H. D.-VERTELLINGEN FLITSEN STADSNIEUWS FEUILLETON De Gestolen Diadeem HAARLEM'S DAGBLAD 6 DECEMBER 1929 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). door MARJORIE BOWEN. Rouge Alle meisjes op de kloosterschool leken veel op elkaar, want zij waren jong en ge zond, en de dagen kabbelden in gelijkmatige deining aan hen voorbij; alle verschillen in uiterlijk, karakter, stand en rijkdom vie len daarbij weg. Ja, zij leken veel op elkaar, zij werden als gelijken behandeld en zij voelden geen ver schillen. Voor elk van hen was het leven als een simpel borduurwerk. De wereld was er, en er was de Hemel; op de wereld leefden de menschen, en in de hemel waren God en de Madonna en het Kindeke Jezus, en zachte engelen en de heiligen, die straalden als de kaarsen in de groote donkere kerk. Dat was de hemel, waar de vrede van de eeuwigheid was. Het leven op aarde was ook heel eenvoudig; je woonde in het klooster en de nonnen leer den je alles, dat je moest weten; je gebeden handwerken, wat muziek, wat oude verhalen en sagen. Alles, dat je moest weten. En dan ging je uit het klooster weg, en trouwde, en soms (heel zelden) bleef je en werd ook non. Twee dingen om uit te kiezen. Niemand had nog ooit het klooster verla ten anders dan om te trouwen; zij behoorden alle tot aristocratische families, waarin de dochters trouwden, omdat het zoo hoorde, en als dat eens heel enkelen keer niet kon werden zij non, ook omdat het zoo hoorde'. Dus het leven op aarde was werkelijk niet veel ingewikkelder dan dat in den hemel. De muur om het klooster was hoog, maar er waren zoo veel mooie bloemen, en je kon er zoo heerlijk wandelen, dat niemand naai den anderen kant verlangde. Het klooster lag zoo ver naar het Zuiden dat de peperboompjes en de granaatappels er het heele jaar buiten konden blijven en dat zij het heele jaar door hun lange dagen konden verdroomen in den tuin. Agata was nu de oudste van de meisjes en vroeg zich af wanneer zij het klooster zou mogen verlaten; het was nu voorjaar en twee van de anderen, jonger dan zij, waren weg gegaan om te trouwen en stuurden nu verruk te brieven. „Zij waren gravinnen in de wereld" zei Zuster Monica. „Is dit dan de wereld niet?" vroeg Agata „Ja maar ik bedoel, dat het alles al af gesproken was, toen z(j nog kinderen wa ren". „Is er iets afgesproken voor mij?" „Ik weet het niet", zei de non rustig. „Ben je hier niet gelukkig?" „Natuurlijk wel. Ik vroeg het alleen maar. Ik ben bijna negentien''. „Dat is nog heel jong". „Maar niemand blijft hier, tot zij negen tien zijn, behalve als zij voor altijd blij ven". Het jonge gezichtje, bleek, ovaal, met grijze oogen en blauwzwart haar, keek haar aan met een uitdrukking, die bijna pijnlijk was in zijn onverbloemd verlangen. „Je moet het Je moeder maar vragen, als zij den volgenden keer komt", zei de non met een flauwe zucht. „Ik ken moeder bijna niet". „Toch zal zij moeten beslissen wat er met Je gebeuren zal". Agata was een van de meisjes, die het klooster niet verlaten hadden sedert zij er gekomen waren; haar vader was gestorven en haar moeder was altijd op reis; de laatste keer dat zij in het klooster was geweest was verscheidene jaren geleden; Agata herinnerde zich haar als een mooie vrouw, die veei lachte en een geur verspx-eidde die zij niet kende, al waren er vele geurende bloemen In den tuin van het klooster. Maar zij schreef dikwijls en stuurde ge- INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct«. per regel. /steeds Wybert-tablelten meenemen, zoo gauw hebt U kou gevat, lastig zijn de gevolgen. Z%tê£*t schenken; ja Agata kreeg meer geschenken dan een van de andere meisjes, en haar kleeren waren altijd mooier. Op Agata's negentienden verjaardag kwam zij v/eer. „Misschien komt zij mij halen" dacht het meisje, en het bloed vloog haar naar de wangen, toen zij werd geroepen. De lange, slanke vrouw in dahlia-kleurig fluweel slaakte een uitroep toen zij het meisje zag. „Volwassen! Dio Mio! waar blijft de tijd?" „Henri" zei zij tegen den man die bij haar was, „is het niet wreed?" En zij sloeg de voile van haar hoed terug. Agata zweeg om den man, een donkere glimlachende man, die Agata deed denken aan den Pilatus op de schilderijen in de ka pel. „Vindt je het hier niet vervelend?" zei haar moeder tegen haar. „Wat is vervelend?" vroeg het meisje ver legen. Zij lachten alle' twee. „Je zult haar hier niet lang meer kunnen laten, Margarita", zei de man. Zij haalde haar schouders op. „Dit is een van je voogden, Agata. Wij kunnen niet langer blijven. We hebben een geschenk voor je op de tafel gelegd". „O!" het meisje drukte haar handen te gen elkaar. „Bent u niet gekomen om mij te halen?" „Waarom?" De stem kreeg een harderen klank. „Om te trouwen," zei het meisje. „Net als de anderen". Zij lachten nu luidop, en keken elkaar aan. „Om te trouwen?" grinnikte de man. „Daar zul je je handen vol aan krijgen, Mai-garita. Een schoonheid overigens. Kom eens hier en laat ik je eens goed bekijken Maar Agata was gevlucht met een gevoel alsof zij onnoemelijk vernederd was. Dien avond werd bij de Eerwaarde Moeder geroepen. „Ik heb gehoord, dat je je vandaag heel onhandig en onbehoorlijk gedragen hebt. Dat doet ons geen eer aan. Waarom liep je weg?" Agata boog het hoofd. „Het spijt mij, Eerwaarde Moeder. Ik Ik he.t was die man." „Een Franschman. Ja, het is moeilijk." De toon van de Eerwaarde Moeder moedig de Agata aan. „Eerwaarde Moeder moet ik hier blij ven?" „Voorloopig wel." „Hebben zij al een huwelijk voor mij klaar?" „Nee." „Waarom niet, Eerwaarde Moeder?" „Omdat omdat het bij jullie niet zoo gaat als bij de anderen." „O, dan De verwarde overpeinzingen van versoheidene weken zochten opeens een uitweg in woorden. „Ben ik dus niet als zij?" De oude vrouw keek in het mooie, be droefde gezichtje en wist geen antwoord te vinden. „Mijn moeder is anders dan de moeders van andere meisjes" vervolgde Agata. „Ze is anders dan u andei-s dan de andere zus ters anders dan de schilderijen van de Madonna en dé heiligen." De non maakte het teeken des krulses. „Je móet hier niet zoo veel over naden ken. Wees gelukkig, nu je er nog de gele genheid voor hebt." Dien avond maakte zij het pak open, dat zij achtergelaten hadden, ragfijn, zacht ge tint ondergoed, met kant en smalle linten; stapels zijig zacht goed. Het was heel anders dan het koele witte linnen dat de nonnen maakten en dat zij tot nu toe gedragen had, ook anders dan de dingen die de andeire meisjes hadden. Zus ter Monica bloosde even, toen zij de geu rende stapeltjes op Agata's smalle witte bed zag liggen. „Ik zou het weg leggen", zei zé zachtjes. „Je moest het liever niet dragen." „Dan ben ik ook anders!" riep Agata uit. „Waarom?" En ze propte alles in een lade, de vreemde dingen, die afschuwelijk en aan trekkelijk waren. „O, nee"; zei zuster Monica. „Hoe kom je daarbij?" „Er is iets, dat ik niet begrijp", en het meisje sloot met een smak de zachte tinten en de sterke geur weg. Haar moeder kwam spoedig weer; ze had een vitla dichtbij gehuurd; er was een an dere man bij haar, die Agata vleiende dingen zei over haar schoonheid en haar een groote zilveren doos met bonbons gaf. Agata staarde hem vijandig zwijgend aan, en haar stille verwondering werd steeds groo- ter; er was iets anders, maar wat het was, begreep zij niet. Haar moeder kuste haar toen zij wegging, het meisje huiverde en wendde zich af; ze had het geweten, en gezien, en gevoeld, door en achter en onder het vervagende mom van de voile. Ademloos liep ze naar de groote deur, die naar den tuin leidde; de Eerwaarde Moeder, stil en koel, kwam van haar wandeling terug, zoo als iederen dag op dezen tijd. Het meisje klampte zich aan haar vast en hief met een hartstochtelijke vraag haar ge zichtje naar haar op. „Eerwaarde Moeder waarom „Kind, wat is er? Wat is er gebeurd?" „Ik ik wilde weten waarom verft mijn moeder haar gezicht?" „MET PLOERTENDOODER EN MESSEN." MISHANDELING EN HUISVREDE BREUK IN HAARLEMMERMEER. Het schijnt dat in de middagzitting van de Haarlemsche Rechtbank de gemoederen al tijd meer bewogen zijn dan in die van Don derdagochtends, die zakelijker, en meestal ook juridisch belangrijker is. De aanleiding tot de geschiedenis, die ons gisterenmiddag bezig hield was eigenlijk zeer alledaagsch. Een schipper uit Alkemade had in financieele moeilijkheden verkeerd en hij had een expediteur te Haarlemmermeer ge vraagd om hem er uit te helpen. Het is heel gelukkig voor den schipper, dat de expedi teur niet geweten heeft tot welke bewogen tafereelen, waarvan het laatste hier voor de Rechtbank té beleven viel de inwilliging van het verzoek zou leiden. Want was dit wel het geval geweest, dan zou hij zeker niet het tientje los gekregen hebben, dat hem uit de pecuniaire beklemming redde. Trouwens ook de schipper heeft de geschiedenis niet vooruit voorzien. Want de onaangename dingen, die zich afspeelden tusschen geldnemer en geld-, gever kwamen pas na de financieele „veilig stelling" van den eerste. De expediteur toch had eerst reden om ontstemd te zijn, toen de schipper den da tum van terugbetaling liet verstrijken, zon der dat deze plaat-s had. En de schipper op zijn beurt liet- zijn dank baarheid eerst plaats maken voor onvrien delijke gevoelens jegens zijn geldschieter, toen deze „een soortement zwager" van den schipper „in de gevangenis geholpen had". Op dit punt- had de schipper echter geen ge lijk, want de zwager tegen wien de expedi teur onlangs heeft moeten getuigen, omdat de zwager zich aan zijn eigendommen zou vergrepen hebben, is vrijgesproken. Hoe het zij, de vriendschappelijke verhou ding tusschen beide lieden had plaats ge maakt voor eenige spanning en de wijze waarop deze tenslotte brak was oorzaak, dat de schipper nu in het verdachtenbankje zat. De expediteur had zijn intrek genomen in een woning aan den Leimuiderdijk te Haar- lemermeer, bij een vrouw, wier reputatie door eenige, herhaalde malen tijdens het breken van de spanning gebezigde bewoor dingen als niet geheel onbevlekt gekenschetst werd. Het was 28 Augustus en de expediteur, de vrouw en eenige harer naaste familiele den zouden in de huiskamer alle vreugden van den ten einde spoedenden zomerdag ge smaakt hebben, als er niet „eenige personen onder het raam gezeten" hadden, hetgeen mei-kbaar was door een gei-ommel onder dat raam. De vrouw ging naar buiten en vroeg: Wat doen jelui te luisteren? Ik kom aan jelui woonwagen toch ook niet luisteren?" De zaak ontwikkelde zich nu zoo, dat de vrouw nog stond te „bekvechten", gelijk zij het zeer teekenend noemde, toen de expedi teur zelf er zich mee ging bemoeien. Op het zelfde oogenblik verscheen de schipper. Aanvankelijk bleken nog uit niets de ge volgen van de uitgebleven terugbetaling en van het getuigenis tegen den zwager. Doch de schipper begon zich daarop, hier in bijgestaan door een kameraad, zeer on wellevend over de vrouw des huizes uit te laten en dit accepteerde de expediteur na tuurlijk niet. Hiermede was de spanning gebroken. Had de geschiedenis zich tot dusver afgespeeld boven aan den Leimuidex-aijk, het vervolg lag VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1519 OPRUIMEN. Vader draagt de laatste lading Sint Nicolaassnippers naar den kelder constateert dat alle beschikbare berging al ingenomen is overpeinst de moge lijkheid het te ver branden, maar bang het vuur te ver knoeien beseft dat het beste is om de bakken geheel te leegen en dan op nieuw en steviger in te pakken doet het en ontdekt na een half uur zwoegen dat er nu nog meer over is dan in eerste instantie slaagt er echter ten slotte in. alles gebor gen te krijgen om boven ontvangen te worden met het bericht dat er een cadeautje zoek is en of vader nog eens door de bakken wil kijken of het soms tusschen den ronuned is geraakt. (Nadruk verboden). aan den voet daarvan. De volgende situatie ontstond: Onder lag de schipper. Daarop de expedi teur. Daar boven kwam de kameraad van den schipper en daar weer boven op lag de vrouw. Tijdens deze complicatie meende de ex pediteur waar te nemen dat de schipper een ploertendooder en een mes bij zich had, waarvan hij zekerheid dacht te krijgen door den schipper de vx*aag te stellen: „Zoo jon gen kom jij met ploertendooders en met messen?" Enkele oogenblikken later schijnt het too- neel van den strijd zich andermaal ver plaatst te hebben, nu naar de huiskamer. Het was voor den schipper een niet ongun stige omstandigheid, dat de huiskamer twee deuren had, omdat het de mogelijkheid opende, dat terwijl de vrouw door de eene deur den kameraad van den schipper er uit zette de schipper zelf door de andere bin nen kwam. Voor de vrouw was het daarentegen niet prettig, want er viel een harde klap op haar arm. Naar zij opmerkte was die toegebracht met een ploertendooder, maar gebleken is, dat geen der getuigen, ook niet de kostgan ger, die achter een tusschendeur zich ver genoegde met de ruzie aan te hooren, een ploertendooder gezien heeft. De vrouw leidde het echter af uit de roode striemen, die op den arm zaten. De arm was een week lang niet te gebruiken en de vrouw moest er vier maal mee naar den dokter. Een behandeling met water en azijn was noodzakelijk. Nu stond de schipper terecht wegens mis handeling en hij en zijn kameraad beiden wegens huisvredebreuk. Het was wel heel ongelukkig, want de schipper had noch huisvredebreuk noch mis handeling tot doel gehad, zei hij, hij wilde alleen maar het geld terug betalen. Hij had dat willen doen onder vier oogen, omdat de expediteur het mogelijk onaangenaam zou vinden om het geld terug te krijgen waar de vrouw bij was. Dat was wel heel kiesch gedacht van den schipper, maar te weinig logisch om het voor de Rechtbank overtuigend te doen klinken. De ontvangst aan de deur door de vrouw des huizes had de uitvoering van al deze voornemens in den weg gestaan en tenslotte heeft de schipper er ook nog zijn Zondag- sche pak bij ingeschoten. „Heb je haar niet met een ploertendooder geslagen?" vroeg de president. Atocca- Sticks uön „cle^ffriclebcrciri. dezelfde, ec/e/e smaak ofs de 9~ric - Sva c - LUafzf, Dat ontkende de schipper, „want", zei hij, „ik had geen wapens bij mij, alleen maar mijn portemonnaie. De expediteur echter meende stellig een ploertendooder, althans een stuk van een ploertendooder gezien te hebben. En daarna heeft de kameraad nog gedreigd met een mes allerlei kunstbewerkingen op den ex pediteur uit te voeren. Omdat het niet de eerste keer was, dat de schipper zijn geweten bezwaard heeft, werd tegen hem twee maanden gevangenisstraf geëischt. Voor den kameraad, die voor het eerst meedeed werd drie weken gevraagd. De uitspraak is 19 December. ARROND. RECHTBANK- uitspraken. J. A. E., reiziger, wonende te Haarlem, thans gedetineerd. Verduistering in dienst betrekking, negen maanden gevangenisstraf met aftrek der preventieve hechtenis. I. A. C. J., los werkman, vex'blijvende te Haarlem, thans gedetineerd. Verduistering in dienstbetrekkixxg, drie maanden gevange nisstraf met aftrek der preventieve hechte- nis. A. M. H., smid, wonende te Haarlem, Art. 247 W. v. S„ vier maanden gevangenisstraf, voorw. proeftijd drie jaren en bijz. voorwaar den. C. v. Z., schipper, wonende te Katwijk a. d. Rijn, appèl overtreding van het Binnen- aanvaringsreglement, vrijgesproken. A. A. de W., autobusondexmemer, wonen de te Velsen-Noord, appèl overtr. alg. Pol. verord. van Wijk aan Zee en Duin, vonnis kantonrechter Haarlexn bevestigd. A. A. de W., autobusondernemer, wonende te Velsen-Noord, appèl overtr. Alg. Politie- verord. Wijk aan Zee en Duin. Vonnis Kan tonrechter Haarlem bevestigd. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. geeft geuren smaak aan uw glaasje. CATZ ZOON VAN PEKEL A, I GR ON9NG £3 9*3. Uit het Engelsch van ARCHIBALD EYRE. 12) „Hij kan niet een engel en een sprookjes prins tegelijk zijn", besliste Lilian. „Ik voel meer voor de theorie dat hij in de leer is op een hoenderpark of zooiets". „Je moet je wel eens wat verbeelden", ver klaarde Amy ernstig, „anders gaat de tijd langzaam voorbij en ls alles zoo saai!" Op dat oogenblik klonk het fluitje van de lift. „Wil jij je sprookjesprins zijn thee bren gen?" bood Lilian aan. „Mag ik?" vroeg Amy gretig. Zij gleed van haar hoogen stoel af en streek met de hand over het haar. Met blo zende wangen bracht zij de thee en het ge roosterd brood naar den blauwoogigen jon geling. Geamuseerd en vol belangstelling be studeerde Lilian van achter de toonbank het tweetal. „Wat een snoezig paar!" zei ze bij zich zelf. „Zulke volmaakte onschuld vindt men alleen buiten". De twee waren al gauw in een vriend schappelijk gesprek en Lilian was heelemaal verdiept in de lieflijke idylle. „Is mijn vriend al hier geweest?" klonk plotseling een grove stom bij haar ooi-. Zij keek snel op. Een groote man met een or dinair gezicht cn met eenigszins versleten maar opzichtige kleeren aan, was den win kel binnengekomen. „Hoe ziet die vriend er uit?" vroeg Lilian. Ze had onmiddellijk een antipathie tegen het gezicht en de kleeren, tegen den heelen man. „O, die jongeman, met wien ik meestal hier theedrink. Een jongen met een geruit pak en een roodgestreepte das". „Daar zit hij". „Schijnt zich te amuseeren", grinnikte de man, „hij zal mij ook niet dankbaar zijn als ik hem stoor. Misschien kan Ik beter eerst een praatje met u maken". Lilian moest niets van den man hebben: maar zij wilde Amy niet van haar kortston dig geluk berooven. ..Zooals u wilt", antwoordde zij ijzig. De man keek haar met brutale bewonde ring aan. „Ik kan mij niet. herinneren dat ik u hier eerder gezien heb". „Dat is heel goed mogelijk", „Zeker versch?" „Ja, heel versch! Net als onze eieren. Wilt u er een paar bij uw geroosterd brood heb- ben?'' De.man knikte en ging op een van de stoelen bij de toonbank zitten, Lilian gaf ox-der door de spreekbuis. „U ziet er niet uit als een winkeljuffrouw", merkte de man op. „Hoe zie ik er dan uit?" vroeg Lilian on danks alles haar antipathie tegen den man verheugd over wat ze tenslotte als een com pliment beschouwde. „Ik wil wedden dat u uit de stad komt!" „Kijk," riep Lilian, die vond dat de con versatie haar incognito gevaarlijk ging be dreigen. „Kijk uw vriend wacht op u". „U hebt. gelijk", zei de'man, terwijl hij op stond. „Ik ben blij dat ik kennis met u ge maakt hebt misschien spreken we elkaar nog wel eens weer". Hij knikte haar bemin nelijk toe eri liep zwierig den winkel door. Amy was weer op haar stoel geklommen. Dank je wel dat ik met Engel heb kun nen praten. Het was erg vriendelijk van je", zei ze tegen Lilian. HOOFDSTUK IX. Op het golfterrein, Lilian kwam den volgenden morgen op het golfterrein en werd door mevrouw Amherst met, een stroom van verontschuldigingen be groet. „Het spijt mij zoo", zei ze. „maar mijn man heeft juist getelefoneerd dat ik direct, thuis moet komen, er is iemand bij ons binnen gebracht die een ongeluk heeft gekregen en ik moet helpen; het is erg jammer, want ik had mij bijzonder op een spelletje met u ver heugd". „U hoeft, zich niet te verontschuldigen", antwoordde Lilian, „en houdt u zich voor mij ook maar niet langer op, ik kan zelf wel rondgaan om een partner te vinden". „Dat is niet noodig", vertelde mevrouw Amherst", ik weet. wel iemand voor u, me neer Hemmings speelt alleen cn ik heb een ballenjongen naar hem toegestuurd om hem te vragexx of hij met u wil spelen". Lilian schrok. „Bedoelt, u meneer Hem mings van Chorn Hall?" Mevrouw Amherst knikte. ,Een alleraar digste jongeman, die buitengewoon lief voor zijn moeder ls. Er is toch geen reden waar om u liever niet met hem zou spelen?" „O: maar ik kan nietbegon Lilian, maar mevrouw Amherst legde haar het zwij gen op. „U hoeft niet bang te zijn: ik zou het niet ik zou het. niet gezegd hebben ais ik niet vol komen zeker was dat meneer Hemmings in ieder opzicht respectabel was". „Maar er zijn andere redenen, werkelijk". „U bedoeltoch maar dat hindert niet. Mevrouw Amherst dacht dat Lilian op haar relaties met den winkel doelde. „Wij zijn in onze club heel democratisch, iedereen speelt met iedereen". Lilian fronste ongeduldig de wenkbrau wen. Zij vond het vooruitzicht om George Hemmings te ontmoeten, allesbehalve aan genaam. „Ik ben van plan heelemaal niet te spelen vandaag", zei ze in wanhoop. „Ik ga ten slotte toch maar liever wandelen". „Och, wat een onzin," protesteerde me vrouw Amherst", daar komt menee* Hem mings al aan. Ik zal u voorstellen en aan ga ik gauw weg". Op dat oogenblik kwam George het club gebouw binnen. Lilian wendde zich af en bestudeerde een bord aan den wand waar op mededeelingen over de wedstrijden ston den. „Meneer Hemmings", zei mevrouw Am herst, „dat is aardig van u om terug te ko men! Ik wilde u vragen of u zoo vriendelijk zoudt willen zijn met een jongedame, een kennis van mij, te spelen. Ik ben onver wachts weggeroepen". „Met het grootste genoegen", verklaarde George. „Erg lief van u! Juffrouw Turner, mag ik meneer Hemmings aan u voorstellen? Ik ben er van overtuigd dat u samen prettig zult spelen". Ze glimlachte tegen hen en met een vrien delijk knikje verdween zij uit het clubhuis. Toen Lilian zich omkeerde, keck George haar met wijd-open oogen aan. „Weer een ontmoeting, meneer Hemmings" zei ze gedwongen vroolijk, „en weer zonder mijn schuld". „Dat. is een verrassing", antwoordde George verward. Lilian merkte dat ook hij zich niet op zijn gemak voelde. Er was even een pijnlijke stilte, toen ze George: „Ik heb begx-epen dat we samen zouden spelen". Zijn vraag bracht haar heelemaal tot zich zelf en op zakelijken toon antwoordde ze: „Speelt u goed?" „Gaat nog al", klonk het bescheiden. „Ik deed het altijd tamelijk goed, maar mijn spel heeft weer eens een opfrissching noodig. We zullen er maar het beste van hepen", zei Lilian. Ze gingen het clubhuis uit, nadat ze twee jochies hadden uitgezocht. Lilian sloeg het eerst en maakte een mooien bal. George sloeg een paar keer mis; hij scheen niet op dreef. „Als u misschien liever een poosje wilt uit rusten", stelde Lilian voor, „doet u dat dan gerust; er komt niemand achter ons aan". „Pak den bal op", zei George tegen het ballenjochie. „Deze „hole" sla ik over". Zij liepen naar de volgende. „Hoe komt het toch dat ik altijd in de minderheid ben, als we elkaar ontmoeten?" vroeg hij geprikkeld. „Bent u dan in de meerderheid als we elkaar niet ontmoeten?" was Lilian's scherpe wedervraag. „Waarom doet u altijd zooveel moeite om onvriendelijk tegen mij te zijn?" „Ik ben niet onvriendelijk. Als mijn gou vernante mij vroeger bestrafte omdat ik mij onbehoorlijk gedroeg iets wat dikwijls ge beurde beschuldigde ik haar nooit van onvriendelijkheid. U beschouwt mij van eea geheel verkeerd standpunt". (Wordt vervolgd.*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6