HUISVLIJT. KALENDERS. RAADSELS DUIMELIJNTJE. Sprookje van HANS ANDERSEN naverteld door W. B.—Z. 3) Ons kleine Duimelijntje Liep door het mollenhuls. Er lagen dikke loopers Je hoorde geen gedruisch. Opeens, hè wat ze schrikte, Wat lag daar op den grond, Het scheen een groote vogel. Hoe die den weg daar vond? Heer Mol, die zag haar beven Hij lachte van de pret „Schrik niet, dat is een zwaluw Ik borg hem daar zoo net." „Een zwaluw? Och, hoe treurig Vond U hem in 't bosch? Was hij van kou gestorven En lag' hij op *t mos?" „Ja, dat zal zeker wel zoo zijn," Beweerde toen Heer Mol. Maar straks komen er kevers fijn Geslopen in mijn hol. Doodgravers zijn het, weet je kind Die vogel is hun aas. Maar 'k hap ze alle lekker op, In plaats van brood met kaas." „Och," zuchtte Dulmelijntje, „Wat vind ik dat toch droef, Ik wou wel een grafje maken, Dat ik hem zelf begroef." Heer Mol schudde zijn pelsje Al lachend heen en weer. Die rare Dulmelijntje Was hem heusch al te teer. Maar 's nachts kon 't kleine meisje Niet slapen van verdriet Ze dacht steeds aan den vogel, Waarom? dat wist ze niet. Heel vroeg sprong ze uit haar bedje En vlocht van stroo en hooi Een warme zachte deken, Hij leek heusch keurig mooi. Zij ging toen naar den vogel En spreidde toen heel zacht Over de koude vleugels De warme wintervacht. „N i ga ik je begraven Mijn lief, lief vogelijn Laat ik je nog eens streelen, Je bent zoo zacht en fijn." Ze drukte toen haar hoofdje Tegen 't vogelborstje aan, Opeens, zij schrok, wat was dat? Zij hoorde 't hartje slaan. O! 't vogeltje het leefde. 'fc Was slechts verstijfd van kou, Ze zou hem streelen, koestren, Tot hij weer leven zou. Kon ze hem nu maar dragen, Maar ze was heusch te zwak En als ze hem liet vallen, Licht dat zijn pootje brak. Ze zocht de grootste bladen En dekte warm hem toe. Toen ging ze naar de veldmuis, Want ze was o zoo moe. Ze kon 's nachts weer niet slapen En weer voor dag en dauw, Sloop ze naar onzen zwaluw Hoe of hij 't maken zou? Hij lag met open oogjes, En keek haar dankbaar aan, En zei: lief duimelijntje, Je hebt me goed gedaan. Maar 'k heb zoo'n dorst lief meisje. Mijn keel is o zoo droog, Als ik 't durfde wagen, 'k Geloof, dat 'k naar bulten vloog." ..Neen zwaluwtje, dat gaat niet, Daar buiten ligt veel sneeuw, Er vliegt geen enkle vogel. Slechts hier en daar een meeuw. Maar 'k zal je water brengen, Al op een klimopblad, 'k Kan niet meer dragen, weet Je, Maar 't is toch altyd wat. Vertel me eens, hoe kwam Je Hier toch zoo heel alleen. De andere vogels zijn toch Naar warme landen heen?" „Ja kind," sprak nu de zwaluw, Ik vloog mee in de schaar, Maar 'k wondde me aan doornen, O, kind, wat was dat naar! Niemand zag mij daar hangen. De andren vlogen voort. En hoe ik floot en tjilpte. Geen zwaluw heeft 't gehoord. Eerst hing Ik in de takken, Toen viel ik op den grond, Maar verder weet ik niets meer, Was jij het, die me vond?" Duimelijntje ging vertellen, Hoe 't verder was gegaan. En hoe ze was geschrokken, Teen 't zwaluwhart ging slaan. Maar nu zal 'k voor je zorgen, jTot je weer sterk zult zijn." .(Wordt vervolgd.) We zullen 't nieuwe jaar beginnen met nog een kalenderschildje. Twee vechtersbazen op een schutting. De worm waaraan ze trekken, wordt door een koordje voorgesteld, dat we POSTZEGELRUBRIEK BD5NIË-H ERZECDWINA 11 J A JA sA /Sr /sA /At jA sA *4. A sa A ssA ju A taA sa A /A j Ai sAi bosmc I. We zullen de Donaulanden beëin digen met de behandeling van Bos- nië-Herzegowina, vroeger rijksland van het keizerrijk Oosten rijk-Hon garije, sinds 1919 gevoegd bij Servië, dat nu vergroot Yougo Slavië heet. Na de samenvoeging gaven deze lan den zelf geen zegels meer uit. Wel werden de resteerende zegels van een opdruk voorzien en door Yougo Slavië verder uitgegeven, doch deze krijgen een beurt bij de behandeling van dat land. De eerste serie werd uitgegeven gedurende 1879—93. Deze zegels ver toon en op een groot schild een ade laar met 2 koppen en een kroon, met tusschen de vleugels het wapen. De adelaar is gelijk aan die van de eerste Oosten rij ksche zegels. In de boven hoeken staat, het waardecijfer, de onderste hoeken zijn bewerkt. De landsnaam komt op deze zegels niet voor. De waarden zijn 1.2 kreuzer (zwart), 1 kreuzer (grijs), 2 kreuzer «geel». 3 kreuzer (groen) 5 kreuzer nood) 10 kreuzer blauw). 15 kreuzer 'bruin), 20 kreuzer (olijf) en 25 kreuzer (roodviolet) Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.4 c.M. Gedurende 190001 verscheen een nieuwe serie in dezelfde teekening. De waardecijfers, in hellers uitge drukt, staan nu in de onderste hoe ken. Voor de kronenwaarden krijgen we zegels in groot formaat met de teekening een weinig gewijzigd en door de gaatjes in de snavel beves tigen. Het jaartal wordt op een klein kaartje hieraan bevestigd. Vóór we 't geheel uitzagen, zorgen we eerst, dat de gaatjes in de snavels uitge- de waardecijfers op alle hoeken. Uit gegeven werden: 1 heller (zwart), 2 heller (grijs), 3 heller (geel) 5 heller (groen), 6 heller (bruin) 10 heller (rood), 20 heller (rose), 25 heller (blauw), 30 heller (geelbruin), 40 heller (oranje), 50 heller (lila) Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.4 c.M. 1 kroon (rose), 2 kronen (blauw) en 5 kronen (blauw-groen). Grootte van de vakjes 3.2 bij 2.8 c.M. Zie voor de indeeling 's schetsie. Nieuwe deelnemers: 112. Rlnus Klaasen, Kleverlaan 5. 114. Piet Verhagen, Leidschevaart No. 20. 116. Jan Serné Tempeliersstr. 49. 117. R. Danse, Pres. Steinstraat 93. 118. Rie Niesten, Marnixstraat 35. S. Rustenburgerlaan 23. ROOFVOGELS. De wereld der roofdieren ls een interessante, maar het aparte we reldje der roofvogels munt daarbij nog uit. Het belangwekkendste van alles is zeker wel, dat je aan het uiterlijk van een vogel dadelijk kunt zien wie en wat hij is. Hier heb je b.v. de afbeelding van een zwemvo gel, dat zie Je natuurlijk aan de zwemvliezen. Maar ook is het een roofvogel. Dat zie je aan den snavel, aan den punt, zoowel als aan de lengte. Het is een soort havik. De snavel is zoo lang en heeft zoo'n scherpen punt- om als wapen te worden gebruikt. Een harde slag zaagd zijn, daar anders het hout scheurt, 't Model ligt in de Tij dingzaal ter bezichtiging. S. Rustenburgerlaan 23. met de punt er van is in staat om een sterken dierenschedel te klo ven. Met zijn langen snavel is het dier zeer gebaat omdat, hij daar door overal gemakkelijk bij kan ko men. De deskundige ziet aan dezen vogel echter onmiddellijk nog een bijzonderheid. Dat ls n.l. dat hij veeren op den kop heeft. Dit wijst er op dat het beest hoogstvermoede- lijk alleen op levend gedierte jacht maakt doch kadavers met rust laat- Dieren die wel kadavers verslinden hebben n.l. over het algemeen kale koppen. Als voorbeeld noemen wij den steltlooper de Maraboe en dc gevreesde aasgier. Hun kale koppen zijn wel leelijk om te zien, maar in- tusschen zeer practlsch, want daar door kunnen zij naar hartelust in de kadavers rondwroeten. Dit zou niet zoo gemakkelijk gaan als zij veeren op den kop hadden, want dan zouden zij er eerstens na een poosje ontoonbaar uitzien en twee- dens dikwijls de kans loopen dat zij hun kop niet meer konden terug trekken nadat zij hem ergens had den ingestoken Je ziet, de voorzie nigheid heeft elk beest apart toege rust voor zijn taak in het leven! RU1LRUBRIEK THEO VISSER, Brederodestraat 2, heeft een geheel zwart klein poesje Wie het hebben wil, mag het komen halen. WTM ANEMa. Marnixstraat 22 heeft 23 Pleinesp!., 66 bons van Tie- leman en Dros, 2 bons Koffie-Hag. Dit alles wil hij rullen voor Hagze- gels. Ruiltijd de volgende week na 7 uur 's avonds. ALI v. NORDEN, Olycanstraat 11 heeft 17 Hcrfstpl. 11 Blonde duinen pl. Deze wil ze ruilen voor Bloemen in onzen tuin. Ruiltijd tusschen 5 en 6 uur. DE WEDSTRIJD. Wedstrijd-inzendingen ontvangen van: Appeltje oud 14 jaar teekening, Appelmootje, oud? teekening, Ap peltje, oud 14 Jaar, gedicht. (Is dit zelf gemaakt?). Appeltje, oud 14 jaar, opstel, Appelmootje, oud 12 jaar, gedicht. (Is dit z"lf gemaakt?). Schoonschrlftwedstrijd ontvangen van: Bertha Verhagen. Raadselprljzen voor de maand De cember zijn bij loting ten deel ge tallen aan: EGMONDERTJE, BALLENBREI- BTERTJE, DE KLEINE BOUWER en KERSTROOSJE, die ze Woensdag 8 Januari bij mij jnogen afhalen. (Deze raadsels zijn Ingezonden ■oor Jongens en Meisjes, dia Onze feugd lezen.) Iedere maand worden onder de fceete oplossera vier boeken »erloot. AFDEELING I (Leeftijd 10 Jaar en ouderj 1. (Ingez. door Het Timoreesje.) Ik ben een bekend spreekwoord [ran 28 letters. 13 14 is versterkend. 9 10 11 12 is niet heel. 28 27 28 is meisjesspeelgoed. 5 4 2 3 is een ander woord voor kier. 24 23 22 21 ls een kleur. 1 10 11 wordt bij vele spelen ge bruikt. 15 16 16 17 is een jongensnaam. 6 7 8 26 is een zwemvogeL 19 20 is een voegwoord. 26 25 13 21 behoort bij een boer derij. 2. (Ingez. door Het Timoreesje.) Ik ben een mooie vogel van 8 let ters. 2 3 4 is een viervoetig dier. 7 8 6 7 is een deel van het huis. 5 6 3 is een meisjesnaam. 4 8 1 wordt door dames in den winter gebruikt. 3. (Ingez. door Boerinnetje.) Strikvragen. a. Welk mes kan men niet gebrui ken om te snijden? b. In welke glazen kan men het meest schenken? c. Waarom eten In het oude-man- nenhuis de oude mannen meer dan de jonge? d. In welke steden stierven vroeger de meeste menschen? 4. (Ingez. door Boerinnetje.) Ik ben een meisjesnaam van 9 letters. 4 5 6 7 groeit aan het water. 8 9 Ls een uitroep van kleine kin deren. 1 6 7 is een lidwoord. 7 2 3 7 is een verblijfplaats voor kampeerders. 5. (Ingez. door A. B C.) Ik besta uit 9 letters en word iedere week met blijdschap begroet. Onze kuikens hebben 9 1 2 3 4 2 veertjes. Wij zijn nog 5 12 8 Eerlijkheid is een 9 6 7 8 9 6. (Ingez. door Michiel de Ruyter). Vul deze kruisjes in met medeklin kers, zoodat er een goed gedichtje komt. xexix xex xieuxe xaax xex xoex. xoe xxixx xe xexx xax xoxxx xex xoex. AFDEELING n (Leeftijd 9 Jaar en jonger.) 1. (Ingez. door Marietje G.) Ik ben een straat in Haarlem en besta uit 6 letters. Mijn 1ste en mijn 6de letter en nee een a vormen een huisdier. Mijn 2de en mijn 5de letter en nog een e en een t vormen een dier, dat een gewei draagt. Mijn 3de en mijn 4de letter en nog een c, een a en nog een a vormen een lekkeren drank. 2. (Ingez. door Jan ten H.) Krulsraadsel. De kruisjes moeten hetzelfde woord noemen. x x X X X X X X X X x X X een medeklinker een dier met vier handen, bergen in Zwitserland, kan mooi of leelijk zijn. droomen we 's nachts, een soort vaartuig een medeklinker R, (Ingez. door Arnold.) Ladderraadsel A B C D E F De 1ste sport noemt een dier uit 't bergland. De 2de sport noemt ook een dier uit 't bergland. De 3de sport noemt een vogel. De 4de sport noemt een vogel. De 5de sport noemt dieren, die op menschen lijken. De 6de sport noemt een familie lid. Iedere sport bevat 4 letters. De letters A B C D E F moeten een jon gensnaam noemen. 4. (Ingez. door Zwaluw). Vul de stippels in met klinkers, zoodat er een aardig gezegde komt. G d b g nn n, s h lf g w nn n. 5. (Ingez. door Roodborstje.) 't Rad van avontuur. 1 1—9 is een jongensnaam. 2—9 is restjes turf. 2—9 is Zingen wij. 4—9 is een vervoermiddel, 5—9 is een plaats in N.-Holland. 6—9 is het beste van de melk. 7—9 is een menigte 8—9 o is dezelfde jongensnaam als 12 3 4 5 6 7 8 9 noemt een groote stad in Nederland. 6. (Ingez. door Karei de Groote.) Verborgen vruchten. a. Beschouw deze plaat eens goed. b. In de opruiming kocht ik die schoenen. c. Kom rakker, steek ook eens een handje uit. d. Kom, kom, merk nu ook de goe de dingen eens op. Raadseloplossingen De raadseloplossingen der vorige week zijn: AFDEELING I. 1. Zooals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. 2. Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan denzelfden steen. 3. Leeuwarden. 4. Roodkapje, Sarina, Theeroosje, Draaitol 5. Andijk. 6. Stucadoor, Steendrukker, Siga renmaker, Kleermaker. AFDEELING II 1. Vogelenzang. 2. Bal, dal, gal, hal, mal, pal, val, wal. 3. Kerstboom. 4. Nieuwjaar. 5. Scheurkalender van 1929. 6. Negentienhonderd dertig. Goede oplossingen ontvangen van: Karei I 6, Wipneusje 6, De kleine Violist 6, De kleine Vogelvriend 6. Trambestuurder 6, Katuil 3, Graaf Lodewijk 6, De kleine Koopman 6, Vergeet mij nietje 6. Babbelkousje 5, Wenda 6. Breeroo 6, Bloze Krlekske 6, Graaf Lodewijk 6, Mimi Poesekat ft Piet Hein 6, Dicky Durf 6, De Schipperin 6, Katuil 6, Egmondertje 4, Mopsneusje 2, Brillantster 6, Bal- lenbreistertje 6. De kleine Kapitein 6 Damiaatje 6 De Ster van Bethlehem 6 Rangeer- dertje 0 Teekenaarster 4 Bloemen- daalstertje 6 Kerstroosje 6 Zonne straaltje 6 Violetta 6 Breeroo 6 Kriel kip 6 Sneeuwklokje 6 Obione 6 Pa- pavertje 5 Zevenster 6 Bloze Krieks- ke 6 Hardlooper 6 Herfstkind 8 Klei ne Stoffeerder 6 Zomerbloempje 6 Kerstroosje 6 De kleine Bouwer 5 Ro zenknopje 6 Juffertje Schrijfgraag 6 De kleine Voetballer 6 Alba 6 Zeeuwsch Boerinnetje 3 Blauwdruif- je 6 Doctor Mystero 4 Don Frederik 6 Tilburgertje 6 Pioenroos 6. WIE WAS DE HELD? door W. B Z. 7) Jan wou toch wel eens toonen, dat hl] ook wel springen kon. Hij plantte den stok aan den walkant en sprong wel een meter ver. „Gaat 't niet fijn?" vroeg Jaap. Jan moest het beamen, maar Jen nie vroeg, of ze nu weer met haar spelen gingen. Jaap had er geen zin meer in. Hij wou liever aan den walkant wat met. den stok gaan spelen. „Ik weet er nog een te liggen." riep Jaap opeens. En hij vervolgde: ..Als ieder er een had, zou de pret nog grooter wezen." „Laten we nu nog wat met Jennie gaan spelen," stelde Jan voor. En hij vervolgde: „We hebben 't immers aan je moeder beloofd?" „Eerst een klein poosje springen," zeurde Jaap. Jan was in tweestrijd Terwijl Jaap een stok zocht, ging hij naast Jen nie zitten. „De mannen moeten wer ken en nu moet moeder alleen op 't kind passen," probeerde hij Jennigje zoet te houden. „Nee, dat wil Jennie niet," ant woordde het kleine ding. „Wie komt er een koekje halen?" klonk nu moeders stem. „Ikke!" riep Jennie. Jan volgde haar. Hij keek nog»naar Jaap. maar die was in 't vooronder verdwenen. „Jaap we krijgen een koekje", waarschuwde Jan. Jan en Jenneke kregen van moeder een lekker kopje thee, een koekje en een balletje. Tante Sjoukje had een zakje vol van die lekkere balletjes meegebracht. „Waar is onze Jaap?" vroeg vader. „Lust hij soms geen koekjes meer?" „Hij zoekt een stok," vertelde Jan. „Hij speelt niet meer vadertje. Hij wil springen," vertelde Jennie. „Is die bengel weer kattekwaad aan 't uithalen?" vroeg vader boos en een treedje overslaand snelde hij naar boven. Hij keek naar alle kan ten, maar Jaap was nergens te zien. Hij liep naar 't voordek en riep: „Jaap, Jaap. waar zit je?" Opeens een plomp, een slag en een angstig roepen. Vader Verhorst stond te beven van schrik. Hij keek naar den voorsteven en zag daar Jaan spartelen in de roeiboot. „Heb je je bezeerd?" vroeg vader. Het antwoord kon vader niet ver staan. Zoo kreunde de jongen. En 't was niet zoo heel gemakkelijk de boot te bereiken. Het duurde dan ook wel een paar minuten voor vader bij Jaap was. Och, och. wat zag die jon gen eruit. Zijn gezicht was bebloed en een dikke buil prijkte midden op zijn voorhoofd. „Waar heb je nog meer pijn?" vroeg vader terwijl hij Jaap voor zichtig op de bank zette. „Overal," kreunde Jaap. „Kun je staan?" ,,'k Weet niet, vader." „Probeer het eens, want we kun nen hier niet blijven." Jaap kwam. hoewel met veel moei te, overeind. „Gelukkig, je hebt je beenen niet gebroken." „Maar ze doen wel pijn." „Dat is mogelijk, maar 't kan al tijd nog erger. Vertel me nu eerst eens, hoe je hier bent verzeild ge raakt." Jaap wreef met zijn hand over zijn bebloed gezicht, maar hij antwoord de niet. „Nu, Je bent toch zeker niet ovat boo d gewaaid." ,,'k Wou „Wat wou je? Anders ben je ook zoo verlegen niet." ,,'k Wou zoo met den stok. langs den stokin 't bootje springen." „En toen ik Je riep, schrok je?" „Ja, vader." „Zoo. Dank er onze lieve Heer maar voor, dat je je armen en beenen niet hebt gebroken. Je hadt wel mors dood kunnen zijn. Probeer me nu maar stijf vast te houden, want je bent heusch geen licht vrachtje." Toen vader Jaap's pijnlijk zuchten hoorde, nam hij hem in zijn sterke armen en bracht hem zoo aan boord. Daar stond moeder al uit te kijken met vader Berger, 't Was. of ze er een voorgevoel van had, dat Jaap weer wat had uitgehaald. „Hij had er zijn leven bij In kun nen boeten," vertelde vader, tot-wijl hij Jaap het trapje afdroeg en hem toen in de bedstee legde. Moeder, de Bergers en tante Sjoukje vernamen toen. wat er ge beurd was, Jaap had wel weg willen kruipen. Hij zag wel. hoe boos tante Sjoukje keek. Haar blauwe oogen le ken nu wel zwart. Een ding was gelukkig. Hij zou nu ze kei' aan boord moeten blijven en de reis meemaken. Jan moest dan maar alleen mot tante Sjoukje mee gaan. Moeder begon Jaap's gezicht af te wasschen. Ze maakte zijn kleeren los en onderzocht, of er iets gewond was. Hier en daar vertoonde zich een blauwe plek. „Heb je nergens aan gedacht? Niet aan je Zondagsche pak, je nieuwe schoenen?" vroeg moeder verwijtend Jaap kreunde en steunde maar, misschien erger dan bepaald noodig was. „Wil ik even den dokter halen?" vroeg vrouw Buursma. „De jongen mocht eens inwendig gekneusd zijn," zei moeder. „Hier schuin over woont dokter de Jong. 'k Zal er meteen heen gaan," zei vrouw Buursma kordaat. Zonder verder antwoord af te wach ten, stond ze op en verliet het schip. Schipper Berger stelde nu maar aan zijn vrouw voor om naar eigen haard terug te keeren. Ze hadden heel veel medelijden met Jaap en zijn ouders, maar voor 't oogenblik konden zij toch niets doen. „Heb je ons noodig, kom dan maar gerust aankloppen," zei vrouw Ber ger op hartelijken toon. Pas waren ze vertrokken of ze hoorden stappen over de loopplank. ,,'t Zal de dokter zijn," zei moeder 't Was dc dokter. Vrouw Buursma stelde voor, dat Jenneke met haar een grachtje omging. Jennie wou wel. Voor anderen was ze wat verle gen, maar bij vrouw Buursma voelde ze zich thuis. Dokter de Jong onderzocht Jaap van top tot teen en vroeg ondertus- schen aan den vader, hoe alles ge beurd was. Af en toe kreunde Jaap, als de dokter een pijnlijke plek aanraakte. „Je mag van geluk spreken, ais je er alleen met pijn afkomt," zei de dokter tegen Jaap. Toen het onderzoek was afgeloo- pen, hoorde Jaap den dokter tegen zijn ouders zeggen: „Ik zou hem maar niet over zee laten gaan. Hij moet geheel en al rust hebben. „Hoe krijgen we hem bij vrouw Buursma?" vroeg moeder aan vader. De dokter werd verteld, dat Jaap in Amsterdam woonde. „Ik wil hem er over een half uur tje wel heen brengen met mijn au o 1 bood de dokter aan. „De groote moeilijkheid is echter hoe krijg je hem in mijn auto?" „Mijn buurman wil me wel helpen met 't vervoeren," zei schipper Ver horst. De dokter vertrok en vader ging Berger even waarschuwen. Moeder zette zich voor de bedstee neer. „Wat Ls dat? Tranen? Waarom huil je Jaap?" ,,'k Wou liever hier blijven." „Dat gaat niet, jongen. Je hoorde dat de dokter het verkeerd vond, dat Je over zee ging." „Een paar dagen nog. „Nee. mo-gen moet vader vertrek ken. Hij heeft veel vracht in." „Maarrr „Wat maar?" (Wordt vervolgd.).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 14