HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAG 4 DECEMBER 1929 LETTEREN EN KUNST HET TOONEEL. WIE ZAL IN 1930 DEN STADS SCHOUWBURG TE AMSTERDAM BESPELEN? EEN BRANDENDE TOONEELKWESTIE Burgemeester en Wethouders van Amster dam hebben eenige dagen geleden bekend ge maakt, dat zij de overeenkomst met de direc tie van Het Vereenigd Tooneel tot bespeling van den Stadsschouwburg welke overeen komst op 1 Januari 1930 afloopt niet wen- schen te vernieuwen. Dit belangrijk bericht kwam voor hen, die met dc tooneelt-oestanden in Nederland eenigszins bekend zijn, niet onverwachts. Het was to voorzien, dat B. en W- van Amsterdam niet zoo maar zonder meer het contract met Verkade en Verbeek voor drie jaar zouden verlengen. Reeds in het vorige seizoen werd in den Gemeenteraad van Amsterdam ern stig geklaagd over de prestaties van Het Ver eenigd Tooneel en het was waarlijk niet alleen de heer Wijnkoop, die meende, dat dit gezelschap niet in alle opzichten voldeed aan de eischen, welke men meende te mogen stellen aan een troep, die onzen voornaamsten schouwburg in Nederland bespeelt. Na dien tijd hebben er in de tooneelwereld zulke groote veranderingen plaats gegrepen, dat B en V/. van Amsterdam wel ernstig de vraag onder de oogen moesten zien, of het wenschelijk was van hun kant gebruik te maken van de bepaling om de overeenkomst zonder wederzij dsche opzegging voor drie Jaar te verlengen. Het Vereenigd Tooneel was door het heengaan van Van Dalsum en eeni ge der beste krachten - waaronder Henri Ee- rens en Willy Haak - zoodanig verzwakt, dat het voor de opvoering van groot werk en zeker van klassieken niet meer voldoende in staat geacht kon worden. Het ej.gageeren als regisseur van Johan de Meester, den hervor mer van het Vlaamsche Tooneel hoe be langrijk ook op zichzelf kon het verlies van Van Dalsum niet goed maken. Toen volgde daarna nog het heengaan van Elsa Mauhs, een verzwakking van het gezelschap, die dit seizoen wel heel sterk gevoeld wordt. Want wie kan een kunstenares van de quall- teit van een Elsa Mauhs vervangen? Dit alles moest voor de Commissie van Bijstand in Kunstzaken in Amsterdam leeds genoeg reden zijn B. en W. te adviseeren het con tract met Het Vereenigd Tooneel niet te ver lengen, maar ook aan anderen een kans te geven. Tot dit advies zal de commissie te eerder zijn gekomen, nadat zij heeft gezien, wat het nieuw opgerichte Oost-Ne der landsch Tooneel het gezelschap van Van Dalsum in deze paar maanden reeds heeft ge presteerd. Eerst de prachtige opvoering van „De Comedie van het Geluk", daarna de merkwaardige verlooning van „De Drie Stuivers Opera" en thans „Volpone", een voorstelling, die terecht algemeen de aan dacht heeft getrokken! Met deze drie stuk ken heeft Het Oost-Nederlandsch Tooneel zich op slag in dc eerste rij der Nederland- sche gezelschappen geplaatst en het lijkt ons wel vrij zeker, dat Van Dalsum, wanneer hij naar den Stadsschouwburg te Amsterdam solliciteert, een der ernstigste candidaten zal zijn. Maar ook Het Nieuw Nederlandsch Tooneel dat de tradities van Royaards steeds heeft hooggehouden en onder de regie van Saalborn in de laatste jaren drie zulke belangrijke Shakespeare-opvoeringen van De Storm, De Getemde Feeks en Veel Leven om Niets en een reprise van Midzomernachtsdroom heeft gebracht, komt alleszins in aanmerking voor de bespeling van onzen eersten Schouw burg. De prestaties van dit gezelschap, dat onder zooveel ongunstiger omstandigheden werkt, staan zeker niet achter bij die van Het Vereenigd Tooneel. Reeds dadelijk na de oprichting van het Oost-Nederlandsch Tooneel gingen er in tooneelkringen geruchten, dat Van Dalsum en Saalborn gezamenlijk een aanval op de vesting van het Leidsche Plein zouden doen; zij zouden dit seizoen „getrennt marschieren" om dan „vereint zu sohlagen". Deze onder stelling leek zeer aannemelijk. Men kan toch moeilijk veronderstellen dat Van Dal sum op den duur genoegen zou nemen met een zoo beperkt terrein als de provincie. Een gezelschap kan zich slechts handhaven, wan neer het vasten voet in Amsterdam of Den Haag heeft. Na den brand van het Paleis voor Volksvlijt kan men nog verder gaan en zeggen, dat voor een gezelschap, dat groot •werk wenscht te verrichten, de vaste be schikking over den Stadsschouwburg te Am sterdam noodzakelijk is. De schouwburg op het. Leidsche Plein is voor de gezelschappen na het verdwijnen van het Paleis, niet meer of minder dan een kwestie van „toe be or not to be!" geworden. Een samengaan van Van Dalsum en saal born zou een krachtig artistiek volwaardig gezelschap waarborgen- Het afstaan van een vasten speelavond aan Van Dalsum door Saalborn wees er reeds op, dat hun belangen in een zelfde richting gingen. Maar nog grooter zekerheid bracht het onlangs gelan ceerde bericht, dat Van Dalsum en Saalborn gezamenlijk een voorstelling van den Gys- breeht van Aemstel voorbereiden. Met een voorstelling van Gysbreght zou men Amsterdam als het ware kunnen too- nen, wat met deze combinatie in artistieken zin zal kunnen worden bereikt. In tooneelkringen gaf men voor de kan sen van Het Vereenigd Tooneel als vaste be speler van den Stadsschouwburg voor de eerstvolgende drie jaar dan ook niet heel veel. maar zie, daar bereikt ons een bericht, dat geheel nieuwe perspectieven opent. Men wil de Koninklijke Vereeniging „Het Neder landsch Tooneel" welke vereeniging nooit formeel was ontbonden en waarvan Willem Royaards tot zijn dood toe officieel directeur was weer oprichten en dc naam van Eduard Verkade wordt genoemd als aan staand artistiek leider. In verband met deze plannen krijgt het bericht-, dat me vrouw Jacqueline Royaards—Sandberg bij Het Vereenigd Tooneel in den Gysbreght van Aemstel de Badeloch zal spelen, bijzondere bet,eekenis. Een geheel nieuw, sterk gezel schap onder den ouden naam van de Kon. Ver. „Het, Nederlandsch Tooneel", waarin de beste tooneelkrachten van Nederland ver eenigd worden en dat onder artistieke lei ding van Verkade, zou staan, zou zeker meer kans hebben dan het tegenwoordige Ver eenigd Tooneel. Met de oprichting van „Het Nederlandsch Tooneel" zouden wij dus krij gen een nieuwe poging tot concentratie piaar thans één, die niet uitgaat van de gemeentebesturen maar van tooneelspe- lers zelf. Zal deze concentratie slagen; zal de Stadsschouwburg in de toekomst weer worden bespeeld door een Kon. Ver. „1-Iet Ne derlandsch Tooneel?" Zullen acteurs als Saalborn en Van Dalsum zich hierbij aan sluiten, of zullen Het Oost-Nederlandsch en Het Nieuw Nederlandsch Tooneel gecombi neerd toch een aanval wagen op de vesting van het Leidsche Plein? Niemand kan nog zeggen, wat de toekomst zal brengen, maar zeker is het, dat de vraag, wie de aanstaan de vaste bespelers van den Stadsschouwburg te Amsterdam zullen zijn voor ons tooneel belangrijker is dan ooit. In de tooneelwereld wacht men met spanning af, wat uit dit al les zal groeien; de Amsterdamsche Stads schouwburgkwestie beheerscht thans meer dan ooit ons tooneel! J. B. SCHUIL. IIET VEREENIGD TOONEEL. DICKY. Dicky zou waarschijnlijk door hen, die op de volksvoorstellingen in Amsterdam enkel stukken van cultureele waarde willen doen spelen, met een minachtend gebaar op zij worden geschoven, maar ik weet wel zeker, dat niemand van de vele aanwezigen giste ren dit aardige pretentielooze blijspel in de uitstekende vertooning van Het Vereenigd Tooneel zou willen hebben missen! Cultuur?... prachtig, maar laten wij toch niet zoo zwaar op de hand worden om zelfs niet aan den onschuldigen lach 'n plaatsje te gunnen! Ik wil wel bekennen dat ik mij gisterenavond kostelijk geamuseerd heb en ik zag Dicky toch al voor den derden keer! Maar laat ik er dadelijk bijzeggen, dat het met de opvat ting van Cees Laseur bijna 'n heel nieuw stuk voor mij werd! Hoe geestig en met welk een verve speelt Laseur dezen detective tegen wil en dank! Hij# draagt de heele voor stelling met zijn dol-vermakelijk, maar al door toch fijn spel! Heerlijk, zooals hij tel kens afwisselend de verslagenheid en den bravour van dezen politieman in angst en nooden speelt! Prachtig, die houding en die handbeweginkjes, wanneer de Sherlock Hol mes-geest over hem vaardig wordt! Welk een verschil toch tusschen dit fijn-geestige, gedistingeerde spel in den zuiveren blijspel- toon en de potsenmakerijen van Ruys in 'n Snoepreisje! Dickydat is Cees Laseur en nog eens Cees Laseur! Op de omgeving let je nauwe lijks, ze gaat bijna ongemerkt aan je voor bij! Nee toch, er was een acteur, die onmiddel lijk de aandaöbt tot zich trok en toch deed hij niet anders dan langzaam in den achter grond opkomen en tegen een deurpost leu nen! Maar in de wijze waarop hij dat deed, herkende je onmiddellijk den acteur van zeer bijzondere gave! Zoo iets kunnen alleen de ras-acteurs en Joh. Kaart bewijst hoe langer hoe meer tot dit zeldzame soort te be- hooren. Dat opkomen en geleund staan te gen den deurpost, zoo dat heel de zaal „ge pakt" is en de aandacht op hem geconcen- teerd blijft, dat was op zichzelf een staaltje van afzonderlijk knap spel! Van de overige bezetting noem ik mevrouw Gusta Chrispijn-Mulder, die bij dit gezel schap een school apart vertegenwoordigt. Het is, of wij plotsling in den tijd van de oude Rotterdammers teruggeplaatst worden, wan neer zij opkomt. Georgette Hagedoorn speel de frisoh en pittig het dochtertje Lilian, Minny ter Hove was een lieve, bescheiden Nelly Taylor, Willem Hunsche maakte van de kleine rol van Clarke iets aardigs hoe vermakelijk die sortie van Lady Glenmore en Clarke in IV! en Dom de Gruyter ver dient een speciaal woord van lof voor zijn uitstekenden bediende! Een allergezelligste, prettige voorstelling, waarmee het publiek van de volksvoorstel ling zich uitstekend heeft vermaakt. Dicky kan hier in Haarlem bijvoorbeeld op een abonnementsvoorstelling nog zeker wel eens terugkomen. J. B. SCHUIL. MUZIEK. DERDE CONCERT DER HAARLEMSCHE BACHVEREENIGING. „L'infaillible baguette de M. Pierre Mon- teux" De onfeilbare dirigeerstok van Pierre Monteux: we hebben haar gisteravond kun nen bewonderen; zij heeft ons met nooit missende zekerheid geleid door Berlioz's „Carnaval romain", door de „Fantasie voor dubbel strijkorkest" van R. Vaughan Wil liams, door de „2me Suite uit „Daphnls et Chloë" van Ravel en tenslotte door Brahms' Tweede Symphonie. Het was voor 't eerst dat wij Monteux zonder partituur, zelfs zonder lessenaar zagen dirigeeren. Maar hoe beheerscht hij alle werken, hoe heeft hij eiken inzet, elke nuance in zijn hoofd; met welk een duide lijkheid, gemak en vertrouwbaarheid geeft hij alles, zelfs twee, drie dingen tegelijk, aan! Daar is niet alleen l'infallible baguet te; daar is ook het nu wijd uithalende, dan weer korte, rukkende, dempende, ophalende gebaar der linkerhand, daar Is de lichaams houding, daar is vooral ook de blik, die allen wonderen verrichten bij het uitvoeren van zijn leidenden wil. Maar het optische van zijn directie blijft binnen de aestheti- sche perken; hij dirigeert voor het orkest, niet voor de toehoorders; van ij del vertoon, van opdringerigheid blijft zijn beweging vrij. Zoo kwam „Carnaval romain" tot ons in stralende schittering, heerlijke frischheid en haast ongekende zuiverheid. Doch de Fantasie van Vaughan heeft ondanks den prachtigen klank van het enorme strijk orkest, dat bijwijlen een levend g-eworden orgel scheen, en ondanks de werkelijk goede muzikale kwaliteiten, niet voortdurend kun nen boeien. Daarvoor bieden zoowel de har moniseering als de klankkleur te weinig af wisseling, en ook in tempo en rhythme is weinig verscheidenheid. Men kan het werk in aangename en tevreden stemming aan- hooren; het irriteert niet, het enerveert niet, het fascineert niet, het deert niet; men eert het, zonder meer. Iemand merkte mij op: „indien het programma naam noch verdere bijzonderheden van den componist gaf, zou men althans diens ras en nationalleit ter stond raden: het. werk is door en door En- gelsch; flegmatisch en correct. Bezwaar heb ik tegen dc clausule ..voor dubbel strijk orkest"; het zou een beleediging voor ons Con certgebouworkest zijn, indien men het uit twee eerste en twee tweede violen, evenveel alten en celli en één contrabas bestaande ensemble, voor de helft van het volledige orkest zou aanzien, terwijl het nauwelijks een achtste deel daarvan vertegenwoordigt; „Fantasie voor 11/7 strijkorkest" zou dus meer overeenkomstig de werkelijkheid zijn. Welk een contrast daarmee leverde Ravels muziek, vol van de verrassendste kleuren en wisselingen, vol verve en gratie! De Suite is getrokken uit een „Symphonie chorégrafi- que", een hoogere ontwikkeling van een ballet dus, getiteld „Daphnis et Chloë". De sage vertelt dat Daphnis de zoon was van Hermes en een nymf; hij studeerde fluit bij Pan, vond de herderspoëzie uit, maakte ken nis met een Najade en verliet deze. Ik weet niet of de verlatene hem peper of zwavel zuur in het gelaat wierp, maar wel dat hij tot straf voor zijn ontrouw blind werd, het geen een van beide onminzame behandelin gen zou doen vermoeden; enfin, Pa Hermes, waarschijnlijk gedachtig aan zijn eigen zon dig avontuurtje met het nymf je, nam z-'^*- lief in genade en bescherming, en vo-. 'e hem naar den hemel, die toentertijd niet hooger reikte dan den top van den Olumpos. De Symphonie chorégraiique, een werk waarin de merkwaardige eigenschappen van Ravel als virtuoos van klank en rhythme op de meest éclatante wijze vereenigd zijn. werd te Parijs 18 Juni 1912 voor het eerst, opgevoerd; „ce chef-d'oeuvre fut conduit au triomphe par l'infaillible baguette de M. Pierre Monteux", gelijk ik in een biografie van Ravel lees. Monteux' onfeilbare leiding was dus reeds li) 1912 te Parijs beroemd. Ook in de Duitsche kunst van Brahms toonde de meester-leider zich volkomen thuis en geadapteerd; slechts kwam het mij voor dat hij de klank der blazers, vooral van het koper, meer naar Franschen aard instelde; we kregen daardoor soms een ongewone schettering. soms een naar voren komen van op zich zelf minder belangrijke tegenstem men. Dit was vooral in het eerste hoofddeel merkbaar, waarvan eerst de coda volkomen bevredigde. De volgende drie deelen werden echter zeer mooi vertolkt; de bezonkenheid en klaarheid in het zoo gauw te vertroebe len Adagio, de lichte gratie in het Allegretto, het élan en de jubel in de finale waren be wonderenswaardig, te.meer omdat alles zon der overdrijving, zonder dik-er-op-leggen verkregen werd. Monteux' opvatting en ver tolkingen dragen steeds het cachet van voorname distinctie. Hem werden verschei dene ovaties gebracht; meermalen liet hij het orkest er in deelen, en het Concertino (in Vaughan William's werk) werd in het bijzonder toegejuicht. KAREL DE JONG. JONGENSBOEKEN. (Reeds in een deel van de vorige oplaag opgenomen). HET KAMP IN 'T SPOOKBOSCH. Een nieuw boek van C. Joh. Kieviet. schreven wordt! En wanneer krijgen wij nu eens een kampeerverhaal zonder een verbor gen schat, die door de kampeerders „aan het licht wordt gebracht"? Sinds Tom Sawyer zijn schat vond, schij nen ook alle Hollandsche jongens schatten in den grond te moeten vinden! De Z. K.C.'ers van Kieviet natuurlijk ook en zij geven zelfs met dien schat de gemoedsrust terug aan een ouden zonderling, die 15 jaar lang te ver- geefsch in het Spookbosch naar dezen schat had gezocht! Het is heel wel mogelijk, dat mijn neef- Je, over wien ik in mijn vorige boekbespre king schreef, dit verhaal van Kieviet weer zal lezen met gloeiende wangen en met de vingers in zijn ooren, want verborgen schat ten missen hun uitwerking op romantisch aangelegde jongens bijna nooit! Maar wan neer dit boek gelet op den naam van den schrijver zou moeten doorgaan voor een specimen van een goed jongensboek, dan zou ik de tegenwoordige jongenslectuur onmoge lijk hoog kunnen aanslaan. J. B. SCHUIL. (Uitg. Andries Blitz Amsterdam.) Johan Kieviet behoort in ons land tot de meest bekende schrijvers van jongensboeken. Een uitgever, die met een nieuwen Kieviet komt, weet van te voren reeds, dat de boek handel het boek grif koopt. Geen kinderboek heeft in Nederland ooit zoo'n succes gehad als Dik Trom en al ware Kieviet alleen maar de geestelijke vader van den bij de kinderen zoo geliefden dikken Dirk, dan zou dit al reden genoeg zijn voor de boekhan delaars om elk volgend boek van dezen schrijver een 'eereplaats in hun etalage te geven. Maar Kieviet heeft ook andere boeken geschreven, die door de jeugd veel gelezen zijn. Wanneer ik van jongens en meisjes eens de titels vroeg van boeken, die zij „mooi" vonden, dan was daar bijna altijd Fulco de Minstreel van Kieviet bij, en zeer dikwijls Okke Tannema, een bewijs, dat deze Zaan- sche schrijver zijn naam niet alleen aan Dik Trom en zijn nazaten te danken heeft. Ik moet hier bekennen, dat ik tot nu toe behalve Dik Trom nooit iets van Kieviet ge lezen had. Ik schrijf nu eenmaal liever jon gensboeken dan dat ik ze lees. Toch heb ik, nu de redactie mij „Het Kamp in 't Spook bosch" ter recenseering had toegezonden, dit nieuwste boek van Kieviet met meer dan gewone- aandacht gelezen, omdat bet mij in teresseerde in hoe ver dit boek van de zen populairen schrijver voldeed aan de eischen, welke ik aan een jongensboek meen te mogen stellen. En dan moet ik hier dade lijk zeggen dat het boek mij heel erg is tegen gevallen. Is dat nu het soort jongensboek, dat de jeugd van tegenwoordig gaarne leest, heb ik mij bij het doorworstelen van „Het Kamp in 't Spookbosch" herhaaldelijk afgevraagd. Misschien ja waarschijnlijk zijn zijn andere boeken beter, maar dit jongste pro duct van Kieviet kan ik onmogelijk roemen. Wat ik tegen het „Kamp in 't Spookbosch" heb? Het is het absoluut onpersoonlijke, het duffe, het saaie van dit boek! Mij dunkt, zoo'n verhaal moet toch elke onderwijzer wel kunnen schrijven! Het is alles heel goedig en braaf, paedagogisch is er niets op aan te merken, de 4 Z. K. C.'ers, die met hun kano's er op uit trekken en in het Spookbosch bij Beverwijk gaan kampeeren, zijn jongens, waarvan je geen woord kwaad zoudt kunnen zeggen, maar in een verhaal van iemand, die een reputatie heeft als schrijver van jongensboeken, mag je toch wel iets meer verlangen. Geen sprankje geest, geen brokje humor, geen enkele regel, die in den stijl ook maar even iets persoonlijks verraadt, om van artisticiteit nu maar geheel niet te spreken. Het is aldoor maar goedig ouderwetsch vertellen in den trant en in den stijl, zooals een schooljongen uit de tweede klas H. B. S. een opstel maakt. Dit boek behoort tot het soort Hollandsche kinderlectuur, waarvan Carry van Bruggen eens schreef, dat zij een klein burgerlijken geest ademt. Die Z. K. C.'ers van Kievit spreken allen in één en denzelfden toon, precies zooals Joh. Kieviet schrijft. Hebt u bijvoorbeeld ooit een Jongen hooren zeggen; ,,"t Is een groot eiland! Dat geloof ik althans!" of „Dan be dank ik u ten vriendelijkste!" dan wel „Onze weg voert niet hierheen"? En wat te zeggen van een zin als deze, die ik oppik uit het verhaal dat een leider van padvinders aan zijn jongens doet: „Toen leg de hij zich neder in de schaduw van eenig kreupelhout om een slaapje te doen, want de zon deed met haar brandende stralen het zand bijna smelten!" En even later „neig de" bij dezen verteller „de zon ter Wester- kimme Zoo vertelden ongeveer ook de schrijvers in de boeken welke onze grootouders lazen. En krijgen onze jongens en meisjes langza merhand'niet genoeg van al die verhalen van kampeeren en nog eens kampeeren? Er zijn zeker al minstens 25 kamp-verhalen in ons ;and verschenen. Niemand zal er iets tegen 1 hebben, dat er een zesentwintigste bij komt, mits het dan maar met humor en geest ge- brengen. CHRISTIAAN KRIENS. Volgens een aankondiging van The Tra velers, Hartford, (Connecticut) is onze oud stadgenoot Christiaan Kriens, zoon van wijlen den dirigent van Haarlem's Muziekkorps, de heer Chr. P. W. Kriens, benoemd tot dirigent van het orkest van het Amerikaansche draadlooze station W T I C. Hij staat nu aan het hoofd van een zeer groot orkest, waar van alle leden tot den staf der W T I C. be- hooren en hun talenten uitsluitend beschik baar stellen voor uitzendingen van het station Hartford. Een Amerikaansch tijdschrift laat zich in waardeerende bewoordingen over Christiaan Kriens uit. Zijn bekwaamheden als leider van symphonie-orkesten, componist, concert violist en muziekpaedagoog worden geroemd. Verscheidene groote Amerikaansche orkes ten zijn door hem geleid. Hij componeerde twee opera's, een oratorium, verschillende symphonieën en vele composities voor viool, piano, cello en zang.Radio-luisteraars kennen vele van deze werken, in 't bijzonder „In Holland". Dit werd uitgezonden ter gelegen heid van de eerste internationale uitzending tusschen Nederland en Amerika. Zijn contract met station W T I C. is niet zijn eerste kennismaking met de radio, daar hij verleden jaar al een radio-programma van zijn eigen composities leidde voor de National Broadcasting Company, in de serie: „The Master Musician's Hour". PROPAGANDAFILM VOOR OPVOEDINGS GESTICHT „VALKENHEIDE". Het opvoedingsgesticht voor verwaarloos de jongens „Valkenheide", te Maarsbergen, dat opgericht is door de Nederlandsch Her vormde Kerk heeft Dinsdagavond in den Schouwburg Jansweg zijn propaganda-film, de Valkenheide-film vertoond. Daar ver schillende Haarlemsche Meisjesclubs zich met den verkoop van kaar-ten belast hadden was er veel publiek in den Schouwburg. De film is inderdaad van groote propagan distische waarde. Zij schetst op aantrekke lijke wijze hoe „Boefjes" of zij die het drei gen te worden, in hetgesticht worden gered en in een omgeving, die hen met zorgen om ringt tot nuttige menschen in de maatschap pij worden opgevoed. Dat doet het gesticht door een heilzame arbeidstherapie, door on derwijs en een tactische opvoeding, alles op godsdienstigen grondslag. En derhalve is de titel „Zonde en Zegen" zeer toepasselijk ge kozen. De film werd toegelicht door den heer Van Gaasbeek, inspecteur van het gesticht. Deze heeft ook de film geënsceneerd, waarbij hij de medewerking had val allen, die in het gesticht werkzaam zijn en dit leidde tot zeer goede resultaten. De Nederlandsche Bioscoop Trust heeft de rolprent opgenomen. De toeschouwers leefden ten zeerste mede met het geziene, zoodat wij mogen veronder stellen, dat het gewenschte resultaat bereikt is. DIE GASHOUDER. Men heeft deze dagen nogal eens gelezen, Van 't machtig object in ons midden ver- rezen, De gashouder onder de loupe, en natuurlijk, Bedoel ik dit laatste uitsluitend figuurlijk Nou wie van dien gashouder houdt mag het zeggen, Ik denk er niet aan zijn betoog te veer. leggen, Maar moet voor mezelf zonder schaamte bekennen, Dat ik aan dat schoonheidsbegrip niet kan wennen, Ik wil steeds mijn smaak voor een betere geven, Maar leelijkers zag ik nog nooit van mijn leven, De lijn is eenvoudig, dat moet Je verklaren, Doch eenvoud brengt hier toch nog lang niet het ware; Het doet je ja waaraan precies doet het denken, Een vat, waaruit reuzen hun bierglazen schenken. Een machtig kanon, of vuilbak, naar keuze Het een en het ander natuurlijk voor reuzen; Hoe 't zij, ik moet tot de gevolgtrekking komen: Mijn smaak is niet die onzer stadsgas- tronomen; Maar wacht eens, zou redding niet mogelijk wezen? Bij mij is (o wonder!) een denkbeeld ge. rezen, Waarom zou men niet van dit ding profi. teeren, En boven op 't dak een café exploiteeren, Als daar een buffet en wat palmgroen op staan zou, Wat stoelen, een strijkje, ik denk dat het gaan zou, Het dak zou met 't gasvoluum dalen en rijzen, Maar dat zou wat nieuws zijn en daarom te prijzen, Voor dansen natuurlijk is zulk een vloer prachtig. Het gas dat hem draagt maakt hem prettig veerkrachtig, Geen dansvloerconstructie kan hier maar bij halen, Je zou er, al dansende, rijzen en dalen, En allervoornaamste, je krijgt bovendien dan, Dat je eenmaal er op, het ding zelf niet meer zien kan, Tc Bedoel kwam er uitzicht op zoo'n uitzicht toren, Dan was hij uit zicht en dat kan me be koren. P. GASUS. VAN HET GOEDE TE VEEL. De N.R.C. vertelt: Een drukke winkelstraat in het hartje van Rotterdam vol étalages bekijkende men schen. Plotseling belgerinkel, hoefgetrappel, feest gezang. Een rijtuig nadert, getrokken door twee met pluimen getooide, plechtig trap pelende paarden. De koetsier kijkt koel rechtuit, vanonder zijn druipenden hoogen hoed. Ondanks den druilenden regen Is de kap neergeslagen, en in den wagen zitten, trots naast elkaar, twee Sinterklazen, met mijter en staf, met rooden tabberd en witten baard- Tegen over hen op het smalle bankje grijnzen twee zwarte Pieten met mutsen met veer en en wapperende, wijde, fluweelen man tels. Nog is het publiek niet van zij*i verbazing bekomen, of er nadert een tweede gespan, minder deftig, mas-r toch ook potsierlijk. Het is een afgetakelde groentekar, getrokken door één mager biekje, een bles, die goedig zijn vreemde vrachtje zeult. In den wagenbak zijn banken geplaatst. Op eentwee Sin terklazen, broederlijk bijeen en op de andere twee trouwe helpers, met zwarte gezichten en groezelige, donkere handschoenen. Voor een café stopt de stoet. Vier zwarte Pieren helpen vier Sinterklazen uit twee wagens. Een deur zuigt open. Een voor een ver dwijnen de sinten en de pieten in de rooke- rige ruimte daarachter. Binnen klinkt direct spontaan gezang. Het gaat over manschijn en boomen. Vader, hoe kan dat nou? vraagt een kleine jongen, die al lang in bed had moeten lig gen. De vader trekt zijn spruit mee; omstanders lachen en het jochie zeurt. HET DERDE RETOURVLIEGTUIG BIJ DEVENTER GELAND. Het derde retourvliegt-ulg, de P.H.-A.E.O. dat gisterenmorgen te Boedapest is gestart- met bestemming naar Schiphol is gisteren middag kort na vier uur in verband met het slechte weer op het noodlandingsterrein bij Deventer geland. Aan boord van dit vliegtuig bevinden zich de piloten Duimelaar en Tepas en de meca nicien Dunk. De post werd zoo spoedig mogelijk naar Amsterdam gebracht, aangezien het vliegtuig gisteren niet meer naar Schiphol zou door komen. De bemanning begaf zich naar Am sterdam. Dc piloot Sillevis zal met den me canicien Veenendaal naar Deventer terug gaan om de P.H.-A.E.O. naar Amsterdam te RADIO-UITZENDING ZONDER VERGUNNING. De Amsterdamsche Rechtbank heeft giste ren vernietigd het vonnis van den kanton rechter te Hilversum, waarbij iemand uit het Gooi tot f 25 boete of vijf dagen hechtenis werd veroordeeld, omdat hij ip. strijd met c Telegraaf- en Telefoonwet zonder vergun ning van den minister van Waterstaat met een radiotoestel zendproeven had genomen. Opnieuw rechtdoend, legde de Rerchtbanfc dezelfde straf op. De teruggaaf aan verdacht* van het radiotoestel werd gelast. IJMUIDEN. JAARVERSLAG STAATS- VISSCHERSHAVENBEDRIJF. VERLIESSALDO GEDAALD TOT 56.217 (VORIG JAAR 93.407). Aan het jaarverslag over 1928 van het Staatsvïschershavenbedrijf te IJmuiden ontleenen wij het volgende: Het vaste personeel bestond uit 48 perso nen; bovendien waren er 21 personen tijdelijken dienst. De regelmatige daling van het verlies op de exploitatie van het bedrijf, welke in de laatste jaren viel op te merken, zette zich in het verslagjaar wederom voort. Het ver- liessaldo daalde n.l. van 93.407.13 over 1927 tot 56.217.07 over het afgeloopen jaar, Dit resultaat was te danken aan de belang rijke stijging der inkomsten, welke vergele ken bij het vorig jaar met 42000 vooruit gingen. Doordat de uitgaven slechts met 5000 toenamen kwam het voordeelig ver schil op een bedrag van ruim 37000 te staan. De retributie steeg van 281.342.53 in 1927 tot 309.293.22 in 1929. De vermeerdering van den omzet in de vischhallen was niet,zooals het vorig jaar te danken aan toevallige omstandigheden, doch aan factoren, waarvan te verwachten is, dat zij den bloei van het bedrijf duur zaam zullen bevorderen, n.l. de uitbreiding van de hier thuisbehoorende stoomtreiler- vloot en de stijging van de vischprijzen. Het nadeelig saldo op de rekening haven, welke geen inkomsten heeft en waarop steeds verlies geleden wordt, bedroeg in het verslagjaar 244.720.98 tegen 242.026.65 in het vorig jaar. Het aantal binnengeloopen vaartuigen be droeg 14985 tegen 13611 in 1927. Het aantal vreemde schepen, in de haven binnengekomen bedroeg 643, tegen 738 ia het vorig jaar. De geheele op 31 December 1928 te IJmui den thuisbehoorende vloot bestond uit 172 stoom- en motorschepen en 59 zeilschepen tegen resp. 164 en 63 in 1927. Het aantal ijsfabrieken op het terrein der vischershaven onderging geen verandering. Er bleven er 7. Blijkens de door de directies verstrekte opgaven werden in totaal 66,508.400 K.G. ijs geproduceerd, tegen 64.453.000 K.G. in 1927. De opbrengst van de in de Rijksvisch- hallen verkochte visch bedroeg 15.464.425 tegen 14.066.924 in 1927. De verhouding van de naar de zes landen van bestemming verzonden hoeveelheden was: Nederland 40 pet. (v.j. 43.1 pet.), Duitschland 10.6 (v.j. 114), België 22.4 (vj. 21.2), Frankrijk 118 (v.j. 9.8), Zwitserland 1.1 (v.j. o.5), Engeland 14.1 (v.js 14). Or-LZE GROEMTJE3 DIM5DAG P^ OOM DERDA3j 1 ZATERDAGW

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 10