GeruiseMoos bewegen Een vir©' ultzidht! Als bergen. Ze komen terug. Na een week tegenslag. Een schuilplaats. Wat @®n Hallaasder vertelt. zouden zij misschien langs het pad komen, \vaar mijn standplaats op zulk een onoordeel kundige wijze gemaakt was. liet was nu niet bepaald aangenaam ora over de gevolgen te denken. Instinctmatig keek ik naar mijn driehonderdachttien ge weer om tc zien, of het .klaar was, om zijn plicht te doen. Het lawaai van de naderende monsters werd al luider en luider en ik kon het schudden van de boomen in hun nabij heid zien. Er bestond nu niet meer de minste twijfel omtrent de aard van mijn bezoe kers. Evenmin viel er aan te twijfelen, dat zij regelrecht op mij afkwamen. Men zal zich mijn gevoelens beter kunnen voorstellen, dan dat ik ze beschrijf en ik beken eerlijk, dat ik doodsbang was. Natuurlijk had ik nog den tijd om te vluchten, maar wat zou er dan van de films terecht komen? Mij bewegen zou misschien gelijk staan met het verlies van een schitterende gelegenheid om een interressante film te krijgen en het bleef toch mogelijk, dat de dieren van richting zouden veranderen. Er waren nog veel zij- wegen van het pad, dat naar mijn schuil plaats leidde- Harder en harder werden de krakende geluiden en eindelijk kreeg ik een grooten roodachtigen rug en een breed klap pend oor ln het vizier. Dan volgde er plotse ling een stilte, die bijna angst-aanjagend was in haar intensiteit, en toch bewoog de rug zich en zag ik een lange slangachtige slurf hoog boven het lichaam opgeheven, dan nog een tweede en verscheidene andere; ik kon niet tellen hoeveel. Langzaam en stil bewogen de monsterachtige lichamen zich naar mij toe en ik beefde bij de gedachte aan wat dc volgende minuten zouden bren gen. Nog dichter bij kwamen z'j, meedoogen- loos naar het mij toescheen en dat zij niet het geringste geluid maakten, was voor mij een voldoende bewijs, dat hun achterdocht sterk gewekt was. Hoe zulke reusachtige wezens zich zoo geruischloos door de verwar de struiken bewegen konden, is een mysterie. Ik had er dikwijls over gehoord, maar altijd de verhalen als grootendeels overdreven be schouwd. Dat zij echter maar al te waar waren, besefte ik thans. De kudde kwam hoe langer hoe beter in zicht. Hoeveel er waren wist ik niet zeker, negen of tien geloof ik, maar ik stelde niet-zooveel belang ln hun aantal als in de ontdekking, dat er een baby bij was; ik wist maar al te goed, dat dit de kans op moeilijkheden des te grooter maakte. Toen zij ongeveer vyf en twintig meter van mij af waren, bleef de kudde staan. Zij vormden een halven cirkel met de baby in het midden en zij stonden daar eenige minu ten fof waren het. jaren) volkomen stil. Toen hief de een na den ander de slurf in de hoog te en klapte langzaam met de groote oogen. f'J gebruikten twee van hun scherpste zin tuigen reuk en gehoor, want zij vertrouwen maar heel weinig op hun gezichtvermogen dat slechts matig ontwikkeld is. Deze lan«e soepele slurven, die heen en weer bewogen deden denken aan voelhorens van het een ol andere groote monster, dat met afschu welijke bedoelingen naar mij zocht! Maar het ergste moest nog komen. Vijf en twintig meter boden tenminste nog een zekere mate van veiligheid, maar dat zou zoo niet blijven, want geleidelijk kwamen verscheidene van dekudde, waaronder de groote koe en haar baby, naar voren, terwijl de andere zich naast haar bleven voortbewe gen. Blijkbaar móest ik ingesloten en ont vluchten onmogelijk gemaakt worden. Voor zeker een vroolijk uitzicht. Een oogenblik vroeg ik mij af, of het niet mogelijk zou zijn een schot te lossen. Dat tc doen zou zeker een resultaat opgeleverd hebben en een be slist resultaat ook. Maar wat zou dat resul taat zijn? Daar het noodlottig zou kunnen zijn, besloot ik het risico niet te loopen. Langzaam bewogen de roodachtige lichamen z:ch, één stap tegelijk en met korte aarze ling tusschen iederen stap. Zouden zij nooit hun richting veranderen? Blijkbaar niet, d-aar vijf of zes recht op my af kwamen. Het eonig geluid, dat ik hoorde, was het voort durend klappen van hun ooren. Nader en nog nader kwamen zij. Het volgend oogen blik zou ik in de zachte aarde vertrapt wor den, want- er was niets tusschen ons behalve een paar met bladeren bedekte takken die door een kind zouden kunnen worden afge rukt. Daar ik zoo weinig mogelijk in het oog wilde vallen, ging ik lager zitten, tot mijn hoofd op enkele centimeters na op den grond was. En toen de olifanten kwamen, schenen zij als bergen boven mij op te rijzen. Einde lijk bleven zij staan, toen de dichtstbijzijnde precies acht voet van mij af was. (Wij heb ben den afstand later gemeten). Vreemd genoeg keek ik op nüjn horloge en zag, dat het precies kwart over vyf was. Ongeveer een half uur later zou het zon licht van de open vlakte weg zyn en dus te laat om een opneming te doen en ik vroeg my af, of de olifanten bij tijcis op het open terrein zouden komen om gefotografeerd te worden. Deze gedachte doorflitste mijn geest, toen ik zag hoe laat het was. Bijna vyfticn lange, lange minuten stonden die groote beesten daar, terwyi zU my bijna aanraak ten. Hun slurven waren feitelijk boven mijn hoofd. Dat was blijkbaar de reden, dat zij myn lucht niet kregen. Ik werd bijna be- zwaaid door de monsterachtige ooren en ik kon duidelijk de inwendige rommelingen van hun spysverteringsorganen hooren en hun kleine oogen en hun gerimpelde huid zien. Wat ik in die vyftien minuten door maakte kan niemand vermoeden en toen ik uit louter zenuwachtigheid een vurige begeer te in my voelde opkomen om te hoesten, scheen .het mij toe, dat het einde heel nabij moest zyn en venvenschte ik mijzelf, dat ik niet naar Tariton's raad geluisterd had, toen hij zeide, dat ik een gevaarlijke plek voor mijn schuilplaats gekozen had. Om de een of andere reden kan ik nooit gelooven, dat de dieren mij kwaad zullen doen. Meer malen heb ik de grootste risico's geioopen en toch heeft mijn geluk mij nooit in den steek gelaten, doch schynbaar had ik het eenmaal te veel gewaagd, de kruik was te dikwijls te water gegaan. De prikkeling in myn keel werd ondrage lijk op zich zelf een onbeteekensnd feit, maar hoesten zou de meest rampzalige ge volgen kunnen hebben. Heel voorzichtig itaalde ik oen klein doosje pastilles uit mijn zak, dat ik altijd bij me heb, wanneer ik uitga, om dieren te foto grafeeren, daar de zenuwspanning heel dik wijls een droog worden van de keel vei-oor- zaakt, met als gevolg daarvan hoesten. Na dat ik bijna gestikt was, slaagde ik er in een van de tabletjes in myn mond te krygen en de situatie was gered (dit was waarlijk de eerste maal, dat een hoestpastüle iemand het leven redde), ook al stonden de reusachtige olifanten daar nog met hun slurven boven myn hoofd. ELndelyk raakte hun geduld uitgeput en langzaam, o zoo langzaam, gingen zij ver der. Ik stond op en zag hen zich voegen bij de rest van de kudde, die verder weg op den uitkyk had gestaan. Een oogenblik later kwam een groote koe uit de dekking der bosschen op een open plek, nog juist voor de laatste glans van het zonlicht ver dween. Behoef ik te zeggen, dat er geen tyd ver loren ging cm de camera, aan het werk te zetten en dat ik een paar voet interessante film kreeg van deze kudde, die mij by na de doodstuipen op het lichaam had gejaagd. Ik wenschte my geluk met deze ontsnap ping en beloofde my zelf in loet vervolg voor zichtiger te zullen zyn, toen ik een beweging tusschen de boomen hoorde en mij afvroeg, of de kudde terugkwam. Mijn teleurstelling bij het zien. dat dit werkelijk het geval was zal mc-n zich gemakkelijk kunnen voorstel len. Niet alleen was daar de kleine kudde, die my zulk een benauwd oogenblik bezorgd had, maar er waren er nu nog vijftien of twintig andere by. Mijn hart zonk mij in de schoenen en ik maakte vlug een opening aan den voorkant van mijn schuilplaats, met de bedoeling er zoo noodlg uit te kruipen. Maar ik zag dat de kudde afgezwenkt was, toen zy op ongeveer dertig meter afstand van mij kwam. Heel even bleef zy staan om te verken nen en toen zag ik, dat een prachtige groote stier blijkbaar de leider was. Gelukkig scheen hy er van overtuigd, dat de weg veilig was en liep hij, gevolgd door de anderen, zoo stil als een geest verder. Zij waren nog geen vyf of tien minuten verder, toen tot mijn groote verbazing verscheidene van mijn camera-dragers zeer opgewonden naar mij toe gekropen kwamen om te rapporteeren dat een groot aantal olifanten dicht bij in de kloof tusschen mij en het kamp waren. Het zonlicht verdween snel, maar ik snelde met mijn fotografie-toestel naar buiten en ik was nog geen drie of vierhonderd meter verder, of ik zag opnieuw de kudde, die my kort te voren verlaten had. Zy liepen daar op een groote. met gras begroeide open plek op de heuvelhelling, als of zy het niet met zichzelf eens konden worden, wat zij moesten doen. Er was abso luut geen dekking tusschen de kudde en ons en toch zagen zy ons niet, hoewol de afstand niet meer dan honderdvijftig meter was. Ik stelde de camera op, maar er was onge lukkig fiiet genoeg licht om fotos te maken, dus moest ik het tot mijn zeer groote spijt opgeven, daar de dieren praohtig gegroepeerd tegen den achtergrond "van het woud ston den. Het was een zeer opwindende middag ge weest en ik was heel biij weer in het kamp te zyn, waar even later Tairlton en Hai'ris zich bij mij voegden. Zy hadden, den ge- heelen dag niets gezien en voelden zich Vrij' terneergeslagen door dien tegenslag. O. Den volgenden ochtend gingen wij naar myn schuilplaats, oni den afstand te meten van de olifantsporen- tot de plek, waar ik ineengedoken had gelegen. Eerst toen be merkten wij, dat detwee groote boomen, waartegen myn schuilplaats gebouwd was, blijkbaar lieveiings-wrijfpafen voor de oli fanten waren. De stammen waren gepleisterd met roode modder tot een hoogte, die ik juist bereiken kon, wanneer ik myn geweer zoo ver mogelijk in de hoogte stak. Dit geeft ecnig denkbeeld van dc grootte der dieren. Tarlton was onvriendelijk genoeg mij uit Hl te lachen, dat ik zuTk een geschikte plek voor myn schuilplaats gekozen had, maar ik wees er op dat ik gekomen was voor olifan ten en dat ik ze „genomen" had, ook al had den zy mij bijna „genomen"'. Daarna hadden wij een week lang geen geluk, ofschoon wij het op alle mogelijke plekken, waar eenige kans op succes was. probeerden. Gedurende dien tyd plachten de Borans, wier gewone waterplaatsen opge droogd v/aren, iederen ochtend hun vee naar den drinkpoel der olifanten te brengen en daar tot laat in den middag te blijven. Wij konden de olifanten in het woud hooren dn zelfs nu en dan uit zien kijken of de kust veilig was, maar eerst tegen het invallen van de schemering of wanneer het geheel donker was, waagden' zij zich in de kloof om te drinken en te baden, aan welke beide dingen zij een groote behoefte had den. Verscheidene malen werden wij 's naohts opgeschrikt door het kraken van takken bin nen enkele meters van oxis kamp, wanneer de olifanten aan het grazen waren. Ook leeuwen stelden veel belang in onze uit rusting en brachten ons, van overbodig dichtbij, serenades. Wij merkten op, dat de askari's (gewaper.de dragers, die geen las ten dragen) zeer veel aandacht hadden voor de vuren, die voortdurend bleven knette ren- De weerschyn van den rood en gloed weerkaatste op het mos en de boomen en deed de plek er uit zien als een sprookjes land, Na een week van tegenslag besloot ik een groot kratermeer, dat naar ons verteld werd, slechts drie of vier mijl verder lag, te on derzoeken. Vergezeld van mijn cameradragers ging ik 's morgens heel vroeg den berg op. Het pad was goed gebaand en twintig tot veertig voet breed. Het was ongetwijfeld 'zoowel door olifanten en buffels als door de groote kudden vee, die in bepaalde jaargetijden over de bergen gedreven worden, gedurende tal- looze duizenden jaren gebruikt. De gewone ochtendnevelen hingen over het land en hoewol het in het bosch helder was, gingen de toppen der reusachtige boomen verloren in den mist. Alle planten waren doornat en het geluid van droppels, die uit de bladeren vielen, was het eenige dat te hooren was, behalve nu en dan liet zingen der woud vogels. Aan beide kanten van het onregelmatige pad groeiden weelderig -dichte struiken, be halve vlak by den grond, waar tot op drie of vier voet geen plantengroei te bespeuren viel. Door de diepe stilte en het totaal ontbreken van wind was het zeer noodzakelijk om voorzichtig verder te gaan, als wij niet op den een of anderen olifant, die daar mocht zwerven, wilden stuiten. Als voorzichtigheids maatregel is het altijd raadzaam olifanten te zien voor zij u zien. Vreemd om te ver tellen en moeilijk om te gelooven is het feit, dat gy gemakkelijk tot op enkele voeten van die groote dieren kunt komen, zonder ze te zien, zelfs in niet dicht begroeide wouden en wanneer gy dan toevallig terecht zoudt komen tusschen een moeder en haar jong, is het meer dan waarschijnlijk, dat gij met verrassende snelheid en rampzalige gevolgen in moeilijkheden zult geraken. Maar het is even waar, dat er, tenzy de dieren u ruiken of hooren, heel weinig kans is, dat zij u in het woud zien. Wij hadden .niet heel veel meer dan een paar myl geioopen en niets gevaatlijkers ge zien dan een paar mooie herten, toen plot seling nog geen dertig of veertig meter van ons af de kop van ccn olifant uit de strui ken te voorschijn kwam. Natuui-lyk bleven wy volkomen stil staan en ik vi-oeg mij af, wat er zou gebeuren, want hij kwam regel recht op ons af. Binnen enkele seconden kon ik de groote lichamen van vele andere, die zich langzaam tusschen het geboomte be wogen, onderscheiden. Wanneer zy stil ston den. leken hun massieve pooten precies op boomstammen Hun lichamen werden bijna verborgen door de jonge boomen en wat zichtbaar was, zag er uit als de schaduw van het woud. Zelfs de lange slagtanden kon men heel gemakke lijk aanzien voor doode takken, die afhingen van de hoofdstammen. Terwyl ik naar die schaduwachtige gestalten keek. besefte ik hoe weinig in het oogvallend z§lfs de grootste olifant kan zijn, zoolang hij zich niet be weegt. Verscheidene malen zag ik takken naar beneden rukken en niettegenstaande het feit dat ik precies wist, waar het dier zijn moest, duurde het heel lang voor ik de cleelen van het reusachtige lichaam onderscheiden kon, ofschoon een groot gedeelte daarvan toch heel goed zichtbaar was. Dit alles boezende mij een eerjned in voor den grooten koning der dieren (zooals de olifant genoemd zou moeten worden) en tegelijkertyd besefte ik hoe voorzichtig men zijn moet, wanneer men door zijn land gaat. Wy waren toen in een positie van be sliste onzekerheid en het was moeilijk uit te maken, wat wy moesten doen. Ik wilde bij het meer zijn voor de mist opgetrokken was. maar tevens wilde ik de olifantskudde het recht van den weg niet betwisten. Blijkbaar kwamen zij naar het pad toe, misschien om uit het gedruip der boomen te komen en dat zou mogelijk beteekenen, dat zij daar voor onbepaalden tyd zouden blijven staan. Maar ook bestond de kans. dat zij het pad zouden volgen en was dat hot geval, welken kant Deze olifant, verrast door Mr. Maxwell, hoorde het klikken van de camera, en hief dreigend zijn slurf op. zouden zij dan gaan? Hun richting zou' een heele groote verandering in onze plannen te weeg brengen. Het eerste ling, dat zeker was. was, dat wij voor het oogenblik het pad niet verder moesten volgen. Nadat wy eenigen tyd gewacht hadden, verschenen twee der olifanten in de open vlakte en ik kwam tot de slotsom dat een groote en in stilte afge legde omweg het meest raadzaam was. Der halve slopen wij in het bosch terug en kwa men na een vrij grooten halve cirkel gemaakt te hebben weer op het pad op eenigen af stand rechts van de kudde en zetten wij onzen tocht naar het meer voort. Ongeveer een myl verder hoorden wy niet ver van het pad het kraken van brekende takken. De tijd drong en daarom bleven wy, om ons doel te bereiken, aan den rand van het bosch en slopen zwijgend verder, totdat wy eindelijk het meer bereikten, dat by na geheel door den mist verborgen was, zoodat men geen denkbeeld kon krijgen van wat zich aan de overzijde bevond. Onder deze omstandigheden gaf ik er de voorkeur aan niet teveel rond te dwalen, temeer daar ik zag, dat het slyk op den rand van het meer zoowel door buffels als door olifanten in een waren modderhoop was herschapen en als er één dier is, waarvoor ik bijzonder grooten eerbied heb, dan is het de Afidkaansche buf fel en ik nam geen risico's met hem- Wij kozen een geschikte plek uit, die een goed uitzicht zou geven op het meer en maak ten zoo vlug mogelijk een ruwe schuilplaats. Het lawaai van een bijl zou om het geheele meer heen weerklonken hebben. derhalve werd de schuilplaats gemaakt van makke lijk te breken struiken en gras, maar zy was natuurlijk alles behalve bestand tegen moge- lyke aanvallen van buffels of olifanten. Toen de schuilplaats klaar was, gingen de cameradragers naar het woud terug, waar zy de uren door konden brengen met het ge liefde neger-tydverdryf: slapen, terwijl ik rustig in myn loof prieel zat en met ver rukking keek naar de ontplooiing der schoon heid van het kratermeer. De mist trok nu eens heel langzaam op en werd aan weer dichter en verborg alles voor het oog, be halve den onmiddellijken voorgrond. Interessante dingen over den Afrikaanscheri olifant vertelt ook de Hollandsche Afrika- reiziger F. E. Blauw, die zijn zeer lezenswaar dige en leerzame reisbeschrijving „Op zoek naar dieren en planten in Britsch Oost-Afrika" begint met den lof te bezingen van de onge schonden schepping zoo hij die in dit wereld deel heeft aangetroffen en de ongeëvenaar de pracht, die Afrika en speciaal Britscli Oosl-Afrika, op dit gebied te zien geeft. Een deel van zyn wederwaardigheden by zyn ontmoeting met olifanten in de wilder- nies, geeft de schryver als volgt: „Wy bestegen de hoogte en daalden aan den anderen kant naar beneden en vonden daar een uiterst schilderachtig gelegen rivier, die haar bedding tusschen diep in gesneden, gedeeltelijk begroeide, gedeelte lijk rotsachtige oevers had. Deze rivier was ook alweer in hoofdzaak een droge zand- bedding, maar van afstand tot afstand waren vry groote waterplassen en toen wij in de bedding waren afgedaald, zagen wij de lang gezochte voetsporen namelijk groote cirkels in het zand, van de grootte van kleine thee tafeltjes. Een eind verder liepen de sporen langs de rivierbedding en toen verlieten zij deze, en vervolgden zich op een der oevers Behalve deze ronde olifantssporen waren nog duidelijk herkenbaar kleinere geheel anders gevormde indrukken, die van een neushoorn afkomstig waren. De Massaihoofdman stuurde nu een van zyn mannen op den rechter en een ander op den linkeroever en ik zelf volgde niet hem de rivierbedding, terwyl Judd met zyn geweer achter bleef. De muilezels en de andere zwar ten hadden op zij van een der oevers halt ge houden. Toen wij op een plaats kwamen, waar de rivier een scherpen hoek of bocht maakte gaf de speurder van den linker oever een teeken. Wij gingen voorzichtig naar hem toe en op den overkant van de rivier op een stuk vlakken oever, onder een groote mi- moza, die tegen den hoogen rotswand ge groeid was, stond een reusachtige mannelijke olifant met groote witte slagtanden. Hij stond daar rustig, blykbaar zonder bijzonder doel, in de schaduw van de mimoza en totaal onbe wust van onze nabyheid. Terwyl ik hem Dc natuurvorschcr ondervindt tallooze moeilijkheden: Juist toen Mr. Maxwell bezig was met het maken van deze foto, draaide dc wind en roken de dieren dc nabijheid van den mensch. Zij keerden zich langzaam om 9, cn gingen cr zoo snel mogelijk van 3oor

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 16