UIT VERGEELDE De ©oren glad, Maaltijd. De mannetjes de grootste tanden. door P. J ZÜRCIIER. Hoe Jan Dirkz. 't Lam zich van zijn opdracht kweet. En welke verrassing hem wachtte. Hoe 't met de „getuchtigden" afliep. Tra gische romantiek. De vrouw met de gong. Nadat aan Jan Dirkz. 't Lam de opdracht was verleend om het eiland Ay te tuchtigen, de bevolking uyt te roeyen ende te ver- jaghen en het land liever met heydens wederom te doen peupleeren," ankerde de Commandeur-Gen er ael" op 8 Maart 1616 met èen eskader van tien schepen in de baai voor Neira. Toen hij goed en wel voor anker gegaan was, werd hem de verrassende tijding gebracht, dat er voor het eilandje Ay eenige Engelsche oorlogsbodems lagen. Onze „vecht jassen" waren natuurlijk aanstonds „zeilree" om er op los te gaan en toen de onzen, daar gekomen, de Engelsche vloot in 't vizier kreeg en deze wilde aanvallen, trachtten de Engelschen zoo spoedig mogelijk te ontko men. Maar ze hadden buiten den waard ge rekend, want ae ankers hunner bodems had den zich in den koraalbodem zoo stevig vast gezet, dat er geen loskrijgen aan was, waar op men deze moest kappen. Dit oponthoud was natuurlijk geheel in ons voordeel, zoo dat het Engelsche smaldeel al spoedig om singeld was en gesommeerd werd zich over te geven. Met een beroep op „syne majesteit den Coninck van Engelant", weigerde de En gelsche vlootvloogd dit hoovaardig. waarop 't Lam de Engelsche bodems „scherp" onder vuur nam, ten einde hen. te dwingen zich aan ons te onderwerpen. Dit geschiedde ten slotte, en het incident was geëindigd, toen de Engelschen de witte vlag heschen. Later, bij de onzen ontboden en op het Admiraal schip ontvangen, verstrekte hij vele waarde volle inlichtingen over de inlandsche ver sterkingen op Ay en wees ons de beste lan dingsplaatsen aan. Verder beloofde de Ad miraal te zullen heengaan, niets te onder nemen tegen de Hollanders en zeilde, met zijn smaldeel na eenige gijzelaars te heb ben achtergelaten tot na afloop van de ex peditie terug naar Neira om daarna, onder een wederzijasch salvo saluutschoten, voor goed te verdwijnen. De ..achter gelaten" gij zelaars waren zoo vriendelijk ons bij de ver overing van Ay te wijzen, waar de Inlandsche bevolking, in eendrachtige samenwerking met haar Engelsche vrienden, wolfskuilen', voetangels, en meer van dat „moois", hadden geplaatst. Nadat dit „kleine obstakel" uit den weg was geruimd, kwam Ay aan de beurt- Den zesden April togen wij er met een zes tal schepen op uit en voorbij de kust van Lonthor zeilende, konden wij reeds overal de inlandsche versterkingen en hoe die op gericht waren waarnemen. Op enkele punten zelfs werden wij, bij wijze van begroe ting, onder vuur genomen, door kanonnen, waarvan de onderstelling zeker niet te ge waagd is, dat zij wel door de Egelschen zul len zijn geleverd. Dit bracht ons wel niet van streek, maar leverde ons intusschen het be wijs van de niet te onderschatten vijand schap. die overal verborgen, ons omgaf en een belofte inhield voor een kwaadaardige ontmoeting. - Maar onze jongens uit^die dagen lieten zich niet zoo heel spoedig van de wijs bren gen. Vechten Was voor hen een soort sport, ze deden niet anders en ze popelden om er op los te gaan- Tegen den avond van dien zelfden dag kwam 't Lam voor het arme eilancl aan. Dien nacht bleven wij rustig, doch den volgenden morgen, al zeer in de vroegte. werd onder groot vertoon gedebar- keerd. Dat deze ontscheping van onze expe ditie, die ruim 800 man groot was. zulk een vlot verloop had. was uitsluitend een gevolg van ons vastberaden en wel-bewuste optre den tegen de Engelschen, die ons de beste landingsplaats hadden aangewezen en der halve daardoor gelijktijdig op laaghartige wijze hun Inlandschen bondgenoot hadden verraden. Van hun bolwerk uit. zagen zij de gevrees de batterijen van de Hollanders op hen ge richt en zij trokken zich daarop in hun ver sterkingen terug, ons daarmee een schoone gelegenheid biedend om een sterke uitrus ting, tot een ongelijk gevecht, dat werd voor bereid, tot stand te brengen. Wel zetten zij een aanal voorposten uit, maar ondernomen werd er niets. Totdat wij klaar waren en ons tot een stormloop gereed maakten, die bij het krieken van den dag, den lOden April, zou plaats hebben. Het was noodweer geweest dien nacht- De oude kronieken gewagen van wolkbreuken en van een ontzettenden storm, die de. kust van het kleine eilandje moet hebben geteis terd- Het moet zelfs zóó gespookt hebben, dat- de wachten hun posten verlieten om in hei- hoofdkwartier beschutting te vinden. De zee. die als een zondvloed kwam opzetten, beukte woedend het strand en de zware brekers sloe gen brokstukken rots en land weg. Héél het eilandje dreunde van het ongekende geweld, dat zich er op geworpen had en het ziedend- schuimende water, van de zeer diepe Banda- zee, borreldé als immense koepels op. En de aanstaande veroveraars 2aten onder hun kanonnen weggedoken, biddend het laatfLe oordeel af te wachten. Maar plotseling klonk temidden van het orkaan-geweld een heidensch lawaai op van gongs en „blikken-fanfaves" en schoten, dat zóó hevig was, dat het boven den donder van den storm uitkwam. Niet anders denken de, dan dat de inlanders een overval waag den, begonnen de onzen, die niets konden zien, totaal verbijsterd, in het wilde te schie ten. beangst voor den mogclijken „prang sabil" den „heiligen oorlog" die zich ontketend had en volgens de verhitte op vattingen van het Inlandsche element, tegen ons was gericht. Zoo vréésden wij aanval lers en in vertwijfeling de verdere ont plooiing tegemoet ziende, wachtten wij af. Maar de overval vond niet plaats en wat nog meer verwondering wekte: het heidensche lawaai verstomde meer en meer en slechts het monotone geluid van het slaan op de songs werd met den wind medegevoerd naar ons „kamp". Ook dat hield van lieverlede op, met uitzondering van één gong, die den ge- heelen nacht bleef doorslaan. Wat dat te beteekenen had begreep geen onzer, maar het moet ongetwijfeld een luguberen invloed op de veroveraars, wier zenuwen tot het uiterste gespannen waren, uitgeoefend heb ben. Als een doodsklok, die permanent blééf luiden, werd de naargeestige dreuning door de gierende vlagen van den wind medege voerd. zonder dat wij er iets van begrepen- Dit ging zoo den geheelen nacht door, toen eindelijk het eerste licht van den nieuw ge boren dag weder eenige hoop begon te schen ken. De onverklaarbare rust in het vijande lijke kamp had in een der voorposten den romantischen geest van een koksmaat doen ontwaken. Deze stelde voor een avontuurlij ken tocht naar de vijandelijke versterking te ondernemen. Het voorstel werd met alge- meene instemming onmiddellijk begroet en deze „jongen van Jan de Wit" toog er „gan- schelijk en de alleene op uyt". Hoe groot was zijn verbazing, toen hij. daar aangekomen, tot de verblijdende ontdekking kwam, dat er van n bezetting geen spoor meer te vindtn was. Alleen een stok-oude. doove vrouw, mtt het kennelijke doel om den Blanda te mis leiden. trof hij aan. Deze was het, die voort durend op den gong sloeg. OnmiddeiiJJK keerde hij terug om dit- heuglijke nieuws U raoporteeren. Daarop trok onze tuchtigings expeditie er met alle macht op uit. Met de sabel in de hand en onder het onophoude lijke aanmoedigen van de soldaten, wierpen de onzen zich op de versterking: de officieren klommen moedig over de, door de hngei- schen. opgeworpen aarden wallen .teen en drongen diep er in door. Het was ..seer Pprl~ culeus om op te komen", doch ,,'t was soncier perijckel, daar men niet schoot' Maar onze kanonnen bulderden en don derend voer het zware, onheilspellende ge luid door de morgenlucht, die beefde.... De bezetting was in den stormnacht afge trokken en onze „aanval" had achterwege kunnen blijven. Want bij nacht en ontij hadde dc Inlandsche vijanden in allerijl hun posten verlaten en zich In hun ranke prau wen ingescheept om zoo naar Roon en Lon thar uit te wijken. Maar en dat Ss wel weer echt Inlandsch! zij hadden met de onzeewaardigheid van hun vaartuigen geen rekening gehouden en de prauwen alle véél te zwaar geladen. Na tuurlijk waren die vaartuigen geenszins tegen de zware deining tijdens den hevlgen storm opgewassen en het natuurlijke gevolg was, dat vrijwel allen in dien verschrikkelijkcn nacht omkwamen. Bij honderdtallen ver dronken ze en daags daarna spoelden de doode lichamen aan en lag het strand cr mede bezaaid. In deze gebeurtenis, die bewaard gebleven is in onze geschiedenis, ligt een dlep-tragl- sche romantiek. Was het niet of die oude vrouw, onbewust, voor haar landgonootcn de doodsklok had geluid? Hoe moet dót in de ooren dier ongelukkigen geklonken hebben, vóór ze omkwamen in die hel van het woe dende element, waarbij het gebulder van den storm hun het laatste troostwoord schonk? Mogelijk ook was de gehecle opzet niet on bewust. Zij toch kénden de gevaarlijke Ban- da-zee en misschien hebben ze wel dégelijk geweten, dat in dien onheilspellenden nacht, geen hunner het leven er op zee zou afbren gen. Misschien is het wel *t ..hara-kiri" van de Japanners geweest- De zèlfmoord. om niet in handen hunner overwinnende geweldenaren te vallen. Dergelijke tragedieén op groote schaal hebben zich onder de oogen van de onzen meermalen afgespeeld. Indien zóó. dan was deze romantiek en deze daad er een van de eerste orde- Inlusschen, er was op Ay geen énkele Ban- danees meer te vinden en den volgenden dag, konden zonder veel moeite drie andere, ver sterkte kampongs door de onzen bezet wor den. En kon men beginnen: „het lant met heydenen wederom te peupleeren." Maar die oude, doove vrouw, wier naam in de geschiedenis niet vermeld staat? Zij heeft, als symbool van haar volk. toch wel een standbeeld verdiend. Doch evenmin als haar tallooze andere landgenooten, helden, die omgekomen zijn onder het bewind der Hollanders, heeft zij het gekregen. Op Java, Ambon, Banda, Ay en vele andere plaatsen in den Archipel, zoekt men tever geefs naar hen Het was, terecht, hét glorletijdpcrk van de V.O.C., die overól lauweren oogstte. Gevoelens die men helaas niet in werkelijkheid kan omzetten bekeek keerde hij zijn kop naar mij toe en dan weer eens zijn staart en dan weer zag ik hem van terzijde: het was alsof hij mij de gelegenheid wilde geven hem van alle kanten te zien. Af en toe lichtte hij zijn ooren wat naar voren en af en toe ging het onderste gedeelte van den snuit naar boven om de lucht op te snuiven. Want voor zijn veilig heid vertrouwt de olifant, behalve op zijn gehoor, voornamelijk op den reuk. Een ding zag ik direct, dat anders was. dan men op de afbeeldingen van den Afrikaan- schen olifant te zien krijgt en dat is houding der ooren. Deze, die bij cle Afrikaansche veel grooier zijn dan bij de Indische, worden al tijd afgebeeld, als glad over den nek lig gende. Dit was nu hier niet het geval, de achterkant- s'.aat als hjht ware om, en wordt gedragen tusschen l>et overige gedeelte van het oor en den achterkant van den nek. Bij jonge dieren worden de ooren glad uitliggen- de gedragem bij dit oude exemplaar en bij andere di<» ik later zag wordt de achterste oorrand naar binnen omgeslagen en Judd verteld,* mij dat hij dit altijd zoo gezien had in Br,>tsch Oost Afrika. Terwijl ik naar het dier stond te kijken, kwam een grijze, zwart-en-wit geteekende ioerakoe aangevlogen en zette zich, als om het tafereel nog te verfraaien, op een boom, in de onmiddellijke nabijheid van den oli fant. Nadat ik het dier nog geruimen tijd had gadegeslagen, draaide de wind en meteen begon het dier onrustig te worden. De snuit ging herhaaldelijk omhoog en telkens deed hij een paar stappen in onze richting om zich dan weer besluiteloos om te draaien. Daar jnijn streven was de dieren te zien, zonder de kans te loopen van vuurwapens gebruik te moeten maken en een oude mannelijke olifant nooit geheel te vertrou wen is, zoo besloten wij zijwaarts terug te gaan, zoodat hij onze luc-ht niet meer zou krijgen. Het dier daalde nu in het stroombad af en besteeg toen vlug den oever, waarop wij ons bevonden. Wij daarentegen daalden vlug in de rivierbedding om den oever te be stijgen dien de olifant juist verlaten had en stegen zoo hoog als wij konden en zoo liepen wij elkaar mis.Hierna volgden wij den hcogen oever, die een ruim uitzicht gaf op de hooge bedding. Eerst zagen wij niets meer, maar ra ongeveer een kwartier geloopen te heb ben gaf de Massa! die vooruit iiep, weer tee kenen. Voorzichtig naderde ik den man, die achter een begroeide termietènhoop had post gerat en toep ik bij hem was en voorzichtig de termietenhoop beklommen had, zag ik on der mij geen vijftig meter van mij af een grooten olifant, die bezig was een accacia- boom, die aan mijn kant langs den oever groeide op te eten. Voorzichtig tastend ging de snuit met den „vinger" naar boven naar een tak en als dan een geschikte plaats gevonden was dan sloot de snuit zelf zich om den tak, de snuit spande zich en de tak werd afgetrokken en naar den mond gebracht, dié het eetbare ver maalde en de rest liet vallen. Eerst waren het dunne takteen en bladeren en stekels en later waren het dikkere, die dan meestal bij den stam afgescheurd werden, een groot stuk bast meeseheurende. Ook die bast bleek goed voedsel te zijn en de boom begon ,er steeds kayenloozér uit té.ziëri eii toén de maaltijd". Bitwas "."toen was er van' de he'elé mimosa niet veel meer over dan een scheef getrokken stam met enkele gevilde takken. Hierna had de olifant er genoeg van en zonder ons be merkt te hebben, ging hij over het rivierbed en verdween tegen de begroeide helling van den overkant. Ook dit was een volwassen mannelijk exemplaar dat waarschijnlijk cuder was dan de vorige, daar de zeer zware tanden roodachtig bruin waren. Wij vervolg den nu onzen weg langs denzeifden hoogen rivieroever, die thans uitgezonderd enkele buitengewoon zware boom euphoribia's min der boomgroei had en waardoor wij juist een ruim uitzicht hadden op de met mimosa be groeide hellingen aan den overkant. Daar was veel bosch met hier en daar open plek ken en daar zag ik weldra, tot mijn niet ge ringe vreugde nog een aantal olifanten, half ■verscholen in het groen. Toen ik bleef wach ten, zag ik den een na den ander de open plekken oversteken, zoodat zij goed te zien waren. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Te Rotterdam in den trein maakte ik ken nis met een Duitscher. Wij moesten allebei naar Haarlem en daar hij er niet beleend was en mij om inlichtingen vroeg, raakten wij al gauw in gesprek en praatten over een en an der, tot dat hij mij het volgende verhaal be gon te deen over een zonderlinge ervaring, die hij jaren geleden in Duitschland had gehad. „Ik was toen," zei hij, „in mijn leerjaren en werkte in een kleine plaats, die niet aan de spoorlijn lag. Mijn ouders waren geves tigd in een stad. die nu niet zoo heel ver weg was, maar die ik toch moeilijk kon bereiken. Stel U voor: ik moest eerst 3 uur met een auto rijden, dan kon ik den trein nemen en o'an was ik met een half uurtje sporen thuis, begrijpt wel, vaak ging ik niet, want mijn kas was maar schraal en wanneer er niet iets heel buitengewoons voorkwam, bleef ik rustig thuis. Maar teen (het is nu al jaren geleden") was hot in het laatst van Decem ber en Oudejaarsavond naderde, precies als nu. Van heimwee heb ik nooit- veel last ge had. maar er zijn van die dagen, dat je toch wel eens thuis wilt zijn en daar ik met. Kerst mis op de fabriek had moeten werken, om dat het zoo druk was in het bedrijf, ver langde ik ernaar den Oudejaarsavond als vanouds eens thuis docr te brengen. Dus schreef ik naar huis of de familie mij ken verwachten en kreeg per omgaande bericht, dat ik heel welkom zou zijn. „Je kamertje boven, waar je altijd zoo op gesteld was, zal m orde wezen om je te ontvangen." schreef mijn goede moeder en toen ik dat las, kwa men alle herinneringen van vroeger weer bij mi' op en zag ik het kleine kamertje boven in huis, waarin ik zooveel jaren ges'aoen had, weer voor mijn aeest terug. Mijn ouders woonden in een smal huis. maar dat. nog al hoog was; iedere verdieping had eieenlijk maar één kamev en daar ik vee! oudere broers en zusters had. was het k'eine ka mertje onder de hanebalken altijd mijn ver blijf geweest. Het huis stond in een smalle s'-raat en meermalen had mijn moeder met- bezorgdheid haar hoofd geschud én ge-zesd: ,-aLs hier ooit brand komt-, dan zal wie in het kleine kamertje slaapt, moeite hebben om weg t.e komen." Maar "mijn vader stelde haar dan gerust en zei: „och wat. hier komt. geen feand. Daarvoor zijn wij te voorzichtig met Een zeer zware met groote witte tanden zag ik daarbij en verder hadden zij meest kortere, fijnere tanden, hetgeen aantoonde dat het wijfjes waren of wellicht nog jonge mannen. Ik bleef natuurlijk staan, totdat alle uit het gezicht verdwenen waren en toen wij eindelijk weggingen besloten wij achter den troep •om, terug te keeren om ze niet te ver ontrusten, in den hoop ze den volgenden dag weer te vinden. Dit bleek echter nader hand een ij dele hoop te zijn geweest, want de volgende dagen gaven óns geen olifanten meer te zien, daar zij blijkbaar het district hadden verlaten. Mijn vriend Asnari. de Massaihoofdman, had dus woord gehouden, ik had olifanten gezien en goed ook! Een van de mij vergezellende Massais deel de mij nog mede dat de olifanten van hen in het geheel geèn notitie nemen, tenbewijze waarvan hij mij het volgende vertelde: Een keer zat hij op een rotsblok in de rivier, die wij gevolgd hadden, om zijn vee te laten drinken. Toen het vee zich verwijderd had, kwam een wijfjesolifant met haar jong om eveneens uit het gat te drinken. Nadat zij dat gedaan had. nam zij een bad en wilde dat het jong dit ook zou doen. Dit laatste was echter bang en durfde niet. Toen nam de moeder het jong op t-usschen de tanden en den snuit en dompelde het- in het water, waarna zij beide weggingen. De Massai wees mij later de plaats waar het gebeurd was. Het rotsblok waarop hij gezeten had en het watergat waren geen 50 M. van elkaar ver wijderd. AMERIKAANSCHE KERST- GENOEGENS. Het vorig jaar woonde een Amerikaansche verslaggever de Kerstfeestviering van een Amerikaansche familie bij. HÜ vertelde daar het volgende over: De groote familie, die ik op Kerstavond gadesloeg, bestond uit de vol gende personen: ouders, grootouders, oom, tante, een gast. gouvernante, keukenmeisje, de driejarige baby, den vijfjarigen Jackie, de achtjarige Jessie, den tienjarigen Harry en den dertienjarigen Tommy. Een Kerstboom van drie Meter hoogte stond in een kamer. Grootmoeder had een paar warme pantoffels gekregen, baby een poppetje, dat kan spreken en slapen. Groot vader werd met een lange pijp gelukkig ge maakt, Harry met een luchtdrukgeweer. Moeder kreeg een blauwe vos, vader een pyjama, Jackie kreeg een gezelschapsspel: „Mensch, erger je niet!" De gouvernante was verblijd met een gramofoon. Jessie kreeg een vertelselboek met gekleurde illustraties. Tom my was in het bezit gekomen van een kegel baan en het' keukenmeisje kreeg een in rood fluweel gebonden gedenkboek. En hoe de geschenken gebruikt werden? Vader, moeder en tante speelden tot diep in den nacht „Mensch, erger je .niet!" Tante liep tenslotte woedend weg en zeide. dat moe der valsch had gespeeld. Baby fabriceerde van grootvaders lange pijp een saxofoon en boorde deswege met een schaar, die zij de hemel weet, waar -vandaan-had gehaald, ga kten in het roer.; Jackie .h.egon' met de gramo1 fóon van de gouvernante een koffiehandel en wierp er koffie in en liet de machine ma len. Grootvader en oom speelden met Tom my's kegelbaan en braken terloops .t-wee kris- tallen vazen. Jessie trok vader pyjama aan. Tommy, wiens droom het was, zeeman te worden, en die stellig geloofd had, ten min ste een zeilboot te krijgen, deed water in de badkuip en speelde met grootmoeders pan toffels motorboot. Moeders blauwe vos moest daarbij de rol van ijsbeer spelen. Harry de teekenvirtuoos, beschilderde intusschen het- gedenkboek van het meisje. Grootmoeder merkte in het geheel niet, wat er gebeurde, I daar zij vèrdiept was in. Jessie's vertelselboek. vuur en licht," en het was dan ook nog nooit voorgekomen. Nadat ik de heele maand December hard gewerkt en zelfs de Zondagen niet vrij ge had had, verlangde ik meer dan ooit naar eenige rustige uren in het ouderlijk huis. Op den Oudejaarsdag sneeuwde het uit een grij zen hemel, die nog meer sneeuw dreigde los te laten. Mijn kostjuffrouw, een brave oude ziel, die voor mij zorgde alsof zij mijn eigen moeder was, keek al bedenkelijk naar de lucht en zei: „ik zou maar liever thuis blij ven. Als je straks drie uur met de auto moet rijden en er komt een groote sneeuwbui, dan bereik je niet eens je doel." Ik wou er niet van hooren. „Hoe slecht het weer ook wordt," gaf ik haar ten antwoord, „ik ga in ieder geval." 's Avonds om een uur of zes, dadelijk na kantoortijd ging ik op weg- in de eenige auto. die in dat dorp te krijgen was en die ik al dagen vooraf voor de gelegenheid had ge huurd. Als de reis vlot ging. kon ik te 9 uur aan het spoorwegstation zijn en te half tien bij mijn ouders thuis, vroeg genoeg om met de familie Oudejaarsavond :e vieren. De tobberige voorspelling van mijn hospita, dat er een pak sneeuw zou kunnen val len. werd niet verwezenlijkt, het weer was wel niet helder, maar droog, en opgewekt nan: ik van dc goede vrouw afscheid en kreeg een prettig vacantiegevóel toen de chauffeur den motor had aangedraaid (van een kick- starter wist men bij een oude auto r.og niet af) cn met een flink vaartje de reis begon. Voorloopig namen mijn gedachten afscheid van de rumoerige en drukke fabriek. Ik stelde mij voor, hoe heerlijk het zijn zou de oude menschen weer eens terug te- zien en op den avond als vanouds met mijn broers en zusters voor zoover zij in dé buurt waren een gezelligen Oudejaarsavond door te bren gen. Hst zag eruit alsof wij nog vóór den tijd aan het station zouden komen, waar ik den trein meest nemen. De waeen was wel oud. maar de motor liep regelmatig en door niets konden wij denken, dat er opeens een belet sel in den weg zou komen. Tot lacht uur ging alles goed, teen remde de chauffeur plotse ling met zooveel vaart, dat ik van de bank werd geslingerd en tegen de voorruit aan kwam. die gelukkig heel bleef. Nog voordat ik had kunnen uit-staopen. rukte hü hot por tier al open en zei: „stap dadelijk uit. dc wa gen kan niet verder." „Wat is er gebeurd?" vroeg ik. Hij wees op het linkervoorwiel, dat totaal verdwenen was, plotseling losgeraakt cn weggerold. Wij lachten erom en besloten zoo gauw mogelijk het gevluchte wiel op te sporen en het- weer aan den wagen te zetten. Als het meeliep, kon binnen een kwartier het kar weitje in orde zijn. Maar het liep niet mee; met een electrisch lantaarntje, dat wij toe vallig bij ons hadden, zochten wij overal, maar vonden het wiel niet. Het ongeluk was juist gebeurd in een scherpe bocht, die op een brug toeliep; toen, nadat wij een poos vergeefs gezocht hadden, moesten wij wel tot de conclusie komen, dat het ergste ge beurd was en het wiel, voortrollende nadat het was losgeraakt, in het kanaal terecht was gekomen. Het. gebeurde op een eenzamen weg zon der verlichting, ver van stad en dorp; hoe zouden wij het verdwenen wfèl onder deze omstandigheden hebben kunnen vinden in een kanaal, waarvan wij wisten dat het vrij diep was? Met al deze nasporingen was er een half uur voorbijgegaan en wanneer ik op tijd aan het spoorwegstation wilde zijn. moest ik ho pen. dat er een auto voorbijkwam, die mij wilde opnemen. De kans was niet- groot: in het algemeen zijn er op den Oudejaarsavond ueir.ig autos op den weg; de meeste men schen blijven rustig thuis. In de stilte van den avond luisterde ik wat ik kon en tracht te in de duisternis de lichten van naderende wagens te ontdekken. Maar het duurde wei eenige minuten, voordat ik er in de verte éér. zag aankomen. Ik ging midden op den weg staan om de auto met roepen en schreeuwen tot stoppen te bewegen, wat ook gelukte. Mijn hart sprong op van vreugde toen ik zag^ dat het een voor dien tijd mo derne auto was, die zeker een groote snel heid kon bereiken. De eigenaar zat erin met den chauffeur en daar hij ook naar dat spoorwegstation moest om verbinding met- het buitenland te halen, had hij er niet het minste bezwaar tegen, da:- ik bij hem in stapte. Aanvankelijk ging de reis vlot; de chauffeur, die wat laat was, trachtte den verloren tijd in te halen. Af en toe op mijn horloge kijkende, kreeg ik steeds meer goeden moed, dat wij op tijd zouden zijn. De eigenaar, een vriendelijke oude heer. maakte een praatje en midden in een verhaal, dat- hij deed over een reis in Amerika, remde de bestuurder plotseling en kwam in den wagen zeggen, dat hij een lek ken band had en da', het noodiz zou zijn om c.e te repareeren, omdat hij bij zijn haas tig vertrek niet, voor een reserveband had kunnen zorgen. Voor de tweede maal werd ik dus op mijn reis. .naaf buis gestuit. Onge duldig keek ik toe. hoe dc chauffeur zoch'. naar dc oorzaak van het lek cn een grooten spijker uit den band haalde, die de oorzaak was geweest-. De man was handig genoeg, maar het duurde toch een poos, voordat de band gerepareerd was en wij verder konden gaan. Ook toen waren de beproevingen nog niet ten einde, want op een oogenbiik kwa men wij aan een gedeelte weg, dat opgebro ken was, zoodat wij genoodzaakt waren, om te rijden en dus nog weer opnieuw tijd ver loren. Toen wij weer op den weg waren, liet hij den wagen loopen op zijn grootste snel heid; nooit heb ik later weer zóó hard gere den. Terwijl de chauffeur zijn best deed, za ten de eigenaar en ik in den wagen op onze horloges te kijken of wij het nog zouden kun nen halen. Beurtelings waren wij vol hoop en vrees, want de spoorwegdienst was dien avond beperkt en het was de laatste trein, dien wij konden nemen. Wij telden de mi nuten en bleven in contact met den bestuur der, die het mogelijke deed. alle bochten zoo kort mogelijk afsneed en profiteerde van het feit-, dat- er op Oudejaarsavond gewoonlijk niemand op straat is. in dit geval ook niet de politie, die ons anders zeker zou hebben tegengehouden. Er waren nog vijf minuten, nog vier. nog drie, nog twee. r.og één de wagen st-ond nauwelijks voor het station stil of wij waren er al uitgesprongen en renden naar het perron. Helaas, de trein, die er an ders berucht voor was dat hij gewoonlijk te laat aankwam, was dezen keer precies op tijd geweest en eenige seconden tevoren vertrok ken. Terwijl wij hijgend van de haast op het perron stonden, zagen wij dc roode ach terlichten in dc duisternis verdwijnen. Ik zou den Oudejaarsavond niet by mijn familie doorbrengen. Wij waren beiden te leurgesteld en ik besloot nog een laatste po ging te wagen om een auto te vinden in het plaatsje, die mij naar huis brengen kon. Het was niet zooals nu. dat men in ieder dorp autos kan huren. Helaas, er was geen enkele garage, zcodat er niets anders opzat, dan het eenige hotel op te zoeken en daar den nacht door te brengen. Ik vond daar den eigenaar van den auto, die nu hij toch de verbinding met het buitenland gemist had, zfeh in zijn lot schikte en mij voorstelde, dat zijn wagen mij naar het stadje zou brengen, waar mijn ouders woonden, als ziin chauffeur, die een vermoeienden dag achter den rug had, daar geen bezwaar tegen maken zou. De man was bereidwillig genoeg en haalde den wagen, die al in den paardenstal gebor gen was. weer voor den dag. Hij kwam al heel. gauw terug en verzocht zijn patroon, even te gaan kijken. Bij het licht, van r.°n stallantaarn, wees hij hem op iets dat ik niet zien kon; toen keken de twee elkaar aan ert de eigenaar zei: „het is een wonder, dat wij geen ongeluk hebben gekregen!" waarop de chauffeur met een ernstlgen hoofdknik In stemde. Er was een barst in den stuurstang. Als de stang het niet gehouden had, zouden wij In onze vaart reddeloos verongelukt zijn, maar nu de barst aan den dag gekomen was, zou het roekeloos geweest zijn, met den wagen verder te rijden. Hiermee verdween mijn laatste kans om dien avond nog' thuis te ko men en mij spiegelend aan de kalme berus ting van mijn reisgenoot in hot onvermijde lijke ging ik in het hotel vroeg naar bed cn verzocht mij voor den eersten trein te wekken. Het was nog donker toen ik de mislukté reis met den vroegen trein voortzette. Intus schen had ik mij getroost: al waren de ge noegens van den Oudejaarsavond mij ont gaan, den Nieuwjaarsdag zou ik toch met mijn familie doorbrengen. Maar toen ik do smalle straat naderde, waarin mijn ouders woonden, viel het mij op. dat er zooveel drukte hcorschte. alsof er iets bijzonders aan de hand was. Eén van mijn kennissen ver telde mij a! dadelijk van dc ramp. die voor gevallen was. Een paar uur vroeger, midden in den nacht, was 't huis van mijn ouders nam een onbekende oorzaak totaal afgebrand. Ge lukkig sliepen zij op de benedenverdieping, omdat, mijn moeder een zwak hart had en geen trappen mocht klimmen, zoodat zij ge makkelijk het huis hadden kunnen verlaten. Geen van mijn broers en zusters had er over nacht en ongelukken waren er dus niet voorgevallen, maar toen ik een half uur la ter de oude menschen ontmoette in het huls van één van mijn zwagers en opgehelderd was, waarom ik niet op tijd had kunnen ko men. keek mijn vader mij aan en zei niets. Maar toen moeder even de kamer uit was. sprak hij zijn geheimste gedachten uit: „ge lukkig dat je er nic-t was: de brand ging zóó snel, cïat je misschien niet laad kunnen ont komen." Het verhaal van den Duitscher was utt.Wlj keken elkaar een oogenbiik aan. Geen van ons sprak er verder over. Op het perron te Haarlem ging elk zijns weegs, maar terwijl ik naar huis wandelde dacht ik aan het beken de woord uit Shakespeare's drama Hamlet: ..er is meer tusschen hemel en aarde dan waarvan wij droomen, Horatio." FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17