna was het groote moment, de huldiging,
aan de beurt.
Op het podium werd het Jubileum-ge
schenk: een bureau-mlnistre, boekenkast en
stoel, alles bijeenpassend, opgesteld; bloem
stukken werden daarbij geplaatst en toen
INGEZONDEN MEDEDEELÏNGEN a hp Ct» per regel
FEUILLETON
Uit het Amerikaansch door
NINA WILCOX PUTMAN
Vertaald door CHRISTINE KAMP.
(Verhaal in Briefvorm).
-5)
„Maar, Laddie," zei ijk verwonderd, „ik
dacht, dat je puissant rijk was?"
„Lief kind mijn oudiers geven mij driehon
derd pond per jaar en daarvan geef ik ge
woonlijk jaarlijks vierhonderd vijftig uit.
Mijn soldij is juist groot genoeg om het on
derhoud van mijn paarden te bestrijden. En
wat dat groote huis betreft als niet een Ame-
rikaansche doUarkaning het voor het aan
staande seizoen huurt, weet ik voor den
drommel niet, wat wij er mee moeten doen.
Er zijn zooveel onkosten en belastingen mee
gemoeid"
Dat wist ik natuurlijk niet, Rosamonde.
Maar ik had er dikwijls over hooren praten,
dat bij de Engelsche aristocratie het dik
wijls voorkomt, dat hoe grooter hun huis is,
des te grooter de schulden. En blijkbaar was
dat het geval met Laddie. Maar het gewag
maken van het huis in Park Lane gaf hem
een idee.
„Sapperloot," riep hij ultirik heb het! Het
huis in Park Lane! Jélui moeten daar dade
lijk gaan intrekken!"
„O Laddie, schat," riep ik uit, het idee di
rect snappend, maar ik wilde open kaart
spelen. „Ben je zeker, dat wij gelegen ko
men?"
„Heel zeker," zei hij ernstig. „Ik zal het
jelui even uitleggen: Ik heb daar mijn eigen
kamers en de rest is gesloten. Maar van avond
pioet ik naai- de manoeuvres en daarna ga ik
naar een familie in Schotland. Moeder is
naar Duinkerken gegaan en geen levende
ziel zal jelui daar genaken. Je hebt het huis
voor jelui alleen, laten wij zeggen gedurende
een volle maand."
„Dat is erg vriendelijk van je", zei Dickey,
terwijl ik voelde, dat een centenaarsgewicht
van mijn gemoed viel. „Maar hoe zou je moe
der daarover denken? Zal zij er geen aan
merking over maken?"
„Waarschijnlijk wel", antwoordde Laddle
vroolijk, „maar waarom zou zij het te weten
komen? Ik zal het haar natuurlijk niet ver
tellen en jelui zeker ook niet. Maar in den
tusschentijd zullen jelui antwoord van je
moeder gekregen hebben en lang al weg zijn
eer de hertogin er aan denkt naar de stad
terug te keeren".
Dat gaf den doorslag. Rosamonde! Geluk
kig waren wij zoo verstandig geweest om in
het pension een week te voren te betalen,
zoodat wij een half uur later gepakt en ge
zakt stilhielden voor het reusachtige huis in
Park Lane met onze twee auto's, die van
Laddie en de onze. De politie-agent en leeg-
loopers op straat keken hun oogen uit en
meenden, dat wij Creusussen waren. Terwijl
onze bagage afgeladen werd, liep Laddie als
kenner rondom den auto en zei: „Wel, dat is
iets prachtigs. Die heb je gekocht van den
man, wiens adres ik je gegeven heb, niet
waar. Maar kijk eens aan, beste jongen, met
zoo'n karretje in de garage kun je niet al
leen in huis blijven. Je moet iemand hebben,
die het wascht en onderhoudt en je bood
schappen doet. Laat mij je Geems laten!"
Ik dacht vlug na. O. het zou heerlijk zijn
om Geems te hebben. Natuurlijk moesten wij
hem voedsel geven en dat was ook al een
raadsel voor zich. Maar van den anderen
kant was het dwaasheid te denken, dat ik
zelfs maar een hoekje van dat- groote huis
schoon zou kunnen houden, als ik al zoo be
zorgd was over onzen toestand. Ja feitelijk
zou het een belegging zijn om Geems te heb
ben en daarom namen wij dat voorstel aan.
De slaapkamer, die Laddie ter onze beschik
king stelde, was die zijner moeder. En eerlijk
gezegd, Rosamonde, het was de prachtigste
slaapkamer, die ik ooit gezien had, met een
reusachtig bed, waarover een weelderig bal
dakijn, en in de kleedkamer een antieke
badkuip, die voor zijn leeftijd wel wat klein
was De kamer was groot genoeg om er de
Olympische spelen in te houden. Feitelijk is
Clews House een der bezienswaardigheden
van Londen en de touringcars rijden er
gewoonlijk langs, zooals langs Westminster
Abbey en andere gebouwen. Laddie's eigen
kamers waren op dezelfde verdieping en het
is niet mogelijk onder woorden te brengen,
hoe weelderig zij waren ingericht. En nadat
wij onze kleeren hadden uitgepakt en een
beetje gerust hadden bracht die onbetaalbare
Geems, zooals een huisknecht in de bioscoop,
ons in de zitkamer van Laddie een zeer goed
diner, waarna Laddie Geems aan ons over
gaf voor de rest van ons verblijf.
„Zeg niets tot Milady", beval hem Laddie,
„dit zijn mijn vrienden, Geems, en je moet
goed voor hen zorgen. Maar je weet, hoe
moeder over Amerikanen denkt, daarom
geen praatjes, die haar in Schotland zouden
kunnen bereiken".
„Begrepen, milord", zei Geems.
„Jelui geeft er toch niet om, dat ik dat aan
Geems zeg", zei Laddie.
„Ja, kijk eens, moeder kan jelui landge-
nooten niet uitstaan. Zij is nooit met iemand
uit Amerika in aanraking gekomen en dat
maakt het erger. Natuurlijk zou zij het huis
aan eenigen van hen willen verhuren en
vooral voor een hoogen prijs, maar dat is een
andere zaak. Jelui begrijpt het nu, niet
waar?"
Wij verzekerden hem van wel. Daarna
dronk Laddie nog een whiskey-soda en ver
trok naar Caterham in zijn Europe, ons ach
terlatend in 't- mooiste huis van Londen, met
een volmaakten huisknecht, een auto, een
Nertzmantel en een pond, elf shilling en ne
gen pence, hetgeen alles was, wat hij bezat.
Dat was nu eens een vriend, Rosamonde, en
ik ken geen ander woord voor hem!
Wij waren zoo moe met al die zorgen en
opwinding, dat wij sliepen als twee marmot
ten in dat hertoginnebed. Toen Geems den
volgenden morgen kwam met een verrukke
lijk mooi theeblad en een beetje vuur aan
stak in dien grooten haard, kon ik nauwe
lijks voldoende tot besef komen van hetgeen
gebeurd was. Wij hadden nu een dak boven
het hoofd en wat voor 'n dak! Intusschen
was het telegram van Dickey naar zijn moe
der onderweg, maar wij moesten et-en.
Dickey sliep nog, uitgeput door de kom
mernissen en whiskey-soda's, die hij gedron
ken had alleen om Laddie gezelschap te hou
den. En als ik naar zijn knap gezicht keek,
kreeg ik een aandrang om hem te wurgen.
Hij was het toch, die ons in zoo'n toestand
had gebracht met zijn beleggingen, zijn wij
zen raad en zijn theorieën omtrent: het
duurste is het goedkoopste. Het waren mooie
beleggingen! Zij hadden ons in een verschrik
kelijke positie gebracht en voor het eerst in
mijn trouwen dacht ik na of die grappen om
trent: naar moeder terug te gaan, zoo hu
moristisch waren als de amusante bladen het
voorstellen. Maar terwijl ik naar hem keek,
werden mijn gevoelens zachter. Het. kwam er
niet op aan wat Dickey deed, ik beminde hem
nog altijd meer dan wat ook ter wereld. In
plaats van hem te wurgen, kuste ik hem
zachtjes om hem niet te storen. Eens zul Je
me begrijpen, lieve Rosamonde, want ik ben
er zeker van. dat je ook maar één man kunt
beminnen, als je maar eindelijk je keus hebt
gedaan!
Ik kleedde mij en ging naar de zitkamer
van Laddie, waar een heerlijk vuur in den
haard brandde en een ochtendblad netjes ge
vouwen op de ontbijttafel lag. Geems had
een van die lekkere Engelsche ontbijten ge
reed gemaakt, die bestaan uit eieren, karbo
nades, vlsch en alles wat je maar bedenken
kunt, behalve soep en noten. Met een huive
ring van angst dacht ik eraan, dat Geems
natuurlijk verwachtte, dat wij al dien tijd
zoo zouden leven, terwijl ik integendeel aan
het plannen maken was gegaan om ons beet
je geld ts besteden aan broodjes en koffie,
totdat er hulp van Amerika was gekomen.
Maar wij konden dat heerlijk maal toch
niet laten bederven en zoo ging ik zitten en
at met grooten eetlust. Toen ik voldaan was,
voelde ik mij veel opgewekter. Dickey sliep
nog en daarom nam ik het ochtendblad ter
hand en een van de eerste berichten, waar
mijn oog op viel, was de aankomst van Mr.
J. HOWE van de Workrite Office Furniture
Co en zijn vrouw.
Wel, Rosamonde, toen ik dat las, wist ik
niet of ik lachen of hullen zou- Daar was nu de
juiste man, boven al de anderen, bij wien
Dickey het liefst werkzaam wilde zijn en nu
moesten wij juist zoo plat zijn als koude
pannekoeken. Het leek mij toe, dat het nood
lot tegen ons was. Natuurlijk zou het in an
dere omstandigheden zeer moeilijk zijn ge
weest zoo'n gToot man te treffen, terwijl hij
voor plezier op reis was, omdat hij zeker
een stroom invitaties zou krijgen en bezoe
ken van al die menschen, die altijd een mil-
lionair als Mr. Howe achterna zitten. Als wij
niet zoo heeiemaal blut geweest waren, zou
den wij het hebben kunnen wagen om voort
durend in zijn hotel te dineer en. Of ik zou
mevr. Howe wat bloemen hebben kunnen zen
den ofiets anders. Maar dat ging nu
niet. Ik besloot, dat het beter was Dickey
dat bericht niet te laten lezen. Het zou hem
maar verdrietig maken. Daarom wierp ik
het blad in het vuur, deed mijn Nertzmantel
aan en zette mijn mooisten hoed op. Ik had
besloten om ae buurt eens te onderzoeken
en te zien. hoever mijn contant geld zou
gaan als wij in dat mooie huis onze maal
tijden namen.
(Wordt vervolgdj.