PUROL HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 23 NOVEMBER 1929 TWEEDE BLAD BEBOUWING LANGS DEN ZEEWEG EN HET NATUURSCHOON Er kon een nationaal park gesticht worden. DE BEZWAREN VAN NATUURLIEFHEBBERS. De heer C. Sipkes, onze medewerker voor natuurhistorische onderwerpen, schrijft ons het volgende, waarin bij het standpunt ver dedigt, dat door bebouwing van de gronder langs den Bloemendaalschen Zeeweg het na tuurschoon, het weinige oi.'gorepie duin- landsehap in onze omgeving, ernstig geschon den wordt. Den voorstanders van behoud van natuur schoon in onze streek staat weer een tijd t: wachten van veel strijd tegen bebouwing var wat ongerept behoorde te blijven. De lezers hebben wel gelezen van de plannen om lang den Bloemendaalschen zeeweg een villawijk te stichten, een zeer ruime bebouwing me: enkele groote villa's of landhuizen. En de eerste stormloop op dit duinland schap schijnt dan ook in te zetten aan he begin van den Zeeweg, bij den Watertoren Als het alleen daarom ging, konden w: vrede hebben met het plan aldaar te bou wen. Het terrein is toch reeds afgegraven er. heeft als duinlandschap geen waarde meer Doch de voorstanders van den bouw van een Raadhuis aan den Zeeweg erkennen volmon dig dat dit het begin is van meer bebouwing verder naar het Westen en als dat nu maar een ruime bebouwing blijft, ziet men daa: geen kwaad in, trouwens het is het eenigc terrein waar Bloemendaal over beschikt, ver der is alles Zandvoortsch of Haarlemsch ge bied en ten Westen van het Kopje ligger geen wegen. Ik laat in het midden in hoeverre er be hoefte is aan die bebouwing, ik erken de noodzakelijkheid van een nieuw raadhuis ir. Bloemendaal, maar het standpunt dat eer ruime bebouwing langs den Zeeweg geen schade zou doen aan het landschapsschoon lijkt mij toch onjuist. Laten we eens vergelij ken met de duinen bij Schoorl, die evenals het Kopje met dennen beplant zijn en var breede paden voorzien, doch met de bebou wing aan den voet van het duin, in he'. vlakke land. Vergelijken we dien Schoorl- schen duinrand met den Bloemendaalschen dan valt ons oordeel direct uit ten voordeel van de Schoorlsche duinen, waar de Staa' als eigenaresse van den grond hoogs'ens eer enkele arbeiderswoning plaatste, noodig voo het Staatsboschbedrijf en die als zoodanig daar ter plaatse logisch en in harmonie met de omgeving is. Bij Bergen aan Zee heeft men een, geluk kig mislukte, proef genomen met den bouw van één landhuis. Boven op het Russenduir staat een kolossaal, rechthoekig gebouw, da van Egmond tot Kamperduin te zien is, he' imooie silhouet van de duinen breekt er vloekt in het overigens ongerepte landschap In de Verbrande Pan staat één villa, een be scheiden woning, tusschen dennen verscho len. Dit laatste huis, hoewel we het er lieve: niet gehad hebben, doet niet onaangenaam aan, omdat het ook het eenige is. Meer villa', zouden daar zeker het landschap bederven. Over het Naaldenveld behoef ik niet te spreken. Alleen al de wijze waarop de wege" zijn aangelegd, op verhoogd niveau door een weiland, en dwars door de Primula-beek, is ir strijd met het respect, dat wij menscher moeten hebben voor natuurschoon. Wanneer dus de bebouwing in Bloemendaa' beperkt bleef tot het Raadhuis aan het be gin van den Zeeweg en daartegenover-stonc' het behoud van het groote duincomolex ter Noorden van den Zeeweg, dan konden w daar vrede mee hebben, maar een dergelijke bebouwing ligt niet in de bedoeling. Voor mij ligt het Bloemendaalsche Week blad van 30 Januari 1926 met een ontwerp waarop eenige tientallen blokken huizer staan, ten Noorden en ten Zuiden van der Zeeweg. En wanneer dit plan verlaten is er men gaat werken, zooals in het Naaldenveld. of het 50 landhuizen worden of als er éér komt zooals bij Bergen aan Zee, dan blijf, dit alles even erg. Bloemendaal heeft niet zoo veel natuur schoon meer, dan het zonder bebouwing var andere terreinen, die nu in gebruik zij- voor de bollencultuur, aan de duinen ma' denken. Wanneer men hier niet wenscht t wonen heeft men zich toch af te vragen wat beter is, de aantrekkelijkheid van de ge meente in het algemeen te behouden dan we' alles en alles te bebouwen en op zulk ee^ wijze als in geen gemeente, Wassenaar uit gezonderd, geschied is. Een dergelijke be bouwing breidt zich uit als een olievlek. Over de groote waarde als natuurmonu ment, groeiplaats van zeldzame planten, broedterrein van vele vogels, met een land schap, gaaf als nergens in de duinen tus schen Egmond en Hoek van Holland, schreef ik berhaaklt malen en wie eens in Juni oi Juli een dag in die duinen zwierf, de laats'.c plekjes met orchideeën bezocht, het herste' zag van de flora op enkele plaatsen, de rijke groei van duinrozen en ander gebicemt op het vruchtbare, kalkrijke zand, de berken- boschjes met hun aparte flora, die zal erken nen dat het meer aan een verlies voor Bloe mendaal zou zijn, een nationaal verlie- grooter dan de vernieling van den St.. Pie- :ersberg, grooter dan het verlies van plassen in Utrecht, erger dan alle uitdroging van de duinen door waterleiding en de schade var. de konijnen aan het duinlandschap teza men! Ook omdat Bloemendaal in de toekomst omgeven zal worden door een ring van be bouwing, een wereldstad van IJmuiden over Velsen, Santpoort en Haarlem tot in Heem stede toe. De vele natuurliefhebbers van die wereldstad 'en het worden er steeds meer hebben recht op het behoud van dit natio- naal-park, als ik het zoo noemen mag, den kende aan het Zwitsersche National-Park waar flora en fauna beschermd worden en duizenden natuurliefhebbers uit binnen- er. buitenland jaarlijks genieten. En daar d: oppervlakte zoo groot is, merkt men hun aanwezigheid nauwelijks. Indien Bloemendaal het besluit neemt tot bebouwing van de gronden langs den Zeewe; is dit jammer voor de liefhebbers van he. ongerepte duin'andschap. Blijkt echter de expansie-noodzaak zoo groot in die gemeente, dat geen andere we gen daartoe open staan, dan mag men toet uitsluitend daartoe overgaan, wanneer he groote Bloemendaalsche duincomplex tus schen het Kopje en de zee, tusschen de gren- van de gemeente Velsen en ongeveer den Zeeweg, veilig gesteld wordt, natuurmonu ment wordt voor het geluk van allen die naar buiten trekken op vrije, dagen, die daar leeren willen van de planten en dieren Dit is de beteekenis uit een sociaal oogpunt Ook tegenover de internationale wetenschap hebben we de plicht de merkwaardige flor? van de kalkrijke duinen voor uitsterven te bewaren en enkele zeldzame vogels hur. broedeieren te doen behouden. Al zou in de toekomst het aantal villa's ir Bloemend^al enkele tientallen geringer zijn dit nadeel is minder dan dat een gemeente haar laatste natuurschoon zou offeren aan bebouwing, waaraan de plaatselijke behoefte toch altijd betrekkelijk is. En zoolang omtrent behoud van de Bloe mendaalsche Noordelijke duinen niets vast staat, mag m. i. geen huis bij den Zeeweg ge plaatst worden. Het bovenstaande werd geschreven toen tot de aankoop van de duinen bij den Zeeweg door de gemeente nog niet was besloten. Een motiveering van dit voorstel van B. en W. was „in het belang- van de beschermin" van het natuurschoon". En tegelijk wordt er over bebouwing gesproken! Meent men nv werkelijk dat er natuurschoon overblijft al.r er 50 landhuizen verrijzen op 163 H.A. duin? En als dit door zou gaan, is dan het natuur schoon veilig gesteld van de honderden hec taren prachtig duin ten Noorden van der. Zeeweg? Zijn die aan de beurt om bebouwd te worden als dit klaar is, zooals men begint te doen, nu het Naaldenveld vrijwel be bouwd is? Moet deze verdwazing, het wonen in het mooiste wat we hebben en het op deze wijze verknoeien, voor eeuwig, nog langer doo. gaan, terwijl de moderne vervoermiddelen ieder in een oogwenk van zijn woning naar buiten kan brengen? Is de Natuur, 't weinig: dat er nog van over is in onze omstreken, ge schapen om te exploiteeren en mogen velen het recM, misken on ontwik^mé en ver-oo zing bulten, nu enkelen juist daar willen wonen? Gelukkig hebben we aan de bebouwing var het Naaldenveld een waarschuwend voor beeld. Ik wil hopen dat Bloemendaal inder daad in het belang van de bescherming var het natuurschoon zal handelen en hoop dat de publieke opinie in onze streek op gepaste wijze haar invloed daartoe zal aanwenden. C. SIPKES. MUZIEK. JOSEFA ROSANSKA- Het Publiek is een vreemd, onberekenbaar collectivum. Ik kan begrijpen, dat Multatul: het verachtte, met groote innigheid; ik zou het begrijpelijk vinden, indien v.'e kunste naars het in hun hart met Multatuli eens zouden zijn, al zouden ze er niet ronduit voor durven uitkomen, omdat ze het Pu bliek nu eenmaal niet missen kunnen. Daar om doen ze er vriendelijk tegen, en spelen als het hard klapt een toetje en als het dan weer hard klapt nog een toetje, en als er dan een paar extra begeerige leden van don grooten lintworm, die het Publiek is, nog blijven klappen, nog een toetje. En dan meenen ze dat de lintworm nu heel dankbaar is en hen met z'n gunst en recommandatie zal vereeren. Zoo heeft Josefa Rosanska ook gedaan, toen zij in 't vorige seizoen hier speelde voor een zeer goed bezette schouw burgzaal. Publiek was, terecht, in de wolken, vroeg en kreeg topjes. Kunstenares denkt Publiek voor zich gewonnen te hebben, komt na eenige maanden weer en vindt een nagenoeg leege zaal! Het dankbare Publiek van toen is haar weer vergeten, laat haar in de kou staan. Het is om krj;elig te worden en ik bewon der Josefa, behalve om haar klavierspel, ook om haar moed en zelfbeheersohing, die haar in staat stelden voor het handjevol menschen en de series it^ge stoelen te sDelen met een geestdrift en toewijding, alsof het huis uit verkocht was. Niet dat ik een tegenoverge stelde houding harerzijds zou aanbevelen, zou rechtvaardigen: de weinige aanwezigen toonen tenminste belangstelling, waardeering en zijn voor het verzuim der absenten niet aansprakelijk; maar begrijpen en yeront- LETTEREN EN KUNST schuldigen zou ik zulk een houding wel. Een kunstenaar is geen machine, maar een'den kend en voelend mensch. en oen artiste, die de kunstwerken die zij voordraagt zóó veel zijdig en juist aanvoelt als Josefa Rosanska doet, moet te veel temperament hebben om voor de situatie waarin zij speelt onverschil- .ig te zijn. Maar blijken liet zij het niet. Reeds de aanvang van Beethoven's 32 variaties toonde volkomen beheersching, het verder verloop bJ.vees technisch en artistiek meesterschap, tenminste indien daarvoor nog bewijzen noodig waren na haar vorig optreden. Merk waardigerwijze kwam in het Adagio van de Sonate van Mozart (in D maj., K. V. no. 576) een oogenblik van inzinking, van ge heugenafdwaling, die tot een oogenblik van verwarring en tot het overslaan van een groot, gedeelte van de doorwerking aan leiding gaf. Met dit te constateeren begeef Ik me eigenlijk op gevaarlijk terrein; vorige maal heb ik naar aanleiding van mijn ver slag over Josefa, dat grootendeels heuscn zeer verwonderend was, een brief van een mij onbekenden meneer gehad, welke brief, voor zoover mijn laaggestemde recensenten- ziel in staat was zich tot zijn hooggestemde exclamaties op te wei-ken. als een verwijt bedoeld was: Wij schoolmoesterige kritikasters hadden niet genoeg liefde om in sprakelooze aanbidding neer te zitten! Het is misschien erg jammer dat ervaring ook fouten doet opmerken die voor den „reinen Tor" verbor gen blijven; maar het is zeer de vraag of iedere reine Tor nu ook als Parsifal „in Unschuld wissend" mag heeten, en nog meer de vraag of er één redactie is die haar ko lommen met reine Torheiten gevuld zon willen zien. Men moet dus vooralsnog maar genoegen nemen met schuldig-wetenden, die Unrelnheiten opmerken. Ik kom op Josefa Rosanska's Mozart terug.1 Die was misschien iets te forsch, maar klaar en zuiver beüjnd. De groote opbouw van een Rachmaninoff, die in Amsterdam hetzelfde werk speelde, was in haar vertolking nie: waar te nemen; de zin daarvoor zal met de jaren wellicht toenemen. Dat zij de romantiek van Schumann aanvoelt en to: expressie weet te brengen, mochten we uit haar poëtische vertolking van de Fantasie Op. 17 met vreugde bemerken. Eén opmer king zij mij hier geoorloofd, die ook bij nel later gespeelde „Reflets dans l'eau" van Debussy mag gelden: waarom gebruikt zij voor de vele gehouden noten niet het aan den Steinway-vleugel haar ten dienste staande „Sustaining pedal" (Tonhaltungspi'.ial), In stee van het rechter? In het tweede gedeelte der Fantasie b.v. zouden daarmee verrassen de effecten te bereiken zijn. De veelzijdigheid en rijpheid van het talent van Josefa Rosanska zijn, naast haar supe rieure :'-':hnlek de meest verblijdende en mot het- oog op haar jeugd, de meesc. ver wonderlijke eigenschappen. De oude klassie ken en clavecinis.en heb ik haar nog niet hooren spelen, maar Mozart, Beethoven Schumann, Chopin en de modernen geef' zij elk naar zijn aard: niet mot droge ob jectiviteit, maar toch zonder opdringin? van bepaalde persoonlijke manieren. Was bij haar eerste optreden haar spel in Liszt en Albsniz het meest uitblinkend, gist avond schitterde het naar vele zijden en naar die der modernen zeker niet het minste. De Reflets" fonkelden verblindend en in de .Jardins sous ia pluie" klaterde en druppelde het tot het doorbreken der gulden zonne stralen. En in Moszkowski's fijne vlrtuosen- werkjss jongleerde zij met een souverein meesterschap, dat tot biseering leidde. De Sonate van Scriabine leek me meer mosilijK dan belangrijk; de t.«:hniek der speelster vierde in elk geval ook hier triomfen. Hoe klein de toehoorderschaar ook was. de bijval was zoo luid als waren er vier-, vijfmaal zooveel geweest. En Josefa, van geen vermoeidheid wetend schonk weer m.« milde h.anden: de vijfde caprice van Paganini— Liszt, die zij ook op haar eerste concert speelde; een prelude van Scriabine en de nocturne in e min. op. posth. van Chopin. Toen vond ai zelfs de meest hunkerenden het welletjes en liet men haar gaan. Haai laatste toegift had nog even rijk genuan ceerd en frisch geklonken alsof ze pas be gonnen was. Een heerlijk talent, een heer lijke jeugd. En we zouden haar gaarne van harte „tot weerziens" toeroepen, indien we niet vrees den, dat zij na dezen avond van de Haar- 'emsehen stoelen voor goed afscheid genomen zal hebben. Aan wie de schuld? „Aan de radio!" zegt deze en gene. 't Kan zijn. Als 't zoo Is wordt het tijd dat er verandering komt, maar die zal ook, vroeg of Iaat, wel komen. „Ende desespereert niet!" zei Jan Pieters zoon Coen. Ik zeg het hem na. KAREL DE JONG. CONCERT LUCIA". ANNIE WOUD. Voor begoten kring eaf de R.-K. Mando lineclub „Santa Lucia" haar eerste concert, waaraan Annie Woud haar medewerkina ver leende. En al was het voor enkel donateurs, zoo vulde zich toch de tuin-concertzaal "ar het Gem. Concertgebouw tot de laatste rij met een groep luisteraars, die vol intense aandacht de muziek en den zang vo^en. Het muz'ekgezelschap sneelde weer als van ouds met de mooi verzorgde nuances, die wij inzonderheid ditmaal bij „Songe étollé" bewonderden, al vielen h'er de mi- nitueuze vlekjes, die even de illusie verstoor den. te eer ot> door de teerheid van kiank- geving die deze weergave kenmerkte. Maar zonder kans te loonen dat men mij zal be schuldigen van „faire de beaux songes" durf ik te voorspellen dat Santa Lucia toch aller zekerst het hoogste zal weten te bereiken wat men uitteraard van een k^ank- en kleur- comb'natie als het mandolinekoor mag ver wachten. zoo aan deze club niet de steun wordt onthouden waarop zij. ook door de reeks mooie concerten, recht heeft. Hopen- iijk heeft dan in de pauze de voorz'tter niet tevergeefs een beroep gedaan op de hoor ders, dien steun zonder voorbehoud te blij ven geven. De betiteling der uiteevo°rde stukken moet men wel n-et altijd au sérieux nemen. Zoo zijn de stukken van Florian Julian, al weet men ze geschreven met veel zaakkennis, toch niet altijd een zuivere realiseering van wat het toegevoegde programma ons wil doen gelooven. In „La nuit du val d'enfer" is waarlijk geen Danteske grootheid te vinden. Tenslotte ziet ook de componist, dat zijn wieken te forsch waren uitgeslagen en komen behaaglijker klanken (het Angelus) 't ge heel besluiten; het was dus, om met den timmerman uit Mid zomernachtsd room te spreken, „geen echte leeuw" en de manen waren slechts houtkrullen. Maar het geheel klonk toch prettig, en sfeer was er zeker in te bekennen. Twee malen werd het programma van Santa Lucia onderbroken en bevonden wij ons plots od den hoogsten top van den Olympus. Als dan ten leste de mandolinis- ten „le fest'n des aieux" aanstemden, had den wij moeite, in dit klankst-uk iets anders te zien dan Zeus wolkenverzaamlaar; de «roeien zwijgend, bevrondrend zijn woorden. Sn klor.k daar niet plots 't gelag der zaal'ge goden. Hephaistcs rondvaande den ncktor schenkend en dienend? Henhaistos. d'« aan beide beenen mankte. Kwaad-Denkenden mochten in de laatste toevoeging een zin speling willen zoeken op den voorlaatsten marech, waarin heusch het rythme niet heel gelukkig uitviel. Zij geven dan echter blijk, dat ook hun dit niet ontging. Kan het haast anders, waar wij van Santa Lucia zoo vele malen volgroeid werk hoorden? En zekerlijk zullen de mannen niet stilzitten tot den dag van 11 Februari, wanneer een concert wordt gegeven, waar ook buitenstaanders toegang hebben. Twee malen, zei ik, ruimden de spelers het podium en plaatsten den vleugel in het mid den. waaraan de heer Jan Nibbering zijn taak van begeleider zou vervullen. Benij denswaardige taak. Niet slechts om de zui vere muzikale schoonheid der Schumann - liederen. (en twee opera-aria's van Gtuck en Saint-Saëns), maar ook om het bijzondere voorrecht van den zang van Annie Woud te mogen begeleiden. Dat hij wel eens te be scheiden bleef, mag uit artistiek oogpunt zijn te laken, maar verklaarbaar is het ze ker. En in de magistrale zangen van Gluck en Saint Saëns, waar wij bij de heerlijke zangstem noode misten de stralenglans van den orkestklank, kon toch de vleugel niet geven wat men verwachtte. De Orpheus- partij. weleer de roem en oneindige verdien ste van de groote zangeres Pauline Viardot, die de oorspronkelijke partitie weer in eere herstelde door hai.r te ontdoen van de ver sierselen, als betreurenswaardige concessie aan den ijdelen Logi-os daarin aangebracht-, deze partij die geschreven werd voor de con- tre-altstem van den beroemden Guadagni. ligt voor de altstem van Annie Woud zóó bij uitstek goed. dat onwillekeurig onze aan dacht uitgaat naar haar zingen der Han- delpartijen. De ontroering die zich van den hoorder meester maakt, waar Annie Woud de magistrale schoonheid van dit melos Handel-Gluck weergeeft, is allicht slechts te verklaren uit zulver-muzikale prin cipes, die hier ongerept tot uiting komen. In Dalila's aria „Samson, recherchant ma présence" dan ls het voor een overgroot deel de vrouw. Hier ontgaat aan Annle Woud geen détail in woord of in muziek, hier is zij waarlijk de dramatische zangeres, zooals sommigen hare toekomst voorzegden. In Schumann eindelijk, en In al wat het concertpodium aanbelangt, is zij. en zoo alleen zien wU haren groei, de con certzangeres. de vertolkster van het kunst lied. Wie juist vermag te zien, heeft aan de vier Schumannliederen: „Hauptmanns Weib", „Wanderlled", „lm wunderschönen Monat Mai" en ..Die Lotosblume" genoeg, om zijn oordeel formeel te gronden. Ja, in een enkel lied „Die Lotosblume" mag men in eiken regel het bewijs zien, hoe Annie Woud als bij intuïtie de lyriek van poëzie en muziek zuiver aanvoelt en allerzuiverst weer geeft, daar in het kleed dezer gouden stom beide rechtstreeks tot ons komen. Recht op grooten dank hebben, wie haar gaven en talenten in dienst stollen, om de universeele ontwikkeling der jonge zangkun stenares te helpen voleinden. Twee der in telligente vrouwen, in wie muzikale zoowel als litteraire kunstzin in even groote mate vereend zijn, aanvaardden gisteren op dit concert het loon voor haren arbeid. rot Annie Woud, gedachtig aan Schu mann's „Es 1st des Lemens kein Ende", zich met het haar eigen enthousiasme weer de lessen ten nutte maakt, waarvan wij vóór haar vertrek naar Weenen de schoone vruch ten zagen, geeft andermaal blijk hoe zij den juisten weg gaat. G. J. KALT. OLGA SCHWIND: OUDE DUITSCHE VOLKSLIEDEREN. „In de geschiedenis van de Europeesche muziek ls het volkslied van groot belang, het neemt naast het Gregoriaansche gezang een zeer belangrijke plaats in. Het was de onuitputtelijke massa dezer volksliederen, waaraan de grootste componisten de melo dieën ontleenden, die zij niet alleen tot mooie meerstemmige liederen omwerkten, doch waaruit zij zelfs geestelijke composities .an groote en ernstige kunstwaarde, geheele Missen, opbouwden", zegt Ambros in zijn groot werk over de geschiedenis der muziek. Doch Karl Storck voegt er de opmerking bij, dat Ambros' qualificatie te eenzijdig is; dat het slechts een indirecte verdienste van het volkslied geweest zou zijn indien zijn frisch- heid de erop gebouwde kunstmuziek be waard zou hebben voor een volledig opgaan in wiskundig uitgerekend vormenspel. En hij vervolgt o.a.: „De zuiver aesthetische waarde der volksmelodieën mag niet onderschat worden... deze wijzen zijn heden ten dage nog te zingen, streelcn ook nu nog ons oor, zijn voor ons gevoel een zuivere uitdrukking van den inhoud hunner teksten." Wie gisteravond in een bijeenkomst van de Nederl.-Duitsche Vereenlging Olga Schwind de oude Duitsche liederen heeft hooren voordragen zal het met Storck's uitspraak volkomen eens zijn. Ook de voorzitter van de Nederl.-Duitsche Vereenlging vestigde in zijn inleidende woorden er de aandacht op, welk een grooten Indruk die oude volks kunst nog maken kan. Frl. Olga Schwind, uit Saarbrücken af komstig heeft met onvermoeide vlijt en toe wijding jarenlang haar nasporingea op het gebied der oude Duitsche liederen verricht. De archieven van kloosters zijn door haar nagespeurd en menige kostelijke vondst heeft zij mogen boeken. Uit den rijken schat harer verzameling bracht zij gisteravond een en ander ten gehoore, zich zelve op de luit begeleidend. Haar stemmiddelen zijn niet van buitengewonen aard, doch dit is hier bijzaak: in haar voordracht, haar dictie weet zij steeds den juisten toon te treffen, of deze dramatisch sentimenteel, vroom-nalef dan wel guitig is. Zij begon met het Oud-Vlaamsche lans knechtlied: „der Tod in Flandern", sterk ontroerend in zijn donkere kleur en bracht vervolgens een eveneens oud-Vlaamsch Ma- rialied: „Maria, das Madchen und der Teu- fel" ten gehoore, welks naieve Inhoud een eigenaardigen kijk op de religieuze geestes gesteldheid van die tijden geeft, zooals die zich ook in de primitieven openbaart. Ook uit „Des Knaben Wunderhorn" hebben we een en ander van dien aard leeren kennen: „das himmlische Leben", het slotdeel van Mahlers vierde Symphonle is een voorbeeld van een opvatting, die zich den hemel niet zonder gedekte tafels met allerlei uitgezochte lekkernijen en een stevig glaasje goeden wijn, toebereid en geschonken door aller- vroolijkste heiligen, kon denken. Hoe sterk het naïeve in Mahlers geest met den mlddel- eeuwschen verwant was, bleek wel bij een later voorgedragen lied, een oude „Eng^lrei- gen" uit het Zevengebergte, en „himm'.ische Menucht" genoemd, welks melodie sterke verwantschap vertoonde met het Scherzo uit Mahlers eerste Symphonie. Verder werden nog gezongen: Twee oude nonnenliederen, nl. „In den Rosen" uit een 16de eeuw lie derenboek. Voorts „Jesus und die Nonnen", een lied uit het jaar 1420, in het klooster Blaubeuern gevonden. Dit was wel een der mooiste. Dan kwamen oude „Engelreigen", uit de 18de eeuwsche kloosterscholen en voorts een Frankische Romanze: „der Splelmann am Himmelstor", welks refrein: Rosen im Tal, Madchen im Saai. o schönste Rosa, ook voor komt In een oud-Duitsch minnelied, dat Brahms in het Andante van zijn eerste pia nosonate bewerkt heeft. Humoristisch klonk het oude melodrama tische „Kreppensplel", „Die heilige 3 Köni- ge, die sangen gar nicht schön" u.s.w. en zeer vermakelijk was het „Konterfey elner ehr- und tugsndsamen Jungfrau, een Kapuziner- predigt uit de Kloosterbibliotheek te Fulda. op een koraal melodie gebouwd en wel 54 coupletten tellend, waarvan frl. Schwind er gelukkig 51 wegliet. Vermakelijk waren ook 't „Eherezept" (uit den biedermeyertijdi en de westfaalsche Tlerballade: de oud-bour- gondische Parane was meer dramatisch; het Augsburger Tafelkonfekt (van 1723) weer amusant-. Dit waren natuurlijk alle wereldlijke liede ren, maar de grens tusschen deze en de meer seertelljie «is In dien tijd niet zoo heel scherp. De woorden van den voorzitter werden volkomen bewaarheid en de voordraagster oogstte een zeer dankbaar applaus, toen de heer Brouwer haar dankte. K. DE JONG. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cta. per regel. BIJ BEDORVEN MAAG, gistingen in den darm, leelijken smaak in den mond, voor- hoofdspijn, koorts, constipatie, braken of diarree heeft reeds een glas natuurlijk „Franz-Joscf'-bltÉerwater, een zekere, snelle en aangename uitwerking. Beroemde maag specialisten beweren, dat voor 't door eten en drinken overladen verteringskanaal het ge bruik van „Franz-Josef'-water een bepaald voortreffelijk werkend natuurlijk afvoermld- del is. Bij Apotheker, en Drogisten verkrijgb. HET TOONEEL. „nuwc'ijfcen worden in den Hemel geslo ten" door Waiter Hasenclever. (Randapol Uitgeversbedrijf, Den Haag). Er is g«en orooter reclame voor een too- neelstuk denkbaar dan een verbod voor op voering. Walter Hasenclever's „Huwelijken worden in den Hemel eesloten", waarvan de opvoering n'et alleen door den burgemeester van Amsterdam maar ook door zijn liberale collega's van Rotterdam en Den Haag. Ja zelfs door de socialistische regeering in De nemarken ls verboden, heeft zich daardoor een Eurooeesche vermaardheid verworven, zonder dat iemand het stuk eigenlijk kent. Wij hebben dit. beruchte tooneelspel thans eelezen en het staat bij mij wel vast, dat Hasenclever's „Huwelijken worden in den Hemel gesloten" die alcemeene bekendheid allerminst om zün artistieke beteekenis ver dient. Wanneer Hasenclever niet den Hemel ten tooneele had gebracht, zou dit stuk bijna zeker ongemerkt aan de wereld voorbij zijn «"»eaan. Deze huwehiken zouden in stilte ge sloten en waarschijnlijk in alle stilte al lang weer vergeten zijn. De e'genlljke kern is waarlijk niet zoo belangrijk om er veel op hef van te maken. Hasenclever laat drie mensehen, die alle 4rle wegens ongelukkige liefde een eind aan hun leven hebben gemaakt, nog eens nu echter in een andere verhouding geplaatst op de aarde temgkeeren om hun een „nieuwe kans" te geven. Maar ook in deze verhouding de vrouw getrouwd met een veel ouderen man en daartusschen de jonge man als vriend gaat het verkeerd en de drie menschen eindigen hun leven, zooals zij in hun eerste bestaan hebben gedaan. Dan wordt nogmaals ingegrepen en zij worden wederom naar de aarde teruevestuurd. de 'onge man thans getrouwd met de vrouw en ^e oudere man als vriend des huizes maar ook in deze verhouding vinden de drie men schen het geluk evenm'n, al eindigt het dan ook niet met zelfmoord. Dat hoofdthema de levenshouding van •'rie menschen in verschillende omstandig heden tegenover elkander geplaatst, zou ze ker stof kunnen bieden voor een belangrijk fooneelwerk. maar Hasenclever ls dit aller- m'nst ge'ukt. Hij heeft het zeer oooervlakkig en aan het slot ze'fs vrij verward behandeld en drie menschen zouden waarschijnlijk niemand eenisr belang hebben ingeboezemd en zeker de drie burgemeesters zoomin als de .vs~o0rjr,v vari Denemarken er toe gebracht' hebben het stuk te verbieden. Het beste be wijs hiervan Is, dat de burgemeester van Amsterdam zijn verbod tot opvoering heeft 'u pet rokken, nadat Willem van der Veer het stuk heeft omgewerkt en de huwelijken niet inl d-n Hemel, maar oo den Olymnus laat slui ten. Want 't is het tentooneele brengen van! den Hemel en Onzen Lieven Heer, dat de aanleiding was tot het verbieden van Ha senclever's werk. En dat nog slechts ten deelc! In „Het Groote Schouwtooneel" van Calderon, dat ook voor een deel in den Hemel speelt, ver schijnt eveneens God ten tooneele en nooit heeft één burgemeester er over gedacht dit ernstige werk te verbieden. Ik mocht het zelfs eenlee Jaren geleden in een kerk de St. Eustatius Ktrche te Salzburg zien op voeren met Alexander Molssi ln de hoofdrol en ze'den heeft een tooneelvertoonlng een 7oo diepen lndmk gemaakt als daar in die gpwiWe omveving. M-^r bil Hosenc'ever is de voorstelling van den Hemel zoodanig, dat zij bU de groote massa aanstoot moet wekken. Niet de ver persoonlijking van God was de aanleiding van tal van hevige protesten ook in Dultschland maar de wijze, waarop Ha senclever dat heeft gedaan. In een „rechtvaardiging", opvenomen In de Ho'iandsche uitgave schrijft Hasenclever, dat elke gedachte aan Godslastering hem verre is geb'even. Dit moge misschien waar zijn, maar Hasenclever gaf met deze voor- stell'ng van den Hemel toch aanleiding tot' twijfel aan zijn om-echte bedoelingen. Do wijze, waarop hij bijvoorbeeld Onzen Lieven TT-er maar bovenal de Heilige Magdalcna ten tooneele voert, lijkt dan wel heel sterk op profanatie en het kan niet anders, of dit moet die humor ook van goeden huize zijn en is Goddelijk" zegt Hasenclever. maar dan moet die humor ook van goede huize zijn en dat kan Ik van Hasenclever's humor onmo- geülk zegven. Wil hebben er waarlijk n'ets bij verloren, dat Hasenclever's stuk in zijn oorspronkelij- ken vorm door het verbod der autoriteiten ons onthouden wordt. Het zal mij verbazen, wanneer dit stuk na zijn overplanting op den Olympus bij de vertoonireen, die op 1 De cember ln het Centraal Theater te Amster dam door Willem van der Veer's e ezelschap zullen aanvangen, veel belangstelling zal wekken, nu de sensatloneele kant van den Hemel er aan ls ontnomen. Want om dien sensationeelen kant zou het natuurlijk een deel van het publiek en zeker niet het teste deel te doen zijn en Hasenclever is r.Jet aan de verdenking ontkomen, dat hij bij het schrijven van zijn stuk op den smaak van dat deel van het publiek heeft gespecu leerd. J. B. SCHUIL. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN n 6" Cla. per rei?el. Jiuive schnatz ftuid en springende J/ppén J»«- r"—JOA*ak

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 5