GRETA GARBO
H. D. VERTELLING
TocK weer in Holland terug. Hoe zij
in Zweden haar Kerstvacantie door
bracht. Een nieuwe, goede rol in „De
Wilde Orchidee".
Greta Garbo.
Het is al meer dan een jaar geleden, dat-
v/e een artikel schreven over Greta Garbo,
de blonde Zweedsche. Dat was toen naar
aanleiding van de film „Anna Karénina",
waarin ze een harer beste rollen speelde als
de vrouw die zich overgeeft aan haar liefde,
terwijl ze weet dat zij voor den jongen offi
cier Vronski fataal is.
Er deden toen allerlei geruchten de ronde
over Greta Garbo. Dat zij als Zweedsche,
als ernstige jonge vrouw zich niet thuis
voelde in Hollywood, was bekend, dat ze het
jachtende, nuchtere werken in de studio,
waaruit alle artistieke gevoelens verbannen
zijn, haatte, dat ze terugverlangde naar
Zweden, naar het rustige werken zooals in
den tijd toen de Svenska „Gösta Berling"
maakte, dat wist men. Uit New-York kwam
het bericht dat Greta Garbo haar contract
met de Metro-Goldwyn verbroken had en
naar Europa terug zou keeren. Ze is in
Zweden geweest met Kerstmis, als een ge
woon mensch winkelde ze in Stockholm. En
toen was ze opeens weer weg, verschenen
opnieuw foto's in filmbladen van Greta
Garbo in nieuwe rollen, ze werkte weer bij de
Metro-Goldwyn.
Er is over gelachen, men noemde het heele
geval een handige reclametruc. Misschien is
er iets van waar, doch dan hebben de recla
me-agenten van de filmmaatschappij haar
er tóe overgehaald, want Greta is geen type
om zooals verscheidene andere vrouwe
lijke filmsterren een dergelijke reclame op
touw te zetten. In Stockholm wordt boven
dien verteld, dat Greta Garbo daar maar
even geweest is, dat ze met haar moeder, een
heel gewone, stille vrouw, Kerstmis ergens
op het platteland heeft gevierd, terwijl
een dubbelgangster zich in opera en schouw
burg vertoonde, in een der groote bioscopen
de hulde van het publiek voor Greta in ont
vangst nam, handteekeningen zette op por
tretten van de actrice voor enthousiaste
jongelui, winkelde en zich door persfoto
grafen liet kieken. We staan er niet voor in,
dat dit alles waar is, doch het zou geheel in
de lijn van Greta Garbo's karakter liggen
om op deze wijze het publiek „zoet" te hou
den en zelf een rustige vacantie te hebben.
Sedert „Anna Karénina" hebben we Greta
Garbo een paar keer nog gezien, het laatst
in „De wilde orchidee", een film, die door
serieuse vakmenschen als een der beste rol
prenten van dit seizoen beschouwd wordt.
En ook nu weer is Greta Garbo de vrouw, die
wankelt in haar liefde, die vechten moet
met zichzelf; ze houdt van haar echtgenoot,
den rijken Amerikaan, die te veel geeft om
zijn zaken en zijn vrouw een beetje verwaar
loost, én ze voelt zich aangetrokken tot den
jongen Oosterschen vorst die haar met
schatten omgeeft. Geen oorspronkelijk sce
nario dus, doch belangrijker is, wat de re
gisseur Franklin van deze film maakt en hoe
Greta Garbo haar rol speelt.
Zij is een der grooten in de filmwereld,
haar spel is rustig, ingetogen soms, haar ge
laat expressief. Maar ze is door de Holly-
woodsche industrie getemd, zij werd in ze
keren zin een marionet die zielloos vaak
doet, wat een regisseur haar l&at doen, haar
voordoet.
En toch, toch is ze Greta Garbo gebleven,
ge vindt in haar iets, wat de vele andere
actrices uit Hollywood niet hebben, en, wan
neer ze een rol krijgt zooals nu weer in ..De
wilde orchidee", een rol die haar ligt, die
niet in strijd is met haar geheele wezen
zooals bij voorbeeld in „De Spionne" dan
heeft haar spel karakter, dan boeit ze, dan
leeft de figuur die ze uitbeelden moet.
Er is meer goeds in deze film.
Amerika heeft geleerd, dat de camera niet
steeds op zijn drie pooten behoeft te blijven
staan. Beeldverdeeling, beeldkeuze zijn vaak
mooi. En Lewis Stone, de kalme, de geduldige,
die in „De Patriot" een waardig tegenspeler
van Jannings was, die te lang bijrollen heeft
vervuld en zeker op het eerste plan behoort,
die speelt hier weer zoo rustig, zonder een
gebaar te veel zijn rol.
Maar Greta Garbo, die eens In „Stervend
Weenen" steeg tot de hoogte van een kun
stenares als Asta Nielsen, die nóg is de
groote, gevoelige artieste met haar bijzondere
gelaat, die maakte het aanschouwen dezer
film vooral tot een verheugenis.
C. G. B
NATUUR EN INDUSTRIE.
Meer en meer wint de industrie terrein en
meer en meer raakt het natuurschoon op den
achtergrond. Onlangs werd in Engeland een
foto genomen van een boom 't was een
mooie, oude beuk vóór en nadat een elec-
trisch krachtstation in de nabijheid van dien
boom was opgericht. Het resultaat toonde
duidelijk aan welk een verderfelijken invloed
de industrialiseering op de natuur heeft:
het gebladerte van den boom was tot op de
helft verminderd. Terwijl op de eerste foto de
boom dik-bebladerd was, leek hij op de
tweede op een boom in den herfst. Vele
prachtige boomen in Stadstuinen hebben
op dezelfde wijze geleden; het wordt tijd,
zegt een Engelsch publicist, dat er „vrijplaat
sen" worden opgericht voor het plantaardig
en dierlijk leven, nationale parken dus. Er is
een comité in Engeland, dat zich op het
oogcnblik met deze quaestie bezighoudt. Het
is absoluut noodzakelijk, zoo betoogt dit
comité, dat centra van natuurschoon en
landelijkheid behouden blijven.
De steeds toenemende industrialiseering
van het dagelijksch leven mag niet tot ge
volg hebben dat de menschen den zin voor
natuurgenot geheel verliezen.
VIERVOETIGE TOERISTEN-
Evenals onder de menschen zijn er ook cn-
der de dieren liefhebbers van reizen en trek
ken en andere die liever hun omgeving niet
verlaten.
De meeste wilde dieren zijn „honkvast".
Een vos gaat op zijn nachtelijke zwerftochten
nooit verder van „huis" dan tien, hoogstens
vijftien mijl. Dassen zoeken het ook niet ver
en komen hierin overeen met hazen en konij
nen, die zich ook steeds houden bij hetzelfde
lapje grond.
Maar bet eekhoorntje en het hert zijn
groote toeristen. De eekhoorn is een geheim
zinnige viervoeter. Op een gegeven oogenblik
laat hij plotseling zijn geheele omgeving in
den steek en gaat er op uit. Men zegt, dat het
diertje altijd noordwaarts trekt.
De herten in Schotland en Engeland reizen
gemakkelijk over afstanden van 30 mijl en
meer. Zij schijnen vooral voortgedreven te
worden door droogte of hevige koude.
Otters die in den zomer forellen vangen in
de beekjes die door de berglandschappen
stroomen zakken in den winter af naar den
kant van het zoute water, vijftig, zestig, ze
ventig mijl verwijderd van hun „zomerver
blijf".
Ratten leggen ook geweldig groote afstan
den af. In den herfst gaat de stadsrat den
boer op en legt zich een dieet van bessen,
vruchten en groenten op, maar 's winters
keert hij terug naar zijn kelders, goten en
riolen.
Maar de allergrootste toeristen zijn de zee
honden. Eenige van deze dieren zijn eens in
de Noordpoolstreken van een merk voorzien
en werden later teruggevonden aan Kaap
Hoorn, meer dan 8000 mijlen weg.
Het grootste wonder is het vliegen der vo
gels over enorme afstanden. Vogeltjes die
minder dan een half ons wegen: winterko
ninkjes, vliegen in één enkelen nacht ven
Helgoland naar de Britsche kust! Waar halen
zij de kracht vandaan? Denk aan de inspan
ning die zulk een tocht aan de kleine dier
tjes moet kosten! Het schijnt, ongeloofelijk
dat de geringe hoeveelheid voedsel die zij tot
zich kunnen nemen hun de kracht kan geven
voor het ondernemen van zulke groote reizen.
DRIEHONDERD JAAR OUD
IN DRIE UREN!
Het is nog niet zooveel jaren geleden dat
het maken van antieke meubelen als „frau
de" werd beschouwd. Nu worden imitatie-an
tieke kasten, stoelen, banken openlijk ver
kocht. Dit „imiteeren" is geen gemakkelijk
werk; slechts de bekwaamste vaklieden kun
nen het doen.
Een meubelmaker verklaarde eens: „Wij
verkoopen de meubelen eerlijk als niet-echt,
maar dikwijls vragen de koopers ons, bepaal
de jaartallen 1550, 1610 in een kast of
bank te snijden en ik heb hun vaak moeten
uitleggen dat het door hen gewenschte jaar
tal in 't geheel niet overeenkwam met den
stijl van het meubelstuk.
Toch is het hout van de nagemaakte an
tieke meubelen altijd oud. Wormgaten hinde
ren niet; zij zijn juist een teeken van echt
heid. Wij dooden de wormen door een che
misch praeparaat, maar de wormgaten blij
ven. Door een andere bewerking kunnen wij
hout, dat inwendig al aan 't vergaan is, weer
in uitstekenden toestand brengen. Dit is na
tuurlijk een fabrieksgeheim. Zooals te begrij
pen is, zijn wij op het platteland, in oude
boerderijen enz:,-altijd op zoek naar oud hout.
De wormgaten er in kunnen ook langs kunst-
matigen weg gemaakt worden, maar zij rijn
dan toch altijd van de echte te onderschei
den.
Groote bekwaamheid en veel ondervin
ding zijn noodig om zoogenaamd-antieke
meubelen te maken, maar wij kunnen dan
ook in drie uur iets maken dat den schijr.
heeft al drie eeuwen getrotseerd te hebben".
De Stilte
door MARJORIE BOWEN.
Hij keek naar haar zooals zij daar voor
hem poseerde, met als achtergrond een lap
renaissance brocaat. glinsterend van warm
paars, purper en goud. De eene arm cn
schouder waren naakt, en blank als een
witte roos. van de andere hing een reus
achtige wijde mouw van wit fluweel af. met
paarlen bezet, en haar heele soepele li
chaam was gehuld in een golf van de witte
stof. waaronder fijn en puntig haar violette
schoenen uitkwamen.
Haar gezicht is ovaal, en het bleekblonde
haar golft er omheen, de gelaat-strekken zijn
volmaakt, de oogen diepblauw, de kleine
mond zacht en zuiver, om den langen hals
ligt de bleeke glans van paarlen.
Ze heeft alle gewaden en costuums gedra
gen. die een vrouw kan dragen, in duizend
verschillende standen, tegen duizend ver
schillende achte-rgronden; zij heeft vele
vrouwen voorgesteld, van Artemis t-ot een ze
ventiende eeuwsch danseresje; en wie de
schoonheid lief heeft kent haar of haar
beeltenis.
Zij kan alles.
Zij is de vertrouwelinge van koningen en
staatslieden, zij heeft smaak als geen an
dere, zij schrijft goede gedichten, en is een
meer dan goede musicienne; wie haar ziet
dansen denkt dat zij de verpersoonlijkte
gratie is als zij zich vertoont in het sim
pelste gewaad ter wereld ontstaat er een
nieuwe mode.
Zij kan niet tot een bepaalde natie behoo-
ren, zij kan niet anders dan internationaal
zijn, maar volgens de regels, die mindere
stervelingen regeeren, is zij een Fransch-
Amerikaansche, met een Engelschen titel,
want zij heeft den minsten van haar bewon
deraars getrouwd, al is hij dan ook nog ver
want. aan een koningshuis. Is het wonder, dat
steeds haar portretten in de couranten staan,
dat zich om haar de meeste menschen ver
zamelen, dat er over haar meer verhalen
de ronde doen dan over eenig ander?
Zij is schoon, cn alles, dat zij aanraakt
wordt schoonheid; wie den naam van Lady
Laurie hoort komt een visioen van volmaak
te schoonheid voor den geest.
Terwijl de schilder haar de hermelijnen
mantel om de schouders legt, overpeinst hij,
dat zij waarlijk alle bewondering verdient,
die haar vergezelt waar zij gaat; misschien
vinden sommigen haar te volmaakt, maar
zou men hetzelfde niet kunnen zeggen van
de Venus van Milo?
Is het haar schuld, dat zij menschen trekt
waar zij gaat? Wat kan zij doen tegen haar
duizenden vereerders en de voortdurende,
luide roep, die er van haar schoonheid uit
gaat?
Van Lydia Laurie blijft iedere gedachte
aan grofheid en leelijkheid verre alles,
dat niet volmaakt en verfijnd is hoort niet
bij haar.
Haar schoonheid, haar persoonlijkheid,
haar gaven, haar bekoorlijkheid werpen een
glans over de allergewoonste dingen, zooals
manestralen een stoffige kamer kunnen om-
tooveren tot een sprookje van zachte tinten.
Zij was de koningin en godin van een groep
van vereerders, die alles verloochenden, dat
niet volmaakt schoon was.
Toen zij het atelier verlaten had, reed zij
in haar parelkleurige auto naar de tentoon
stelling van een jongen beeldhouwer, die
wist, dat nu zijn naam gemaakt was; ze
glimlachte en prees; de journalisten krab
belden haar naam en een beschrijving van
haar japon op hun bloc-notes, de fotogra
fen kiekten haar toen zij weer in haar auto
stapte; ze lunchte in een restaurant, dat
door haar protectie tot bloei was gekomen,
het was zwart, en versierd met witte lelies,
cn de tafelkleedjes waren van oranje zijde:
het fruit groeide er aan miniatuur boomen
in wit albasten potten.
Terwijl zij eet, luisteren een paar van de
grootste geesten ran dezen tijd naar haar
langzame, wijze woorden.
Van achter een purper gordijn, waarop een
Russische heilige straalt, klinkt de muziek
van een balalaika-orkest-; Lady Laurie praat
en de mannen luisteren; de eenige andere
vrouw, die er bij is, staart haar vol vereering
aan.
Toen zij haar naar haar auto gebracht
hadden, zelden zij tegen elkaar, evenals dc
schilder had gedaan, hoe mooi zij toch was,
hoe wijs en onvergelijkelijk bekoorlijk.
„Het Ls vreemd", zei een minister, „te moe
ten denken, dat zij in een wereld leeft, waar
leelijke dingen bestaanbaar zijn".
„Dat- is ook niet zoo", antwoordde een too-
neeLschrijver. die heel wat meer persoonlijk
heid had dan alle ministers samen, „ze leeft
in een eigen wereld".
..Zooals in een zeepbel de kleuren leven?"
vroeg een man, die absurde potten en va
zen bakte.
„Een zeepbel?" zei de staatsman. „Dat is
geen gelukkige vergelijking. Lady Laurie Is
blijvend. Onsterfelijk. Vlekkeloos".
„Zeepbellen zijn ook vlekkeloos".
„Maar zy kunnen uiteenspatten", merkte
de tooneelschrijver op.
„Aha, dus u wilt de vergelijking nog verder
doorvoeren?" glimlachte de politicus.
„Ik dacht aan wat u zoo even zei", ant
woordde de ander langzaam. „Vlekkeloos.
Dat is een groot woord".
„Vlekkeloos wat schoonheid betreft, na
tuurlijk".
„Dat dacht ik al". Hij keek veelbeteoke-
nend van den een naar den ander. „U weet
zeker dat er
„Stil!" zei de eenige aanwezige vrouw.
Toen praatten zij over wat anders,
Lady Laurie ging naar een matinee; hot.
was een stuk, dat den schrijver honderd
jaar zou moeten overleven om begrepen te
worden; maar zij begreep het; en haar be
wondering deed de pers een vriendelijke
houding aannemen en den schrijver prijzen.
Ze dronk thee met kunstenaars, die voor
den dag van heden te knap zijn en niet
knap genoeg voor dien van morgen; ze juich
te hun verlangen naar een volmaakte om
wenteling in de kunst toe.
„Schoonheid is het- eenige", zei ze.
Daarna dicteerde zij een artikel over „Het
recht om mooi te zijn" voor een Zondagoch
tend blad.
In haar eigen huis kleedde zij zich voor
den avond; haar japon was van Venctlaan$ch
blauw fluweel, waarover een enkele parel
druppelde en het glanzende haar werd bij
een gehouden door een kroontje van uit
Ivoor gesneden bloemen, die zoo fijn waren,
dat zij trilden als zij zich bewoog.
Toen zij klaar was. trok zij haar mantel
dicht om haar mooie schouders en ging niet
naar beneden, maar naar boven, langzaam,
met deinenden gang, en haar gezicht was
kalm en sereen.
Zij deed een deur open. het electrische
licht, dat uit een doorschijnenden bol straal
de, gaf een zacht blauwen schijn door de
gansche kamer, die een en al lichte, grooto
ruimten was.
Een verpleegster stond op, toen zij binnen
kwam, een ander meisje, ook in het wit,
stond ook op naast iets in een lagen stoel
Op een tafel stond een zilveren bak met
rozen, op een witte vacht lag onaangeraakt
speelgoed, in een heek stond een prachtig
poppenhuis.
De vrouw, van wie alle leelijkheid verre
bleef, liep langzaam naar den stoel.
Daarin zat een gedrochtelijk wezen te kau
wen op een punt van zijn zijden klccren, het
platte, verwrongen gezicht was afzichtc'ijk.
Zij keek naar haar eenig kind.
Zij, die slechts schoonheid was, die alles,
wat zij aanraakte, tot schoonheid maakte.
Het kind lachte verdwaasd, het kwijl droop
langs zijn kin.
Het was onnoozel.
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Wij hebben in onze krans maar zelden
ruzie. Dat kan eenmaal niet in een krans; je
wordt verondersteld altijd vriendelijk te zijn
en meegaand en welwillend en dreigt er dan
al eens een conflict tusschen A on B of C en
D of andere oneenige letters, dan is er in
het alphabet wel iemand, die te hulp snelt
en het rijzende verschil weet te smoren, al
is het ook maar tijdelijk, want wie kan zeg
gen of het verschil van meening tusschen
den heer en mevrouw X. of den heer en me
vrouw IJ., zelfs wanneer het begraven schijnt
te zijn, niet binnen de eigen huiselijke mu
ren straks met kracht weer zal uitbarsten.
„Laat barsten," zeg ik dan maar. Waar
zijn de huiselijke muren anders voor, wan
neer ze óók niet bestemd zijn tot het oplos
sen van geschillen? Als het maar niet ge
beurt in de kransbijeenkomst, want daar kan
het niet, daar zijn we optimist en tevreden,
de theorie van de gemeenschappelijke in
stemming met de meest uiteenloopende stel
lingen. Als iemand nu denkt, dat dit huiche
larij is, dan vergist hij zich natuurlijk. Het
is alleen de eenige mogelijkheid om met el
kander verder te blijven leven, in en buiten
vriendenkransjes.
Intusschen bestaat ér één uitzondering,
één puixt, waarover wij het nooit eens zullen
worden; het vergaderen. Aan den eenen
kant staan de heeren, die betoogen, dat ver
gaderen voor de maatschappij noodzakelijk
en onmisbaar is en aan den anderen kant
de dames, die betoogen, dat het misbaar en
onnoodig is en dat wij alleen naar vergade
ringen gaan voor een verzetje en voor een
glaasje bier. Zoodra wij dit aan onzen kant
met kracht en energie tegenspreken, rich
ten zij op ons haar tweede kanonschot en
zeggen: „als er dan vergaderd most worden,
waarom moeten jullie daar dan juist, aan
meedoen?" Ik geef toe, dat dit een moeilijk te
beantwoorden vraag is. Je zouclt wel kun
nen zeggen: „omdat ik er zoo buitengewoon
geschikt voor ben", maar dat laat je wel, uit
r.ees voor het daaropvolgend hoongelach.
Je zoudt ook bescheidener kunnen antwoor
den: „omdat ik ertoe verkozen ben." maar
dan repliceeren zij triomfantelijk: „je hoeft
het toch niet aan te nemen?" en eigenlijk is
dit ook het zwakke punt, want het komt in
derdaad hierop neer, dat wij ons ieder voor
zich geschikter voelen dan anderen om in
een bestuur te zitten, anders deed je het
niet en wanneer wij na de tweede vraag de
discussie nog willen voortzetten, clan heb
ben de dames één bijzonder netelige opmer
king en dat is deze: „ja, jullie bent zeker
onmisbaar op die vergaderingen, behalve
wanneer het heel slecht weer of een gladde
straat is," en dan staan we werkelijk met
den mond vol tanden, want toen dat ge
beurde op dien avond toen het zoo bitter
regende, toen heeft onze vrouw er niets van
gezegd en het feit, dat we thuisbleven stil
letjes aanvaard. Zoo zijn de vrouwen, zij ber
gen haar pijlen op in den koker der herin
nering om die ter gelegener tijd op ons af te
schieten. Ik zie voor dit verschil van gevoe
len ook in de toekomst geen oplossing. De
dames zullen b 1 ij v e n protesteeren en wij
zullen blijven vergaderen. En nu zijn wij
van de krans nog maar doodgewone vergade
raars en behooren niet eens tot de sprekers,
die uit redevoeren gaan, vandaag naar den
Helder en overmorgen naar Zwolle en dan
als het moet naar Maastricht en weet ik
allemaal waarheen. Wat deze mannen
thuis moeten hooren, durf ik zelfs niet raden.
Maar de gevaarlijkste van onze tegen
standsters is mevrouw Hupstra, die de ge
woonte heeft om hier en daar uit kranten
en tijdschriften citaten aan te halen, die zij
meent op een gegeven moment in het ge
sprek te kunnen gebruiken en die den laat-
sten keer toen het onderwerp in de krans
ter sprake kwam een vers kon voordragen,
dat gestaan had in ons aller lijfblad Haar
lem's Dagblad en geschreven was door P.
Gasus:
„Gelijk ieder jaar, tegen 't vallen der
bladeren,
„Nu worden de mannetjesmenschen onrustig,
„Begint weer hun jaarlijksche praattijd
te naderen,
„Ze worden weer alle vergaderingslustig.
„We zien alweer uitingen van de symptomen
„Dat het strakjes weer volop zal kunnen
beginnen,
„Het boomen en boomen en boomen en
boomen
„Met zoovele hoofden en zoovele zinnen."
Toen mevrouw Hupstra zoover was met
haar voordracht en wij niets beters wisten
te doen dan de ironie van P. Gasus stilletjes
voorbij te laten gaan, (o P. Gasus, waarom
hebt gij ons verraden!) begon de hond van
de buren te huilen en hield er niet mee op
voordat de voordraagster tot de vier laatste
regels was gekomen:
„Uit eerzucht alleen of uit hooge idealen,
„Wanneer weer de tijd komt van 't vallen
der bladeren,
„Dan gaan weer met biertjes in rookerige
zalen
„De mannetjesmenschen met hartstocht
vergaderen."
„En nu gaan we kaartspelen." zei Wouter
om verandering in het gesprek te brengen.
Persoonlijk wil ik wel zeggen, dat ik ook
mijn aandeel heb in het vergaderen. Je
moet wel in de woestijn wonen, als er geen
enkele vereeniging is, waar je voorzitter,
secretaris of penningmeester van bent, maar
vaak vergaderen doe ik niet en hoe het mo
gelijk is, dat sommige menschen altijd maar
weer met allerlei onderwerpen het land
rondreizen en het halve jaar den nacht
doorbrengen in kille hotelbedden en in den
vroegen morgen daarna wegsnellen naar
tochtige spoorwagens om half uitgerust hun
dagtaak weer te beginnen, dat is mij alle
maal een raadsel. Het moet een zenuw
achtige onrust zijn, die hen drijft en waar
aan ze geen weerstand kunnen bieden. Ik
voor mij ben dan ook uit zuivere menschen
liefde al Jarenlang bezig om hen van die
kwaal af te helpen door eenvoudig niet
meer naar redevoeringen en voordrachten te
gaan luisteren. Deden we dat allemaal, dan
zou de kwaal al gauw over zijn. Maar het
schijnt, dat er nog altijd voor het zonder
lingste en droogste onderwerp oezoekers en
luisteraars gevonden worden en zoolang dat
het geval is. zal de ziekte der praatverplaat
sing in Nederland nog blijven woeden. Ik
herinner mij maar één geval, waarbij een
vergadering niet door kon gaan en dat was
toen een heel bekende spreker uit Haarlem
over een werkelijk heel nuttige zaak een
voordracht zou gaan houden in Bloemen-
daal. Opgewekt stapt hij daarheen, gaat cie
deur van het café binnen, waar de vergade
ring zal plaats hebben en vindt, daar één
kellner, aan wicn hij vraagt: „is hier de ver
gadering van....?" De man knikt met na
druk maar bedenkelijk- „De zaal is er." zegt
hij, „ik ben er ook en ik denk, dat U de
spreker van den avond is, maar verder is er
niemand." Ik weet niet wat de twee toen
gedaan hebben, maar daar de spreker een
humorist was, zal hij wel geglimlacht hebben
en in ieder geval rechtsomkeert gemaakt; de
kellner heeft ongetwijfeld zijn voorbeeld ge
volgd. Maar dit is in ruim 40 jaar het eenige
geval, waarvan ik gehoord heb. Waar de
Bloemendalers dien avond bleven? Zij bleven
thuis en men heeft de ontginning van dit
terrein voor dat nuttige onderwerp, dat ik
noemde, verder laten rusten. Toch wan
neer je er eenmaal bent, valt er op een ver
gadering dikwijls veel goeds te doen. Je kunt
als het onderwerp je niet interesseert, zoo
heerlijk aan wat anders denken. Je kunt ook
een studie maken van je medemenschen als
die er zijn en ook van den spreker, cile er
in elk geval moet wezen. Het zonderlinge
feit schijnt te zijn. dat iedereen een recie
meent te kunnen houden, omdat hij een
stem heeft. Een zuigeling is slimmer, die
denkt niet wanneer hij een keel opzet: „wat
zing ik toch mooi", maar een redenaar durft
het wel aan. Sommigen hebben een kraal-
stem, anderen hebben een „haal-hem maar-
even-uit-den-kelder"stem, sommigen heb
ben in het geheel geen stem en verliezen dat
kleine beetje ook nog wanneer er van de
achterste rij onvriendelijk geroepen wordt:
„harder!". Er zijn er met een accent, dat ze
niet de moeite waard vinden om af te leeren
en er zijn ei\ die niets te vertellen hebben,
dat de moeite van het hooren waard is. maar
dat komt zoo dikwijls voor, dat we er verder
niet over hoeven te praten. Er zijn er die
met hun handen geen raad weten, sommigen
steken de eene hand tusschen hun jas en
verbeelden zich dan, dat zij Napoleon zijn,
anderen houden de handen op den rug en be
denken niet, dat zij zoodoende geen enkele
opmerking met een passend gebaar kunnen
illustreeren. De meest-en steken de handen
in den zak, soms in één zak. soms in allebei
en bevestigen daarmee, wat ik op onze
krans ook al eens heb hooren zeggen: „als
mannen geen zakken hadden, dan konden ze
evengoed geen handen hebben, want die
steken ze er gewoonlijk in." En dat terwijl in
ieder boek over goede manleren als één van
de eerste verbodsbepalingen genoemd wordt
iemand met de handen in den zak toe te
spreken. Dan heb je nog het spel van de
oogen: sommigen knijpen die dicht, alsof ze
bang waren van het auditorium, anderen
sperren ze open als magnetiseurs doen. die
het publiek onder hun invloed willen bren
gen. Ik heb er van mijn leven één gezien,
wiens neusvleugels trilden terwijl hij sprak,
net als een konijn: de man kon het niet hel
pen, maar waarom was hij niet liever rustig
in zün hok gebleven? Er zijn er ook, die co-
quetteeren met hun lorgnet: ze zetten het op
hun neus en zij nemen het er weer af, zij
houden het voor zich uit en zij trekken het
weer terug en je begrijpt in geen enkel van
de gevallen waarom. Ik heb van mijn leven
een voordracht bijgewoond van een professor
en het was niet de eerste de beste, maar
hij trof het slecht, dat het dien avond een
graad of wat te warm was in de zaal, zoo
dat hij blijkbaar wat transpireerde en zijn
lorgnet langzaam maar zeker afdreef op den
vloed. Juist als wij dachten, dat het van zijn
neus zou storten in den afgrond van den
plankenvloer, dan greep hij het en haakte het
weer boven op zijn neus vast, waarop het
onmiddellijk weer ging glijden, langzaam
maar zeker naar beneden tot het weer op het
punt stond naar omlaag te storten en weer
gegrepen werd en weer omhoog vastgehaakt,
tot in het oneindige. Wat de hooggeleerde
man dien avond vertelde, heb ik al lang ver
geten, maar de benauwende gesticulatie van
den greep naar het vluchtende brilletje za!
mij nooit uit de gedachten gaan, evenmin
als de fluisterend gemaakte opmerking van
een bakvisch achter mij tot een vriendin:
„Loe. zou Je hem Je poeierdoosje niet eens
leenenl"
Als je 's morgens in den trein zit tegen
over een heer met een zwarte jas en een
gestreepte broek, uniform van alles wat in
Nederland redeneert of redevoert, wees c-r
dan maar zeker van. dat hij dan vorigen
avond een betoog heeft gehouden over de
kippencultuur in verband met de weersge
steldheid of over de toekomst van de leer
industrie naar aanleiding van de daling der
rubbcrprljzen. Spreek hem niet aan, want
hij zou U en zichzelf met herhaling van zijn
betoog vervelen. Beschouw hem met mede
lijden, want allicht is hij vijftig kilometer vor
gekomen om een zwaar bestudeerde redo
te houden voor hoogstens vijf en twintig
menschen. Als gij iets tot hem zoudt willen
zeggen, breng hem dan met vriendelijkheid
onder het oog. hoe veel prettiger hij do
laatste uren zou doorgebracht kunnen heb
ben in zijn eigen bed en onmiddellijk daar
aan voorafgaande in zijn huiskamer op pan
toffels, desgewenscht bij de radio, waarvan
hij den spreker over een evenmin belangrijk
onderwerp met één handbeweging had kun
nen wegwuiven.
Maar als straks weer Sint Nicolaas voorbij
is cn do dagen voor Kerstmis, die ook voor
redevoeringen ongunstig zijn, ais straks zog
ik in Januari weer een van de vrouwelijke
kransgenooten haar critiek laat hooren over
vergaderingen, dan schaar ik mij toch weer
in de phalanx der mannen, die verzekert, dat
vergaderen onmisbaar is, nuttig en noodig
in het diepst van mijn ziel voel ik, dat wij
mannen het vergaderen en sommigen van
ons het redevoeren evenmin kunnen missen
als eten en ademhalen.
Misschien komt er nog een tijd, dat alle
onnoodige vereenigingen, als !k het zoo zeg
gen mag, zullen worden opgebost en dat nie
mand het woord meer zal voeren dan wel
sprekende lieden met een goed stemgeluid,
die iets hebben te vertellen, dat je niet in
een bock voor een dubbeltje per week op je
gemak en veel duidelijker en uitvoeriger zult
kunnen lezen, maar ik verzoek vriendelijk
om dit laatste als vertrouwelijk te beschou
wen en het vooral niet in de krans te ver
klappen.
TDELIO.