ATERDACAVO UIT VERGEELDE PAPERASSEN. FORD IN ZUID-AMERIKA. L« ZATERDAG 23 NOVEMBER 1929 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD 1 '1 LV VIJFDE BLAD door P. J. ZÜRCIIER. IX. De Dood van J. P. CoenV/at daarna gebeurdeNieuwe Heer en. Batavia werd nog steeds door het mach tige rijk Mataram i. Midden-Ja va) bedreigd, doch Coen, die altijd en van alles op de hoogte was, had ook dit voorzien en was te weten gekomen, dat er enorme rijstvoorraden te Tegal werden opgestapeld en reeds een belangrijke Javaansche troepenmacht in opmarsch naar de groote nieuwe stad der Hollanders was. Maar getrouw aan zijn ouden „stijl" deed hij eenige schepen uitrus ten en deze staken 200 geladen prauwen en het dubbele aantal huizen in brand, bene vens „een padybergh van 12 voeten hooch en vier breet". Gelijktijdig gingen in het Cheri- bonsche 4000 pikols rijst (1 piqol is plan. 62 K.G.) in vlammen op. Dit was de vechttac- tiek van Coen, die logisch redeneerend, be greep, dat de Javaan het eenvoudig „vertik te" om te vechten als hij niet te eten kreeg. Precies zoo kwam het uit. Nog voor het groote Javaansche leger Batavia had be reikt, heerschte er reeds gebrek aan voed sel en begon het, onder den invloed daar van te verloopen. Intusschen kwam het be leg, dat spoedig gebroken werd, tot stand. Dit geschiedde in de Septembermaand van het jaar 1629. Coen was toen reeds ziek. Hij leed aan dysenterie, doch ontzag zich niet per soonlijk mede uit te trekken naar de uiter ste posten. Den 20sten September kwam het onver mijdelijke. Doodziek, maar zéér erristig nam hij nog deel aan den gemeenschappelij ken maaltijd, toen de „vermoedelijke" bondge noot van de kwaal, die den stichter reeds lang had geteisterd, zijn kroon op het werk zette. Coen werd aangetast door cholera morbus en weinige uren later kon zijn lijf arts Bontius niet verhelen, dat de toestand hoogst ernstig was, en de uren van den gou verneur-generaal waren geteld. Daarop kwamen de hoofdpersonen in het kasteel bijeen. Ook zijn vrouw, die slechts drie dagen te voren het leven had geschon ken aan een dochtertje, was daarbij tegen woordig. En bij hun aller aanwezigheid be lastte Coen, Ds. Heurnius met de opdracht den naam van zijn opvolger te noteeren en dezen, onder gezegeld couvert, na zijn dood den Raad van Indië ter hand te stellen. In het nog heden bestaande Stadhuis te Batavia werd de groote man te nisten ge legd .omdat de kerk, gedurende de belegering een jaar te vóren was afgebrand- Na den herbouw daarvan werd het stof felijk overschot derwaarts overgebracht, doch, ten tweede male door brand verwoest, is men het spoor van het gebeente kwijt ge raakt en een eerst driehonderd jaar later ingesteld onderzoek heeft tot een negatief re sultaat geleid. Dit geschiedde in het jaar 3919, bij de driehonderdjarige herdenking van de stichting van Batavia. De Raad van Indië, het persoonlijk recht, dat aan Coen door Heeren-Zeventien was toegekend, om een opvolger aan te wijzen, voorbijziende, stoorde zich in geen" enkel op- zicht aan de door Ds. Heurnius uitgereikte, verzegelde opdracht en benoemde op 24 September Jacques Specx, zoo juist uit de Nederlanden aangekomen, tot provisioneel Gouverneur-generaal, welke benoeming door het Opperbestuur nimmer bekrachtigd is ge worden. In 1632 teruggeroepen, werd Hendrik Brouwer tot landvoogd benoemd en wel als: opvolger „van onzen v o r i g e n Gouveneur- generaal J. P. Ccen." In 1627 voor de laatste maal naar Indië gaande teekende Velius in zijn kroniek aan: „Anno 1627, in Maert trock de Generael Coenen, naedatte hij hier vier ende half Jaer by Huys gheweest ende nu hier ge- trout was (met de 18-jarige Eva Ment uit Amsterdam. Z.) weder nas Oost-Indiën om aldaar op een nieu te commanderen. Hij en de nam sijn wijf en veel van sijn vriende meede en voer seer gheluckelijck over om trent in zes maenden tij ds tot in Bataviën daer hij en voort ordere stelde nae ghele- gentheyt." En als Coen gestorven Is en in een latere kroniek de balans wordt opgemaakt van het vele, dat hij tot stand heeft gebracht, ein digt de biograaf ongeveer: „Dit is hi het korte a.l 't geene datte de Eedele Manhafte Ghestrenghe Heer Jan Pietersz. Koen, gheduerende sijn dienst tot welstandt van de generale Geoctroyesrde Oost-Indische Compagnie en syn besondere eere tot sijn overlijden in 't jaar 43 sijns ouderdoms verricht heeft. Een Man van meer als ghemeene lengte, bleeck van coleur, ma- gher üi 't aengesichte, sijn oogen diep in t hoofd stasnde, van wsynigh woorden, seer inghetoghen, die hem wel decken konde, gheen uytterlycke pracht voor hem bren gende, klein in yders oog, maar groot van ghemoedt, van de goede bemint en van de quade ghevreest; beyde de Justitie ende Po litie sorghvuldigh bewarende; onvermosye- lijck en onverdrietigh in arrebijt, die sich wel redden konde, expediet in alle voorval lende saecken, noyt om raedt ende uytkom- ste verleghen, sober in spys en drancke ende vry van veele menschelijcke ghebrescken, op wiens wel geleyde fondamenten de Hee ren Generaels hem gesuccedeert hebbende, de generael Compagnie meede seer t-reffe- lijcke diensten gedaen hebben". Den 15en December 1629 zeilde een (re tour)-vloot, onder commando van Pieter van den Broecke uit negen deelen bestaande uit. Aan boord van het schip „Hollandia" be vond zich de weduwe van Coen, met het naar hem genoemde Dochtertje, Johanna. Deze tocht was niet voorspoedig, want nabij Kaap de Goede Hoop, dat men ongeveer half Februari bereikte brak muiterij op de sche pen uit. Den 20en April brak er brand uit op de „Dordrecht". Men was toen reeds de linie geoasseerd. Het schip brandde tot de waterlijn af, de schipper en elf man kwa men daarbij om, alsmede een kostbare la ding aan noten en foelie, benevens een prachtige jonge olifant, die. als geschenk aan Frederik Hendrik de reis mede maakte. De „Gallias", waarop Coen zijn laatste reis had gedaan, bereikte veel later dan de ove rige vlootdeelen, benoorden Engeland om, Jexel, waar op 6 Juni 1630 de andere sche pen een veilige haven hadden gevonden. Toch staat deze reis in de kronieken opge- teekend als een voorspoedige reize." Van den Broecke, die in goeden doen ver keerde, maakte in Holland aangekomen, grcote verteringen. Door Frans Hals liet hij zijn portret schilderen en later heeft Adriaen Matham daarvan een gravure gemaakt. Hei doek is eigendom van Lord Iveagh. Nadat hij al zijn fondsen had uitgeput ging hij als bevelhebber over eenige schepen wederom naai- Indië terug, doch gedurende het oe.eg van het (Portugeesci.e) Malakka overleed hij. In zijn conduitestaat, die kort te voren door het Indiscpe Bestuur werd op gemaakt staat, opmerkelijkerwijze, o.m. ver meld: „een slecht Krygsman, die syn Kapitein al suchtende volgt ende wiens propoosten pro cederen uyt een ghedecourageert ghemoedt of loszinnige hersenen." Hoewel aan de duidelijkheid wel iets te kort gedaan is, mogen we toch niet ontken nen, dat de algemene indruk niet onver deeld in zijn voordeel was. Coens dochtertje stierf kort na aan komst. Intusschen was Mataram verslagen en daarmede dit rijk voor goed het zwijgen op gelegd. En Bantam herademde. De opvolger van Hendlik Brouwer was An tonio van Dlemen (16361645.) Met hem brak voor de geschiedenis van het Indische Rijk een belangrijke periode aan, want uit stekend regeerder en vooruitziend staats man als hij was, zette hij het werk van zijn beroemden voorganger J. P. Coen voort en bevestigde dit. Nieuwe overeenkomsten, die voordeel brachten aan de Compagnie, wer den o.a met de vorsten van Atjeh, Bantam en de Molukken afgesloten en nieuwe neder zettingen verrezen op de kustèn van Malabar en Koromandel, terwijl mede nieuwe betrek kingen met Tonkin werden aangeknoopt en andere, tot dusver nog onbezochte streken. Van D.emen was een ondernemend man, terwijl hij tevens ervaren krijgsman en goed koopman was. Hij slaagde er in, in een reeks expedities de Portugeezen uit de Molukken en Japan te verdrijven en zette de kroon op het werk door den 14en Januari 1641, na een beleg van vijf maanden, de Portugeezen uit Malakka te verdrijven. Maar dit werk elschte veel soldaten en hij bracht Bewind hebbers dit aan hun verstand er aan toevoe gende, dat als zij dien raad opvolgden „wij U de dominatie van Oriënten aanbieden". Dit gevleugelde woord lijkt meer „gevleugeld" dan duidelijk, maar het typeert toch zeker, dat het door een „krachtfiguur" werd neer geschreven. Terwijl hij vele ontdekkingsreizen onder nam en zoo tot de ontdekking van het vijfde werelddeel kwam (hij omzeilde Tasmania of van Diemensland, Niéuw-Holland en Nieuw-Zeeland), dat eerst anderhalve eeuw later door Cook werd voortgezet, verzaakte hij zijn Indische plichten geenszins. Veel zorg besteedde hij aan Batavia en onder zijn bestuur kwam de muur tot stand om het westelijk deel der stad. Ook liet hij nieuwe grachten graven en van bruggen voorzien en tal van gebouwen, ter vermindering van brandgevaar, in steen herbouwen. Voorts stichtte hij een Chineezen-hospitaal en een „boei", dit is een gevangenis, voor vrouwen. Mede door zijn ingrijpen kwam een La-tij n- sche school tot stand en verder liet hij, voor 't meerendeel uit eigen middelen, de Hol- landsche of Kruiskerk waaraan men reeds onder Specx begonnen was voltooien. Plakaatboeken en de statuten van Batavia werden voor de eerste maal onder zijn be wind In druk gebracht. Den 19en April 1645 overleed Van Diemen en werd hij in de Kruiskerk, door hem ge sticht. begraven, terwijl hij een som, groot „veertig duizend rijksdaalders" voor den bouw van een nieuwe kerk legateerde. Van Diemen heeft veel voor Indië en voor de plaatselijke verbetering van Bata via tot stand gebracht. Hij behoorde on getwijfeld tot de „groote" Gouverneurs-ge neraal. Ford bouwt een stad in Para. Zijn toekomstige rubberplantage 3 millioen H.A., ongeveer de grootte van België. (Bijzondere correspondentie.) Ford. De Vereenlgde Staten bezitten bijna alle grondstoffen in overvloed maar zij hebben geen eigen rubber, welk gemis zij te meer voelden gedurende de werking van het Ste- vensonplan, dat ten doel had den rubber- prijs te stabiliseeren. Dit plan kwam voor namelijk ten laste van Amerika, verreweg den grootsten rubberverbruiker ter wereld. Hetgeen Engeland met de eene hand aan oorlogsschulden betaalde, nam het met de andere terug door het opdrijven van den rubberprijs een toestand, dien de Ameri kanen on ver dragelijk achtten. Daar verschenen in den zomer van 1925 eenige Amerikaansche reizigers in Para, de Braziliaansche rubbercentrale. Zij gaven zich bescheidenlij k uit als natuuronderzoe kers en zij vielen alleen op door hun om vangrijke bagage, die alle mogelijke toestel len en instrumenten bevatte, alsmede door hun groote credietbrieven, die luidden op honderdduizenden dollars. De „natuuronder zoekers" reisden verder het binnenland in en de hoofdstad verloor hen uit het oog. Wat zij gerapporteerd hebben, weet men niet, maar enkele maanden later huurde een Amerikaansch studiegezelschap een deel van het Grand-Hotel te Para. Deze heeren ble ken eveneens over vrijwel ongelimiteerde middelen te beschikken. In het jaar 1927 trad vervolgens een Amerikaan, die bleek, algemeen gevolmachtigde van Ford te zijn met de regeeringen der staten Para en Amazonas in verbinding om over den aan koop van een groot complex gronden te on derhandelen, waar rubberplantages op zou den worden gevestigd. Er ontwikkelde zich terstond een levendige politieke agitatie, er vormden zich twee partijen, die elkaar hartstochtelijk bestreden en nog bestrijden: de vrienden van Ford, die alle heil van de Amerikanen verwachten, die op Panama en zelfs op Californië wijzen en van millioenen droomsn en de tegenstanders van Ford, die niet anders zien dan den binnendringenden Amerikaanschen vijand, den vernietiger der Zuid-Amerikaansche vrijheid, die het Ama- zonasgebied wil annexeeren. Intusschen onderhandelden Ford's afge zanten, handig gebruik makend van de an- tagonie der verschillende Braziliaansche sta ten, verder. Zij verkregen allerlei privileges, wisten vasten voet te krijgen in de parlemen ten, wier leden zich van de uitwerking van goede dollarchèques lieten overtuigen, ver langden zelfs douanevrijheid voor den in- en uitvoer van al hun waren en kochten ten slotte zeer goedkoop een complex land in den staat Para aan den Tapajoz, boven San- tarem, hetwelk ongeveer drie millioen H.A. voortreffelijk rubberland moet omvatten. De Brazilianen stelden als eisch, dat Ford ter- „Wanneer je een vriend noodig hebt....." hen Amerikaansche viste op een Amerikaansche instelling. siona met het roo.en van het oerwoud en het planten van rubberboomen zou moeten beginnen. Men deed allerlei gewaagde specu laties op Ford's toekomstige onderneming, kocht goederen, dien men met enorme win sten aan Ford van de hand dacht te doen. Maar de Amerikanen weten, dat plantages geen waarde hebben, alvorens de koorts is uitgeroeid en zij begonnen derhalve op groot- scheepsche wijze met saneerlng. Allereerst verschenen er schepen, groote Oceaanstoo- mers, die op den Tapajaz voor anker gingen. Zoolang in den omtrek nog alles oerwoud was, zouden deze schepen als hoofdkwar tier dienst doen. Er was een hospitaalschip, een woonschip, een drijvende electrische centrale, een machlneherstelplaats. Van de drijvende electrische centrale uit gingen weldra de blanke hoogspanningsleidingen naar alle kanten de wouden in. Zij drijven electrische zagen en pompen, de baggermo lens en de heimachines, maar in het bijzon der de electrlsche treinen, die het bouwma teriaal vervoeren. Want Ford bouwt. Hij be gon met den bouw van een eigen groote tro- penstad, met breede, mooie, goed onderhou den wegen, die op 30.000 bewoners is bere kend. Bij den aanleg van deze stad worden natuurlijk de laatste ervaringen op t gebied van tropische hygiëne In praktijk gebracht. Zoo werd behalve het prachtige centrale kantoor een groot ziekenhuis gebouwd, ver der laboratoria, een hotel, een groote machi newerkplaats, tenslotte vele bungalows voor de employé's en Ingenieurs en gezonde ar beiderskolonies. Er werd verder een gebeton- neerde automobielweg van veertig K.M. lengte door het oerwoud aangelegd. Meren en moerassen werden gedempt of leeggema- len, een speciale haven voor de Oceaansche pen gebouwd, met de noodige kaden en em placementen. Een groote electrische centrale exploiteert de waterkracht. Alles is ook thans nog in aanbouw en ln wording. De Brazilianen hebben daar weinig van geprofiteerd. De winsten waarop zij hun hoop hadden gevestigd, zijn uitgebleven. Ford doet alles zelf,, koopt alleen aan de bron en ver mijdt iedere tusschenwinst van onbevoegde De Kaap De Goede Hoop. Naar een icaterverf- teekenbig uit het jaar 1655 of 1656. Dit is de oudst bekende plaat van de Tafelbaai. Toen stonden daar slechts een fort, een smids winkel en enkele huisjes van Compagnie's werklieden en eenige blokhuizen, redoeten geheeten, bemiddelaars. Daarop hadden Fords vrienden echter Juist hun hoop gevestigd zonder moeite millioenen aan tusschenwlnsten in den zak te kunnen steken. Fords tegenstan ders zijn derhalve in aantal toegenomen. De teleurgestelden schreeuwen thans het hardst dat de Braziliaansche vrijheid in gevaar zou zijn. Urgent is het arbeidersvraagstuk. In dc contracten, die hij met den staat Para heeft gesloten, heeft Ford de verplichting op zich genomen, zooveel mogelijk Braziliaansche ar beiders hi dienst te nemen, hun echter niet meer dan vijf Milreis benevens vrij levenson derhoud per dag te betalen! dat is op het oogenblik niet veel meer dan een halve dol lar. Ford wilde eigenlijk aan zijn minimum loon-theorie vasthouden, maar de verstan dige staatspresident Dionysio Bentes kende zijn Pappenheimers; met zes dollar in han den zouden de lieden ten minste zeven da gen gefuifd hebben, voor zij weer eens tot een productieven werkdag hadden kunnen besluiten. Hij bedong dus het lage maximum loon, om zijn landgenooten tot werken te dwingen. Maar de Braziliaansche arbeiders staat veel bij Ford niet aan, de strenge dwang tot regelmatigen arbeid, de onverbid delijke verwijdering van alle slechte ele menten, maar in het bijzonder de „droogte" want Fords Braziliaansche rijk is even „droog" als Detroit en de Cachaca (suiker rietjenever), de geliefde nationale drank van den Braziliaan, Is er verboden. Ford be taalt goed vijf Milreis benevens vrije kost en woning is in den staat Para zeer veel geld; maar de menschen zjn toch ontevreden, want zij worden aangespoord tot een werk tempo dat van Detroit uit wordt gedicteerd, maar niet is aangepast aan de tropische tem peratuur. Vele arbeiders verlaten daarom deze streek weer na korten tijd. Maar Ford heeft er duizenden noodig. Zijn agenten zijn te vinden op alle schepen, die langs de Ama zonas varen. Zij varen alle rivieren op naar Bolivia en Peru en engageeren daar men schen uit allerlei functies. Ik voer onlangs van Manaos op een schip stroomafwaarts, waarvan de derde klasse geheel en al door een agent van Ford was gereserveerd. Hij zelf, de agent en leider voer natuurlijk eerste klasse. Hij bracht 300 „stuks" mede niet veel anders dan bij een slaventransport. In Santarem werden de menschen vervolgens als vee op een schip van Ford overgeladen, om verder het gebied van Ford Ingebracht te worden. De ronselaars en opzichters z<jn allen „Amerikanen" niet bepaald van de beste qualitelt. Voor de menschen is het ech ter toch misschien een vooruitgang, wanneer zij uit de wildernis van het oerwoud bij Ford komen. Men gelooft, dat Ford ongeveer een mil lioen dollars per maand ln de onderneming steekt. Er wordt voortdurend nog gebouwd en gegraven, er worden rails verlegd cn lei dingen gespannen. Voortdurend kómen cr nieuwe machines en motoren uit Amerika. Men ziet geen einde en nog is er geen enkele rubberboom geplant, want dit zijn alleen nog voorbereidende werkzaamheden. Pas het volgend paar wil men, gebruik ma kend van de modernste technische hulpmid delen overgaan tot het rooien van het oer woud. Drie millioen H.A., dat zijn 30.000 vier kante K. M„ een oppervlakte zoo groot als België. Deze vlakte most nu eerst goroold, van 'n buitengewoon wild oerwoud ontdaan worden, dat men gezien moet hebben, om de enorme moeilijkheden, die daaraan verbon den zijn, te kunnen beoordeelen. Dan eerst komt de aanplanting en vervolgens tien ja ren later de eerste opbrengst. Zelfs indien Ford geleidelijk te werk gaat en eerst maar een klein deel van zijn bezit laat bewerken, schijnt de taak nog bovenmenschelijk. Maar Ford heeft reeds andere problemen opgelost. Hij, die zelf nog nooit in Brazilië is gewees\ die zijn Zuid-Amerikaansche rjk nog nooit met eigen oogen heeft gezien, moet gezegd hebben: „Ik zal jullie eens laten zien, wat koloniseeren eigenlijk is." R. k (Nadruk verboden.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17