HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAG 4 DECEMBER 1929
LETTEREN EN KUNST
HET TOONEEL.
WIE ZAL IN 1930 DEN STADS
SCHOUWBURG TE AMSTERDAM
BESPELEN?
EEN BRANDENDE TOONEELKWESTIE
Burgemeester en Wethouders van Amster
dam hebben eenige dagen geleden bekend ge
maakt, dat zij de overeenkomst met de direc
tie van Het Vereenigd Tooneel tot bespeling
van den Stadsschouwburg welke overeen
komst op 1 Januari 1930 afloopt niet wen-
schen te vernieuwen.
Dit belangrijk bericht kwam voor hen, die
met dc tooneelt-oestanden in Nederland
eenigszins bekend zijn, niet onverwachts. Het
was to voorzien, dat B. en W- van Amsterdam
niet zoo maar zonder meer het contract met
Verkade en Verbeek voor drie jaar zouden
verlengen. Reeds in het vorige seizoen werd
in den Gemeenteraad van Amsterdam ern
stig geklaagd over de prestaties van Het Ver
eenigd Tooneel en het was waarlijk niet
alleen de heer Wijnkoop, die meende, dat dit
gezelschap niet in alle opzichten voldeed aan
de eischen, welke men meende te mogen
stellen aan een troep, die onzen voornaamsten
schouwburg in Nederland bespeelt.
Na dien tijd hebben er in de tooneelwereld
zulke groote veranderingen plaats gegrepen,
dat B en V/. van Amsterdam wel ernstig de
vraag onder de oogen moesten zien, of het
wenschelijk was van hun kant gebruik te
maken van de bepaling om de overeenkomst
zonder wederzij dsche opzegging voor drie
Jaar te verlengen. Het Vereenigd Tooneel was
door het heengaan van Van Dalsum en eeni
ge der beste krachten - waaronder Henri Ee-
rens en Willy Haak - zoodanig verzwakt, dat
het voor de opvoering van groot werk en
zeker van klassieken niet meer voldoende in
staat geacht kon worden. Het ej.gageeren als
regisseur van Johan de Meester, den hervor
mer van het Vlaamsche Tooneel hoe be
langrijk ook op zichzelf kon het verlies
van Van Dalsum niet goed maken. Toen
volgde daarna nog het heengaan van Elsa
Mauhs, een verzwakking van het gezelschap,
die dit seizoen wel heel sterk gevoeld wordt.
Want wie kan een kunstenares van de quall-
teit van een Elsa Mauhs vervangen? Dit alles
moest voor de Commissie van Bijstand in
Kunstzaken in Amsterdam leeds genoeg
reden zijn B. en W. te adviseeren het con
tract met Het Vereenigd Tooneel niet te ver
lengen, maar ook aan anderen een kans
te geven.
Tot dit advies zal de commissie te eerder
zijn gekomen, nadat zij heeft gezien, wat
het nieuw opgerichte Oost-Ne der landsch
Tooneel het gezelschap van Van Dalsum
in deze paar maanden reeds heeft ge
presteerd. Eerst de prachtige opvoering van
„De Comedie van het Geluk", daarna de
merkwaardige verlooning van „De Drie
Stuivers Opera" en thans „Volpone", een
voorstelling, die terecht algemeen de aan
dacht heeft getrokken! Met deze drie stuk
ken heeft Het Oost-Nederlandsch Tooneel
zich op slag in dc eerste rij der Nederland-
sche gezelschappen geplaatst en het lijkt ons
wel vrij zeker, dat Van Dalsum, wanneer hij
naar den Stadsschouwburg te Amsterdam
solliciteert, een der ernstigste candidaten zal
zijn.
Maar ook Het Nieuw Nederlandsch Tooneel
dat de tradities van Royaards steeds heeft
hooggehouden en onder de regie van Saalborn
in de laatste jaren drie zulke belangrijke
Shakespeare-opvoeringen van De Storm,
De Getemde Feeks en Veel Leven om Niets
en een reprise van Midzomernachtsdroom
heeft gebracht, komt alleszins in aanmerking
voor de bespeling van onzen eersten Schouw
burg. De prestaties van dit gezelschap, dat
onder zooveel ongunstiger omstandigheden
werkt, staan zeker niet achter bij die van
Het Vereenigd Tooneel.
Reeds dadelijk na de oprichting van het
Oost-Nederlandsch Tooneel gingen er in
tooneelkringen geruchten, dat Van Dalsum
en Saalborn gezamenlijk een aanval op de
vesting van het Leidsche Plein zouden doen;
zij zouden dit seizoen „getrennt marschieren"
om dan „vereint zu sohlagen". Deze onder
stelling leek zeer aannemelijk. Men kan
toch moeilijk veronderstellen dat Van Dal
sum op den duur genoegen zou nemen met
een zoo beperkt terrein als de provincie. Een
gezelschap kan zich slechts handhaven, wan
neer het vasten voet in Amsterdam of Den
Haag heeft. Na den brand van het Paleis
voor Volksvlijt kan men nog verder gaan en
zeggen, dat voor een gezelschap, dat groot
•werk wenscht te verrichten, de vaste be
schikking over den Stadsschouwburg te Am
sterdam noodzakelijk is. De schouwburg op
het. Leidsche Plein is voor de gezelschappen
na het verdwijnen van het Paleis, niet meer
of minder dan een kwestie van „toe be or
not to be!" geworden.
Een samengaan van Van Dalsum en saal
born zou een krachtig artistiek volwaardig
gezelschap waarborgen- Het afstaan van een
vasten speelavond aan Van Dalsum door
Saalborn wees er reeds op, dat hun belangen
in een zelfde richting gingen. Maar nog
grooter zekerheid bracht het onlangs gelan
ceerde bericht, dat Van Dalsum en Saalborn
gezamenlijk een voorstelling van den Gys-
breeht van Aemstel voorbereiden.
Met een voorstelling van Gysbreght zou
men Amsterdam als het ware kunnen too-
nen, wat met deze combinatie in artistieken
zin zal kunnen worden bereikt.
In tooneelkringen gaf men voor de kan
sen van Het Vereenigd Tooneel als vaste be
speler van den Stadsschouwburg voor de
eerstvolgende drie jaar dan ook niet heel
veel. maar zie, daar bereikt ons een bericht,
dat geheel nieuwe perspectieven opent. Men
wil de Koninklijke Vereeniging „Het Neder
landsch Tooneel" welke vereeniging nooit
formeel was ontbonden en waarvan Willem
Royaards tot zijn dood toe officieel directeur
was weer oprichten en dc naam van
Eduard Verkade wordt genoemd als aan
staand artistiek leider. In verband met
deze plannen krijgt het bericht-, dat me
vrouw Jacqueline Royaards—Sandberg bij
Het Vereenigd Tooneel in den Gysbreght van
Aemstel de Badeloch zal spelen, bijzondere
bet,eekenis. Een geheel nieuw, sterk gezel
schap onder den ouden naam van de Kon.
Ver. „Het, Nederlandsch Tooneel", waarin
de beste tooneelkrachten van Nederland ver
eenigd worden en dat onder artistieke lei
ding van Verkade, zou staan, zou zeker meer
kans hebben dan het tegenwoordige Ver
eenigd Tooneel. Met de oprichting van „Het
Nederlandsch Tooneel" zouden wij dus krij
gen een nieuwe poging tot concentratie
piaar thans één, die niet uitgaat van
de gemeentebesturen maar van tooneelspe-
lers zelf. Zal deze concentratie slagen; zal
de Stadsschouwburg in de toekomst weer
worden bespeeld door een Kon. Ver. „1-Iet Ne
derlandsch Tooneel?" Zullen acteurs als
Saalborn en Van Dalsum zich hierbij aan
sluiten, of zullen Het Oost-Nederlandsch en
Het Nieuw Nederlandsch Tooneel gecombi
neerd toch een aanval wagen op de vesting
van het Leidsche Plein? Niemand kan nog
zeggen, wat de toekomst zal brengen, maar
zeker is het, dat de vraag, wie de aanstaan
de vaste bespelers van den Stadsschouwburg
te Amsterdam zullen zijn voor ons tooneel
belangrijker is dan ooit. In de tooneelwereld
wacht men met spanning af, wat uit dit al
les zal groeien; de Amsterdamsche Stads
schouwburgkwestie beheerscht thans meer
dan ooit ons tooneel!
J. B. SCHUIL.
IIET VEREENIGD TOONEEL.
DICKY.
Dicky zou waarschijnlijk door hen, die op
de volksvoorstellingen in Amsterdam enkel
stukken van cultureele waarde willen doen
spelen, met een minachtend gebaar op zij
worden geschoven, maar ik weet wel zeker,
dat niemand van de vele aanwezigen giste
ren dit aardige pretentielooze blijspel in de
uitstekende vertooning van Het Vereenigd
Tooneel zou willen hebben missen! Cultuur?...
prachtig, maar laten wij toch niet zoo zwaar
op de hand worden om zelfs niet aan den
onschuldigen lach 'n plaatsje te gunnen! Ik
wil wel bekennen dat ik mij gisterenavond
kostelijk geamuseerd heb en ik zag Dicky
toch al voor den derden keer! Maar laat ik
er dadelijk bijzeggen, dat het met de opvat
ting van Cees Laseur bijna 'n heel nieuw
stuk voor mij werd! Hoe geestig en met
welk een verve speelt Laseur dezen detective
tegen wil en dank! Hij# draagt de heele voor
stelling met zijn dol-vermakelijk, maar al
door toch fijn spel! Heerlijk, zooals hij tel
kens afwisselend de verslagenheid en den
bravour van dezen politieman in angst en
nooden speelt! Prachtig, die houding en die
handbeweginkjes, wanneer de Sherlock Hol
mes-geest over hem vaardig wordt! Welk
een verschil toch tusschen dit fijn-geestige,
gedistingeerde spel in den zuiveren blijspel-
toon en de potsenmakerijen van Ruys in 'n
Snoepreisje!
Dickydat is Cees Laseur en nog eens
Cees Laseur! Op de omgeving let je nauwe
lijks, ze gaat bijna ongemerkt aan je voor
bij!
Nee toch, er was een acteur, die onmiddel
lijk de aandaöbt tot zich trok en toch deed
hij niet anders dan langzaam in den achter
grond opkomen en tegen een deurpost leu
nen! Maar in de wijze waarop hij dat deed,
herkende je onmiddellijk den acteur van
zeer bijzondere gave! Zoo iets kunnen alleen
de ras-acteurs en Joh. Kaart bewijst hoe
langer hoe meer tot dit zeldzame soort te be-
hooren. Dat opkomen en geleund staan te
gen den deurpost, zoo dat heel de zaal „ge
pakt" is en de aandacht op hem geconcen-
teerd blijft, dat was op zichzelf een staaltje
van afzonderlijk knap spel!
Van de overige bezetting noem ik mevrouw
Gusta Chrispijn-Mulder, die bij dit gezel
schap een school apart vertegenwoordigt.
Het is, of wij plotsling in den tijd van de oude
Rotterdammers teruggeplaatst worden, wan
neer zij opkomt. Georgette Hagedoorn speel
de frisoh en pittig het dochtertje Lilian,
Minny ter Hove was een lieve, bescheiden
Nelly Taylor, Willem Hunsche maakte van
de kleine rol van Clarke iets aardigs hoe
vermakelijk die sortie van Lady Glenmore
en Clarke in IV! en Dom de Gruyter ver
dient een speciaal woord van lof voor zijn
uitstekenden bediende!
Een allergezelligste, prettige voorstelling,
waarmee het publiek van de volksvoorstel
ling zich uitstekend heeft vermaakt. Dicky
kan hier in Haarlem bijvoorbeeld op een
abonnementsvoorstelling nog zeker wel
eens terugkomen.
J. B. SCHUIL.
MUZIEK.
DERDE CONCERT DER HAARLEMSCHE
BACHVEREENIGING.
„L'infaillible baguette de M. Pierre Mon-
teux"
De onfeilbare dirigeerstok van Pierre
Monteux: we hebben haar gisteravond kun
nen bewonderen; zij heeft ons met nooit
missende zekerheid geleid door Berlioz's
„Carnaval romain", door de „Fantasie voor
dubbel strijkorkest" van R. Vaughan Wil
liams, door de „2me Suite uit „Daphnls et
Chloë" van Ravel en tenslotte door Brahms'
Tweede Symphonie.
Het was voor 't eerst dat wij Monteux
zonder partituur, zelfs zonder lessenaar
zagen dirigeeren. Maar hoe beheerscht hij
alle werken, hoe heeft hij eiken inzet, elke
nuance in zijn hoofd; met welk een duide
lijkheid, gemak en vertrouwbaarheid geeft
hij alles, zelfs twee, drie dingen tegelijk,
aan! Daar is niet alleen l'infallible baguet
te; daar is ook het nu wijd uithalende, dan
weer korte, rukkende, dempende, ophalende
gebaar der linkerhand, daar Is de lichaams
houding, daar is vooral ook de blik, die
allen wonderen verrichten bij het uitvoeren
van zijn leidenden wil. Maar het optische
van zijn directie blijft binnen de aestheti-
sche perken; hij dirigeert voor het orkest,
niet voor de toehoorders; van ij del vertoon,
van opdringerigheid blijft zijn beweging
vrij. Zoo kwam „Carnaval romain" tot ons
in stralende schittering, heerlijke frischheid
en haast ongekende zuiverheid. Doch de
Fantasie van Vaughan heeft ondanks den
prachtigen klank van het enorme strijk
orkest, dat bijwijlen een levend g-eworden
orgel scheen, en ondanks de werkelijk goede
muzikale kwaliteiten, niet voortdurend kun
nen boeien. Daarvoor bieden zoowel de har
moniseering als de klankkleur te weinig af
wisseling, en ook in tempo en rhythme is
weinig verscheidenheid. Men kan het werk
in aangename en tevreden stemming aan-
hooren; het irriteert niet, het enerveert niet,
het fascineert niet, het deert niet; men eert
het, zonder meer. Iemand merkte mij op:
„indien het programma naam noch verdere
bijzonderheden van den componist gaf, zou
men althans diens ras en nationalleit ter
stond raden: het. werk is door en door En-
gelsch; flegmatisch en correct. Bezwaar heb
ik tegen dc clausule ..voor dubbel strijk
orkest"; het zou een beleediging voor ons Con
certgebouworkest zijn, indien men het uit
twee eerste en twee tweede violen, evenveel
alten en celli en één contrabas bestaande
ensemble, voor de helft van het volledige
orkest zou aanzien, terwijl het nauwelijks
een achtste deel daarvan vertegenwoordigt;
„Fantasie voor 11/7 strijkorkest" zou dus
meer overeenkomstig de werkelijkheid zijn.
Welk een contrast daarmee leverde Ravels
muziek, vol van de verrassendste kleuren en
wisselingen, vol verve en gratie! De Suite is
getrokken uit een „Symphonie chorégrafi-
que", een hoogere ontwikkeling van een
ballet dus, getiteld „Daphnis et Chloë". De
sage vertelt dat Daphnis de zoon was van
Hermes en een nymf; hij studeerde fluit bij
Pan, vond de herderspoëzie uit, maakte ken
nis met een Najade en verliet deze. Ik weet
niet of de verlatene hem peper of zwavel
zuur in het gelaat wierp, maar wel dat hij
tot straf voor zijn ontrouw blind werd, het
geen een van beide onminzame behandelin
gen zou doen vermoeden; enfin, Pa Hermes,
waarschijnlijk gedachtig aan zijn eigen zon
dig avontuurtje met het nymf je, nam z-'^*-
lief in genade en bescherming, en vo-. 'e
hem naar den hemel, die toentertijd niet
hooger reikte dan den top van den Olumpos.
De Symphonie chorégraiique, een werk
waarin de merkwaardige eigenschappen van
Ravel als virtuoos van klank en rhythme op
de meest éclatante wijze vereenigd zijn.
werd te Parijs 18 Juni 1912 voor het eerst,
opgevoerd; „ce chef-d'oeuvre fut conduit au
triomphe par l'infaillible baguette de M.
Pierre Monteux", gelijk ik in een biografie
van Ravel lees. Monteux' onfeilbare leiding
was dus reeds li) 1912 te Parijs beroemd.
Ook in de Duitsche kunst van Brahms
toonde de meester-leider zich volkomen thuis
en geadapteerd; slechts kwam het mij voor
dat hij de klank der blazers, vooral van het
koper, meer naar Franschen aard instelde;
we kregen daardoor soms een ongewone
schettering. soms een naar voren komen van
op zich zelf minder belangrijke tegenstem
men. Dit was vooral in het eerste hoofddeel
merkbaar, waarvan eerst de coda volkomen
bevredigde. De volgende drie deelen werden
echter zeer mooi vertolkt; de bezonkenheid
en klaarheid in het zoo gauw te vertroebe
len Adagio, de lichte gratie in het Allegretto,
het élan en de jubel in de finale waren be
wonderenswaardig, te.meer omdat alles zon
der overdrijving, zonder dik-er-op-leggen
verkregen werd. Monteux' opvatting en ver
tolkingen dragen steeds het cachet van
voorname distinctie. Hem werden verschei
dene ovaties gebracht; meermalen liet hij
het orkest er in deelen, en het Concertino
(in Vaughan William's werk) werd in het
bijzonder toegejuicht.
KAREL DE JONG.
JONGENSBOEKEN.
(Reeds in een deel van de vorige oplaag
opgenomen).
HET KAMP IN 'T SPOOKBOSCH.
Een nieuw boek van C. Joh. Kieviet.
schreven wordt! En wanneer krijgen wij nu
eens een kampeerverhaal zonder een verbor
gen schat, die door de kampeerders „aan
het licht wordt gebracht"?
Sinds Tom Sawyer zijn schat vond, schij
nen ook alle Hollandsche jongens schatten
in den grond te moeten vinden! De Z. K.C.'ers
van Kieviet natuurlijk ook en zij geven zelfs
met dien schat de gemoedsrust terug aan een
ouden zonderling, die 15 jaar lang te ver-
geefsch in het Spookbosch naar dezen schat
had gezocht!
Het is heel wel mogelijk, dat mijn neef-
Je, over wien ik in mijn vorige boekbespre
king schreef, dit verhaal van Kieviet weer
zal lezen met gloeiende wangen en met de
vingers in zijn ooren, want verborgen schat
ten missen hun uitwerking op romantisch
aangelegde jongens bijna nooit! Maar wan
neer dit boek gelet op den naam van den
schrijver zou moeten doorgaan voor een
specimen van een goed jongensboek, dan zou
ik de tegenwoordige jongenslectuur onmoge
lijk hoog kunnen aanslaan.
J. B. SCHUIL.
(Uitg. Andries Blitz Amsterdam.)
Johan Kieviet behoort in ons land tot de
meest bekende schrijvers van jongensboeken.
Een uitgever, die met een nieuwen Kieviet
komt, weet van te voren reeds, dat de boek
handel het boek grif koopt. Geen kinderboek
heeft in Nederland ooit zoo'n succes gehad
als Dik Trom en al ware Kieviet alleen
maar de geestelijke vader van den bij de
kinderen zoo geliefden dikken Dirk, dan zou
dit al reden genoeg zijn voor de boekhan
delaars om elk volgend boek van dezen
schrijver een 'eereplaats in hun etalage te
geven. Maar Kieviet heeft ook andere boeken
geschreven, die door de jeugd veel gelezen
zijn. Wanneer ik van jongens en meisjes eens
de titels vroeg van boeken, die zij „mooi"
vonden, dan was daar bijna altijd Fulco de
Minstreel van Kieviet bij, en zeer dikwijls
Okke Tannema, een bewijs, dat deze Zaan-
sche schrijver zijn naam niet alleen aan Dik
Trom en zijn nazaten te danken heeft.
Ik moet hier bekennen, dat ik tot nu toe
behalve Dik Trom nooit iets van Kieviet ge
lezen had. Ik schrijf nu eenmaal liever jon
gensboeken dan dat ik ze lees. Toch heb ik,
nu de redactie mij „Het Kamp in 't Spook
bosch" ter recenseering had toegezonden, dit
nieuwste boek van Kieviet met meer dan
gewone- aandacht gelezen, omdat bet mij in
teresseerde in hoe ver dit boek van de
zen populairen schrijver voldeed aan de
eischen, welke ik aan een jongensboek meen
te mogen stellen. En dan moet ik hier dade
lijk zeggen dat het boek mij heel erg is tegen
gevallen.
Is dat nu het soort jongensboek, dat de
jeugd van tegenwoordig gaarne leest, heb
ik mij bij het doorworstelen van „Het Kamp
in 't Spookbosch" herhaaldelijk afgevraagd.
Misschien ja waarschijnlijk zijn zijn
andere boeken beter, maar dit jongste pro
duct van Kieviet kan ik onmogelijk roemen.
Wat ik tegen het „Kamp in 't Spookbosch"
heb? Het is het absoluut onpersoonlijke,
het duffe, het saaie van dit boek! Mij dunkt,
zoo'n verhaal moet toch elke onderwijzer wel
kunnen schrijven! Het is alles heel goedig
en braaf, paedagogisch is er niets op aan te
merken, de 4 Z. K. C.'ers, die met hun kano's
er op uit trekken en in het Spookbosch bij
Beverwijk gaan kampeeren, zijn jongens,
waarvan je geen woord kwaad zoudt kunnen
zeggen, maar in een verhaal van iemand,
die een reputatie heeft als schrijver van
jongensboeken, mag je toch wel iets meer
verlangen. Geen sprankje geest, geen brokje
humor, geen enkele regel, die in den stijl
ook maar even iets persoonlijks verraadt, om
van artisticiteit nu maar geheel niet te
spreken.
Het is aldoor maar goedig ouderwetsch
vertellen in den trant en in den stijl, zooals
een schooljongen uit de tweede klas H. B. S.
een opstel maakt. Dit boek behoort tot het
soort Hollandsche kinderlectuur, waarvan
Carry van Bruggen eens schreef, dat zij een
klein burgerlijken geest ademt.
Die Z. K. C.'ers van Kievit spreken allen
in één en denzelfden toon, precies zooals
Joh. Kieviet schrijft. Hebt u bijvoorbeeld ooit
een Jongen hooren zeggen; ,,"t Is een groot
eiland! Dat geloof ik althans!" of „Dan be
dank ik u ten vriendelijkste!" dan wel „Onze
weg voert niet hierheen"?
En wat te zeggen van een zin als deze, die
ik oppik uit het verhaal dat een leider van
padvinders aan zijn jongens doet: „Toen leg
de hij zich neder in de schaduw van eenig
kreupelhout om een slaapje te doen, want
de zon deed met haar brandende stralen het
zand bijna smelten!" En even later „neig
de" bij dezen verteller „de zon ter Wester-
kimme
Zoo vertelden ongeveer ook de schrijvers
in de boeken welke onze grootouders lazen.
En krijgen onze jongens en meisjes langza
merhand'niet genoeg van al die verhalen van
kampeeren en nog eens kampeeren? Er zijn
zeker al minstens 25 kamp-verhalen in ons
;and verschenen. Niemand zal er iets tegen 1
hebben, dat er een zesentwintigste bij komt,
mits het dan maar met humor en geest ge- brengen.
CHRISTIAAN KRIENS.
Volgens een aankondiging van The Tra
velers, Hartford, (Connecticut) is onze oud
stadgenoot Christiaan Kriens, zoon van wijlen
den dirigent van Haarlem's Muziekkorps, de
heer Chr. P. W. Kriens, benoemd tot dirigent
van het orkest van het Amerikaansche
draadlooze station W T I C. Hij staat nu aan
het hoofd van een zeer groot orkest, waar
van alle leden tot den staf der W T I C. be-
hooren en hun talenten uitsluitend beschik
baar stellen voor uitzendingen van het
station Hartford.
Een Amerikaansch tijdschrift laat zich in
waardeerende bewoordingen over Christiaan
Kriens uit. Zijn bekwaamheden als leider van
symphonie-orkesten, componist, concert
violist en muziekpaedagoog worden geroemd.
Verscheidene groote Amerikaansche orkes
ten zijn door hem geleid. Hij componeerde
twee opera's, een oratorium, verschillende
symphonieën en vele composities voor viool,
piano, cello en zang.Radio-luisteraars kennen
vele van deze werken, in 't bijzonder „In
Holland". Dit werd uitgezonden ter gelegen
heid van de eerste internationale uitzending
tusschen Nederland en Amerika.
Zijn contract met station W T I C. is niet
zijn eerste kennismaking met de radio, daar
hij verleden jaar al een radio-programma van
zijn eigen composities leidde voor de National
Broadcasting Company, in de serie: „The
Master Musician's Hour".
PROPAGANDAFILM VOOR OPVOEDINGS
GESTICHT „VALKENHEIDE".
Het opvoedingsgesticht voor verwaarloos
de jongens „Valkenheide", te Maarsbergen,
dat opgericht is door de Nederlandsch Her
vormde Kerk heeft Dinsdagavond in den
Schouwburg Jansweg zijn propaganda-film,
de Valkenheide-film vertoond. Daar ver
schillende Haarlemsche Meisjesclubs zich
met den verkoop van kaar-ten belast hadden
was er veel publiek in den Schouwburg.
De film is inderdaad van groote propagan
distische waarde. Zij schetst op aantrekke
lijke wijze hoe „Boefjes" of zij die het drei
gen te worden, in hetgesticht worden gered
en in een omgeving, die hen met zorgen om
ringt tot nuttige menschen in de maatschap
pij worden opgevoed. Dat doet het gesticht
door een heilzame arbeidstherapie, door on
derwijs en een tactische opvoeding, alles op
godsdienstigen grondslag. En derhalve is de
titel „Zonde en Zegen" zeer toepasselijk ge
kozen. De film werd toegelicht door den heer
Van Gaasbeek, inspecteur van het gesticht.
Deze heeft ook de film geënsceneerd, waarbij
hij de medewerking had val allen, die in het
gesticht werkzaam zijn en dit leidde tot zeer
goede resultaten. De Nederlandsche Bioscoop
Trust heeft de rolprent opgenomen.
De toeschouwers leefden ten zeerste mede
met het geziene, zoodat wij mogen veronder
stellen, dat het gewenschte resultaat bereikt
is.
DIE GASHOUDER.
Men heeft deze dagen nogal eens gelezen,
Van 't machtig object in ons midden ver-
rezen,
De gashouder onder de loupe, en natuurlijk,
Bedoel ik dit laatste uitsluitend figuurlijk
Nou wie van dien gashouder houdt mag
het zeggen,
Ik denk er niet aan zijn betoog te veer.
leggen,
Maar moet voor mezelf zonder schaamte
bekennen,
Dat ik aan dat schoonheidsbegrip niet kan
wennen,
Ik wil steeds mijn smaak voor een betere
geven,
Maar leelijkers zag ik nog nooit van mijn
leven,
De lijn is eenvoudig, dat moet Je verklaren,
Doch eenvoud brengt hier toch nog lang niet
het ware;
Het doet je ja waaraan precies doet het
denken,
Een vat, waaruit reuzen hun bierglazen
schenken.
Een machtig kanon, of vuilbak, naar keuze
Het een en het ander natuurlijk voor reuzen;
Hoe 't zij, ik moet tot de gevolgtrekking
komen:
Mijn smaak is niet die onzer stadsgas-
tronomen;
Maar wacht eens, zou redding niet mogelijk
wezen?
Bij mij is (o wonder!) een denkbeeld ge.
rezen,
Waarom zou men niet van dit ding profi.
teeren,
En boven op 't dak een café exploiteeren,
Als daar een buffet en wat palmgroen op
staan zou,
Wat stoelen, een strijkje, ik denk dat het
gaan zou,
Het dak zou met 't gasvoluum dalen en
rijzen,
Maar dat zou wat nieuws zijn en daarom te
prijzen,
Voor dansen natuurlijk is zulk een vloer
prachtig.
Het gas dat hem draagt maakt hem prettig
veerkrachtig,
Geen dansvloerconstructie kan hier maar
bij halen,
Je zou er, al dansende, rijzen en dalen,
En allervoornaamste, je krijgt bovendien
dan,
Dat je eenmaal er op, het ding zelf niet meer
zien kan,
Tc Bedoel kwam er uitzicht op zoo'n uitzicht
toren,
Dan was hij uit zicht en dat kan me be
koren.
P. GASUS.
VAN HET GOEDE TE VEEL.
De N.R.C. vertelt:
Een drukke winkelstraat in het hartje van
Rotterdam vol étalages bekijkende men
schen.
Plotseling belgerinkel, hoefgetrappel, feest
gezang. Een rijtuig nadert, getrokken door
twee met pluimen getooide, plechtig trap
pelende paarden. De koetsier kijkt koel
rechtuit, vanonder zijn druipenden hoogen
hoed. Ondanks den druilenden regen Is de
kap neergeslagen, en in den wagen zitten,
trots naast elkaar, twee Sinterklazen, met
mijter en staf, met rooden tabberd en witten
baard- Tegen over hen op het smalle bankje
grijnzen twee zwarte Pieten met mutsen met
veer en en wapperende, wijde, fluweelen man
tels.
Nog is het publiek niet van zij*i verbazing
bekomen, of er nadert een tweede gespan,
minder deftig, mas-r toch ook potsierlijk. Het
is een afgetakelde groentekar, getrokken door
één mager biekje, een bles, die goedig zijn
vreemde vrachtje zeult. In den wagenbak
zijn banken geplaatst. Op eentwee Sin
terklazen, broederlijk bijeen en op de andere
twee trouwe helpers, met zwarte gezichten
en groezelige, donkere handschoenen.
Voor een café stopt de stoet. Vier zwarte
Pieren helpen vier Sinterklazen uit twee
wagens.
Een deur zuigt open. Een voor een ver
dwijnen de sinten en de pieten in de rooke-
rige ruimte daarachter. Binnen klinkt direct
spontaan gezang. Het gaat over manschijn
en boomen.
Vader, hoe kan dat nou? vraagt een kleine
jongen, die al lang in bed had moeten lig
gen.
De vader trekt zijn spruit mee; omstanders
lachen en het jochie zeurt.
HET DERDE RETOURVLIEGTUIG
BIJ DEVENTER GELAND.
Het derde retourvliegt-ulg, de P.H.-A.E.O.
dat gisterenmorgen te Boedapest is gestart-
met bestemming naar Schiphol is gisteren
middag kort na vier uur in verband met het
slechte weer op het noodlandingsterrein bij
Deventer geland.
Aan boord van dit vliegtuig bevinden zich
de piloten Duimelaar en Tepas en de meca
nicien Dunk.
De post werd zoo spoedig mogelijk naar
Amsterdam gebracht, aangezien het vliegtuig
gisteren niet meer naar Schiphol zou door
komen. De bemanning begaf zich naar Am
sterdam. Dc piloot Sillevis zal met den me
canicien Veenendaal naar Deventer terug
gaan om de P.H.-A.E.O. naar Amsterdam te
RADIO-UITZENDING ZONDER
VERGUNNING.
De Amsterdamsche Rechtbank heeft giste
ren vernietigd het vonnis van den kanton
rechter te Hilversum, waarbij iemand uit het
Gooi tot f 25 boete of vijf dagen hechtenis
werd veroordeeld, omdat hij ip. strijd met c
Telegraaf- en Telefoonwet zonder vergun
ning van den minister van Waterstaat met
een radiotoestel zendproeven had genomen.
Opnieuw rechtdoend, legde de Rerchtbanfc
dezelfde straf op. De teruggaaf aan verdacht*
van het radiotoestel werd gelast.
IJMUIDEN.
JAARVERSLAG STAATS-
VISSCHERSHAVENBEDRIJF.
VERLIESSALDO GEDAALD TOT
56.217 (VORIG JAAR 93.407).
Aan het jaarverslag over 1928 van het
Staatsvïschershavenbedrijf te IJmuiden
ontleenen wij het volgende:
Het vaste personeel bestond uit 48 perso
nen; bovendien waren er 21 personen
tijdelijken dienst.
De regelmatige daling van het verlies op
de exploitatie van het bedrijf, welke in de
laatste jaren viel op te merken, zette zich
in het verslagjaar wederom voort. Het ver-
liessaldo daalde n.l. van 93.407.13 over
1927 tot 56.217.07 over het afgeloopen jaar,
Dit resultaat was te danken aan de belang
rijke stijging der inkomsten, welke vergele
ken bij het vorig jaar met 42000 vooruit
gingen. Doordat de uitgaven slechts met
5000 toenamen kwam het voordeelig ver
schil op een bedrag van ruim 37000 te
staan. De retributie steeg van 281.342.53
in 1927 tot 309.293.22 in 1929.
De vermeerdering van den omzet in de
vischhallen was niet,zooals het vorig jaar
te danken aan toevallige omstandigheden,
doch aan factoren, waarvan te verwachten
is, dat zij den bloei van het bedrijf duur
zaam zullen bevorderen, n.l. de uitbreiding
van de hier thuisbehoorende stoomtreiler-
vloot en de stijging van de vischprijzen.
Het nadeelig saldo op de rekening haven,
welke geen inkomsten heeft en waarop
steeds verlies geleden wordt, bedroeg in het
verslagjaar 244.720.98 tegen 242.026.65 in
het vorig jaar.
Het aantal binnengeloopen vaartuigen be
droeg 14985 tegen 13611 in 1927.
Het aantal vreemde schepen, in de haven
binnengekomen bedroeg 643, tegen 738 ia
het vorig jaar.
De geheele op 31 December 1928 te IJmui
den thuisbehoorende vloot bestond uit 172
stoom- en motorschepen en 59 zeilschepen
tegen resp. 164 en 63 in 1927.
Het aantal ijsfabrieken op het terrein der
vischershaven onderging geen verandering.
Er bleven er 7. Blijkens de door de directies
verstrekte opgaven werden in totaal
66,508.400 K.G. ijs geproduceerd, tegen
64.453.000 K.G. in 1927.
De opbrengst van de in de Rijksvisch-
hallen verkochte visch bedroeg 15.464.425
tegen 14.066.924 in 1927.
De verhouding van de naar de zes landen
van bestemming verzonden hoeveelheden
was: Nederland 40 pet. (v.j. 43.1 pet.),
Duitschland 10.6 (v.j. 114), België 22.4 (vj.
21.2), Frankrijk 118 (v.j. 9.8), Zwitserland
1.1 (v.j. o.5), Engeland 14.1 (v.js 14).
Or-LZE GROEMTJE3
DIM5DAG P^
OOM DERDA3j 1
ZATERDAGW