H. D. VERTELLINGEN. STADSNIEUWS FLITSEN weer FEUILLETON De Gestolen Diadeem HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 19 DECEMBER 1929 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). door JOHN GALSWORTHY. Weg Ik kan me geen mooieren zomerdag her inneren dan die, waarop we voor het eerst het droevige nieuws van de Herds hoorden. De wereld was als overtrokken met een gouden weefsel. Vanaf de hoogte, die we over moestentot heel in de verte, konden we de uitgespreide vleugels van den vogel, die schoonheid heet, zien gLanzen. Hij Lag heel stil, en de eenlge plaats, waarin hij bewoog, was ons eigen hart. De geur van de lindeboomen hing flauw in ae lucht, die tot voor een paar dagen vol was geweest met een zomerschcn hooireuk; en.de zon liet zich langzaam naar zijn rustplaats zakken achter onze dennen en beuken. De warmte was als een zachte weldoende straling. En onderweg vroegen we ons ver wonderd af waarom niemand ons eerder had verteld, dat Mrs. Herd ziek was- Maar wis ten wij het ook niet dat deze menschen niet van ziekte en smart praten voor het te laat is? Zelfs niet als het bcteekent wat dit be- teekende het verlies van een vrouw, die moeder tegelijk was. Hier zijn zij gezond of sterven! Dat is*iun credo. Zij gaan door tot zij neervallen en sterven spoedig. Wat kunnen zij anders doen met hun lage loonen en in hun armoedige huisjes? Toen wij beneden waren moesten wij over de molensloot om bij hun lage witte huisje met het rieten.dak te komen; wij waren stil ei\ de eerbied' voor den dood was ln ons. BIJ het hekje stond Herd zelf; hij kwam net thuis van zijn werk. Want op het land kan het werk niet wachten op ziekte zelfs de dood kan daar niet langer dan een paar uur aandacht krijgen. En het is ook wel goed zoo; want wat wezen moet valt niet te veranderen en het werk alleen kan smart lenigen. Smart en zorg hadden al een vreemde ver andering op Herd's gezicht teweeg gebracht. Door elke kier van het gesloten masker, dat zijn gezicht was, gluurde zijn ziel, als een soort van angstige smeekeling, die niet kon nalaten te vragen; „Is het waar?" Hij was een echte daglooner sterk, langzaam, maar ijverig; toch was er ln zijn houding, in zijn Joop, in zijn sterke kaken en groote mond iets van den wilden vrijbuiter, die zoovele van de inwoners van dat afgelegen land daar bij het moeras nog in het hart en nieren zijn. Wij liepen zwijgend naar den anderen kant van het huis, zoodat de zieke vrouw daar boven, vlak onder het dak, ons niet kon hooren. „Ja, meneer". „Nee, meneer". „Ja. mevrouw". Dat en de voortdurende smeeking in zijn cogen, was alles wat wij uit hem kre gen; toch scheen hij ons slechts noode te laten gaan, alsof hij op de een of andere geheimzinnige manier hulp van ons ver wachtte misschien dacht hij aan de toovermacht, die geld heeft in de oogen van hen, die het niet bezitten. Toen wij hem een anderen dokter, een specialist, beloofden, was hij dankbaar, maar zijn oogen schenen te zeggen dat hij. wist dat het noodlot niet te verbloemen valt. En toen we zijn hand ge schud hadden en weggegaan waren, kwam hij ons weerachterop. Zijn vrouw had ge vraagd of we even bij haar wilden komen? In de kamer beneden waren een oude vrouw en Mrs. Herd's zuster; ze wezen ons de smalle kronkeltrap. Hoewel we niet veel meer dan vijfhonderd meter weg woonden, hadden we Mrs. Herd nooit eerder gezien, want zoo gaat het in dit land, waar ieder vindt, dat de zaken van een ander hem niet aangaan een tenger, donker, jong vrouwtje teer en met oogen, die niets dan ziel waren, zooals altijd bij hen, waarvan spoedig niets meer dan de ziel over zal zijn. Ze lag In een tweepersoonsbed, met schoone witte lakens. Een gepleisterde kamer, zoo laag, dat we met onze hoofden, bijna aan het plafond raakten, wat bloemen in een vaas, het smalle raam open. Het was er warm maar veel beter dan tn de meeste stadshuizen waar een tweemaal zoo groot loon binnen komt; het was allea keurig en schoon. Op haar gezicht lag diezelfde uitdrukking van gelaten wanhoop en bijna gretige hoop als op dat van haar man. Het was vreeselijk haar to moeten teleurstellen. En toch, wie dat niet deed, meest zich een verrader voelen Was het goed, was het eerlijk, de arme vogel te vleien mot een valsche hoop, zoodat zij nog in vol geloof tegen de tralies fladderde, terwijl wij allen wisten, dat zij de gevange nis niet levend meer verlaten zou? Maar wat konden wij anders doen? Wij konden haar evenmin in den kalmverzekerden toon van naïeve zielen op het geluk van liet hierna maals wijzen. Ik geloof, dat wij er Inwendig van over tuigd zwaren, dat haar eigen kalme rust meer waard was dan ons gebrekkig geloof, of elke vergulde voorspiegeling, maar toch (zoo sterk voelden wij haar verlangen) vonden we het vreeselijk haar niet de gewone vertroosting te kunnen geven. „Je moet de hoop niet opgeven", zeiden wij steeds maar. „De andere dokter zal zeker wat- voor Je kunnen doen; het is een specialist en heel knap. En zij antwoordde maar steeds: „Ja, me neer". „Ja, mevrouw". Maar haar oogen vroe gen en smeekten, alsof zij nog een wensch had. En toen begreep één van ons het plot seling: „Je man hoeft zich geen zorgen te maken over de kosten. Daar zullen wij wel voor zorgen". Toen glimlachte ze, alsof ze zich het al lermeest bezorgd had gemaakt over den zor- geiijken nasleep, die haar ziekte hebben zou voor hem, met wien zij dit bed meer dan tien jaar gedeeld had. En met de herinne ring aan dien glimlach in haar stervende oogen slopen wij de trap af en naar bui ten. Het was er mooier dan ooit, nu alles over- togen was met het mysterie van het duister het leven was nog nooit zoo goed geweest En daar, tusschen die velden vol schoonheid en leven, kwam de onsterfelijke vraag, die de menschheid heeft vervolgd sedert hij menschheld is, de onsterfelijke vraag, waar om vreugde en schoonheid altijd hand in hand met pijn en leelijkheid moeten gaan. in ons op. Het was natuurlijk rechtvaardig, en zelfs redelijk, want zonder duister bestaat er geen licht. Het was een deel van de ein- delooze som, waarop wij nooit antwoord krijgen; een kleine slingering van het groote uurwerk! En toch Het is niet mogelijk zoo'n groote tegenstelling te aanvaarden zon der een opstandige zucht! Neen dames en heeren, denk maar niet, dat het zoo leuk ls! Daar lag zij nu te sterven, aan een slepende ziekte, die zij misschien niet gehad zou heb ben als zij het niet altijd te druk met haar kinderen en haar man had gehad om iets voor zichzelf te doen als haar credo niet geweest was: „Wees gezond of sterf". Het was zonder twijfel niet meer dan redelijk en logisch, maar wij, die leefden en gezond wa ren en veel te genieten hadden, wij voelden iets als afschuw en verzet in ons opkomen. De gedachte, dat het leven Iets voorbijgaands is, even vergankelijk als zonnesprankels op water en dat van de heele wolk muggen, die daar Ln den laatsten gloed van den zinkenden rooden bol dansten, er morgen geen één meer in leven zou zijn, gaf weinig troost. Drie avonden later hoorden we onvaste voetstappen op de steenen veranda, en een soort van kloppend geluid tegen het hout. van de open deuren. Een van ons trok het gordijn opzij en keek naar buiten. Daar stond Herd in het maanlicht, blootshoofds, met verward haar. Hij kwam binnen; hij liep alsof hij niet zag waar hij liep, en ging bij den schoorsteenmantel staan, waar hij zich met zijn donkere hand aan het hout vastgreep. Toen scheen hij zich te herinne ren waar hij was, hij zei: Goeden avond, meneer; neemt u me niet kwalijk, mevrouw". Een minuut lang zweeg hij; maar zijn hand had een klein porseleinen pulletje gegrepen en draaide het steeds maar in het rond, ter wijl de tranen over zijn gebroken gezicht liepen. Toen zei hij, heel onverwacht: „Ze is weg". En zijn hand draaide dat kleine porse leinen ding in het rond, en de tranen liepen steeds langs zijn gezicht- Toen liep hij weer weg, het donker in, struikelend en zwaaiend als een beschonkene. Wij keken hem na, over het grasveld, langs het pad, en door het hek, tot zijn voetstappen wegstierven en zijn ge stalte verdween in den diepen schaduw van de hulsthaag. En de nacht was zoo mooi, zoo intens mooi, met zijn sterrebloemen en zijn stilte, en zijn in maanlicht gehulde bcomen. Maar het duurde lang voor het onze harten, die met Herd darbulten rondzwieren, te binnen kwam, dat zij een zoo schoonen droom ingegaan v/as. Voor de dood en is het scheiden spoedig ge daan. Maar voor de levenden INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». per reje!. ^»j d een paar Wybert- tablettenl Zij bescher men tegen verkoud heid en infectie. PROVINCIALE STATEN VAN NOORD-HOLLAND. (Reeds in een deel van de vortge oplaag opgenomen) Ged. Staten en de subsidies voor gemeentelijke wegen. In de gistermorgen voortgezette winter- zitting, van Provinciale Staten van Noord- Holland kwam o.a- in behandeling het prae- advies van Ged. Staten Inzake het verzoek van Landsmeer om een uitkeering uit de provinciale kas ten behoeve van den weg van den Waterlandschen Zeedijk naar de grens der gemeenten Iipendam en Landsmeer. De heer Ankersmit constateerde een meevaller voor de provincie waf. betreft de uitkeering uit het wegenfonds. Dit moge aan leiding zijn voor Ged. Staten om bij het ver leen en van bijdragen als deze. zich voortaan op een ruimer standpunt te stellen dan blij kens vroegere verklaringen van den heer Hendrix tot nu toe is aangenomen. Het on derhavige verzoek kan dan tegelijk met een plan voor de geheele provincie, ook voor se condaire en tertiaire wegen, bekeken wor den. Er zijn .wegen die eerder ln aanmerking komen dan deze. De heer Spier sloot zich in hoofdzaak bij den heer Ankersmit aan. Ook de heer Koster vroeg meer tege moetkoming tegenover de gemeentebesturen wegens de hooge lasten, die het onderhoud der wegen hun oplegt. Hij zou een centraal orgaan voor wegenbeheer wenschen. De heer A. d e V r 1 e s wensch te te hand haven de beteekenis van den weg door Landsmeer naast den Ze3 Stedenweg en pleitte derhalve voor Inwilliging van het verzoek, en tevens voor een al geheele be schouwing van het wegenplan. Er moet niet slechts bij hooge uitzondering een subsidie gegeven worden, dit is ook niet de bedoeling van de commissie voor de wegen. De heer Kooiman antwoordde voor Ged. Staten. Hij legde er den nadruk on, dat hst advies van de Commissie betreffende de af wijkingen van het wegenplan nog geen uit spraak van de Staten ls. De weg Landsmeer zal aan het oordeel van de Wegen-commissie moeten worden onderworpen. Spr. deed den heer Ankersmit en den anderen sprekers de toezegging, dat de Commissie ook het wegenplan in zijn ge heel zal bezien. De voordracht werd daarna aangenomen z. h. s. Hamers tukken. Zonder discussie en zonder stemming wer den vervolgens aangenomen de restcerende agandammten, waaronder het voorstel tot vaststelling van de bedragen, die uit de op brengst van de Wegenbelasting over 1927 en 1928 in het. Provinciaal Wegenfonds zullen worden vestort, de vaststelling van eenige supoletoire beerootingen voor verschillende provinciale bedrijven, tot wijziging van het besluit der Staten van 19 Juni 1929 inzake het aangaan van geldleeningen. en dat tot vaststelling eener tweede sironletolre begroo ting der provinciale inkomst-en en uitgaven over den dienst 1929. tot het aangaan van een geldleening en tot het doen van b^-a-lin- gen uit den post voor onvoorziene uitgaven voor den dienst 1929. Te kwart voor twaalf werd daarop de win ter zitting gesloten." HET RUSTDAGBESLUIT. •DE TOEPASSING VOOR CHAUFFEURS EN BIOSCOOP-MUSICI. De burgemeester van Haarlem brengt ter kennis, dat met ingang van 1 Januari 1930 in werking treedt het „Rustdagbesluit voor transportarbeiders te land 1929". Daarbij is het verrichten van arbeid in den zin der Arbeidswet 1919, bestaande in het. vervoeren van personen op Zondag op den openbaren weg, met door dieren of kracht werktuigen bewogen wagens, bij art. 3 aan mannen en vrouwen in het algemeen toege staan, mits daarbij behalve voor wat be treft vervoer van personen met autobussen, waarop van toepassing is de wet Openbare Vervoermiddelen een drietal voorwaarden worden nageleefd, te weten: a. dat hij of zij in de week, waarin hij of zij op Zondag arbeid verricht, op een op de onder c bedoelde rustdagkaart aangegeven werkdag geen arbeid verricht; b. dat hij of zij op niet meer dan twee op elkaar volgende Zondagen arbeid verricht, tenzij het bepaalde in het derde lid van ar tikel 3 toepassing vindt; c. dat hij of zij tijdens eiken arbeid In het transportbedrijf in het kalenderjaar, waarin hij of z(j arbeid, als in dit artikel bedoeld, op Zondag verricht, eene hem of haar be- VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1525 OOGEN OP DEN WEG. Vader gaat op weg moeder achterin ziet Kees Kommer en roept een vroolijke begroeting blijft links en rechts be vriende buren groeten buigt uit den wagen om vooral van Stuiteren's nieuwen auto goed te zien draalt zich half om, tenein de te verstaan wat moeder binnensmonds zit te mom pelen begrijpt dat ze onrustig wordt over zijn weinige aandacht voor den weg en zoekt in zyn zak naar een sigaar steekt de sigaar op. terwijl moeder kreten slaakt, dat er iets aankomt keert zich om, om moeder te verzekeren, dat er niets is om zich zenuwachtig te maken botst bijna tegen een vrachtauto en dr'aait zich om voor een debat met den chauffeur over de noodzaak om goed uit je oogen te kij ken (Nadruk verboden). Uit he,t Engcisch van ARCHIBALD EYRE. 23) „In ieder geval voel ik mij verplicht", ver volgde George onverstoorbaar, „dit juweel voorloopig te houden. Ik ben het alleen nog niet met mezelf eens wat ik er mee moe; doen. Als Ik het aan de politie geef, bet-ee kent dat dat u gearresteerd wordt. Ik kan het niet verdragen als.... als „Waarom niet? Waarom toch niet?" vroeg Lilian. ..Ik heb u slecht behandeld: u kunt u nu wreken. Vvaarom doet u het niet?" George keek haar even aan. „Ik kan hel niet", zei hij dof, „ik kan het niet". „Wat beteeken ik voor u? Gerechtigheid gaat boven alles. Kom meneer Hemmings, ik zal u gewillig naar het politiebureau volgen". Hij schudde het hoofd. „Neen, ik doe het niet". „Waarom toch niet in vredesnaam? „Ik kan 't u niet zeggen. O, ik ben gek, ik weet het, maar er is iets in uw stem, in uw figuur, in uw gezicht, dat me dol maakt. Ik denk altijd aan u; ik droom van u; de we reld is dor en doodsch voor me als u niet in mijn nabijheid bent. Nu weet u het. En daarom ben ik niet in staat om te doen wat mijn plicht is". Lilian was volkomen verbijsterd. Ze keek hem aan, in twijfel of hij in ernst had ge sproken. of een onbeschaamde grap met haar uithaalde. „Geef mij den diadeem", zei ze ten slotte. Geef hem mij terug en laat mij gaan. De zaak is plotseling veel ernstiger geworden dan ik ooit bedoeld had". „Neen, dat doe ik niet", antwoordde hij hartstochtelijk, „ik wil niet de hand hebben in uw misdaden, ofschoon ik waanzinnig van u houd. Ik zou er mijn leven voor willen ge ven, om een ander mensch van u te maken, en dat is een reden te meer om pertinent te weigeren mij met uw praktijken in te laten". „Meneer Hemmings", zei Lilian na een kor te stilte, „weet u waar ik naar toe ging toen ik u ontmoette?" „Neen". „Ik was op weg om dit kostbare strik terug te brengen aan zijn rechtmatige eigenares de gravin van Harlsmore. Hier bij het hek hield de man, die u mijn medeplichtige noemt, mij aan en probeerde het. mij af te nemen. Gelooft u mij?" „Ik zou u graag gelooven". „Het is de waarheid". „Ik geloof li". „Dan stel ik u voor dat u het kleinood aan de gravin terug brengt. Als u wilt mag u zeggen dat ik het gegeven heb, maar u mag het ook laten. Ik laat het heelemaal aan uw oordeel over". „Ik zal zorgen dat de gravin haar bezit terug krijgt. Ik kan u niet zeggen hoe blij ik ben dat u tot inkeer bent gekomen", „Ik heb niet gezegd, dat ik tot inkeer ben gekomen. Maar laten we het daar niet verder over hebben. U zorgt dat Lady Harlsmore haar diadeem terugkrijgt en daarmee is de zaak afgeloopen". De kartonnen doos lag nog op den weg, George raapte haar op, bracht haar zoo goed en zoo kwaad als 't ging in haar model en deed het sieraad erin. „Uitstekend", zei hij. „Ik heb enkele dwaze dingen gedaan die u verdriet hcb'oen berokkendu hebt dwaze woorden gesproken, die mij verdriet hebban berokkend. Laten we overeenkomen om v/e- derkeerig te vergeten en te vergeven", zei Lilian. „Misschien zien wc elkaar wel nooit treffende rustdagkaart bij zich draagt, die voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 4 en 5, en deze op verzoek on verwijld toont aan de in artikel 84 der Ar beidswet 1919 bedoelde ambtenaren. Het bezit van een soortgelijke rustdagkaart, als waarvan hierboven sprake is, is ook voor geschreven bij het eveneens met ingang van 1 Januari 1930 in werking tredende „Rust dagbesluit voor toonkunstenaars in biosco pen 1929", waarbij voorts is bepaald, dat een man of een vrouw op Zondag in een bioscoop arbeid, bestaande in het ten gehoore bren gen van muziek, slechts mag verrichten, in dien hij of zij in de week, waarin hij of zij op Zondag arbeid verricht, op een in de rust dagkaart aangegeven werkdag geen arbeid verricht. Rustdagkaarten, geldig voor het Jaar 1930, kunnen thans' reeds worden aangevraagd, tegen betaling van 1 per stuk, aan het bu reau Burgerlijke Stand en Bevolking, Ged. Oude Gracht 18, geopend van 9 tot 2 uur, des Zaterdags tot 1 uur. Tot zoover deze offlcleele mededeeling. Wij kunnen daaraan toevoegen, dat de bioscoop-exploitanten hier ter stede het voornemen hebben om te trachten met de musici die nu in dienst zijn te volstaan. Om dat elk een dag vrij moet hebben, zal eenige avonden met een niet volledig orkest gewerkt moeten worden. REMBRANDT-THEATER. t INSTALLATIE VOOR GELUIDSFILMS. Het Rembrandt-Theater gaat nu morgen zijn derde jaar in met een groote film, „The Singing Fool" en de installatie voor het ver- toonen van de geluidsfilms in dit theater zal daarmee in gebruik genomen worden. In een voorstelling voor de pers heeft de heer W. Bakker, directeur van het theater ons kennis laten maken met film en in stallatie, en terwijl wij een bespreking van de film overlaten aan onzen recensent, wiens oordeel men Zaterdag dus zal kunnen lezen, wijlen wij hier onze meening geven over de installatie. In Februari van dit jaar schreven wij over de Loetafoon, de installatie voor geluids films, welke de heer Loet C. Barnstein in Den Haag heeft uitgevonden. Volkomen ge lijktijdig ziet men op het doek het beeld en hoort men de erbij passende geduiden of muziek. Het systeem werkt met gramofoon- platen, die rondgedraaid worden door een motor, die tevens het mechaniek van het projectietoestel in beweging brengt. De motor maakt 1500 toeren in de minuut, door tand rad-overbrenging draait de schijf regelmatig 33 1/3 keer in de minuut rond en verschijnen per seconde 24 beeldjes voor de lens. Doordat projectietoestel en platenschijf op denzelfden imotor gekoppeld zijn, zijn beeld en geluid synchronisch. De Loetafoon-Installatie van Rembrandt- Theater is geheel nieuw, er zijn nog pas ver beteringen in aangebracht en het resultaat is dan ook zeer goed, doet voor de andere in stallaties die wij tot nu-toe hoorden, zeker niet onder. In de cabine fonkelt al het metaal van de nieuwigheid en glimt het gelakte deel van de machines, dat het een lust is. Naast de machtige projectie-apparaten staan links de motoren en de platenschijven opgesteld. Door de tandradoverbrenging vlak bij den motor aan te brengen voorkomt men trillingen van den schijf, waarop de platen gelegd worden. In tegenstelling met de gramofoon wordt de naald van de „pick-up" in het midden van de plaat opgezet, bij 'n duidelijk aangegeven beginpunt. De film komt met een beeldje „begin" juist voor de lens en door inschake len van den motor zullen beeld en geluid nu sinchroon te zien en te hooren zijn. Van de „pick-up" voeren kabels naar de twee voor- versterkers die voor de twee 50 Watt-verster kers geplaatst zijn; deze geheele versterker- inrichting kan op vier verschillende manie ren gekoppeld worden, zoodat de kans op sto ringen vrij gering is. Via een stel regelaars die zoowel in de cabine als in de zaal door den kapelmeester van het orkest bediend kunnen worden, waardoor men nu nog dc sterkte 'van het geluid regelt, gaat de stroom naar de vier groote electro-dynamische luid sprekers ze wegen samen eventjes 200 ki logram die achter het projectiedoek zijn opgehangen.. De geheele installatie ls Nederlandsch fa brikaat, de versterkers, luidsprekers en „pick ups" zijn door Philips geleverd. En dit alle? is zeker een bewijs te meer, dat Nederland op technisch gebied beusch niet achteraan komt. Het geluid is goed, niet te sterk, te hard. te schril, ook niet te zacht, het is goed, dat zegt alles. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cis. per regel. terug". Ze stak haar hand uit. .Adieu!" Hij nam de uitgestoken hand en hield die in de zijne „Ik wil geen afscheid van u ne men. Laten we niet voorgoed uit elkaar gaan. Ik heb u bang gemaakt met mijn dwaze woorden, maar is het niet mogelijk dat de toekomst iets voor ons samen verborgen houdt? Laat mij ln ieder geval die illusie be houden, laat mij „George!" klonk schril een vrouwenstem „Mijn moeder!" riep George. Hij keek ver schrikt om en zag mevrouw Hemmings in de bocht van de oprijlaan staan. „U moet gaan", zei Lilian. Ze trok haar hand haastig uit de zijne. „Wilt u niet één enkel hoopvol, vriendelijk woord zeggen?" smeekte hij. „George!" herhaalde de stem, thans met nog meer nadruk. „Toe, gaat u nu heen", drong Lilian aan. Ze wist niet of ze lachen of huilen moest om de situatie. „Ik kom, moeder!" „Gaat u nu alstublieft", herhaalde Lilian. „We zijn nu op de grens van de grap geko men, meneer Hemmings, en als we die grens overschrijden komt er niets dan ellende van!" „George!" riep de ongeduldige dame ten derden male. Lilian draaide zich snel om, omdat ze haar lachen niet meer kon inhouden en aanvaard de langzaam den terugweg. George wendde zich naar zijn moeder, die inmiddels buiten de poort van haar domein was gekomen cn de zich verwijderende figuur van Lilian onmiddellijk herkende. „Wat veert dat schepsel hier uit?" vroeg mevrouw Hemmings scherp. „En wat heb je daar in je hand?" „Niets", antwoordde George kortaf. „Dat is niet waar", „Toe; breekt u zich ei het hoofd niet over!" „George; ik ben je moeder!" „Dat heb ik immers nooit ontkend!" George liep met groote stappen op het huis toe; hij kookte inwendig. Dat zijn moe der hem ook geen minuut aan zijn lot kon overlaten! Mevrouw Hemmings volgde, lang zamer, maar geen enkele beweging van haar zoon ontging haar spiedende oogen. HOOFDSTUK XV. De bekentenis. George had den diadeem in zijn bimienzak verborgen gehouden, tot hij naar zijn slaap kamer ging om zich voor het eten te ver- kleeden. Toen stopte hii hem in de lade, waar in hij zijn boorden bewaarde, dat was toe vallig de eenige la die hij op slot kon doen. Hij was een jongen met een vriendelijk hart en hij had al weer spijt van de ruwe manier waarop hij zijn moeder behandeld had. Hij ging naar den salon met de bedoeling om haar zijn verontschuldigingen aan te bieden. „Het spijt mij dat ik straks een beetje kortaf was", begon hij. „Neemt u het mij niet kwalijk „Niets zal de herinnering kunnen uifcwls- schen van jouw onbehoorlijk gedrag", viel mevrouw Hemmings hem in de rede, niets behalve een volledige en eerlijke bekente nis". Heidener werd aangekondigd; de aanwe zigheid van den bediende verhinderde hen om verder op het onderwerp door te gaan, en onder het eten heerser.te er een sombere stilte. Onmiddellijk toen zijn moeder opstond en do kamer uitgegaan was. stak George een sigaret aan en dacht over do gebeurtenissen i van dien middag na. Hij was niet ontevreden STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJORISSTRAAT 16 TFt.FFOON 107-6 HOBBY VLOERWRÏJVERS f 125.— over de rol die hij gespeeld had, want hij vond dat hij zich mannelijker had gedragen dan bij zijn vorige onnioetingen met Lilian. Hij had zelfs geen spijt van zijn vurige lief desverklaring. Hij maakte zichzelf wijs dat hij een groote daad had verricht en dat een huwelijk met hem de beste weg was om dez.ï dolende ziel in veilige haven te brengen en te behoeden voor een volledige schipbreuk on dén oceaan des levens en hij hoopte dat hij haar dit duidelijk gemaakt bad. Het feit dat zij lachende weggegaan was, schreef hij toe aan de ongewenschte tusschenkomst van zijn moeder. Een ding schonk hem groote voldoening, Lilian kon hem niet langer met minachting behandelen; zij was nu immers in zijn macht-! Natuurlijk zou hij die macht niet in haar nadeel gebruiken maar langzaam en zeker zou hij haar levensschip in kalmere wateren sturen en haar helpen om een ander mensch te worden. Met een schok werd hij wakker uit zijn droomen. Hij keek naar de klok; het was even over negenen. Hij besloot naar het kasteel te wandelen en den diadeem aan de gravin te overhandigen, hij was niet gerust voor hij dit gedaan zou hebben. Hij ging naar boven, naar zijn kamer en tot zijn groote ontsteltenis* zag hij bij den eersten oogopslag dat de bewuste la open was en een haastige inspectie toonde dat de dia deem was verdwenen. Een wee gevoel kwam over hem. de kamer scheen om hem heen te draaien en hij moest op zijn bed gaan zitten, tot de wereld weer .stilstond. Weg! Wie ken hem weggenomen hebben? Hij krabbelde overeind en liep, zoo snel zijn duizelig hoofd het hem toeliet, de trappen af. .(Wordt vervolgd^'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6