H. D.-VERTELLINGEN
FLITSEN
STADSNIEUWS
FEUILLETON
De Gestolen Diadeem
HAARLEM'S DAGBLAD
6 DECEMBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden).
door
MARJORIE BOWEN.
Rouge
Alle meisjes op de kloosterschool leken
veel op elkaar, want zij waren jong en ge
zond, en de dagen kabbelden in gelijkmatige
deining aan hen voorbij; alle verschillen
in uiterlijk, karakter, stand en rijkdom vie
len daarbij weg.
Ja, zij leken veel op elkaar, zij werden als
gelijken behandeld en zij voelden geen ver
schillen.
Voor elk van hen was het leven als een
simpel borduurwerk.
De wereld was er, en er was de Hemel; op
de wereld leefden de menschen, en in de
hemel waren God en de Madonna en het
Kindeke Jezus, en zachte engelen en de
heiligen, die straalden als de kaarsen in de
groote donkere kerk.
Dat was de hemel, waar de vrede van de
eeuwigheid was.
Het leven op aarde was ook heel eenvoudig;
je woonde in het klooster en de nonnen leer
den je alles, dat je moest weten; je gebeden
handwerken, wat muziek, wat oude verhalen
en sagen.
Alles, dat je moest weten.
En dan ging je uit het klooster weg, en
trouwde, en soms (heel zelden) bleef je en
werd ook non.
Twee dingen om uit te kiezen.
Niemand had nog ooit het klooster verla
ten anders dan om te trouwen; zij behoorden
alle tot aristocratische families, waarin de
dochters trouwden, omdat het zoo hoorde, en
als dat eens heel enkelen keer niet kon
werden zij non, ook omdat het zoo hoorde'.
Dus het leven op aarde was werkelijk niet
veel ingewikkelder dan dat in den hemel.
De muur om het klooster was hoog, maar
er waren zoo veel mooie bloemen, en je kon
er zoo heerlijk wandelen, dat niemand naai
den anderen kant verlangde.
Het klooster lag zoo ver naar het Zuiden
dat de peperboompjes en de granaatappels
er het heele jaar buiten konden blijven en
dat zij het heele jaar door hun lange dagen
konden verdroomen in den tuin.
Agata was nu de oudste van de meisjes
en vroeg zich af wanneer zij het klooster zou
mogen verlaten; het was nu voorjaar en twee
van de anderen, jonger dan zij, waren weg
gegaan om te trouwen en stuurden nu verruk
te brieven.
„Zij waren gravinnen in de wereld"
zei Zuster Monica.
„Is dit dan de wereld niet?" vroeg Agata
„Ja maar ik bedoel, dat het alles al af
gesproken was, toen z(j nog kinderen wa
ren".
„Is er iets afgesproken voor mij?"
„Ik weet het niet", zei de non rustig. „Ben
je hier niet gelukkig?"
„Natuurlijk wel. Ik vroeg het alleen maar.
Ik ben bijna negentien''.
„Dat is nog heel jong".
„Maar niemand blijft hier, tot zij negen
tien zijn, behalve als zij voor altijd blij
ven".
Het jonge gezichtje, bleek, ovaal, met grijze
oogen en blauwzwart haar, keek haar aan
met een uitdrukking, die bijna pijnlijk was in
zijn onverbloemd verlangen.
„Je moet het Je moeder maar vragen, als
zij den volgenden keer komt", zei de non
met een flauwe zucht.
„Ik ken moeder bijna niet".
„Toch zal zij moeten beslissen wat er met
Je gebeuren zal".
Agata was een van de meisjes, die het
klooster niet verlaten hadden sedert zij er
gekomen waren; haar vader was gestorven en
haar moeder was altijd op reis; de laatste
keer dat zij in het klooster was geweest was
verscheidene jaren geleden; Agata herinnerde
zich haar als een mooie vrouw, die veei
lachte en een geur verspx-eidde die zij niet
kende, al waren er vele geurende bloemen
In den tuin van het klooster.
Maar zij schreef dikwijls en stuurde ge-
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct«. per regel.
/steeds Wybert-tablelten
meenemen, zoo gauw
hebt U kou gevat, lastig
zijn de gevolgen.
Z%tê£*t
schenken; ja Agata kreeg meer geschenken
dan een van de andere meisjes, en haar
kleeren waren altijd mooier.
Op Agata's negentienden verjaardag kwam
zij v/eer. „Misschien komt zij mij halen"
dacht het meisje, en het bloed vloog haar
naar de wangen, toen zij werd geroepen.
De lange, slanke vrouw in dahlia-kleurig
fluweel slaakte een uitroep toen zij het
meisje zag.
„Volwassen! Dio Mio! waar blijft de tijd?"
„Henri" zei zij tegen den man die bij haar
was, „is het niet wreed?"
En zij sloeg de voile van haar hoed terug.
Agata zweeg om den man, een donkere
glimlachende man, die Agata deed denken
aan den Pilatus op de schilderijen in de ka
pel.
„Vindt je het hier niet vervelend?" zei
haar moeder tegen haar.
„Wat is vervelend?" vroeg het meisje ver
legen.
Zij lachten alle' twee.
„Je zult haar hier niet lang meer kunnen
laten, Margarita", zei de man.
Zij haalde haar schouders op.
„Dit is een van je voogden, Agata. Wij
kunnen niet langer blijven. We hebben een
geschenk voor je op de tafel gelegd".
„O!" het meisje drukte haar handen te
gen elkaar. „Bent u niet gekomen om mij te
halen?"
„Waarom?" De stem kreeg een harderen
klank.
„Om te trouwen," zei het meisje. „Net als
de anderen".
Zij lachten nu luidop, en keken elkaar
aan.
„Om te trouwen?" grinnikte de man. „Daar
zul je je handen vol aan krijgen, Mai-garita.
Een schoonheid overigens. Kom eens hier en
laat ik je eens goed bekijken
Maar Agata was gevlucht met een gevoel
alsof zij onnoemelijk vernederd was.
Dien avond werd bij de Eerwaarde Moeder
geroepen.
„Ik heb gehoord, dat je je vandaag heel
onhandig en onbehoorlijk gedragen hebt.
Dat doet ons geen eer aan. Waarom liep je
weg?"
Agata boog het hoofd.
„Het spijt mij, Eerwaarde Moeder. Ik Ik
he.t was die man."
„Een Franschman. Ja, het is moeilijk."
De toon van de Eerwaarde Moeder moedig
de Agata aan.
„Eerwaarde Moeder moet ik hier blij
ven?"
„Voorloopig wel."
„Hebben zij al een huwelijk voor mij
klaar?"
„Nee."
„Waarom niet, Eerwaarde Moeder?"
„Omdat omdat het bij jullie niet zoo
gaat als bij de anderen."
„O, dan De verwarde overpeinzingen
van versoheidene weken zochten opeens een
uitweg in woorden. „Ben ik dus niet als zij?"
De oude vrouw keek in het mooie, be
droefde gezichtje en wist geen antwoord te
vinden.
„Mijn moeder is anders dan de moeders
van andere meisjes" vervolgde Agata. „Ze is
anders dan u andei-s dan de andere zus
ters anders dan de schilderijen van de
Madonna en dé heiligen."
De non maakte het teeken des krulses.
„Je móet hier niet zoo veel over naden
ken. Wees gelukkig, nu je er nog de gele
genheid voor hebt."
Dien avond maakte zij het pak open, dat
zij achtergelaten hadden, ragfijn, zacht ge
tint ondergoed, met kant en smalle linten;
stapels zijig zacht goed.
Het was heel anders dan het koele witte
linnen dat de nonnen maakten en dat zij
tot nu toe gedragen had, ook anders dan de
dingen die de andeire meisjes hadden. Zus
ter Monica bloosde even, toen zij de geu
rende stapeltjes op Agata's smalle witte
bed zag liggen.
„Ik zou het weg leggen", zei zé zachtjes.
„Je moest het liever niet dragen."
„Dan ben ik ook anders!" riep Agata uit.
„Waarom?" En ze propte alles in een lade,
de vreemde dingen, die afschuwelijk en aan
trekkelijk waren.
„O, nee"; zei zuster Monica. „Hoe kom je
daarbij?"
„Er is iets, dat ik niet begrijp", en het
meisje sloot met een smak de zachte tinten
en de sterke geur weg.
Haar moeder kwam spoedig weer; ze had
een vitla dichtbij gehuurd; er was een an
dere man bij haar, die Agata vleiende
dingen zei over haar schoonheid en haar een
groote zilveren doos met bonbons gaf.
Agata staarde hem vijandig zwijgend aan,
en haar stille verwondering werd steeds groo-
ter; er was iets anders, maar wat het
was, begreep zij niet.
Haar moeder kuste haar toen zij wegging,
het meisje huiverde en wendde zich af; ze
had het geweten, en gezien, en gevoeld, door
en achter en onder het vervagende mom van
de voile.
Ademloos liep ze naar de groote deur, die
naar den tuin leidde; de Eerwaarde Moeder,
stil en koel, kwam van haar wandeling terug,
zoo als iederen dag op dezen tijd.
Het meisje klampte zich aan haar vast en
hief met een hartstochtelijke vraag haar ge
zichtje naar haar op.
„Eerwaarde Moeder waarom
„Kind, wat is er? Wat is er gebeurd?"
„Ik ik wilde weten waarom verft
mijn moeder haar gezicht?"
„MET PLOERTENDOODER EN
MESSEN."
MISHANDELING EN HUISVREDE
BREUK IN HAARLEMMERMEER.
Het schijnt dat in de middagzitting van de
Haarlemsche Rechtbank de gemoederen al
tijd meer bewogen zijn dan in die van Don
derdagochtends, die zakelijker, en meestal
ook juridisch belangrijker is.
De aanleiding tot de geschiedenis, die ons
gisterenmiddag bezig hield was eigenlijk zeer
alledaagsch. Een schipper uit Alkemade had
in financieele moeilijkheden verkeerd en hij
had een expediteur te Haarlemmermeer ge
vraagd om hem er uit te helpen. Het is heel
gelukkig voor den schipper, dat de expedi
teur niet geweten heeft tot welke bewogen
tafereelen, waarvan het laatste hier voor de
Rechtbank té beleven viel de inwilliging van
het verzoek zou leiden. Want was dit wel het
geval geweest, dan zou hij zeker niet het
tientje los gekregen hebben, dat hem uit de
pecuniaire beklemming redde. Trouwens ook
de schipper heeft de geschiedenis niet vooruit
voorzien. Want de onaangename dingen, die
zich afspeelden tusschen geldnemer en geld-,
gever kwamen pas na de financieele „veilig
stelling" van den eerste.
De expediteur toch had eerst reden om
ontstemd te zijn, toen de schipper den da
tum van terugbetaling liet verstrijken, zon
der dat deze plaat-s had.
En de schipper op zijn beurt liet- zijn dank
baarheid eerst plaats maken voor onvrien
delijke gevoelens jegens zijn geldschieter,
toen deze „een soortement zwager" van den
schipper „in de gevangenis geholpen had".
Op dit punt- had de schipper echter geen ge
lijk, want de zwager tegen wien de expedi
teur onlangs heeft moeten getuigen, omdat
de zwager zich aan zijn eigendommen zou
vergrepen hebben, is vrijgesproken.
Hoe het zij, de vriendschappelijke verhou
ding tusschen beide lieden had plaats ge
maakt voor eenige spanning en de wijze
waarop deze tenslotte brak was oorzaak, dat
de schipper nu in het verdachtenbankje zat.
De expediteur had zijn intrek genomen in
een woning aan den Leimuiderdijk te Haar-
lemermeer, bij een vrouw, wier reputatie
door eenige, herhaalde malen tijdens het
breken van de spanning gebezigde bewoor
dingen als niet geheel onbevlekt gekenschetst
werd. Het was 28 Augustus en de expediteur,
de vrouw en eenige harer naaste familiele
den zouden in de huiskamer alle vreugden
van den ten einde spoedenden zomerdag ge
smaakt hebben, als er niet „eenige personen
onder het raam gezeten" hadden, hetgeen
mei-kbaar was door een gei-ommel onder dat
raam. De vrouw ging naar buiten en vroeg:
Wat doen jelui te luisteren? Ik kom aan
jelui woonwagen toch ook niet luisteren?"
De zaak ontwikkelde zich nu zoo, dat de
vrouw nog stond te „bekvechten", gelijk zij
het zeer teekenend noemde, toen de expedi
teur zelf er zich mee ging bemoeien. Op het
zelfde oogenblik verscheen de schipper.
Aanvankelijk bleken nog uit niets de ge
volgen van de uitgebleven terugbetaling en
van het getuigenis tegen den zwager.
Doch de schipper begon zich daarop, hier
in bijgestaan door een kameraad, zeer on
wellevend over de vrouw des huizes uit te
laten en dit accepteerde de expediteur na
tuurlijk niet.
Hiermede was de spanning gebroken. Had
de geschiedenis zich tot dusver afgespeeld
boven aan den Leimuidex-aijk, het vervolg lag
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1519
OPRUIMEN.
Vader draagt de
laatste lading Sint
Nicolaassnippers naar
den kelder
constateert dat alle
beschikbare berging
al ingenomen is
overpeinst de moge
lijkheid het te ver
branden, maar
bang het vuur te ver
knoeien
beseft dat het beste is
om de bakken geheel
te leegen en dan op
nieuw en steviger in
te pakken
doet het en ontdekt
na een half uur
zwoegen dat er nu
nog meer over is dan
in eerste instantie
slaagt er echter ten
slotte in. alles gebor
gen te krijgen
om boven ontvangen
te worden met het
bericht dat er een
cadeautje zoek is en
of vader nog eens
door de bakken wil
kijken of het soms
tusschen den ronuned
is geraakt.
(Nadruk verboden).
aan den voet daarvan. De volgende situatie
ontstond:
Onder lag de schipper. Daarop de expedi
teur. Daar boven kwam de kameraad van
den schipper en daar weer boven op lag de
vrouw.
Tijdens deze complicatie meende de ex
pediteur waar te nemen dat de schipper een
ploertendooder en een mes bij zich had,
waarvan hij zekerheid dacht te krijgen door
den schipper de vx*aag te stellen: „Zoo jon
gen kom jij met ploertendooders en met
messen?"
Enkele oogenblikken later schijnt het too-
neel van den strijd zich andermaal ver
plaatst te hebben, nu naar de huiskamer.
Het was voor den schipper een niet ongun
stige omstandigheid, dat de huiskamer twee
deuren had, omdat het de mogelijkheid
opende, dat terwijl de vrouw door de eene
deur den kameraad van den schipper er uit
zette de schipper zelf door de andere bin
nen kwam.
Voor de vrouw was het daarentegen niet
prettig, want er viel een harde klap op haar
arm. Naar zij opmerkte was die toegebracht
met een ploertendooder, maar gebleken is,
dat geen der getuigen, ook niet de kostgan
ger, die achter een tusschendeur zich ver
genoegde met de ruzie aan te hooren, een
ploertendooder gezien heeft.
De vrouw leidde het echter af uit de roode
striemen, die op den arm zaten. De arm was
een week lang niet te gebruiken en de vrouw
moest er vier maal mee naar den dokter.
Een behandeling met water en azijn was
noodzakelijk.
Nu stond de schipper terecht wegens mis
handeling en hij en zijn kameraad beiden
wegens huisvredebreuk.
Het was wel heel ongelukkig, want de
schipper had noch huisvredebreuk noch mis
handeling tot doel gehad, zei hij, hij wilde
alleen maar het geld terug betalen. Hij had
dat willen doen onder vier oogen, omdat de
expediteur het mogelijk onaangenaam zou
vinden om het geld terug te krijgen waar de
vrouw bij was.
Dat was wel heel kiesch gedacht van den
schipper, maar te weinig logisch om het voor
de Rechtbank overtuigend te doen klinken.
De ontvangst aan de deur door de vrouw
des huizes had de uitvoering van al deze
voornemens in den weg gestaan en tenslotte
heeft de schipper er ook nog zijn Zondag-
sche pak bij ingeschoten.
„Heb je haar niet met een ploertendooder
geslagen?" vroeg de president.
Atocca- Sticks uön „cle^ffriclebcrciri.
dezelfde, ec/e/e smaak ofs
de 9~ric - Sva c - LUafzf,
Dat ontkende de schipper, „want", zei hij,
„ik had geen wapens bij mij, alleen maar
mijn portemonnaie.
De expediteur echter meende stellig een
ploertendooder, althans een stuk van een
ploertendooder gezien te hebben. En daarna
heeft de kameraad nog gedreigd met een
mes allerlei kunstbewerkingen op den ex
pediteur uit te voeren.
Omdat het niet de eerste keer was, dat de
schipper zijn geweten bezwaard heeft, werd
tegen hem twee maanden gevangenisstraf
geëischt. Voor den kameraad, die voor het
eerst meedeed werd drie weken gevraagd.
De uitspraak is 19 December.
ARROND. RECHTBANK-
uitspraken.
J. A. E., reiziger, wonende te Haarlem,
thans gedetineerd. Verduistering in dienst
betrekking, negen maanden gevangenisstraf
met aftrek der preventieve hechtenis.
I. A. C. J., los werkman, vex'blijvende te
Haarlem, thans gedetineerd. Verduistering
in dienstbetrekkixxg, drie maanden gevange
nisstraf met aftrek der preventieve hechte-
nis.
A. M. H., smid, wonende te Haarlem, Art.
247 W. v. S„ vier maanden gevangenisstraf,
voorw. proeftijd drie jaren en bijz. voorwaar
den.
C. v. Z., schipper, wonende te Katwijk a.
d. Rijn, appèl overtreding van het Binnen-
aanvaringsreglement, vrijgesproken.
A. A. de W., autobusondexmemer, wonen
de te Velsen-Noord, appèl overtr. alg. Pol.
verord. van Wijk aan Zee en Duin, vonnis
kantonrechter Haarlexn bevestigd.
A. A. de W., autobusondernemer, wonende
te Velsen-Noord, appèl overtr. Alg. Politie-
verord. Wijk aan Zee en Duin. Vonnis Kan
tonrechter Haarlem bevestigd.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
geeft geuren smaak
aan uw
glaasje.
CATZ ZOON VAN PEKEL A, I
GR ON9NG £3 9*3.
Uit het Engelsch van
ARCHIBALD EYRE.
12)
„Hij kan niet een engel en een sprookjes
prins tegelijk zijn", besliste Lilian. „Ik voel
meer voor de theorie dat hij in de leer is
op een hoenderpark of zooiets".
„Je moet je wel eens wat verbeelden", ver
klaarde Amy ernstig, „anders gaat de tijd
langzaam voorbij en ls alles zoo saai!"
Op dat oogenblik klonk het fluitje van de
lift.
„Wil jij je sprookjesprins zijn thee bren
gen?" bood Lilian aan.
„Mag ik?" vroeg Amy gretig.
Zij gleed van haar hoogen stoel af en
streek met de hand over het haar. Met blo
zende wangen bracht zij de thee en het ge
roosterd brood naar den blauwoogigen jon
geling. Geamuseerd en vol belangstelling be
studeerde Lilian van achter de toonbank het
tweetal.
„Wat een snoezig paar!" zei ze bij zich
zelf. „Zulke volmaakte onschuld vindt men
alleen buiten".
De twee waren al gauw in een vriend
schappelijk gesprek en Lilian was heelemaal
verdiept in de lieflijke idylle.
„Is mijn vriend al hier geweest?" klonk
plotseling een grove stom bij haar ooi-. Zij
keek snel op. Een groote man met een or
dinair gezicht cn met eenigszins versleten
maar opzichtige kleeren aan, was den win
kel binnengekomen.
„Hoe ziet die vriend er uit?" vroeg Lilian.
Ze had onmiddellijk een antipathie tegen
het gezicht en de kleeren, tegen den heelen
man.
„O, die jongeman, met wien ik meestal
hier theedrink. Een jongen met een geruit
pak en een roodgestreepte das".
„Daar zit hij".
„Schijnt zich te amuseeren", grinnikte de
man, „hij zal mij ook niet dankbaar zijn
als ik hem stoor. Misschien kan Ik beter
eerst een praatje met u maken".
Lilian moest niets van den man hebben:
maar zij wilde Amy niet van haar kortston
dig geluk berooven.
..Zooals u wilt", antwoordde zij ijzig.
De man keek haar met brutale bewonde
ring aan. „Ik kan mij niet. herinneren dat
ik u hier eerder gezien heb".
„Dat is heel goed mogelijk",
„Zeker versch?"
„Ja, heel versch! Net als onze eieren. Wilt
u er een paar bij uw geroosterd brood heb-
ben?''
De.man knikte en ging op een van de
stoelen bij de toonbank zitten, Lilian gaf
ox-der door de spreekbuis.
„U ziet er niet uit als een winkeljuffrouw",
merkte de man op.
„Hoe zie ik er dan uit?" vroeg Lilian on
danks alles haar antipathie tegen den man
verheugd over wat ze tenslotte als een com
pliment beschouwde.
„Ik wil wedden dat u uit de stad komt!"
„Kijk," riep Lilian, die vond dat de con
versatie haar incognito gevaarlijk ging be
dreigen. „Kijk uw vriend wacht op u".
„U hebt. gelijk", zei de'man, terwijl hij op
stond. „Ik ben blij dat ik kennis met u ge
maakt hebt misschien spreken we elkaar
nog wel eens weer". Hij knikte haar bemin
nelijk toe eri liep zwierig den winkel door.
Amy was weer op haar stoel geklommen.
Dank je wel dat ik met Engel heb kun
nen praten. Het was erg vriendelijk van
je", zei ze tegen Lilian.
HOOFDSTUK IX.
Op het golfterrein,
Lilian kwam den volgenden morgen op het
golfterrein en werd door mevrouw Amherst
met, een stroom van verontschuldigingen be
groet.
„Het spijt mij zoo", zei ze. „maar mijn man
heeft juist getelefoneerd dat ik direct, thuis
moet komen, er is iemand bij ons binnen
gebracht die een ongeluk heeft gekregen en
ik moet helpen; het is erg jammer, want ik
had mij bijzonder op een spelletje met u ver
heugd".
„U hoeft, zich niet te verontschuldigen",
antwoordde Lilian, „en houdt u zich voor
mij ook maar niet langer op, ik kan zelf
wel rondgaan om een partner te vinden".
„Dat is niet noodig", vertelde mevrouw
Amherst", ik weet. wel iemand voor u, me
neer Hemmings speelt alleen cn ik heb een
ballenjongen naar hem toegestuurd om hem
te vragexx of hij met u wil spelen".
Lilian schrok. „Bedoelt, u meneer Hem
mings van Chorn Hall?"
Mevrouw Amherst knikte. ,Een alleraar
digste jongeman, die buitengewoon lief voor
zijn moeder ls. Er is toch geen reden waar
om u liever niet met hem zou spelen?"
„O: maar ik kan nietbegon Lilian,
maar mevrouw Amherst legde haar het zwij
gen op.
„U hoeft niet bang te zijn: ik zou het niet
ik zou het. niet gezegd hebben ais ik niet vol
komen zeker was dat meneer Hemmings in
ieder opzicht respectabel was".
„Maar er zijn andere redenen, werkelijk".
„U bedoeltoch maar dat hindert niet.
Mevrouw Amherst dacht dat Lilian op haar
relaties met den winkel doelde. „Wij zijn
in onze club heel democratisch, iedereen
speelt met iedereen".
Lilian fronste ongeduldig de wenkbrau
wen. Zij vond het vooruitzicht om George
Hemmings te ontmoeten, allesbehalve aan
genaam.
„Ik ben van plan heelemaal niet te spelen
vandaag", zei ze in wanhoop. „Ik ga ten
slotte toch maar liever wandelen".
„Och, wat een onzin," protesteerde me
vrouw Amherst", daar komt menee* Hem
mings al aan. Ik zal u voorstellen en aan
ga ik gauw weg".
Op dat oogenblik kwam George het club
gebouw binnen. Lilian wendde zich af en
bestudeerde een bord aan den wand waar
op mededeelingen over de wedstrijden ston
den.
„Meneer Hemmings", zei mevrouw Am
herst, „dat is aardig van u om terug te ko
men! Ik wilde u vragen of u zoo vriendelijk
zoudt willen zijn met een jongedame, een
kennis van mij, te spelen. Ik ben onver
wachts weggeroepen".
„Met het grootste genoegen", verklaarde
George.
„Erg lief van u! Juffrouw Turner, mag ik
meneer Hemmings aan u voorstellen? Ik ben
er van overtuigd dat u samen prettig zult
spelen".
Ze glimlachte tegen hen en met een vrien
delijk knikje verdween zij uit het clubhuis.
Toen Lilian zich omkeerde, keck George
haar met wijd-open oogen aan.
„Weer een ontmoeting, meneer Hemmings"
zei ze gedwongen vroolijk, „en weer zonder
mijn schuld".
„Dat. is een verrassing", antwoordde George
verward.
Lilian merkte dat ook hij zich niet op zijn
gemak voelde. Er was even een pijnlijke
stilte, toen ze George:
„Ik heb begx-epen dat we samen zouden
spelen".
Zijn vraag bracht haar heelemaal tot zich
zelf en op zakelijken toon antwoordde ze:
„Speelt u goed?"
„Gaat nog al", klonk het bescheiden.
„Ik deed het altijd tamelijk goed, maar
mijn spel heeft weer eens een opfrissching
noodig. We zullen er maar het beste van
hepen", zei Lilian.
Ze gingen het clubhuis uit, nadat ze twee
jochies hadden uitgezocht.
Lilian sloeg het eerst en maakte een
mooien bal.
George sloeg een paar keer mis; hij scheen
niet op dreef.
„Als u misschien liever een poosje wilt uit
rusten", stelde Lilian voor, „doet u dat dan
gerust; er komt niemand achter ons aan".
„Pak den bal op", zei George tegen het
ballenjochie. „Deze „hole" sla ik over".
Zij liepen naar de volgende. „Hoe komt het
toch dat ik altijd in de minderheid ben, als
we elkaar ontmoeten?" vroeg hij geprikkeld.
„Bent u dan in de meerderheid als we
elkaar niet ontmoeten?" was Lilian's scherpe
wedervraag.
„Waarom doet u altijd zooveel moeite om
onvriendelijk tegen mij te zijn?"
„Ik ben niet onvriendelijk. Als mijn gou
vernante mij vroeger bestrafte omdat ik mij
onbehoorlijk gedroeg iets wat dikwijls ge
beurde beschuldigde ik haar nooit van
onvriendelijkheid. U beschouwt mij van eea
geheel verkeerd standpunt".
(Wordt vervolgd.*