PUROL
HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 23 NOVEMBER 1929
TWEEDE BLAD
BEBOUWING LANGS DEN ZEEWEG EN
HET NATUURSCHOON
Er kon een nationaal park gesticht worden.
DE BEZWAREN VAN NATUURLIEFHEBBERS.
De heer C. Sipkes, onze medewerker voor
natuurhistorische onderwerpen, schrijft ons
het volgende, waarin bij het standpunt ver
dedigt, dat door bebouwing van de gronder
langs den Bloemendaalschen Zeeweg het na
tuurschoon, het weinige oi.'gorepie duin-
landsehap in onze omgeving, ernstig geschon
den wordt.
Den voorstanders van behoud van natuur
schoon in onze streek staat weer een tijd t:
wachten van veel strijd tegen bebouwing var
wat ongerept behoorde te blijven. De lezers
hebben wel gelezen van de plannen om lang
den Bloemendaalschen zeeweg een villawijk
te stichten, een zeer ruime bebouwing me:
enkele groote villa's of landhuizen.
En de eerste stormloop op dit duinland
schap schijnt dan ook in te zetten aan he
begin van den Zeeweg, bij den Watertoren
Als het alleen daarom ging, konden w:
vrede hebben met het plan aldaar te bou
wen. Het terrein is toch reeds afgegraven er.
heeft als duinlandschap geen waarde meer
Doch de voorstanders van den bouw van een
Raadhuis aan den Zeeweg erkennen volmon
dig dat dit het begin is van meer bebouwing
verder naar het Westen en als dat nu maar
een ruime bebouwing blijft, ziet men daa:
geen kwaad in, trouwens het is het eenigc
terrein waar Bloemendaal over beschikt, ver
der is alles Zandvoortsch of Haarlemsch ge
bied en ten Westen van het Kopje ligger
geen wegen.
Ik laat in het midden in hoeverre er be
hoefte is aan die bebouwing, ik erken de
noodzakelijkheid van een nieuw raadhuis ir.
Bloemendaal, maar het standpunt dat eer
ruime bebouwing langs den Zeeweg geen
schade zou doen aan het landschapsschoon
lijkt mij toch onjuist. Laten we eens vergelij
ken met de duinen bij Schoorl, die evenals
het Kopje met dennen beplant zijn en var
breede paden voorzien, doch met de bebou
wing aan den voet van het duin, in he'.
vlakke land. Vergelijken we dien Schoorl-
schen duinrand met den Bloemendaalschen
dan valt ons oordeel direct uit ten voordeel
van de Schoorlsche duinen, waar de Staa'
als eigenaresse van den grond hoogs'ens eer
enkele arbeiderswoning plaatste, noodig voo
het Staatsboschbedrijf en die als zoodanig
daar ter plaatse logisch en in harmonie met
de omgeving is.
Bij Bergen aan Zee heeft men een, geluk
kig mislukte, proef genomen met den bouw
van één landhuis. Boven op het Russenduir
staat een kolossaal, rechthoekig gebouw, da
van Egmond tot Kamperduin te zien is, he'
imooie silhouet van de duinen breekt er
vloekt in het overigens ongerepte landschap
In de Verbrande Pan staat één villa, een be
scheiden woning, tusschen dennen verscho
len. Dit laatste huis, hoewel we het er lieve:
niet gehad hebben, doet niet onaangenaam
aan, omdat het ook het eenige is. Meer villa',
zouden daar zeker het landschap bederven.
Over het Naaldenveld behoef ik niet te
spreken. Alleen al de wijze waarop de wege"
zijn aangelegd, op verhoogd niveau door een
weiland, en dwars door de Primula-beek, is ir
strijd met het respect, dat wij menscher
moeten hebben voor natuurschoon.
Wanneer dus de bebouwing in Bloemendaa'
beperkt bleef tot het Raadhuis aan het be
gin van den Zeeweg en daartegenover-stonc'
het behoud van het groote duincomolex ter
Noorden van den Zeeweg, dan konden w
daar vrede mee hebben, maar een dergelijke
bebouwing ligt niet in de bedoeling.
Voor mij ligt het Bloemendaalsche Week
blad van 30 Januari 1926 met een ontwerp
waarop eenige tientallen blokken huizer
staan, ten Noorden en ten Zuiden van der
Zeeweg. En wanneer dit plan verlaten is er
men gaat werken, zooals in het Naaldenveld.
of het 50 landhuizen worden of als er éér
komt zooals bij Bergen aan Zee, dan blijf,
dit alles even erg.
Bloemendaal heeft niet zoo veel natuur
schoon meer, dan het zonder bebouwing var
andere terreinen, die nu in gebruik zij-
voor de bollencultuur, aan de duinen ma'
denken. Wanneer men hier niet wenscht t
wonen heeft men zich toch af te vragen wat
beter is, de aantrekkelijkheid van de ge
meente in het algemeen te behouden dan we'
alles en alles te bebouwen en op zulk ee^
wijze als in geen gemeente, Wassenaar uit
gezonderd, geschied is. Een dergelijke be
bouwing breidt zich uit als een olievlek.
Over de groote waarde als natuurmonu
ment, groeiplaats van zeldzame planten,
broedterrein van vele vogels, met een land
schap, gaaf als nergens in de duinen tus
schen Egmond en Hoek van Holland, schreef
ik berhaaklt malen en wie eens in Juni oi
Juli een dag in die duinen zwierf, de laats'.c
plekjes met orchideeën bezocht, het herste'
zag van de flora op enkele plaatsen, de rijke
groei van duinrozen en ander gebicemt op
het vruchtbare, kalkrijke zand, de berken-
boschjes met hun aparte flora, die zal erken
nen dat het meer aan een verlies voor Bloe
mendaal zou zijn, een nationaal verlie-
grooter dan de vernieling van den St.. Pie-
:ersberg, grooter dan het verlies van plassen
in Utrecht, erger dan alle uitdroging van de
duinen door waterleiding en de schade var.
de konijnen aan het duinlandschap teza
men!
Ook omdat Bloemendaal in de toekomst
omgeven zal worden door een ring van be
bouwing, een wereldstad van IJmuiden over
Velsen, Santpoort en Haarlem tot in Heem
stede toe. De vele natuurliefhebbers van die
wereldstad 'en het worden er steeds meer
hebben recht op het behoud van dit natio-
naal-park, als ik het zoo noemen mag, den
kende aan het Zwitsersche National-Park
waar flora en fauna beschermd worden en
duizenden natuurliefhebbers uit binnen- er.
buitenland jaarlijks genieten. En daar d:
oppervlakte zoo groot is, merkt men hun
aanwezigheid nauwelijks.
Indien Bloemendaal het besluit neemt tot
bebouwing van de gronden langs den Zeewe;
is dit jammer voor de liefhebbers van he.
ongerepte duin'andschap.
Blijkt echter de expansie-noodzaak zoo
groot in die gemeente, dat geen andere we
gen daartoe open staan, dan mag men toet
uitsluitend daartoe overgaan, wanneer he
groote Bloemendaalsche duincomplex tus
schen het Kopje en de zee, tusschen de gren-
van de gemeente Velsen en ongeveer den
Zeeweg, veilig gesteld wordt, natuurmonu
ment wordt voor het geluk van allen die
naar buiten trekken op vrije, dagen, die
daar leeren willen van de planten en dieren
Dit is de beteekenis uit een sociaal oogpunt
Ook tegenover de internationale wetenschap
hebben we de plicht de merkwaardige flor?
van de kalkrijke duinen voor uitsterven te
bewaren en enkele zeldzame vogels hur.
broedeieren te doen behouden.
Al zou in de toekomst het aantal villa's ir
Bloemend^al enkele tientallen geringer zijn
dit nadeel is minder dan dat een gemeente
haar laatste natuurschoon zou offeren aan
bebouwing, waaraan de plaatselijke behoefte
toch altijd betrekkelijk is.
En zoolang omtrent behoud van de Bloe
mendaalsche Noordelijke duinen niets vast
staat, mag m. i. geen huis bij den Zeeweg ge
plaatst worden.
Het bovenstaande werd geschreven toen tot
de aankoop van de duinen bij den Zeeweg
door de gemeente nog niet was besloten.
Een motiveering van dit voorstel van B. en
W. was „in het belang- van de beschermin"
van het natuurschoon". En tegelijk wordt er
over bebouwing gesproken! Meent men nv
werkelijk dat er natuurschoon overblijft al.r
er 50 landhuizen verrijzen op 163 H.A. duin?
En als dit door zou gaan, is dan het natuur
schoon veilig gesteld van de honderden hec
taren prachtig duin ten Noorden van der.
Zeeweg? Zijn die aan de beurt om bebouwd
te worden als dit klaar is, zooals men begint
te doen, nu het Naaldenveld vrijwel be
bouwd is?
Moet deze verdwazing, het wonen in het
mooiste wat we hebben en het op deze wijze
verknoeien, voor eeuwig, nog langer doo.
gaan, terwijl de moderne vervoermiddelen
ieder in een oogwenk van zijn woning naar
buiten kan brengen? Is de Natuur, 't weinig:
dat er nog van over is in onze omstreken, ge
schapen om te exploiteeren en mogen velen
het recM, misken on ontwik^mé en ver-oo
zing bulten, nu enkelen juist daar willen
wonen?
Gelukkig hebben we aan de bebouwing var
het Naaldenveld een waarschuwend voor
beeld. Ik wil hopen dat Bloemendaal inder
daad in het belang van de bescherming var
het natuurschoon zal handelen en hoop dat
de publieke opinie in onze streek op gepaste
wijze haar invloed daartoe zal aanwenden.
C. SIPKES.
MUZIEK.
JOSEFA ROSANSKA-
Het Publiek is een vreemd, onberekenbaar
collectivum. Ik kan begrijpen, dat Multatul:
het verachtte, met groote innigheid; ik zou
het begrijpelijk vinden, indien v.'e kunste
naars het in hun hart met Multatuli eens
zouden zijn, al zouden ze er niet ronduit
voor durven uitkomen, omdat ze het Pu
bliek nu eenmaal niet missen kunnen. Daar
om doen ze er vriendelijk tegen, en spelen
als het hard klapt een toetje en als het dan
weer hard klapt nog een toetje, en als er
dan een paar extra begeerige leden van don
grooten lintworm, die het Publiek is, nog
blijven klappen, nog een toetje. En dan
meenen ze dat de lintworm nu heel dankbaar
is en hen met z'n gunst en recommandatie
zal vereeren. Zoo heeft Josefa Rosanska ook
gedaan, toen zij in 't vorige seizoen hier
speelde voor een zeer goed bezette schouw
burgzaal. Publiek was, terecht, in de wolken,
vroeg en kreeg topjes. Kunstenares denkt
Publiek voor zich gewonnen te hebben, komt
na eenige maanden weer en vindt een
nagenoeg leege zaal! Het dankbare Publiek
van toen is haar weer vergeten, laat haar
in de kou staan.
Het is om krj;elig te worden en ik bewon
der Josefa, behalve om haar klavierspel, ook
om haar moed en zelfbeheersohing, die haar
in staat stelden voor het handjevol menschen
en de series it^ge stoelen te sDelen met een
geestdrift en toewijding, alsof het huis uit
verkocht was. Niet dat ik een tegenoverge
stelde houding harerzijds zou aanbevelen, zou
rechtvaardigen: de weinige aanwezigen
toonen tenminste belangstelling, waardeering
en zijn voor het verzuim der absenten niet
aansprakelijk; maar begrijpen en yeront-
LETTEREN EN KUNST
schuldigen zou ik zulk een houding wel. Een
kunstenaar is geen machine, maar een'den
kend en voelend mensch. en oen artiste, die
de kunstwerken die zij voordraagt zóó veel
zijdig en juist aanvoelt als Josefa Rosanska
doet, moet te veel temperament hebben om
voor de situatie waarin zij speelt onverschil-
.ig te zijn.
Maar blijken liet zij het niet. Reeds de
aanvang van Beethoven's 32 variaties toonde
volkomen beheersching, het verder verloop
bJ.vees technisch en artistiek meesterschap,
tenminste indien daarvoor nog bewijzen
noodig waren na haar vorig optreden. Merk
waardigerwijze kwam in het Adagio van de
Sonate van Mozart (in D maj., K. V. no.
576) een oogenblik van inzinking, van ge
heugenafdwaling, die tot een oogenblik van
verwarring en tot het overslaan van een
groot, gedeelte van de doorwerking aan
leiding gaf. Met dit te constateeren begeef
Ik me eigenlijk op gevaarlijk terrein; vorige
maal heb ik naar aanleiding van mijn ver
slag over Josefa, dat grootendeels heuscn
zeer verwonderend was, een brief van een
mij onbekenden meneer gehad, welke brief,
voor zoover mijn laaggestemde recensenten-
ziel in staat was zich tot zijn hooggestemde
exclamaties op te wei-ken. als een verwijt
bedoeld was: Wij schoolmoesterige kritikasters
hadden niet genoeg liefde om in sprakelooze
aanbidding neer te zitten! Het is misschien
erg jammer dat ervaring ook fouten doet
opmerken die voor den „reinen Tor" verbor
gen blijven; maar het is zeer de vraag of
iedere reine Tor nu ook als Parsifal „in
Unschuld wissend" mag heeten, en nog meer
de vraag of er één redactie is die haar ko
lommen met reine Torheiten gevuld zon
willen zien. Men moet dus vooralsnog maar
genoegen nemen met schuldig-wetenden, die
Unrelnheiten opmerken.
Ik kom op Josefa Rosanska's Mozart terug.1
Die was misschien iets te forsch, maar klaar
en zuiver beüjnd. De groote opbouw van een
Rachmaninoff, die in Amsterdam hetzelfde
werk speelde, was in haar vertolking nie:
waar te nemen; de zin daarvoor zal met
de jaren wellicht toenemen. Dat zij de
romantiek van Schumann aanvoelt en to:
expressie weet te brengen, mochten we uit
haar poëtische vertolking van de Fantasie
Op. 17 met vreugde bemerken. Eén opmer
king zij mij hier geoorloofd, die ook bij nel
later gespeelde „Reflets dans l'eau" van
Debussy mag gelden: waarom gebruikt zij
voor de vele gehouden noten niet het aan den
Steinway-vleugel haar ten dienste staande
„Sustaining pedal" (Tonhaltungspi'.ial), In
stee van het rechter? In het tweede gedeelte
der Fantasie b.v. zouden daarmee verrassen
de effecten te bereiken zijn.
De veelzijdigheid en rijpheid van het talent
van Josefa Rosanska zijn, naast haar supe
rieure :'-':hnlek de meest verblijdende en
mot het- oog op haar jeugd, de meesc. ver
wonderlijke eigenschappen. De oude klassie
ken en clavecinis.en heb ik haar nog niet
hooren spelen, maar Mozart, Beethoven
Schumann, Chopin en de modernen geef'
zij elk naar zijn aard: niet mot droge ob
jectiviteit, maar toch zonder opdringin?
van bepaalde persoonlijke manieren. Was bij
haar eerste optreden haar spel in Liszt en
Albsniz het meest uitblinkend, gist avond
schitterde het naar vele zijden en naar die
der modernen zeker niet het minste. De
Reflets" fonkelden verblindend en in de
.Jardins sous ia pluie" klaterde en druppelde
het tot het doorbreken der gulden zonne
stralen. En in Moszkowski's fijne vlrtuosen-
werkjss jongleerde zij met een souverein
meesterschap, dat tot biseering leidde. De
Sonate van Scriabine leek me meer mosilijK
dan belangrijk; de t.«:hniek der speelster
vierde in elk geval ook hier triomfen.
Hoe klein de toehoorderschaar ook was.
de bijval was zoo luid als waren er vier-,
vijfmaal zooveel geweest. En Josefa, van geen
vermoeidheid wetend schonk weer m.« milde
h.anden: de vijfde caprice van Paganini—
Liszt, die zij ook op haar eerste concert
speelde; een prelude van Scriabine en de
nocturne in e min. op. posth. van Chopin.
Toen vond ai zelfs de meest hunkerenden
het welletjes en liet men haar gaan. Haai
laatste toegift had nog even rijk genuan
ceerd en frisch geklonken alsof ze pas be
gonnen was. Een heerlijk talent, een heer
lijke jeugd.
En we zouden haar gaarne van harte „tot
weerziens" toeroepen, indien we niet vrees
den, dat zij na dezen avond van de Haar-
'emsehen stoelen voor goed afscheid genomen
zal hebben.
Aan wie de schuld? „Aan de radio!" zegt
deze en gene. 't Kan zijn. Als 't zoo Is wordt
het tijd dat er verandering komt, maar die
zal ook, vroeg of Iaat, wel komen.
„Ende desespereert niet!" zei Jan Pieters
zoon Coen. Ik zeg het hem na.
KAREL DE JONG.
CONCERT LUCIA".
ANNIE WOUD.
Voor begoten kring eaf de R.-K. Mando
lineclub „Santa Lucia" haar eerste concert,
waaraan Annie Woud haar medewerkina ver
leende. En al was het voor enkel donateurs,
zoo vulde zich toch de tuin-concertzaal "ar
het Gem. Concertgebouw tot de laatste rij
met een groep luisteraars, die vol intense
aandacht de muziek en den zang vo^en.
Het muz'ekgezelschap sneelde weer als
van ouds met de mooi verzorgde nuances,
die wij inzonderheid ditmaal bij „Songe
étollé" bewonderden, al vielen h'er de mi-
nitueuze vlekjes, die even de illusie verstoor
den. te eer ot> door de teerheid van kiank-
geving die deze weergave kenmerkte. Maar
zonder kans te loonen dat men mij zal be
schuldigen van „faire de beaux songes" durf
ik te voorspellen dat Santa Lucia toch aller
zekerst het hoogste zal weten te bereiken
wat men uitteraard van een k^ank- en kleur-
comb'natie als het mandolinekoor mag ver
wachten. zoo aan deze club niet de steun
wordt onthouden waarop zij. ook door de
reeks mooie concerten, recht heeft. Hopen-
iijk heeft dan in de pauze de voorz'tter niet
tevergeefs een beroep gedaan op de hoor
ders, dien steun zonder voorbehoud te blij
ven geven.
De betiteling der uiteevo°rde stukken moet
men wel n-et altijd au sérieux nemen. Zoo
zijn de stukken van Florian Julian, al weet
men ze geschreven met veel zaakkennis, toch
niet altijd een zuivere realiseering van wat
het toegevoegde programma ons wil doen
gelooven. In „La nuit du val d'enfer" is
waarlijk geen Danteske grootheid te vinden.
Tenslotte ziet ook de componist, dat zijn
wieken te forsch waren uitgeslagen en komen
behaaglijker klanken (het Angelus) 't ge
heel besluiten; het was dus, om met den
timmerman uit Mid zomernachtsd room te
spreken, „geen echte leeuw" en de manen
waren slechts houtkrullen. Maar het geheel
klonk toch prettig, en sfeer was er zeker in
te bekennen.
Twee malen werd het programma van
Santa Lucia onderbroken en bevonden wij
ons plots od den hoogsten top van den
Olympus. Als dan ten leste de mandolinis-
ten „le fest'n des aieux" aanstemden, had
den wij moeite, in dit klankst-uk iets anders
te zien dan Zeus wolkenverzaamlaar; de
«roeien zwijgend, bevrondrend zijn woorden.
Sn klor.k daar niet plots 't gelag der zaal'ge
goden. Hephaistcs rondvaande den ncktor
schenkend en dienend? Henhaistos. d'« aan
beide beenen mankte. Kwaad-Denkenden
mochten in de laatste toevoeging een zin
speling willen zoeken op den voorlaatsten
marech, waarin heusch het rythme niet heel
gelukkig uitviel. Zij geven dan echter blijk,
dat ook hun dit niet ontging. Kan het haast
anders, waar wij van Santa Lucia zoo vele
malen volgroeid werk hoorden? En zekerlijk
zullen de mannen niet stilzitten tot den dag
van 11 Februari, wanneer een concert wordt
gegeven, waar ook buitenstaanders toegang
hebben.
Twee malen, zei ik, ruimden de spelers het
podium en plaatsten den vleugel in het mid
den. waaraan de heer Jan Nibbering zijn
taak van begeleider zou vervullen. Benij
denswaardige taak. Niet slechts om de zui
vere muzikale schoonheid der Schumann -
liederen. (en twee opera-aria's van Gtuck en
Saint-Saëns), maar ook om het bijzondere
voorrecht van den zang van Annie Woud te
mogen begeleiden. Dat hij wel eens te be
scheiden bleef, mag uit artistiek oogpunt
zijn te laken, maar verklaarbaar is het ze
ker. En in de magistrale zangen van Gluck
en Saint Saëns, waar wij bij de heerlijke
zangstem noode misten de stralenglans van
den orkestklank, kon toch de vleugel niet
geven wat men verwachtte. De Orpheus-
partij. weleer de roem en oneindige verdien
ste van de groote zangeres Pauline Viardot,
die de oorspronkelijke partitie weer in eere
herstelde door hai.r te ontdoen van de ver
sierselen, als betreurenswaardige concessie
aan den ijdelen Logi-os daarin aangebracht-,
deze partij die geschreven werd voor de con-
tre-altstem van den beroemden Guadagni.
ligt voor de altstem van Annie Woud zóó bij
uitstek goed. dat onwillekeurig onze aan
dacht uitgaat naar haar zingen der Han-
delpartijen. De ontroering die zich van den
hoorder meester maakt, waar Annie Woud
de magistrale schoonheid van dit melos
Handel-Gluck weergeeft, is allicht slechts
te verklaren uit zulver-muzikale prin
cipes, die hier ongerept tot uiting
komen. In Dalila's aria „Samson,
recherchant ma présence" dan ls het voor
een overgroot deel de vrouw. Hier ontgaat
aan Annle Woud geen détail in woord of in
muziek, hier is zij waarlijk de dramatische
zangeres, zooals sommigen hare toekomst
voorzegden. In Schumann eindelijk, en In
al wat het concertpodium aanbelangt, is zij.
en zoo alleen zien wU haren groei, de con
certzangeres. de vertolkster van het kunst
lied. Wie juist vermag te zien, heeft aan de
vier Schumannliederen: „Hauptmanns
Weib", „Wanderlled", „lm wunderschönen
Monat Mai" en ..Die Lotosblume" genoeg,
om zijn oordeel formeel te gronden. Ja, in
een enkel lied „Die Lotosblume" mag men
in eiken regel het bewijs zien, hoe Annie
Woud als bij intuïtie de lyriek van poëzie en
muziek zuiver aanvoelt en allerzuiverst weer
geeft, daar in het kleed dezer gouden stom
beide rechtstreeks tot ons komen.
Recht op grooten dank hebben, wie haar
gaven en talenten in dienst stollen, om de
universeele ontwikkeling der jonge zangkun
stenares te helpen voleinden. Twee der in
telligente vrouwen, in wie muzikale zoowel
als litteraire kunstzin in even groote mate
vereend zijn, aanvaardden gisteren op dit
concert het loon voor haren arbeid.
rot Annie Woud, gedachtig aan Schu
mann's „Es 1st des Lemens kein Ende", zich
met het haar eigen enthousiasme weer de
lessen ten nutte maakt, waarvan wij vóór
haar vertrek naar Weenen de schoone vruch
ten zagen, geeft andermaal blijk hoe zij den
juisten weg gaat.
G. J. KALT.
OLGA SCHWIND: OUDE DUITSCHE
VOLKSLIEDEREN.
„In de geschiedenis van de Europeesche
muziek ls het volkslied van groot belang,
het neemt naast het Gregoriaansche gezang
een zeer belangrijke plaats in. Het was de
onuitputtelijke massa dezer volksliederen,
waaraan de grootste componisten de melo
dieën ontleenden, die zij niet alleen tot mooie
meerstemmige liederen omwerkten, doch
waaruit zij zelfs geestelijke composities .an
groote en ernstige kunstwaarde, geheele
Missen, opbouwden", zegt Ambros in zijn
groot werk over de geschiedenis der muziek.
Doch Karl Storck voegt er de opmerking bij,
dat Ambros' qualificatie te eenzijdig is; dat
het slechts een indirecte verdienste van het
volkslied geweest zou zijn indien zijn frisch-
heid de erop gebouwde kunstmuziek be
waard zou hebben voor een volledig opgaan
in wiskundig uitgerekend vormenspel. En hij
vervolgt o.a.: „De zuiver aesthetische waarde
der volksmelodieën mag niet onderschat
worden... deze wijzen zijn heden ten dage
nog te zingen, streelcn ook nu nog ons oor,
zijn voor ons gevoel een zuivere uitdrukking
van den inhoud hunner teksten."
Wie gisteravond in een bijeenkomst van de
Nederl.-Duitsche Vereenlging Olga Schwind
de oude Duitsche liederen heeft hooren
voordragen zal het met Storck's uitspraak
volkomen eens zijn. Ook de voorzitter van
de Nederl.-Duitsche Vereenlging vestigde
in zijn inleidende woorden er de aandacht
op, welk een grooten Indruk die oude volks
kunst nog maken kan.
Frl. Olga Schwind, uit Saarbrücken af
komstig heeft met onvermoeide vlijt en toe
wijding jarenlang haar nasporingea op het
gebied der oude Duitsche liederen verricht.
De archieven van kloosters zijn door haar
nagespeurd en menige kostelijke vondst
heeft zij mogen boeken. Uit den rijken schat
harer verzameling bracht zij gisteravond een
en ander ten gehoore, zich zelve op de luit
begeleidend. Haar stemmiddelen zijn niet
van buitengewonen aard, doch dit is hier
bijzaak: in haar voordracht, haar dictie weet
zij steeds den juisten toon te treffen, of deze
dramatisch sentimenteel, vroom-nalef dan
wel guitig is.
Zij begon met het Oud-Vlaamsche lans
knechtlied: „der Tod in Flandern", sterk
ontroerend in zijn donkere kleur en bracht
vervolgens een eveneens oud-Vlaamsch Ma-
rialied: „Maria, das Madchen und der Teu-
fel" ten gehoore, welks naieve Inhoud een
eigenaardigen kijk op de religieuze geestes
gesteldheid van die tijden geeft, zooals die
zich ook in de primitieven openbaart. Ook
uit „Des Knaben Wunderhorn" hebben we
een en ander van dien aard leeren kennen:
„das himmlische Leben", het slotdeel van
Mahlers vierde Symphonle is een voorbeeld
van een opvatting, die zich den hemel niet
zonder gedekte tafels met allerlei uitgezochte
lekkernijen en een stevig glaasje goeden
wijn, toebereid en geschonken door aller-
vroolijkste heiligen, kon denken. Hoe sterk
het naïeve in Mahlers geest met den mlddel-
eeuwschen verwant was, bleek wel bij een
later voorgedragen lied, een oude „Eng^lrei-
gen" uit het Zevengebergte, en „himm'.ische
Menucht" genoemd, welks melodie sterke
verwantschap vertoonde met het Scherzo uit
Mahlers eerste Symphonie. Verder werden
nog gezongen: Twee oude nonnenliederen,
nl. „In den Rosen" uit een 16de eeuw lie
derenboek.
Voorts „Jesus und die Nonnen", een lied
uit het jaar 1420, in het klooster Blaubeuern
gevonden. Dit was wel een der mooiste. Dan
kwamen oude „Engelreigen", uit de 18de
eeuwsche kloosterscholen en voorts een
Frankische Romanze: „der Splelmann am
Himmelstor", welks refrein: Rosen im Tal,
Madchen im Saai. o schönste Rosa, ook voor
komt In een oud-Duitsch minnelied, dat
Brahms in het Andante van zijn eerste pia
nosonate bewerkt heeft.
Humoristisch klonk het oude melodrama
tische „Kreppensplel", „Die heilige 3 Köni-
ge, die sangen gar nicht schön" u.s.w. en zeer
vermakelijk was het „Konterfey elner ehr-
und tugsndsamen Jungfrau, een Kapuziner-
predigt uit de Kloosterbibliotheek te Fulda.
op een koraal melodie gebouwd en wel 54
coupletten tellend, waarvan frl. Schwind er
gelukkig 51 wegliet. Vermakelijk waren ook
't „Eherezept" (uit den biedermeyertijdi en
de westfaalsche Tlerballade: de oud-bour-
gondische Parane was meer dramatisch; het
Augsburger Tafelkonfekt (van 1723) weer
amusant-.
Dit waren natuurlijk alle wereldlijke liede
ren, maar de grens tusschen deze en de meer
seertelljie «is In dien tijd niet zoo heel
scherp.
De woorden van den voorzitter werden
volkomen bewaarheid en de voordraagster
oogstte een zeer dankbaar applaus, toen de
heer Brouwer haar dankte.
K. DE JONG.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cta. per regel.
BIJ BEDORVEN MAAG, gistingen in den
darm, leelijken smaak in den mond, voor-
hoofdspijn, koorts, constipatie, braken of
diarree heeft reeds een glas natuurlijk
„Franz-Joscf'-bltÉerwater, een zekere, snelle
en aangename uitwerking. Beroemde maag
specialisten beweren, dat voor 't door eten en
drinken overladen verteringskanaal het ge
bruik van „Franz-Josef'-water een bepaald
voortreffelijk werkend natuurlijk afvoermld-
del is. Bij Apotheker, en Drogisten verkrijgb.
HET TOONEEL.
„nuwc'ijfcen worden in den Hemel geslo
ten" door Waiter Hasenclever. (Randapol
Uitgeversbedrijf, Den Haag).
Er is g«en orooter reclame voor een too-
neelstuk denkbaar dan een verbod voor op
voering. Walter Hasenclever's „Huwelijken
worden in den Hemel eesloten", waarvan de
opvoering n'et alleen door den burgemeester
van Amsterdam maar ook door zijn liberale
collega's van Rotterdam en Den Haag. Ja
zelfs door de socialistische regeering in De
nemarken ls verboden, heeft zich daardoor
een Eurooeesche vermaardheid verworven,
zonder dat iemand het stuk eigenlijk kent.
Wij hebben dit. beruchte tooneelspel thans
eelezen en het staat bij mij wel vast, dat
Hasenclever's „Huwelijken worden in den
Hemel gesloten" die alcemeene bekendheid
allerminst om zün artistieke beteekenis ver
dient. Wanneer Hasenclever niet den Hemel
ten tooneele had gebracht, zou dit stuk bijna
zeker ongemerkt aan de wereld voorbij zijn
«"»eaan. Deze huwehiken zouden in stilte ge
sloten en waarschijnlijk in alle stilte al lang
weer vergeten zijn. De e'genlljke kern is
waarlijk niet zoo belangrijk om er veel op
hef van te maken.
Hasenclever laat drie mensehen, die alle
4rle wegens ongelukkige liefde een eind aan
hun leven hebben gemaakt, nog eens nu
echter in een andere verhouding geplaatst
op de aarde temgkeeren om hun een
„nieuwe kans" te geven. Maar ook in deze
verhouding de vrouw getrouwd met een
veel ouderen man en daartusschen de jonge
man als vriend gaat het verkeerd en de
drie menschen eindigen hun leven, zooals zij
in hun eerste bestaan hebben gedaan. Dan
wordt nogmaals ingegrepen en zij worden
wederom naar de aarde teruevestuurd. de
'onge man thans getrouwd met de vrouw en
^e oudere man als vriend des huizes maar
ook in deze verhouding vinden de drie men
schen het geluk evenm'n, al eindigt het dan
ook niet met zelfmoord.
Dat hoofdthema de levenshouding van
•'rie menschen in verschillende omstandig
heden tegenover elkander geplaatst, zou ze
ker stof kunnen bieden voor een belangrijk
fooneelwerk. maar Hasenclever ls dit aller-
m'nst ge'ukt. Hij heeft het zeer oooervlakkig
en aan het slot ze'fs vrij verward behandeld
en drie menschen zouden waarschijnlijk
niemand eenisr belang hebben ingeboezemd
en zeker de drie burgemeesters zoomin als de
.vs~o0rjr,v vari Denemarken er toe gebracht'
hebben het stuk te verbieden. Het beste be
wijs hiervan Is, dat de burgemeester van
Amsterdam zijn verbod tot opvoering heeft
'u pet rokken, nadat Willem van der Veer het
stuk heeft omgewerkt en de huwelijken niet inl
d-n Hemel, maar oo den Olymnus laat slui
ten. Want 't is het tentooneele brengen van!
den Hemel en Onzen Lieven Heer, dat de
aanleiding was tot het verbieden van Ha
senclever's werk.
En dat nog slechts ten deelc! In „Het
Groote Schouwtooneel" van Calderon, dat
ook voor een deel in den Hemel speelt, ver
schijnt eveneens God ten tooneele en nooit
heeft één burgemeester er over gedacht dit
ernstige werk te verbieden. Ik mocht het
zelfs eenlee Jaren geleden in een kerk de
St. Eustatius Ktrche te Salzburg zien op
voeren met Alexander Molssi ln de hoofdrol
en ze'den heeft een tooneelvertoonlng een
7oo diepen lndmk gemaakt als daar in die
gpwiWe omveving.
M-^r bil Hosenc'ever is de voorstelling van
den Hemel zoodanig, dat zij bU de groote
massa aanstoot moet wekken. Niet de ver
persoonlijking van God was de aanleiding
van tal van hevige protesten ook in
Dultschland maar de wijze, waarop Ha
senclever dat heeft gedaan.
In een „rechtvaardiging", opvenomen In
de Ho'iandsche uitgave schrijft Hasenclever,
dat elke gedachte aan Godslastering hem
verre is geb'even. Dit moge misschien waar
zijn, maar Hasenclever gaf met deze voor-
stell'ng van den Hemel toch aanleiding tot'
twijfel aan zijn om-echte bedoelingen. Do
wijze, waarop hij bijvoorbeeld Onzen Lieven
TT-er maar bovenal de Heilige Magdalcna ten
tooneele voert, lijkt dan wel heel sterk op
profanatie en het kan niet anders, of dit
moet die humor ook van goeden huize zijn en
is Goddelijk" zegt Hasenclever. maar dan
moet die humor ook van goede huize zijn en
dat kan Ik van Hasenclever's humor onmo-
geülk zegven.
Wil hebben er waarlijk n'ets bij verloren,
dat Hasenclever's stuk in zijn oorspronkelij-
ken vorm door het verbod der autoriteiten
ons onthouden wordt. Het zal mij verbazen,
wanneer dit stuk na zijn overplanting op den
Olympus bij de vertoonireen, die op 1 De
cember ln het Centraal Theater te Amster
dam door Willem van der Veer's e ezelschap
zullen aanvangen, veel belangstelling zal
wekken, nu de sensatloneele kant van den
Hemel er aan ls ontnomen. Want om dien
sensationeelen kant zou het natuurlijk een
deel van het publiek en zeker niet het
teste deel te doen zijn en Hasenclever is
r.Jet aan de verdenking ontkomen, dat hij
bij het schrijven van zijn stuk op den smaak
van dat deel van het publiek heeft gespecu
leerd.
J. B. SCHUIL.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
n 6" Cla. per rei?el.
Jiuive
schnatz
ftuid
en springende J/ppén
J»«- r"—JOA*ak