GRETA GARBO H. D. VERTELLING TocK weer in Holland terug. Hoe zij in Zweden haar Kerstvacantie door bracht. Een nieuwe, goede rol in „De Wilde Orchidee". Greta Garbo. Het is al meer dan een jaar geleden, dat- v/e een artikel schreven over Greta Garbo, de blonde Zweedsche. Dat was toen naar aanleiding van de film „Anna Karénina", waarin ze een harer beste rollen speelde als de vrouw die zich overgeeft aan haar liefde, terwijl ze weet dat zij voor den jongen offi cier Vronski fataal is. Er deden toen allerlei geruchten de ronde over Greta Garbo. Dat zij als Zweedsche, als ernstige jonge vrouw zich niet thuis voelde in Hollywood, was bekend, dat ze het jachtende, nuchtere werken in de studio, waaruit alle artistieke gevoelens verbannen zijn, haatte, dat ze terugverlangde naar Zweden, naar het rustige werken zooals in den tijd toen de Svenska „Gösta Berling" maakte, dat wist men. Uit New-York kwam het bericht dat Greta Garbo haar contract met de Metro-Goldwyn verbroken had en naar Europa terug zou keeren. Ze is in Zweden geweest met Kerstmis, als een ge woon mensch winkelde ze in Stockholm. En toen was ze opeens weer weg, verschenen opnieuw foto's in filmbladen van Greta Garbo in nieuwe rollen, ze werkte weer bij de Metro-Goldwyn. Er is over gelachen, men noemde het heele geval een handige reclametruc. Misschien is er iets van waar, doch dan hebben de recla me-agenten van de filmmaatschappij haar er tóe overgehaald, want Greta is geen type om zooals verscheidene andere vrouwe lijke filmsterren een dergelijke reclame op touw te zetten. In Stockholm wordt boven dien verteld, dat Greta Garbo daar maar even geweest is, dat ze met haar moeder, een heel gewone, stille vrouw, Kerstmis ergens op het platteland heeft gevierd, terwijl een dubbelgangster zich in opera en schouw burg vertoonde, in een der groote bioscopen de hulde van het publiek voor Greta in ont vangst nam, handteekeningen zette op por tretten van de actrice voor enthousiaste jongelui, winkelde en zich door persfoto grafen liet kieken. We staan er niet voor in, dat dit alles waar is, doch het zou geheel in de lijn van Greta Garbo's karakter liggen om op deze wijze het publiek „zoet" te hou den en zelf een rustige vacantie te hebben. Sedert „Anna Karénina" hebben we Greta Garbo een paar keer nog gezien, het laatst in „De wilde orchidee", een film, die door serieuse vakmenschen als een der beste rol prenten van dit seizoen beschouwd wordt. En ook nu weer is Greta Garbo de vrouw, die wankelt in haar liefde, die vechten moet met zichzelf; ze houdt van haar echtgenoot, den rijken Amerikaan, die te veel geeft om zijn zaken en zijn vrouw een beetje verwaar loost, én ze voelt zich aangetrokken tot den jongen Oosterschen vorst die haar met schatten omgeeft. Geen oorspronkelijk sce nario dus, doch belangrijker is, wat de re gisseur Franklin van deze film maakt en hoe Greta Garbo haar rol speelt. Zij is een der grooten in de filmwereld, haar spel is rustig, ingetogen soms, haar ge laat expressief. Maar ze is door de Holly- woodsche industrie getemd, zij werd in ze keren zin een marionet die zielloos vaak doet, wat een regisseur haar l&at doen, haar voordoet. En toch, toch is ze Greta Garbo gebleven, ge vindt in haar iets, wat de vele andere actrices uit Hollywood niet hebben, en, wan neer ze een rol krijgt zooals nu weer in ..De wilde orchidee", een rol die haar ligt, die niet in strijd is met haar geheele wezen zooals bij voorbeeld in „De Spionne" dan heeft haar spel karakter, dan boeit ze, dan leeft de figuur die ze uitbeelden moet. Er is meer goeds in deze film. Amerika heeft geleerd, dat de camera niet steeds op zijn drie pooten behoeft te blijven staan. Beeldverdeeling, beeldkeuze zijn vaak mooi. En Lewis Stone, de kalme, de geduldige, die in „De Patriot" een waardig tegenspeler van Jannings was, die te lang bijrollen heeft vervuld en zeker op het eerste plan behoort, die speelt hier weer zoo rustig, zonder een gebaar te veel zijn rol. Maar Greta Garbo, die eens In „Stervend Weenen" steeg tot de hoogte van een kun stenares als Asta Nielsen, die nóg is de groote, gevoelige artieste met haar bijzondere gelaat, die maakte het aanschouwen dezer film vooral tot een verheugenis. C. G. B NATUUR EN INDUSTRIE. Meer en meer wint de industrie terrein en meer en meer raakt het natuurschoon op den achtergrond. Onlangs werd in Engeland een foto genomen van een boom 't was een mooie, oude beuk vóór en nadat een elec- trisch krachtstation in de nabijheid van dien boom was opgericht. Het resultaat toonde duidelijk aan welk een verderfelijken invloed de industrialiseering op de natuur heeft: het gebladerte van den boom was tot op de helft verminderd. Terwijl op de eerste foto de boom dik-bebladerd was, leek hij op de tweede op een boom in den herfst. Vele prachtige boomen in Stadstuinen hebben op dezelfde wijze geleden; het wordt tijd, zegt een Engelsch publicist, dat er „vrijplaat sen" worden opgericht voor het plantaardig en dierlijk leven, nationale parken dus. Er is een comité in Engeland, dat zich op het oogcnblik met deze quaestie bezighoudt. Het is absoluut noodzakelijk, zoo betoogt dit comité, dat centra van natuurschoon en landelijkheid behouden blijven. De steeds toenemende industrialiseering van het dagelijksch leven mag niet tot ge volg hebben dat de menschen den zin voor natuurgenot geheel verliezen. VIERVOETIGE TOERISTEN- Evenals onder de menschen zijn er ook cn- der de dieren liefhebbers van reizen en trek ken en andere die liever hun omgeving niet verlaten. De meeste wilde dieren zijn „honkvast". Een vos gaat op zijn nachtelijke zwerftochten nooit verder van „huis" dan tien, hoogstens vijftien mijl. Dassen zoeken het ook niet ver en komen hierin overeen met hazen en konij nen, die zich ook steeds houden bij hetzelfde lapje grond. Maar bet eekhoorntje en het hert zijn groote toeristen. De eekhoorn is een geheim zinnige viervoeter. Op een gegeven oogenblik laat hij plotseling zijn geheele omgeving in den steek en gaat er op uit. Men zegt, dat het diertje altijd noordwaarts trekt. De herten in Schotland en Engeland reizen gemakkelijk over afstanden van 30 mijl en meer. Zij schijnen vooral voortgedreven te worden door droogte of hevige koude. Otters die in den zomer forellen vangen in de beekjes die door de berglandschappen stroomen zakken in den winter af naar den kant van het zoute water, vijftig, zestig, ze ventig mijl verwijderd van hun „zomerver blijf". Ratten leggen ook geweldig groote afstan den af. In den herfst gaat de stadsrat den boer op en legt zich een dieet van bessen, vruchten en groenten op, maar 's winters keert hij terug naar zijn kelders, goten en riolen. Maar de allergrootste toeristen zijn de zee honden. Eenige van deze dieren zijn eens in de Noordpoolstreken van een merk voorzien en werden later teruggevonden aan Kaap Hoorn, meer dan 8000 mijlen weg. Het grootste wonder is het vliegen der vo gels over enorme afstanden. Vogeltjes die minder dan een half ons wegen: winterko ninkjes, vliegen in één enkelen nacht ven Helgoland naar de Britsche kust! Waar halen zij de kracht vandaan? Denk aan de inspan ning die zulk een tocht aan de kleine dier tjes moet kosten! Het schijnt, ongeloofelijk dat de geringe hoeveelheid voedsel die zij tot zich kunnen nemen hun de kracht kan geven voor het ondernemen van zulke groote reizen. DRIEHONDERD JAAR OUD IN DRIE UREN! Het is nog niet zooveel jaren geleden dat het maken van antieke meubelen als „frau de" werd beschouwd. Nu worden imitatie-an tieke kasten, stoelen, banken openlijk ver kocht. Dit „imiteeren" is geen gemakkelijk werk; slechts de bekwaamste vaklieden kun nen het doen. Een meubelmaker verklaarde eens: „Wij verkoopen de meubelen eerlijk als niet-echt, maar dikwijls vragen de koopers ons, bepaal de jaartallen 1550, 1610 in een kast of bank te snijden en ik heb hun vaak moeten uitleggen dat het door hen gewenschte jaar tal in 't geheel niet overeenkwam met den stijl van het meubelstuk. Toch is het hout van de nagemaakte an tieke meubelen altijd oud. Wormgaten hinde ren niet; zij zijn juist een teeken van echt heid. Wij dooden de wormen door een che misch praeparaat, maar de wormgaten blij ven. Door een andere bewerking kunnen wij hout, dat inwendig al aan 't vergaan is, weer in uitstekenden toestand brengen. Dit is na tuurlijk een fabrieksgeheim. Zooals te begrij pen is, zijn wij op het platteland, in oude boerderijen enz:,-altijd op zoek naar oud hout. De wormgaten er in kunnen ook langs kunst- matigen weg gemaakt worden, maar zij rijn dan toch altijd van de echte te onderschei den. Groote bekwaamheid en veel ondervin ding zijn noodig om zoogenaamd-antieke meubelen te maken, maar wij kunnen dan ook in drie uur iets maken dat den schijr. heeft al drie eeuwen getrotseerd te hebben". De Stilte door MARJORIE BOWEN. Hij keek naar haar zooals zij daar voor hem poseerde, met als achtergrond een lap renaissance brocaat. glinsterend van warm paars, purper en goud. De eene arm cn schouder waren naakt, en blank als een witte roos. van de andere hing een reus achtige wijde mouw van wit fluweel af. met paarlen bezet, en haar heele soepele li chaam was gehuld in een golf van de witte stof. waaronder fijn en puntig haar violette schoenen uitkwamen. Haar gezicht is ovaal, en het bleekblonde haar golft er omheen, de gelaat-strekken zijn volmaakt, de oogen diepblauw, de kleine mond zacht en zuiver, om den langen hals ligt de bleeke glans van paarlen. Ze heeft alle gewaden en costuums gedra gen. die een vrouw kan dragen, in duizend verschillende standen, tegen duizend ver schillende achte-rgronden; zij heeft vele vrouwen voorgesteld, van Artemis t-ot een ze ventiende eeuwsch danseresje; en wie de schoonheid lief heeft kent haar of haar beeltenis. Zij kan alles. Zij is de vertrouwelinge van koningen en staatslieden, zij heeft smaak als geen an dere, zij schrijft goede gedichten, en is een meer dan goede musicienne; wie haar ziet dansen denkt dat zij de verpersoonlijkte gratie is als zij zich vertoont in het sim pelste gewaad ter wereld ontstaat er een nieuwe mode. Zij kan niet tot een bepaalde natie behoo- ren, zij kan niet anders dan internationaal zijn, maar volgens de regels, die mindere stervelingen regeeren, is zij een Fransch- Amerikaansche, met een Engelschen titel, want zij heeft den minsten van haar bewon deraars getrouwd, al is hij dan ook nog ver want. aan een koningshuis. Is het wonder, dat steeds haar portretten in de couranten staan, dat zich om haar de meeste menschen ver zamelen, dat er over haar meer verhalen de ronde doen dan over eenig ander? Zij is schoon, cn alles, dat zij aanraakt wordt schoonheid; wie den naam van Lady Laurie hoort komt een visioen van volmaak te schoonheid voor den geest. Terwijl de schilder haar de hermelijnen mantel om de schouders legt, overpeinst hij, dat zij waarlijk alle bewondering verdient, die haar vergezelt waar zij gaat; misschien vinden sommigen haar te volmaakt, maar zou men hetzelfde niet kunnen zeggen van de Venus van Milo? Is het haar schuld, dat zij menschen trekt waar zij gaat? Wat kan zij doen tegen haar duizenden vereerders en de voortdurende, luide roep, die er van haar schoonheid uit gaat? Van Lydia Laurie blijft iedere gedachte aan grofheid en leelijkheid verre alles, dat niet volmaakt en verfijnd is hoort niet bij haar. Haar schoonheid, haar persoonlijkheid, haar gaven, haar bekoorlijkheid werpen een glans over de allergewoonste dingen, zooals manestralen een stoffige kamer kunnen om- tooveren tot een sprookje van zachte tinten. Zij was de koningin en godin van een groep van vereerders, die alles verloochenden, dat niet volmaakt schoon was. Toen zij het atelier verlaten had, reed zij in haar parelkleurige auto naar de tentoon stelling van een jongen beeldhouwer, die wist, dat nu zijn naam gemaakt was; ze glimlachte en prees; de journalisten krab belden haar naam en een beschrijving van haar japon op hun bloc-notes, de fotogra fen kiekten haar toen zij weer in haar auto stapte; ze lunchte in een restaurant, dat door haar protectie tot bloei was gekomen, het was zwart, en versierd met witte lelies, cn de tafelkleedjes waren van oranje zijde: het fruit groeide er aan miniatuur boomen in wit albasten potten. Terwijl zij eet, luisteren een paar van de grootste geesten ran dezen tijd naar haar langzame, wijze woorden. Van achter een purper gordijn, waarop een Russische heilige straalt, klinkt de muziek van een balalaika-orkest-; Lady Laurie praat en de mannen luisteren; de eenige andere vrouw, die er bij is, staart haar vol vereering aan. Toen zij haar naar haar auto gebracht hadden, zelden zij tegen elkaar, evenals dc schilder had gedaan, hoe mooi zij toch was, hoe wijs en onvergelijkelijk bekoorlijk. „Het Ls vreemd", zei een minister, „te moe ten denken, dat zij in een wereld leeft, waar leelijke dingen bestaanbaar zijn". „Dat- is ook niet zoo", antwoordde een too- neeLschrijver. die heel wat meer persoonlijk heid had dan alle ministers samen, „ze leeft in een eigen wereld". ..Zooals in een zeepbel de kleuren leven?" vroeg een man, die absurde potten en va zen bakte. „Een zeepbel?" zei de staatsman. „Dat is geen gelukkige vergelijking. Lady Laurie Is blijvend. Onsterfelijk. Vlekkeloos". „Zeepbellen zijn ook vlekkeloos". „Maar zy kunnen uiteenspatten", merkte de tooneelschrijver op. „Aha, dus u wilt de vergelijking nog verder doorvoeren?" glimlachte de politicus. „Ik dacht aan wat u zoo even zei", ant woordde de ander langzaam. „Vlekkeloos. Dat is een groot woord". „Vlekkeloos wat schoonheid betreft, na tuurlijk". „Dat dacht ik al". Hij keek veelbeteoke- nend van den een naar den ander. „U weet zeker dat er „Stil!" zei de eenige aanwezige vrouw. Toen praatten zij over wat anders, Lady Laurie ging naar een matinee; hot. was een stuk, dat den schrijver honderd jaar zou moeten overleven om begrepen te worden; maar zij begreep het; en haar be wondering deed de pers een vriendelijke houding aannemen en den schrijver prijzen. Ze dronk thee met kunstenaars, die voor den dag van heden te knap zijn en niet knap genoeg voor dien van morgen; ze juich te hun verlangen naar een volmaakte om wenteling in de kunst toe. „Schoonheid is het- eenige", zei ze. Daarna dicteerde zij een artikel over „Het recht om mooi te zijn" voor een Zondagoch tend blad. In haar eigen huis kleedde zij zich voor den avond; haar japon was van Venctlaan$ch blauw fluweel, waarover een enkele parel druppelde en het glanzende haar werd bij een gehouden door een kroontje van uit Ivoor gesneden bloemen, die zoo fijn waren, dat zij trilden als zij zich bewoog. Toen zij klaar was. trok zij haar mantel dicht om haar mooie schouders en ging niet naar beneden, maar naar boven, langzaam, met deinenden gang, en haar gezicht was kalm en sereen. Zij deed een deur open. het electrische licht, dat uit een doorschijnenden bol straal de, gaf een zacht blauwen schijn door de gansche kamer, die een en al lichte, grooto ruimten was. Een verpleegster stond op, toen zij binnen kwam, een ander meisje, ook in het wit, stond ook op naast iets in een lagen stoel Op een tafel stond een zilveren bak met rozen, op een witte vacht lag onaangeraakt speelgoed, in een heek stond een prachtig poppenhuis. De vrouw, van wie alle leelijkheid verre bleef, liep langzaam naar den stoel. Daarin zat een gedrochtelijk wezen te kau wen op een punt van zijn zijden klccren, het platte, verwrongen gezicht was afzichtc'ijk. Zij keek naar haar eenig kind. Zij, die slechts schoonheid was, die alles, wat zij aanraakte, tot schoonheid maakte. Het kind lachte verdwaasd, het kwijl droop langs zijn kin. Het was onnoozel. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Wij hebben in onze krans maar zelden ruzie. Dat kan eenmaal niet in een krans; je wordt verondersteld altijd vriendelijk te zijn en meegaand en welwillend en dreigt er dan al eens een conflict tusschen A on B of C en D of andere oneenige letters, dan is er in het alphabet wel iemand, die te hulp snelt en het rijzende verschil weet te smoren, al is het ook maar tijdelijk, want wie kan zeg gen of het verschil van meening tusschen den heer en mevrouw X. of den heer en me vrouw IJ., zelfs wanneer het begraven schijnt te zijn, niet binnen de eigen huiselijke mu ren straks met kracht weer zal uitbarsten. „Laat barsten," zeg ik dan maar. Waar zijn de huiselijke muren anders voor, wan neer ze óók niet bestemd zijn tot het oplos sen van geschillen? Als het maar niet ge beurt in de kransbijeenkomst, want daar kan het niet, daar zijn we optimist en tevreden, de theorie van de gemeenschappelijke in stemming met de meest uiteenloopende stel lingen. Als iemand nu denkt, dat dit huiche larij is, dan vergist hij zich natuurlijk. Het is alleen de eenige mogelijkheid om met el kander verder te blijven leven, in en buiten vriendenkransjes. Intusschen bestaat ér één uitzondering, één puixt, waarover wij het nooit eens zullen worden; het vergaderen. Aan den eenen kant staan de heeren, die betoogen, dat ver gaderen voor de maatschappij noodzakelijk en onmisbaar is en aan den anderen kant de dames, die betoogen, dat het misbaar en onnoodig is en dat wij alleen naar vergade ringen gaan voor een verzetje en voor een glaasje bier. Zoodra wij dit aan onzen kant met kracht en energie tegenspreken, rich ten zij op ons haar tweede kanonschot en zeggen: „als er dan vergaderd most worden, waarom moeten jullie daar dan juist, aan meedoen?" Ik geef toe, dat dit een moeilijk te beantwoorden vraag is. Je zouclt wel kun nen zeggen: „omdat ik er zoo buitengewoon geschikt voor ben", maar dat laat je wel, uit r.ees voor het daaropvolgend hoongelach. Je zoudt ook bescheidener kunnen antwoor den: „omdat ik ertoe verkozen ben." maar dan repliceeren zij triomfantelijk: „je hoeft het toch niet aan te nemen?" en eigenlijk is dit ook het zwakke punt, want het komt in derdaad hierop neer, dat wij ons ieder voor zich geschikter voelen dan anderen om in een bestuur te zitten, anders deed je het niet en wanneer wij na de tweede vraag de discussie nog willen voortzetten, clan heb ben de dames één bijzonder netelige opmer king en dat is deze: „ja, jullie bent zeker onmisbaar op die vergaderingen, behalve wanneer het heel slecht weer of een gladde straat is," en dan staan we werkelijk met den mond vol tanden, want toen dat ge beurde op dien avond toen het zoo bitter regende, toen heeft onze vrouw er niets van gezegd en het feit, dat we thuisbleven stil letjes aanvaard. Zoo zijn de vrouwen, zij ber gen haar pijlen op in den koker der herin nering om die ter gelegener tijd op ons af te schieten. Ik zie voor dit verschil van gevoe len ook in de toekomst geen oplossing. De dames zullen b 1 ij v e n protesteeren en wij zullen blijven vergaderen. En nu zijn wij van de krans nog maar doodgewone vergade raars en behooren niet eens tot de sprekers, die uit redevoeren gaan, vandaag naar den Helder en overmorgen naar Zwolle en dan als het moet naar Maastricht en weet ik allemaal waarheen. Wat deze mannen thuis moeten hooren, durf ik zelfs niet raden. Maar de gevaarlijkste van onze tegen standsters is mevrouw Hupstra, die de ge woonte heeft om hier en daar uit kranten en tijdschriften citaten aan te halen, die zij meent op een gegeven moment in het ge sprek te kunnen gebruiken en die den laat- sten keer toen het onderwerp in de krans ter sprake kwam een vers kon voordragen, dat gestaan had in ons aller lijfblad Haar lem's Dagblad en geschreven was door P. Gasus: „Gelijk ieder jaar, tegen 't vallen der bladeren, „Nu worden de mannetjesmenschen onrustig, „Begint weer hun jaarlijksche praattijd te naderen, „Ze worden weer alle vergaderingslustig. „We zien alweer uitingen van de symptomen „Dat het strakjes weer volop zal kunnen beginnen, „Het boomen en boomen en boomen en boomen „Met zoovele hoofden en zoovele zinnen." Toen mevrouw Hupstra zoover was met haar voordracht en wij niets beters wisten te doen dan de ironie van P. Gasus stilletjes voorbij te laten gaan, (o P. Gasus, waarom hebt gij ons verraden!) begon de hond van de buren te huilen en hield er niet mee op voordat de voordraagster tot de vier laatste regels was gekomen: „Uit eerzucht alleen of uit hooge idealen, „Wanneer weer de tijd komt van 't vallen der bladeren, „Dan gaan weer met biertjes in rookerige zalen „De mannetjesmenschen met hartstocht vergaderen." „En nu gaan we kaartspelen." zei Wouter om verandering in het gesprek te brengen. Persoonlijk wil ik wel zeggen, dat ik ook mijn aandeel heb in het vergaderen. Je moet wel in de woestijn wonen, als er geen enkele vereeniging is, waar je voorzitter, secretaris of penningmeester van bent, maar vaak vergaderen doe ik niet en hoe het mo gelijk is, dat sommige menschen altijd maar weer met allerlei onderwerpen het land rondreizen en het halve jaar den nacht doorbrengen in kille hotelbedden en in den vroegen morgen daarna wegsnellen naar tochtige spoorwagens om half uitgerust hun dagtaak weer te beginnen, dat is mij alle maal een raadsel. Het moet een zenuw achtige onrust zijn, die hen drijft en waar aan ze geen weerstand kunnen bieden. Ik voor mij ben dan ook uit zuivere menschen liefde al Jarenlang bezig om hen van die kwaal af te helpen door eenvoudig niet meer naar redevoeringen en voordrachten te gaan luisteren. Deden we dat allemaal, dan zou de kwaal al gauw over zijn. Maar het schijnt, dat er nog altijd voor het zonder lingste en droogste onderwerp oezoekers en luisteraars gevonden worden en zoolang dat het geval is. zal de ziekte der praatverplaat sing in Nederland nog blijven woeden. Ik herinner mij maar één geval, waarbij een vergadering niet door kon gaan en dat was toen een heel bekende spreker uit Haarlem over een werkelijk heel nuttige zaak een voordracht zou gaan houden in Bloemen- daal. Opgewekt stapt hij daarheen, gaat cie deur van het café binnen, waar de vergade ring zal plaats hebben en vindt, daar één kellner, aan wicn hij vraagt: „is hier de ver gadering van....?" De man knikt met na druk maar bedenkelijk- „De zaal is er." zegt hij, „ik ben er ook en ik denk, dat U de spreker van den avond is, maar verder is er niemand." Ik weet niet wat de twee toen gedaan hebben, maar daar de spreker een humorist was, zal hij wel geglimlacht hebben en in ieder geval rechtsomkeert gemaakt; de kellner heeft ongetwijfeld zijn voorbeeld ge volgd. Maar dit is in ruim 40 jaar het eenige geval, waarvan ik gehoord heb. Waar de Bloemendalers dien avond bleven? Zij bleven thuis en men heeft de ontginning van dit terrein voor dat nuttige onderwerp, dat ik noemde, verder laten rusten. Toch wan neer je er eenmaal bent, valt er op een ver gadering dikwijls veel goeds te doen. Je kunt als het onderwerp je niet interesseert, zoo heerlijk aan wat anders denken. Je kunt ook een studie maken van je medemenschen als die er zijn en ook van den spreker, cile er in elk geval moet wezen. Het zonderlinge feit schijnt te zijn. dat iedereen een recie meent te kunnen houden, omdat hij een stem heeft. Een zuigeling is slimmer, die denkt niet wanneer hij een keel opzet: „wat zing ik toch mooi", maar een redenaar durft het wel aan. Sommigen hebben een kraal- stem, anderen hebben een „haal-hem maar- even-uit-den-kelder"stem, sommigen heb ben in het geheel geen stem en verliezen dat kleine beetje ook nog wanneer er van de achterste rij onvriendelijk geroepen wordt: „harder!". Er zijn er met een accent, dat ze niet de moeite waard vinden om af te leeren en er zijn ei\ die niets te vertellen hebben, dat de moeite van het hooren waard is. maar dat komt zoo dikwijls voor, dat we er verder niet over hoeven te praten. Er zijn er die met hun handen geen raad weten, sommigen steken de eene hand tusschen hun jas en verbeelden zich dan, dat zij Napoleon zijn, anderen houden de handen op den rug en be denken niet, dat zij zoodoende geen enkele opmerking met een passend gebaar kunnen illustreeren. De meest-en steken de handen in den zak, soms in één zak. soms in allebei en bevestigen daarmee, wat ik op onze krans ook al eens heb hooren zeggen: „als mannen geen zakken hadden, dan konden ze evengoed geen handen hebben, want die steken ze er gewoonlijk in." En dat terwijl in ieder boek over goede manleren als één van de eerste verbodsbepalingen genoemd wordt iemand met de handen in den zak toe te spreken. Dan heb je nog het spel van de oogen: sommigen knijpen die dicht, alsof ze bang waren van het auditorium, anderen sperren ze open als magnetiseurs doen. die het publiek onder hun invloed willen bren gen. Ik heb er van mijn leven één gezien, wiens neusvleugels trilden terwijl hij sprak, net als een konijn: de man kon het niet hel pen, maar waarom was hij niet liever rustig in zün hok gebleven? Er zijn er ook, die co- quetteeren met hun lorgnet: ze zetten het op hun neus en zij nemen het er weer af, zij houden het voor zich uit en zij trekken het weer terug en je begrijpt in geen enkel van de gevallen waarom. Ik heb van mijn leven een voordracht bijgewoond van een professor en het was niet de eerste de beste, maar hij trof het slecht, dat het dien avond een graad of wat te warm was in de zaal, zoo dat hij blijkbaar wat transpireerde en zijn lorgnet langzaam maar zeker afdreef op den vloed. Juist als wij dachten, dat het van zijn neus zou storten in den afgrond van den plankenvloer, dan greep hij het en haakte het weer boven op zijn neus vast, waarop het onmiddellijk weer ging glijden, langzaam maar zeker naar beneden tot het weer op het punt stond naar omlaag te storten en weer gegrepen werd en weer omhoog vastgehaakt, tot in het oneindige. Wat de hooggeleerde man dien avond vertelde, heb ik al lang ver geten, maar de benauwende gesticulatie van den greep naar het vluchtende brilletje za! mij nooit uit de gedachten gaan, evenmin als de fluisterend gemaakte opmerking van een bakvisch achter mij tot een vriendin: „Loe. zou Je hem Je poeierdoosje niet eens leenenl" Als je 's morgens in den trein zit tegen over een heer met een zwarte jas en een gestreepte broek, uniform van alles wat in Nederland redeneert of redevoert, wees c-r dan maar zeker van. dat hij dan vorigen avond een betoog heeft gehouden over de kippencultuur in verband met de weersge steldheid of over de toekomst van de leer industrie naar aanleiding van de daling der rubbcrprljzen. Spreek hem niet aan, want hij zou U en zichzelf met herhaling van zijn betoog vervelen. Beschouw hem met mede lijden, want allicht is hij vijftig kilometer vor gekomen om een zwaar bestudeerde redo te houden voor hoogstens vijf en twintig menschen. Als gij iets tot hem zoudt willen zeggen, breng hem dan met vriendelijkheid onder het oog. hoe veel prettiger hij do laatste uren zou doorgebracht kunnen heb ben in zijn eigen bed en onmiddellijk daar aan voorafgaande in zijn huiskamer op pan toffels, desgewenscht bij de radio, waarvan hij den spreker over een evenmin belangrijk onderwerp met één handbeweging had kun nen wegwuiven. Maar als straks weer Sint Nicolaas voorbij is cn do dagen voor Kerstmis, die ook voor redevoeringen ongunstig zijn, ais straks zog ik in Januari weer een van de vrouwelijke kransgenooten haar critiek laat hooren over vergaderingen, dan schaar ik mij toch weer in de phalanx der mannen, die verzekert, dat vergaderen onmisbaar is, nuttig en noodig in het diepst van mijn ziel voel ik, dat wij mannen het vergaderen en sommigen van ons het redevoeren evenmin kunnen missen als eten en ademhalen. Misschien komt er nog een tijd, dat alle onnoodige vereenigingen, als !k het zoo zeg gen mag, zullen worden opgebost en dat nie mand het woord meer zal voeren dan wel sprekende lieden met een goed stemgeluid, die iets hebben te vertellen, dat je niet in een bock voor een dubbeltje per week op je gemak en veel duidelijker en uitvoeriger zult kunnen lezen, maar ik verzoek vriendelijk om dit laatste als vertrouwelijk te beschou wen en het vooral niet in de krans te ver klappen. TDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 19