Bij de armsten der armen. HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 21 DECEMBER 1929 TWEEDE BLAD Het Kerstmiswerh van het Heilsleger. In Amsterdam's en Haar lem's krotten. door R. P. (Met teekeningen van Herman Heuff T ....De vrouw was blind. De man was ge deeltelijk verlamd, en idio'tig. Het waren nog jonge menschen, en zij hadden twee kinde ren: een van twee jaar en een van drie maan den. De man stond midden in het zwarte, morsige hol-van-een- kamer, ln een spe lonkachtige woonka zerne ergens in dienst-Amsterdam. Zijn mond kwijlde. Hij keek als een ge slagen hond. Toen vroeg de Heils- leger-officier: „Waar is de kast?" Heb je nog wat te eten in de kast?" Hij moest het drie maal herhalen eer de man 't begreep. Toen strompelde dit wrak van een mensch naar een hoek en trok een smerige lap opzij, die naast het raam hing. Wij zagen een rij planken boven elkaar. Op éen stond een ouwe, kapotte schoen. Van een andere hing een gescheurd stuk krantpapier af. Dat was alles. De teekenaar slaakte een of anderen uit roep. Ik ging onwillekeurig een stap achter uit. De Heilsleger-officier stond op van den rand van het wrakke ledikant, vol kapot beddegoed, haalde even diep adem, ging toen weer zitten en zei: „We zullen je helpen, met een Kerstmand". „W-w-wa-tt meneer?" „Je krijgt een Kerstmand! Wat heb je vandaag gegeten?" („Ikke?ikke niets...." Dit was de venijnige werkelijkheid van ons eerste bezoek. Het eerste van een lange reeks, in de krotten der armsten van Amsterdam en Haarlem. Een golf van men- schelijke ellende hebben Heuff en ik aan ons voorbij zien gaan. Uit den overvloed van in drukken komen er enkele scherp naar voren scherp in hun meedoogen- looze duidelijkheid. En de eerste was deze: het hopelooze, moede gebaar waarmee die bevende, half-verdwaasde paralyticus de leege kast aan ons onthulde. Zooals de schepper van een kunstwerk soms met een enkele phrase, een enkele toets, een enkele muzikale passage de diepste ontroering weet te wek ken, zoo ontroerde ons de leegte van die kast, geaccentueerd nog door die oude schoen en dat vod. De verlamde sukkel begreep het niet. Hij kwam terug, strompelde weer naar ons toe, hief van de tafel een volle flesch melk op, lachte idiotig. „Een f-flessie melk", stamelde hij. „Elke d-dag een flessie melk voor 'et k-k-kind. D-dat krijge we. meneer!" Hij leek er trotsch op. Hij stemde gretig toe, dat hij steun had van het Armbestuur. Werken kon-ie natuurlijk niet meer. Nooit meer? N-nooit, zei de dokter. Maar eiken dag een f-f-flessie melk.... Daar scheen hij ver- yuld van te zijn. De Heilsleger-officier. stafkapitein F. J. Buiterman van het Hoofdkwartier op de Prins Hendrikkade, die de leiding heeft van het nobele werk, dat het Leger weer bij de armsten der armen voor het Kerstfeest ver richt, was onze geleider. Hij had vrijwel ze kerheid, dat evenals verleden jaar weer 1500 Kerstmanden bij de uitdeeling in het Con certgebouw aan de ouders, en 2000 pakjes speelgoed aan de kinderen uitgereikt zouden kunnen worden. Hij hoopte maar op mooi weer voor de restende dagen, dat maakte hemelsbreed verschil voor de „vangst" in de Kerstpotten. Genoeg? Neen, genoeg was het natuurlijk niet. Hij zou zeker 2000 Kerstman den willen uitdeelen, als het geld er maar voor was Onderweg vertelde hij ons wat van de or ganisatie, De menschen moesten tegenwoor dig een kaart voor de uitdeeling aanvragen, en na ontvangst van de aanvraag stelde het Leger een onderzoek in, bezocht het gezin, zooals nu. Dan werd de kaart voor de uit deeling al dan niet verstrekt. Maar bedrog kwam weinig voor. Indertijd had de Armen raad de omstandigheden van 1500 gezinnen volledig onderzocht. Er bleken maar tweeën twintig gevallen te zijn die niet in aanmer king kwamen. Er waren daartegenover ook menschen die een uitdeelïngskaart terugge stuurd hadden met de mededeeling. dat zij een gezin kenden dat het erger noodig had. „Weet u wat dit voor de armsten is? zoo'n Kerstuitdeeling? Hoe zij er zich maan denlang op verheugen? Hoe zij er zich in leven, zooals wij bijvoorbeeld ons verplaat sen in de gedachte aan een buitenlandsche reis, die wij zullen gaan maken? Om hen te sterken in hun strijd zou ik willen dat wij iedere drie maanden een Kerstfeest hadden, dat wij viermaal per jaar zooiets voor hen hadden waarop zij zich spitsen konden, er op hopen, er zich telkens weer blijde voorstel lingen van maken".... Holen der armoede Zoo praatte deze eenvoudige menschen- kenner, wars van getheoretiseer, van inge wikkelde beschouwingen, man-van-de-goede- Daad, zooals die Heilslegermenschen allen zijn, met de zeer eigene opgewektheid en het rustige vertrouwen, die hen steeds schij nen te bezielen. Dit is zeker een corps dat door een vasten geest-, een aaneengesloten wil beheerscht wordt. Tientallen van die aanvraag-briefjes heb ik gelezen. Dit is een eentonig verhaal. Man werkloos, vrouw ziekelijk, vier kinderen, zes- 1 tien gulden steun, vierenhalve gulden huur. dat is zoowat het gemiddelde geval. Maar die nuchtere gegeven zeggen nog niet veel. Zie eerst de omgeving de naakte werkelijk heid! Wij hooren zooveel van Volkshuisves ting, het schijnt ons toe dat er al zoo ge weldig veel aan gedaan is en zooveel geld aan besteed: in Amsterdam, in Haarlem en in andere steden. Maar het is nog lang niet ge noeg. Deze generatie moet in korten tijd trachten goed te maken, wat vorige hopeloos verwaarloosd hebben: door gemis-aan-sociaal inzicht, gebrek aan moed om het groote vraagstuk aan te grijpen en tot oplossing te brengen, door bekrompenheid en het zich te vreden stellen met vage, ongeorganiseerde liefdadigheid, die de kern niet aangreep en de werkelijkheid niet zag. En nu? Ik ken ettelijke menschen die on zen tocht-door-de-krotten eens zouden moe ten maken. Het was niet mijn eerste, het zal niet mijn laatste zijn. Het is goed om te be grijpen. Wie alleen redevoeringen, artikelen, statistieken verwerkt, wie alleen hoort en leest en niet aanschouwd heeft.... die be- griipt nog lang niet. Die loopt onwetend door 'zoo'n straat, die al geasphalteerd is en er dus modern uit ziet. Er rijden blinkende auto's door. Er zijn mooie oude geveltjes tusschen de doodsche, stijllooze van een dertig jaar geleden. Er is licht en kleur in de winkels, en op de trot-- toirs de schilderachtige, drukke bedrijvigheid van de Jordaners en de Jordaankinderen. Het lijkt hier zoo kwaad niet. Ook hebben deze menschen een soort van natuurlijken levenslust. En wat weet hij, die daar loopt, van wat er achter die gevels gebeurt, hoe daar geleefd wordt? Hij weet het evenmin als het Jordaan-kind de verfijning, de weelde, de goede vormen, de beschaving en de weer- zoo-gansch-andere levensproblemen kan ver moeden, die leven achter de statige gevels met de glanzende ramen, de hooge gesloten gordijnen in de deftiee straat. Die huizen met hun strenge, afwerende reserve. Het arme kind gaat daar voorbij en begrijpt evenmin. Wij zijn in zoo'n bedrijvige Jordaan-straat een huis. dat er uiterlijk nogal knap uitzag, binnengegaan, en ik had ook moeite mij voor te stellen dat wij er een „erg geval" zouden vinden. Drie-hoog. Steile, donkere trappen. We klimmen moeizaam, staan even later in een voorkamertlfe vol menschen en rommel. Zoo'n voorkamertje met- een voddig bloemrijk be hang, st-ukgewasschen vitrages en gele rol gordijnen, eén petroleumlamp boven een ronde tafel, stoelen van het geverfd-maho- nie-type, kleurige prentjes aan de muren, twee candelabres op den schoorsteenmantel. Waar de ontbrekende klok is, behoef je niet te vragen. Er staat een fornuis, er hangt een wasch te drogen. Er heerscht een onbe schrijflijke geur. Drie vrouwen zijn er, een oude en twee jonge, en drie kinderen. Een van de vrou wen ligt op een bed in een hoek. Zij. met haar werkloozen man en haar kind. woont eigenlijk op éen hoog. in net zoo'n éenkamer- huis dat drie gulden huur doet drie gul den in de week! maar ze is ziek en het kind is zoo lastig, en dus halen de zuster en de moeder haar 's middags maar boven. Dan hokt alles hier samen. De man van de zuster loopt met bloemenniks in te doen. te genwoordig. Die maakt nog minder dan de steun van de andere. De zieke vrouw is heel jong en blond. Haar gezichtje is hol, ingevallen. Haar groote koortsoogen staven ons aan, zij hoest telkens diep en schor, hijgt, naar adem, moet zich oprichten uit de kussens, valt dan weer te rug en nraat maar druk door, nerveus en lacherig." Haar lachen doet ellendig aan; zij is heel ziek en weet het niet. Zij verwacht weer een kind, binnen een maand. „Dat mocht eigenlijk lieelemaal niet van den dok ter, maar wat zal je d'r aan doen, het is zoo. Enne ik ben niet zoo ziek hoor, het is wel 'es veel erger geweest. Maar soms, hoe zal ik u zeggen, dan ontzinkt een mensch de moed wel 'es. Nou niet. Ja. ik ben bij de t. b. c.- bestrijding, nou, en het duurt al zoo lang maar het wordt wel beter Ze zwijgt, uitgeput. De moeder ratelt ver der. De zieke valt in een nieuwen hoestbui, zich telkens opheffend, snakkend naar lucht, gierend hoestend. De benauwde stank van wasemend goed. eten-kokerij en wat nog- meer hangt- als een dikke mist in de kamer. Toen wij opstonden om heen te gaan. ga ven wij het zieke vrouwtje wat geld. Maar toen ik vlakbij haar stond, begreep ik dat zij al stervende was. want het was in haar oogen Zij hief zich weer op. en trachtte te danken, met den glimlach van een vrouw die haar charme weet. Zij poogde het, en kon het niet meer, en voelde het. Zij was zoo jong. Ik zag een zenuwtrek huiveren over het ingevallen gezichtje, zij boog haastig het hoofd en het verwarde, loshangende blonde haar viel over haar oogen. Dit was het ergste. Ik zal het niet verge ten. Er zijn veel beschaafde, welgestelde men schen die meenen dat de armen veel minder gevoel hebben dan zij. Dat is nog altijd zoo. Zij meenen het te goeder trouw, omdat zij hen niet kennen, omdat de oppervlakkige schijn: een ruw woord, een grove aardigheid, hen misleiden. En ook, omdat de armen zich voor hen, in hun omgeving, gesloten houden. Er was een bonkige arbeider, de laatste in een blok vervallen oude huizen, dat voor het overige al heelemaal ontruimd was De laat ste met. zijn vrouw en zeven kinderen. Oudste twaalf jaar. Jongste: een tweeling van acht weken. De man zei: „Ik ben werk loos, en het is wat moois dat we daar nog één tweeling krijgen ook. Ik zeg tegen m'n vrouw: d'r zijn rijke mensche die d'r naar snakke om éen kind te hebben, en bij ons houdt 'et- maar niet op. Wat doe je d'r mee? We konden beter honderd guide krijge!" „Maar het zijn mooie kinderen", zei de tee kenaar, en boog zich over de kist die voor wieg diende. „Nou meneer, dat mag u zegge. Da's waar". Die man leefde ineens op. Hij gaf z'n jon gen van een jaar of acht, een jog met pien tere oogen, het stuk glas dat-ie juist in 't gat in het raam had willen vastwerken, toen wij binnen kwamen. Hij zei; „hou dat er tegen, anders tocht 'et", nam voorzichtig een baby uit de wieg, liet hem vol trots aan ons zien. Toen de andere. Het waren werkelijk mooie kinderen. „Annie hep er veel plezier in, is 't niet Annie?" zei hij met een knik naar z'n oudste, die blij lachte. En hij ging hoog op geven over al zijn zeven spruiten, hoe gezond ze allemaal waren, en hoeveel plezier ze sa men hadden. Zijn vrouw stond er stil bij. knikte af en toe maar eens, hoefde niets te zeggen. En dat gezin leefde in éen kamer, een sme rig hol, dat misschien een halve eeuw gele den al uitgewoond was. Het lekte er, er wa- ren kapotte ruiten, er lag niets op den vloer van losse, half-doorgerotte planken. Hefc stonk er naar alles, het- meest naar het- in gevreten bederf van dit miserabele krot, dat nog drleënhalven gulden huur moest opbren gen. Die man, die van zijn kinderen hield en zoo trotsch op ze was. was maanden naar de Drentsche werkverschaffing geweest, naar Bellen en Wierden. Hij klaagde er met- geen woord over. Integendeel. Hij had het er goed gehad, zei hij. Het was alleen zoo moeilijk om van de schrale verdienste genoeg voor thuis over te houden. En het ergste: nou was er weer geen werk. Ik weet niet hoe dat gezin ln dat vuile hol gezond kon blijven, en hoe het die opgewekt heid hield. Ik weet wel. dat het een schande lijke misstand is dat zulke menschen zoo moe ten leven, en dat ik hun moed bewonder. De allerslechtste krotten vind je in Am sterdam in de oude wrakke woonkazernes, waarin nog ettelijke gezinnen samenhokken, waarin je langs gevaarlijk-steile trappen, je vastklampend aan een touw, je in schemer duister omhoog werkt van éen naar twee- cn naar driehoog. Er was een los werkman, die bij het Leger des Heils een grooten mond was komen op zetten. Hij woonde iii zoo'n kazerne, Drie hoog. Een klein kamertje achter. Hij bleek er nu weer op uit te zijn, op zoek naar werk. Zijn vrouw was thuis, met het- kind. De kamer was éen ordelooze rommel. Het kind zag er morsig uit. Critiseer dat, als u wilt. Ik doe het niet, als zoo'n vrouw nauwelijks genoeg heeft om te eten. als zij moet koken en de wasch doen en met- man en kind slapen in een hok van drie bij vier meter, met- een paar kapotte stoelen en een gebroken ledikant er in. Als. zooals hier, „het sanitair" bestaat uit een emmer ln het portaaltje, waarboven een teil hangt die de waschgelegenheid is. Als ze des avonds het ledikant midden in het hok moe ten zetten, omdat het lekt door de zoldering, waaraan niets meer gedaan wordt door den huisbaas, omdat de gemeente het huis wel eens zal sloopen, want het is onbewoonbaar verklaard. De huisbaas doet niets behalve dan 2.10 per week huur elschen voor zoo'n „woning" „Het .sanitair". Het vrouwtje was klein en blond, en zelf slordig, en verwaarloosd, maar zij had won derlijk mooie, aristocratisch-fijne trekken. Als een bloem op een mestvaalt was zij Vreemd. Heuff zei later: „Je zou haar portret willen schilderen"en „Als zij zich eens als een dame kon kleeden, je zou eens zien. Zij verwees ons naar „tante Bet, die boven woonde", omdat die de Kerstmand ook zoo noodig had. En dat was waar, want tante Bet d'r man was ook werkloos en ze hadden negen kinderen, en net zoo'n woonhok, met nog een kleiner hokje erbij. Dat deed 2.85 huur. Ik weet niet wat voor kerel die huis baas is, maar tante Bet verweet hem niets. Zij verweet niemand iets. Zij zag er twintig jaar ouder uit, dan zij was. en ze verwachtte nummer tien. Wassalje d'r an doen. Het jongste kind, twee jaar, zat op haar arm, en kroopj verlegen weg, omdat er over hem ge praat werd. Het was een zielig, miezerig ar- moe-kindje. met armpjes en beentjes als stok jes en een heel klein, teer, smal snuitje. Het zag er uit of er geen echte vitaliteit in zat. Je schaamde je als je er naar keek. omdat- in onzen tijd zulke toestanden nog bestaan. De moeder zei gelaten: ,,'t Is zwakkies. 't is niet veel hè, ze benne allemaal zwakkies. Maar nou benne de andere allemaal uit, naar de winkels kijke...." Dit was ons laatste Amsterdamsche bezoek. Ik geloof niet dat ik er veel aan toe behoef te voegen. U weet het nu wel. Het Leger heeft mij niet eens naar uitgekozen „ergste geval len" gebracht. Dit was een willekeurige groep uit de veelheid. Een zuster van het Heils leger vergezelde ons bij de laatste bezoeken, toen des stafkapiteins taak hem naar het hoofdkwartier terugriep. Hij had met groote bewondering gesproken over het werk van de zusters, had gezegd hoe zij met een eenvou dig woord dadelijk tot het hart van de men schen weten te spreken, had verteld van een stuggen, harden kerel, met wien geen con tact te krijgen scheen, die plotseling in snik ken was uitgebarsten toen een van de zus ters wat bloemetjes in zijn huls gezet had want die waren er in jaren niet geweest, sinds den dood van zijn vrouw. De lof van den stafkapitein aan het adres der vrouwelijke Heilsleger-officieren hebben wij begrepen bij de laatste Amsterdamsche bezoeken, en bU de Haarlemsche, toen ook een zuster ons begeleidde. Beiden traden zij eenvoudig, hartelijk, tactvol op. met die eigenaardige rust en vastberadenheid die ze allen bij het Leger hebben. Gelukkig dat wij tenminste kunnen zeg gen, dat de érgste toestanden van Amster dam ln Haarlem niet- geëvenaard worden. De ergste niet de erge wél. Ik zal er minder uitvoerig over zijn omdat wij er bij meerdere vorige gelegenheden over geschreven hebben, omdat- ook van de zijde van hen. die het krachtigst ijveren voor betere volkshuisves ting, veel gedaan is om er bekendheid aan te geven. En ik herinner aan de plannen om ln vier Jaar dertienhonderd nieuwe arbeiders woningen te bouwen, door wethouder Mr. Gerritsz bij de begrooting medegedeeld. Hot is hard noodig. Het is ook noodig dat er wordt samengewerkt ten bate van de groote gezinnen. Ergens in een oud achterbuurtje van Haar lem, waarvan de meesten uwer het- bestaan niet eens kennen, woont zoo'n groot gezin man, vrouw en tien kinderen in een huisjo dat bestaat uit een kamertje, een alkoof en een vlierinkje. Ook aan dat huisje wordt dooi den eigenaar niets meer gedaan. De meisjes slapen in de alkoof, de zes jongens op de vliering, onder een los pannendak. Het re gende er door. Hun vader, die ook alweer werkloos is. heeft het nu van binnen beplakt met pakpapier. Dat zal misschien helpen. Die zes kinderen liggen elk onder twee dunne molton dekentjes, op wat stroo. Terwijl ik dit schrijf is het Vrijdagavond, en de thermo meter wijst tien graden vorst. Als u dit leest wilt- u dan eens overdenken hoe u het zoudt vinden als uw kinderen zoo moesten slaper." En wilt u na deze overdenking nog even uit gaan, naar de Kerstpotten van het Leger des Heils, waarbij tot Zaterdagavond tien uur de trouwe wachters op gaven hopen, on door uw bijdrage het Leger helpen om zulke gezinnen a.s. Dinsdag, bij de uitdeeling van Kerstman den, tenminste een blijde Kerstmis te be zorgen? De ouders van die tien kinderen slapen in een benauwde bedstee, waarin op regendagen het water langs de muren loopt. Verhulzen kunnen zij niet. omdat zij geen vijf gulden huur kunnen betalen. Hier betalen zij vier. De huren zijn in Haarlem, evenals in Am sterdam. veel te hoog. Aan vele oude krotten wordt in Haarlem, evenals in Amsterdam, niets meer hersteld, zoodat zij steeds slechter bewoonbaar worden. De bouw van nieuwe woningen is achterop. Groote gezinnen hebben natuurlijk extra moeite om een dragelijk onderdak tc krij gen. terwijl zij het het meest noodig hebben. In éen arm gezin werd mij gezegd, dat een particuliere eigenaar hun een nieuwe wo ning niet had willen verhuren nadat hij was komen kijkenomdat de menschen geen „modern meubilair" hadden. Modern meubi lair! Dit is het dwaaste dat ik op deze toch ten gehoord heb. En u dacht dat er wel een andere reden zou zijn? Neen. Ondanks hun armoede hadden die menschen hun krot nog netjes in orde. en over hen zelf getuigde de zuster van het- Heilsleger heel gunstig. Geen andere reden dus. Een hoon! Het zijn heusch geen enkele uitzonderings gevallen, waarover ik het heb. Meent u dat niet. Er zijn dertienhonderd nieuwe wonin gen in Haarlem noodig om in den nood te voorzien. Bedenk dat wel: in den nood. Er is uitgebreide werkloosheid. Denk u eens in in den toestand van een man. die werken wil voor zijn gezin en eenvoudig geen kans krijgt, die dus gedwongen is om de zeer bescheiden steun te vragen, hetgeen hij met natuurlijken tegenzin doet. Denk er u eens in. Zeg niet dadelijk: er is ook ander soort bij. Dat ls waar. maar dat verandert niets aan den toestand van de meerderheid, die van goeden wil is en onverdiend-dit nood lot ondergaat. De kinderenIk huiver nog als Ik denk aan den toestand, waarin duizenden van die kinderen verkeeren, in Amsterdam en in Haarlem. Ik heb er tientallen gezien, ook in onze stad. Hier lagen drie kleintjes in éen bed, onder een enkele gescheurde deken, op een tochtig onbetimmerd vlierinkje. Daar vond je weer vier kleine hummels opéén gepakt in een bedstee, en het was in dat slaaphokje zoo koud en vochtig, dat wij er in onze winter jassen stonden te huiveren. Ook in een Haarlemsche steeg hebben we ons opgeheschen langs een steil trapje naar een kamertje, dat de gansche woning was van man, vrouw en vier kinderen. Het was negen uur 's avonds. De man is op zee, de vrouw zat dus alleen bij de bedstee, waarin het viertal sliep. Er hing een klein petroleumlampje in een hoek, dat een sche merig licht gaf, waarbij niemand had kun nen werken. De vrouw kon er dan ook niets bij doen. Zij zat daar iederen avond alleen bij de slapende kinderen, cn deed niets. Er was geen beter onderdak voor haar tc vin denalles te duur. Hier betaalde zij een rijksdaalder per week Ander geval. De man sinds tien jaar lij dend aan t.b.c. De vrouw ook ziekelijk. Vijf kin deren. Ander geval. De vrouw was in het zieken huis. Toen zij er uitkwam had de man zelf moord gepleegd, omdat hij zijn werk verlo ren had en geen kans meer meende te zien om voor de kleine kinderen te zorgen. Ander geval. De man, 27 jaar, ls stervende aan kanker. Heeft in het ziekenhuis gelegen. Thuis gebracht als hopeloos geval. Vier kin deren. De vrouw weet niet wat de toekomst haar moet brengen. Deze laatste twee heeft de zuster van het pnder de panneiu,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 5