H. D. VERTELLINGEN.
STADSNIEUWS FLITSEN
weer
FEUILLETON
De Gestolen Diadeem
HAARLEM'S DAGBLAD
DONDERDAG 19 DECEMBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden).
door
JOHN GALSWORTHY.
Weg
Ik kan me geen mooieren zomerdag her
inneren dan die, waarop we voor het eerst
het droevige nieuws van de Herds hoorden.
De wereld was als overtrokken met een
gouden weefsel. Vanaf de hoogte, die we
over moestentot heel in de verte, konden
we de uitgespreide vleugels van den vogel,
die schoonheid heet, zien gLanzen. Hij Lag
heel stil, en de eenlge plaats, waarin hij
bewoog, was ons eigen hart. De geur van de
lindeboomen hing flauw in ae lucht, die tot
voor een paar dagen vol was geweest met
een zomerschcn hooireuk; en.de zon liet zich
langzaam naar zijn rustplaats zakken achter
onze dennen en beuken.
De warmte was als een zachte weldoende
straling. En onderweg vroegen we ons ver
wonderd af waarom niemand ons eerder had
verteld, dat Mrs. Herd ziek was- Maar wis
ten wij het ook niet dat deze menschen niet
van ziekte en smart praten voor het te laat
is? Zelfs niet als het bcteekent wat dit be-
teekende het verlies van een vrouw, die
moeder tegelijk was. Hier zijn zij gezond
of sterven! Dat is*iun credo. Zij gaan door
tot zij neervallen en sterven spoedig. Wat
kunnen zij anders doen met hun lage
loonen en in hun armoedige huisjes?
Toen wij beneden waren moesten wij over
de molensloot om bij hun lage witte huisje
met het rieten.dak te komen; wij waren stil
ei\ de eerbied' voor den dood was ln ons.
BIJ het hekje stond Herd zelf; hij kwam net
thuis van zijn werk. Want op het land kan
het werk niet wachten op ziekte zelfs de
dood kan daar niet langer dan een paar uur
aandacht krijgen. En het is ook wel goed zoo;
want wat wezen moet valt niet te veranderen
en het werk alleen kan smart lenigen.
Smart en zorg hadden al een vreemde ver
andering op Herd's gezicht teweeg gebracht.
Door elke kier van het gesloten masker, dat
zijn gezicht was, gluurde zijn ziel, als een
soort van angstige smeekeling, die niet kon
nalaten te vragen; „Is het waar?" Hij was
een echte daglooner sterk, langzaam, maar
ijverig; toch was er ln zijn houding, in zijn
Joop, in zijn sterke kaken en groote mond
iets van den wilden vrijbuiter, die zoovele
van de inwoners van dat afgelegen land daar
bij het moeras nog in het hart en nieren zijn.
Wij liepen zwijgend naar den anderen kant
van het huis, zoodat de zieke vrouw daar
boven, vlak onder het dak, ons niet kon
hooren. „Ja, meneer". „Nee, meneer". „Ja.
mevrouw". Dat en de voortdurende smeeking
in zijn cogen, was alles wat wij uit hem kre
gen; toch scheen hij ons slechts noode te
laten gaan, alsof hij op de een of andere
geheimzinnige manier hulp van ons ver
wachtte misschien dacht hij aan de
toovermacht, die geld heeft in de oogen van
hen, die het niet bezitten. Toen wij hem een
anderen dokter, een specialist, beloofden, was
hij dankbaar, maar zijn oogen schenen te
zeggen dat hij. wist dat het noodlot niet te
verbloemen valt. En toen we zijn hand ge
schud hadden en weggegaan waren, kwam
hij ons weerachterop. Zijn vrouw had ge
vraagd of we even bij haar wilden komen?
In de kamer beneden waren een oude
vrouw en Mrs. Herd's zuster; ze wezen ons
de smalle kronkeltrap. Hoewel we niet veel
meer dan vijfhonderd meter weg woonden,
hadden we Mrs. Herd nooit eerder gezien,
want zoo gaat het in dit land, waar ieder
vindt, dat de zaken van een ander hem niet
aangaan een tenger, donker, jong vrouwtje
teer en met oogen, die niets dan ziel waren,
zooals altijd bij hen, waarvan spoedig niets
meer dan de ziel over zal zijn.
Ze lag In een tweepersoonsbed, met schoone
witte lakens. Een gepleisterde kamer, zoo
laag, dat we met onze hoofden, bijna aan
het plafond raakten, wat bloemen in een
vaas, het smalle raam open. Het was er warm
maar veel beter dan tn de meeste stadshuizen
waar een tweemaal zoo groot loon binnen
komt; het was allea keurig en schoon. Op
haar gezicht lag diezelfde uitdrukking van
gelaten wanhoop en bijna gretige hoop als
op dat van haar man. Het was vreeselijk
haar to moeten teleurstellen. En toch, wie dat
niet deed, meest zich een verrader voelen
Was het goed, was het eerlijk, de arme vogel
te vleien mot een valsche hoop, zoodat zij
nog in vol geloof tegen de tralies fladderde,
terwijl wij allen wisten, dat zij de gevange
nis niet levend meer verlaten zou? Maar wat
konden wij anders doen? Wij konden haar
evenmin in den kalmverzekerden toon van
naïeve zielen op het geluk van liet hierna
maals wijzen.
Ik geloof, dat wij er Inwendig van over
tuigd zwaren, dat haar eigen kalme rust meer
waard was dan ons gebrekkig geloof, of elke
vergulde voorspiegeling, maar toch (zoo sterk
voelden wij haar verlangen) vonden we het
vreeselijk haar niet de gewone vertroosting
te kunnen geven.
„Je moet de hoop niet opgeven", zeiden
wij steeds maar. „De andere dokter zal zeker
wat- voor Je kunnen doen; het is een specialist
en heel knap.
En zij antwoordde maar steeds: „Ja, me
neer". „Ja, mevrouw". Maar haar oogen vroe
gen en smeekten, alsof zij nog een wensch
had. En toen begreep één van ons het plot
seling:
„Je man hoeft zich geen zorgen te maken
over de kosten. Daar zullen wij wel voor
zorgen".
Toen glimlachte ze, alsof ze zich het al
lermeest bezorgd had gemaakt over den zor-
geiijken nasleep, die haar ziekte hebben zou
voor hem, met wien zij dit bed meer dan
tien jaar gedeeld had. En met de herinne
ring aan dien glimlach in haar stervende
oogen slopen wij de trap af en naar bui
ten.
Het was er mooier dan ooit, nu alles over-
togen was met het mysterie van het duister
het leven was nog nooit zoo goed geweest
En daar, tusschen die velden vol schoonheid
en leven, kwam de onsterfelijke vraag, die
de menschheid heeft vervolgd sedert hij
menschheld is, de onsterfelijke vraag, waar
om vreugde en schoonheid altijd hand in
hand met pijn en leelijkheid moeten gaan.
in ons op. Het was natuurlijk rechtvaardig,
en zelfs redelijk, want zonder duister bestaat
er geen licht. Het was een deel van de ein-
delooze som, waarop wij nooit antwoord
krijgen; een kleine slingering van het groote
uurwerk! En toch Het is niet mogelijk
zoo'n groote tegenstelling te aanvaarden zon
der een opstandige zucht! Neen dames en
heeren, denk maar niet, dat het zoo leuk ls!
Daar lag zij nu te sterven, aan een slepende
ziekte, die zij misschien niet gehad zou heb
ben als zij het niet altijd te druk met haar
kinderen en haar man had gehad om iets
voor zichzelf te doen als haar credo niet
geweest was: „Wees gezond of sterf". Het
was zonder twijfel niet meer dan redelijk en
logisch, maar wij, die leefden en gezond wa
ren en veel te genieten hadden, wij voelden
iets als afschuw en verzet in ons opkomen.
De gedachte, dat het leven Iets voorbijgaands
is, even vergankelijk als zonnesprankels op
water en dat van de heele wolk muggen, die
daar Ln den laatsten gloed van den zinkenden
rooden bol dansten, er morgen geen één meer
in leven zou zijn, gaf weinig troost.
Drie avonden later hoorden we onvaste
voetstappen op de steenen veranda, en een
soort van kloppend geluid tegen het hout.
van de open deuren. Een van ons trok het
gordijn opzij en keek naar buiten. Daar
stond Herd in het maanlicht, blootshoofds,
met verward haar. Hij kwam binnen; hij
liep alsof hij niet zag waar hij liep, en ging
bij den schoorsteenmantel staan, waar hij
zich met zijn donkere hand aan het hout
vastgreep. Toen scheen hij zich te herinne
ren waar hij was, hij zei: Goeden avond,
meneer; neemt u me niet kwalijk, mevrouw".
Een minuut lang zweeg hij; maar zijn hand
had een klein porseleinen pulletje gegrepen
en draaide het steeds maar in het rond, ter
wijl de tranen over zijn gebroken gezicht
liepen. Toen zei hij, heel onverwacht: „Ze is
weg". En zijn hand draaide dat kleine porse
leinen ding in het rond, en de tranen liepen
steeds langs zijn gezicht- Toen liep hij weer
weg, het donker in, struikelend en zwaaiend
als een beschonkene. Wij keken hem na, over
het grasveld, langs het pad, en door het hek,
tot zijn voetstappen wegstierven en zijn ge
stalte verdween in den diepen schaduw van
de hulsthaag.
En de nacht was zoo mooi, zoo intens mooi,
met zijn sterrebloemen en zijn stilte, en zijn
in maanlicht gehulde bcomen. Maar het
duurde lang voor het onze harten, die met
Herd darbulten rondzwieren, te binnen kwam,
dat zij een zoo schoonen droom ingegaan
v/as.
Voor de dood en is het scheiden spoedig ge
daan. Maar voor de levenden
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct». per reje!.
^»j d
een paar Wybert-
tablettenl Zij bescher
men tegen verkoud
heid en infectie.
PROVINCIALE STATEN VAN
NOORD-HOLLAND.
(Reeds in een deel van de vortge oplaag
opgenomen)
Ged. Staten en de subsidies voor
gemeentelijke wegen.
In de gistermorgen voortgezette winter-
zitting, van Provinciale Staten van Noord-
Holland kwam o.a- in behandeling het prae-
advies van Ged. Staten Inzake het verzoek
van Landsmeer om een uitkeering uit de
provinciale kas ten behoeve van den weg van
den Waterlandschen Zeedijk naar de grens
der gemeenten Iipendam en Landsmeer.
De heer Ankersmit constateerde een
meevaller voor de provincie waf. betreft de
uitkeering uit het wegenfonds. Dit moge aan
leiding zijn voor Ged. Staten om bij het ver
leen en van bijdragen als deze. zich voortaan
op een ruimer standpunt te stellen dan blij
kens vroegere verklaringen van den heer
Hendrix tot nu toe is aangenomen. Het on
derhavige verzoek kan dan tegelijk met een
plan voor de geheele provincie, ook voor se
condaire en tertiaire wegen, bekeken wor
den. Er zijn .wegen die eerder ln aanmerking
komen dan deze.
De heer Spier sloot zich in hoofdzaak bij
den heer Ankersmit aan.
Ook de heer Koster vroeg meer tege
moetkoming tegenover de gemeentebesturen
wegens de hooge lasten, die het onderhoud
der wegen hun oplegt. Hij zou een centraal
orgaan voor wegenbeheer wenschen.
De heer A. d e V r 1 e s wensch te te hand
haven de beteekenis van den weg door
Landsmeer naast den Ze3 Stedenweg en
pleitte derhalve voor Inwilliging van het
verzoek, en tevens voor een al geheele be
schouwing van het wegenplan. Er moet niet
slechts bij hooge uitzondering een subsidie
gegeven worden, dit is ook niet de bedoeling
van de commissie voor de wegen.
De heer Kooiman antwoordde voor Ged.
Staten. Hij legde er den nadruk on, dat hst
advies van de Commissie betreffende de af
wijkingen van het wegenplan nog geen uit
spraak van de Staten ls.
De weg Landsmeer zal aan het oordeel
van de Wegen-commissie moeten worden
onderworpen. Spr. deed den heer Ankersmit
en den anderen sprekers de toezegging, dat
de Commissie ook het wegenplan in zijn ge
heel zal bezien.
De voordracht werd daarna aangenomen
z. h. s.
Hamers tukken.
Zonder discussie en zonder stemming wer
den vervolgens aangenomen de restcerende
agandammten, waaronder het voorstel tot
vaststelling van de bedragen, die uit de op
brengst van de Wegenbelasting over 1927 en
1928 in het. Provinciaal Wegenfonds zullen
worden vestort, de vaststelling van eenige
supoletoire beerootingen voor verschillende
provinciale bedrijven, tot wijziging van het
besluit der Staten van 19 Juni 1929 inzake
het aangaan van geldleeningen. en dat tot
vaststelling eener tweede sironletolre begroo
ting der provinciale inkomst-en en uitgaven
over den dienst 1929. tot het aangaan van
een geldleening en tot het doen van b^-a-lin-
gen uit den post voor onvoorziene uitgaven
voor den dienst 1929.
Te kwart voor twaalf werd daarop de win
ter zitting gesloten."
HET RUSTDAGBESLUIT.
•DE TOEPASSING VOOR CHAUFFEURS
EN BIOSCOOP-MUSICI.
De burgemeester van Haarlem brengt ter
kennis, dat met ingang van 1 Januari 1930
in werking treedt het „Rustdagbesluit voor
transportarbeiders te land 1929".
Daarbij is het verrichten van arbeid in den
zin der Arbeidswet 1919, bestaande in het.
vervoeren van personen op Zondag op den
openbaren weg, met door dieren of kracht
werktuigen bewogen wagens, bij art. 3 aan
mannen en vrouwen in het algemeen toege
staan, mits daarbij behalve voor wat be
treft vervoer van personen met autobussen,
waarop van toepassing is de wet Openbare
Vervoermiddelen een drietal voorwaarden
worden nageleefd, te weten:
a. dat hij of zij in de week, waarin hij of
zij op Zondag arbeid verricht, op een op de
onder c bedoelde rustdagkaart aangegeven
werkdag geen arbeid verricht;
b. dat hij of zij op niet meer dan twee op
elkaar volgende Zondagen arbeid verricht,
tenzij het bepaalde in het derde lid van ar
tikel 3 toepassing vindt;
c. dat hij of zij tijdens eiken arbeid In het
transportbedrijf in het kalenderjaar, waarin
hij of z(j arbeid, als in dit artikel bedoeld,
op Zondag verricht, eene hem of haar be-
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1525
OOGEN OP DEN WEG.
Vader gaat op weg
moeder achterin
ziet Kees Kommer en roept
een vroolijke begroeting
blijft links en rechts be
vriende buren groeten
buigt uit den wagen om
vooral van Stuiteren's
nieuwen auto goed te zien
draalt zich half om, tenein
de te verstaan wat moeder
binnensmonds zit te mom
pelen
begrijpt dat ze onrustig
wordt over zijn weinige
aandacht voor den weg en
zoekt in zyn zak naar een
sigaar
steekt de sigaar op. terwijl
moeder kreten slaakt, dat
er iets aankomt
keert zich om, om moeder
te verzekeren, dat er niets
is om zich zenuwachtig te
maken
botst bijna tegen een
vrachtauto en dr'aait zich
om voor een debat met den
chauffeur over de noodzaak
om goed uit je oogen te kij
ken
(Nadruk verboden).
Uit he,t Engcisch van
ARCHIBALD EYRE.
23)
„In ieder geval voel ik mij verplicht", ver
volgde George onverstoorbaar, „dit juweel
voorloopig te houden. Ik ben het alleen nog
niet met mezelf eens wat ik er mee moe;
doen. Als Ik het aan de politie geef, bet-ee
kent dat dat u gearresteerd wordt. Ik kan
het niet verdragen als.... als
„Waarom niet? Waarom toch niet?" vroeg
Lilian. ..Ik heb u slecht behandeld: u kunt u
nu wreken. Vvaarom doet u het niet?"
George keek haar even aan. „Ik kan hel
niet", zei hij dof, „ik kan het niet".
„Wat beteeken ik voor u? Gerechtigheid
gaat boven alles. Kom meneer Hemmings, ik
zal u gewillig naar het politiebureau volgen".
Hij schudde het hoofd. „Neen, ik doe het
niet".
„Waarom toch niet in vredesnaam?
„Ik kan 't u niet zeggen. O, ik ben gek, ik
weet het, maar er is iets in uw stem, in uw
figuur, in uw gezicht, dat me dol maakt. Ik
denk altijd aan u; ik droom van u; de we
reld is dor en doodsch voor me als u niet
in mijn nabijheid bent. Nu weet u het. En
daarom ben ik niet in staat om te doen wat
mijn plicht is".
Lilian was volkomen verbijsterd. Ze keek
hem aan, in twijfel of hij in ernst had ge
sproken. of een onbeschaamde grap met haar
uithaalde.
„Geef mij den diadeem", zei ze ten slotte.
Geef hem mij terug en laat mij gaan. De
zaak is plotseling veel ernstiger geworden
dan ik ooit bedoeld had".
„Neen, dat doe ik niet", antwoordde hij
hartstochtelijk, „ik wil niet de hand hebben
in uw misdaden, ofschoon ik waanzinnig van
u houd. Ik zou er mijn leven voor willen ge
ven, om een ander mensch van u te maken,
en dat is een reden te meer om pertinent te
weigeren mij met uw praktijken in te laten".
„Meneer Hemmings", zei Lilian na een kor
te stilte, „weet u waar ik naar toe ging toen
ik u ontmoette?"
„Neen".
„Ik was op weg om dit kostbare strik terug
te brengen aan zijn rechtmatige eigenares
de gravin van Harlsmore. Hier bij het hek
hield de man, die u mijn medeplichtige
noemt, mij aan en probeerde het. mij af te
nemen. Gelooft u mij?"
„Ik zou u graag gelooven".
„Het is de waarheid".
„Ik geloof li".
„Dan stel ik u voor dat u het kleinood
aan de gravin terug brengt. Als u wilt mag
u zeggen dat ik het gegeven heb, maar u
mag het ook laten. Ik laat het heelemaal
aan uw oordeel over".
„Ik zal zorgen dat de gravin haar bezit
terug krijgt. Ik kan u niet zeggen hoe blij
ik ben dat u tot inkeer bent gekomen",
„Ik heb niet gezegd, dat ik tot inkeer ben
gekomen. Maar laten we het daar niet verder
over hebben. U zorgt dat Lady Harlsmore
haar diadeem terugkrijgt en daarmee is de
zaak afgeloopen".
De kartonnen doos lag nog op den weg,
George raapte haar op, bracht haar zoo goed
en zoo kwaad als 't ging in haar model en
deed het sieraad erin.
„Uitstekend", zei hij.
„Ik heb enkele dwaze dingen gedaan die
u verdriet hcb'oen berokkendu hebt dwaze
woorden gesproken, die mij verdriet hebban
berokkend. Laten we overeenkomen om v/e-
derkeerig te vergeten en te vergeven", zei
Lilian. „Misschien zien wc elkaar wel nooit
treffende rustdagkaart bij zich draagt, die
voldoet aan het bepaalde bij en krachtens
de artikelen 4 en 5, en deze op verzoek on
verwijld toont aan de in artikel 84 der Ar
beidswet 1919 bedoelde ambtenaren.
Het bezit van een soortgelijke rustdagkaart,
als waarvan hierboven sprake is, is ook voor
geschreven bij het eveneens met ingang van
1 Januari 1930 in werking tredende „Rust
dagbesluit voor toonkunstenaars in biosco
pen 1929", waarbij voorts is bepaald, dat een
man of een vrouw op Zondag in een bioscoop
arbeid, bestaande in het ten gehoore bren
gen van muziek, slechts mag verrichten, in
dien hij of zij in de week, waarin hij of zij
op Zondag arbeid verricht, op een in de rust
dagkaart aangegeven werkdag geen arbeid
verricht.
Rustdagkaarten, geldig voor het Jaar 1930,
kunnen thans' reeds worden aangevraagd,
tegen betaling van 1 per stuk, aan het bu
reau Burgerlijke Stand en Bevolking, Ged.
Oude Gracht 18, geopend van 9 tot 2 uur, des
Zaterdags tot 1 uur.
Tot zoover deze offlcleele mededeeling.
Wij kunnen daaraan toevoegen, dat de
bioscoop-exploitanten hier ter stede het
voornemen hebben om te trachten met de
musici die nu in dienst zijn te volstaan. Om
dat elk een dag vrij moet hebben, zal eenige
avonden met een niet volledig orkest gewerkt
moeten worden.
REMBRANDT-THEATER.
t
INSTALLATIE VOOR GELUIDSFILMS.
Het Rembrandt-Theater gaat nu morgen
zijn derde jaar in met een groote film, „The
Singing Fool" en de installatie voor het ver-
toonen van de geluidsfilms in dit theater
zal daarmee in gebruik genomen worden.
In een voorstelling voor de pers heeft de
heer W. Bakker, directeur van het theater
ons kennis laten maken met film en in
stallatie, en terwijl wij een bespreking van de
film overlaten aan onzen recensent, wiens
oordeel men Zaterdag dus zal kunnen lezen,
wijlen wij hier onze meening geven over de
installatie.
In Februari van dit jaar schreven wij over
de Loetafoon, de installatie voor geluids
films, welke de heer Loet C. Barnstein in
Den Haag heeft uitgevonden. Volkomen ge
lijktijdig ziet men op het doek het beeld en
hoort men de erbij passende geduiden of
muziek. Het systeem werkt met gramofoon-
platen, die rondgedraaid worden door een
motor, die tevens het mechaniek van het
projectietoestel in beweging brengt. De motor
maakt 1500 toeren in de minuut, door tand
rad-overbrenging draait de schijf regelmatig
33 1/3 keer in de minuut rond en verschijnen
per seconde 24 beeldjes voor de lens. Doordat
projectietoestel en platenschijf op denzelfden
imotor gekoppeld zijn, zijn beeld en geluid
synchronisch.
De Loetafoon-Installatie van Rembrandt-
Theater is geheel nieuw, er zijn nog pas ver
beteringen in aangebracht en het resultaat
is dan ook zeer goed, doet voor de andere in
stallaties die wij tot nu-toe hoorden, zeker
niet onder.
In de cabine fonkelt al het metaal van de
nieuwigheid en glimt het gelakte deel van
de machines, dat het een lust is. Naast de
machtige projectie-apparaten staan links de
motoren en de platenschijven opgesteld. Door
de tandradoverbrenging vlak bij den motor
aan te brengen voorkomt men trillingen van
den schijf, waarop de platen gelegd worden.
In tegenstelling met de gramofoon wordt de
naald van de „pick-up" in het midden van
de plaat opgezet, bij 'n duidelijk aangegeven
beginpunt. De film komt met een beeldje
„begin" juist voor de lens en door inschake
len van den motor zullen beeld en geluid nu
sinchroon te zien en te hooren zijn. Van de
„pick-up" voeren kabels naar de twee voor-
versterkers die voor de twee 50 Watt-verster
kers geplaatst zijn; deze geheele versterker-
inrichting kan op vier verschillende manie
ren gekoppeld worden, zoodat de kans op sto
ringen vrij gering is. Via een stel regelaars
die zoowel in de cabine als in de zaal door
den kapelmeester van het orkest bediend
kunnen worden, waardoor men nu nog dc
sterkte 'van het geluid regelt, gaat de stroom
naar de vier groote electro-dynamische luid
sprekers ze wegen samen eventjes 200 ki
logram die achter het projectiedoek zijn
opgehangen..
De geheele installatie ls Nederlandsch fa
brikaat, de versterkers, luidsprekers en „pick
ups" zijn door Philips geleverd. En dit alle?
is zeker een bewijs te meer, dat Nederland op
technisch gebied beusch niet achteraan
komt.
Het geluid is goed, niet te sterk, te hard.
te schril, ook niet te zacht, het is goed, dat
zegt alles.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cis. per regel.
terug". Ze stak haar hand uit. .Adieu!"
Hij nam de uitgestoken hand en hield die
in de zijne „Ik wil geen afscheid van u ne
men. Laten we niet voorgoed uit elkaar gaan.
Ik heb u bang gemaakt met mijn dwaze
woorden, maar is het niet mogelijk dat de
toekomst iets voor ons samen verborgen
houdt? Laat mij ln ieder geval die illusie be
houden, laat mij
„George!" klonk schril een vrouwenstem
„Mijn moeder!" riep George. Hij keek ver
schrikt om en zag mevrouw Hemmings in
de bocht van de oprijlaan staan.
„U moet gaan", zei Lilian.
Ze trok haar hand haastig uit de zijne.
„Wilt u niet één enkel hoopvol, vriendelijk
woord zeggen?" smeekte hij.
„George!" herhaalde de stem, thans met
nog meer nadruk.
„Toe, gaat u nu heen", drong Lilian aan.
Ze wist niet of ze lachen of huilen moest om
de situatie.
„Ik kom, moeder!"
„Gaat u nu alstublieft", herhaalde Lilian.
„We zijn nu op de grens van de grap geko
men, meneer Hemmings, en als we die grens
overschrijden komt er niets dan ellende van!"
„George!" riep de ongeduldige dame ten
derden male.
Lilian draaide zich snel om, omdat ze haar
lachen niet meer kon inhouden en aanvaard
de langzaam den terugweg.
George wendde zich naar zijn moeder, die
inmiddels buiten de poort van haar domein
was gekomen cn de zich verwijderende figuur
van Lilian onmiddellijk herkende.
„Wat veert dat schepsel hier uit?" vroeg
mevrouw Hemmings scherp. „En wat heb je
daar in je hand?"
„Niets", antwoordde George kortaf.
„Dat is niet waar",
„Toe; breekt u zich ei het hoofd niet over!"
„George; ik ben je moeder!"
„Dat heb ik immers nooit ontkend!"
George liep met groote stappen op het
huis toe; hij kookte inwendig. Dat zijn moe
der hem ook geen minuut aan zijn lot kon
overlaten! Mevrouw Hemmings volgde, lang
zamer, maar geen enkele beweging van haar
zoon ontging haar spiedende oogen.
HOOFDSTUK XV.
De bekentenis.
George had den diadeem in zijn bimienzak
verborgen gehouden, tot hij naar zijn slaap
kamer ging om zich voor het eten te ver-
kleeden. Toen stopte hii hem in de lade, waar
in hij zijn boorden bewaarde, dat was toe
vallig de eenige la die hij op slot kon doen.
Hij was een jongen met een vriendelijk hart
en hij had al weer spijt van de ruwe manier
waarop hij zijn moeder behandeld had. Hij
ging naar den salon met de bedoeling om
haar zijn verontschuldigingen aan te bieden.
„Het spijt mij dat ik straks een beetje
kortaf was", begon hij. „Neemt u het mij
niet kwalijk
„Niets zal de herinnering kunnen uifcwls-
schen van jouw onbehoorlijk gedrag", viel
mevrouw Hemmings hem in de rede, niets
behalve een volledige en eerlijke bekente
nis".
Heidener werd aangekondigd; de aanwe
zigheid van den bediende verhinderde hen
om verder op het onderwerp door te gaan,
en onder het eten heerser.te er een sombere
stilte. Onmiddellijk toen zijn moeder opstond
en do kamer uitgegaan was. stak George een
sigaret aan en dacht over do gebeurtenissen
i van dien middag na. Hij was niet ontevreden
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTRAAT 16
TFt.FFOON 107-6
HOBBY VLOERWRÏJVERS f 125.—
over de rol die hij gespeeld had, want hij
vond dat hij zich mannelijker had gedragen
dan bij zijn vorige onnioetingen met Lilian.
Hij had zelfs geen spijt van zijn vurige lief
desverklaring. Hij maakte zichzelf wijs dat
hij een groote daad had verricht en dat een
huwelijk met hem de beste weg was om dez.ï
dolende ziel in veilige haven te brengen en te
behoeden voor een volledige schipbreuk on
dén oceaan des levens en hij hoopte dat hij
haar dit duidelijk gemaakt bad. Het feit dat
zij lachende weggegaan was, schreef hij toe
aan de ongewenschte tusschenkomst van zijn
moeder.
Een ding schonk hem groote voldoening,
Lilian kon hem niet langer met minachting
behandelen; zij was nu immers in zijn macht-!
Natuurlijk zou hij die macht niet in haar
nadeel gebruiken maar langzaam en zeker
zou hij haar levensschip in kalmere wateren
sturen en haar helpen om een ander mensch
te worden.
Met een schok werd hij wakker uit zijn
droomen. Hij keek naar de klok; het was
even over negenen. Hij besloot naar het
kasteel te wandelen en den diadeem aan de
gravin te overhandigen, hij was niet gerust
voor hij dit gedaan zou hebben.
Hij ging naar boven, naar zijn kamer en
tot zijn groote ontsteltenis* zag hij bij den
eersten oogopslag dat de bewuste la open was
en een haastige inspectie toonde dat de dia
deem was verdwenen. Een wee gevoel kwam
over hem. de kamer scheen om hem heen te
draaien en hij moest op zijn bed gaan zitten,
tot de wereld weer .stilstond. Weg! Wie
ken hem weggenomen hebben? Hij krabbelde
overeind en liep, zoo snel zijn duizelig hoofd
het hem toeliet, de trappen af.
.(Wordt vervolgd^'