DE INLANDERS VAN WEST-AFRIKA. BP;: mnnrw Een expeditie naar Fransch en Portugeesch Guinea. Op zoek naar afgodsbeelden. LANGS DE STRAAT De neger en de aigrette. ~'j 1 ri ffitilMfliii.mil Tfffiaul ZATERDAG 4 JANUARI 1930 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD WS SSWSUll VIJFDE BLAD De vonkenschietende housen. Wanneer men op een drogen dag zijn haar 1 kamt met een ebonieten of celluloid kam, dan hoort men duidelijk geknetter. Als men daarbij dan nog in den spiegel ziet en erg fortuinlijk is, kan men de vonkjes bemerken, die het geknetter veroorzaken. De kam en het haar vormen een primitieve wrijvings- electriseermac'nine. De kam verkrijgt een negatieve lading en het haar een even groote positieve lading. Deze ongelijknamige electriciteiten trekken elkaar aan en vereenigen zich weer bijna ge heel onder het vormen van een vonk. De kam behoudt echter nog een duidelijk merk bare lading. Alle stoffen kunnen op een der gelijke manier door wrijving electrisch ge maakt worden. Omstreeks 1700 zag het er nog uit alsof men moest zeggen „vele stof fen". Glas, lak, en dergelijke stoffen die men in de hand hield, konden gemakkelijk door wrijving met een lap, met kattevel, of met een droge hand, electrisch gemaakt worden, maar met metalen gelukte het niet. In 1727 ontdekte Gray wat daarvan de oorzaak was. Hij wijzigde (naar aanleiding van een toeval lige waarneming) de proef een weinig. In plaats van een metalen staaf in de hand te houden .bevestigde hij die in een glazen buis. Hield hij nu de glazen buis vast en ■wreef hij 't metaal, dan werd 't metaal wél electrisch. Het glas, dat een zeer slechte ge leider is, verhinderde daarbij dat de opge wekte electriciteit van het goed geleidende metaal op het lichaam van den proefnemer over ging. De electriseermachine bestond vroeger uit een glazen buis, die men wreef, terwijl hij in de hand gehouden werd. Dat was een vermoeiende bezigheid! Otto van Guericke, de uitvinder van de beroemde Maagdenbur ger halve bollen, bracht daarin groote ver andering, die hij in 1672 publiceerde. Hij goot een glazen bol vol gesmolten zwavel, en brak, toen de zwavel hard geworden was, het glas weg. De zwavelbol, die hij op die manier overhield, werd op een as bevestigd en daar mee snel rondgedraaid. Gedurende dat draaien werd de hand tegen de bol gedrukt. Als gevolg van de wrijving kreeg de bol een electrische lading. Vonken kreeg Guericke op die manier niet. Dat gelukte Hawksbee in 1705, met een machine die gemakkelijker te maken was dan de zwavelbol van Guericke. Hij nam heel eenvoudig de glazen bol die Guericke als gietvorm gebruikte en kreeg nog sterker resultaten! De hand diende nog steeds als ^rijver, tot dat in 1744 Wilke samen met den instru mentmaker Gieszing een wollen kussentje daarvoor in de plaats gebruikte. Dat kus sentje kon aan de machine vastgemaakt worden, zoodat de proefnemer zijn hand vrij kreeg voor andere bezigheden. Onderbreken we nu de geschiedenis van de wrijvingselectriseermachine even om het woord te geven aan Symmer (1759). „Ik had reeds gedurende eenigen tijd ge merkt, dat mijn kousen 's avonds bij het uit trekken een krakend en knappend geluid maakten; en in het donker kon ik bemerken dat zij vurige vonken vertoonen. Ik twijfelde er niet aan dat dit een electrische oorzaak had: en werd bevestigd in die overtuiging door op te merken, dat wanneer het weer geschikt was voor electrische proeven, deze verschijnselen sterker waren dan op andere tijden." Dit was voor Symmer aanleiding zich bij gunstige weersgesteldheid bezig te houden met het aantrekken en uittrekken van zijden kousen om de daarbij optredende electri sche verschijnselen te bestudeeren. Hij vond dat de sterkste werkingen verkregen werden door twee zijden kousen over elkaar aan te trekken, een witte en een zwarte. De kousen werden tegelijk uitgedaan en daarna uit el kaar getrokken. Ze waren dan sterk elec trisch en er was een zeer groote kracht voor noodig om ze te scheiden 4 ééns zelfs 500 gram. Met groote scherpzinnigheid experimen teerde Symmer verder met zijn wonderlijke electriseermachine. Hij werd geleid tot de conclusie dat er twee verschillende soorten electriciteit zijn, die gewoonlijk de positieve en de negatieve genoemd worden. Zijn tijd genoot Benjamin Franklin trachtte de electrische verschijnselen te verklaren door één electrische stof aan te nemen. Negatieve electriciteit zou dan een tekort aan electri sche stof zijn. De onderzoekingen van Sym mer hebben er echter sterk toe bijgedragen de opvatting van twee electriciteiten ingang te doen vinden. En nog altijd is die opvatting het gemakkelijkst in het gebruik. Koeren we terug tot de ontwikkeling van de „echte" electriseermachine. Die bestond tot nu toe uit een glazen bol of cylinder, die gewreven werd door een wollen kussentje. In 1762 kwam John Canton op het idee dat kus sentje te vervangen door een leeren kussen besmeerd met amalgaan, d.i. gesmolten tin opgelost in kwik. Bij afkoeling wordt dat een harde, grauwe massa, die tot poeder gestoo- ten wordt en vermengd met wat vet op het leer gesmeerd wordt. De opwekking van electriciteit ging nu veel gemakkelijker. Het verzamelen van die opgewekte electriciteit bracht nog eenige bezwaren mee. Wanneer de draaiende cy linder de wrijver verlaten had, duurde het nog eenigen tijd voor het geëlectriscerde ge deelte van het glas tegenover de metalen ge leider. die de electriciteit moet opnemen, ge komen was. In dien tijd verloor 't glas weer een gedeelte van zijn lading. Om dit te voor komen maakte Noothe in 1773 een stuk ge verniste zijde aan den wrijver vast, zoodat 't glas oo zijn weg naar den geleider daarmee bedekt" was. De cylinder-electriseermachine heeft hiermee zijn definitieven vorm gekre- gen.De naam van den Engelschen instrument maker Nairne wordt dikwijls met deze ma chine verbonden, daar hij vele groote exem plaren vervaardigd heeft. Ondertusschen hadden verschillende per sonen getracht om in plaats van een glazen cylinder een glazen schijf voor de electri seermachine te gebruiken. Aan één zijde van de schijf werd er een wrijver tegenaan ge drukt. Hun pogingen hadden geen blijvend succes, daar de schijf als gevolg van den een- zijdigen druk gemakkelijk brak. De Engelsche instrumentmaker Ramsden liet de schijf draaien tusschen twee paar kussens en nu brak de schijf niet. Dit systeem is toen algemeen toegepast zonder verdere principieele wijzigingen. Het beroemdste en grootste instrument dat volgens deze methode ooit gemaakt, is. is de groote electriseer machine van Van Marum in Teyler's Museum te Haarlem. Ondanks de daarmee behaalde successen wordt de wrijvingselectriseer machine tegenwoordig niet meer gebruikt. Ze heeft haar plaats moeten afstaan aan de in ductiemachine van Wimshurst, die op een ge heel ander principe berust. De inductiemachine is het laatste stadium in een ontwikkelingsreeks die in 1775 begini In dat jaar beschreef Volta een instrument dat hij „eletroforo perpetuo" of „eeuwig durende electriciteitsdrager" noemde. Deze electrofoor bestond uit drie op elkaar liggende ronde platen van verschillend materiaal, waarvan de twee bovenste de belangrijkste zijn. Onderaan ligt een plaat metaal, daarop een ronde plaat eboniet (vroeger gebruikte men meestal een harskoek) en daarop weer een metalen plaat. De bovenste metalen plaat (die „deksel" genoemd wordt) is voorzien van een geïsoleerd handvat. Om het toestel te gebruiken wordt 'het deksel er af genomen. Sla dan de ebonieten plaat met een katte vel. Door die wrijving! wordt het eboniet sterk electrisch. Houd het deksel aan het isoleeren- de handvast vast, en zet het op de ebonieten plaat. Raakt men nu het deksel met een vinger aan, dan voelt men een schok. Daar na tilt men het deksel op en dan blijkt dat het deksel een sterke lading verkregen heeft En deze bewerking kan men willekeurig vaak herhalen. Het lijkt alsof de geladen ebonieten plaat een onuitputtelijke bron van electri citeit is. Maar electriciteit vertegenwoordigt arbeidsvermogen. Waar wordt nu hier ae noodige arbeid geleverd! De ebonieten plaat heeft door het slaan met het kattevel een negatieve lading gekregen. Zet men het deksel op het eboniet dan zal de positieve electrici teit in het deksel naar den onderkant getrok ken worden, terwijl de negatieve electriciteit afgestooten wordt. Raakt men het deksel aan dan gaat de negatieve electriciteit naar de aarde en is niet meer beschikbaar. Op het deksel blijft positieve electriciteit achter. Tilt men nu het deksel op, dan moet de aan trekking tusschen de positieve electriciteit in het deksel en de negatieve op het eboniet overwonnen worden. Daarbij moet arbeid ge leverd worden. Men stelle zich nu eens voor over twee dergelijke instrumenten te beschikken waar van de ebonieten plaat vervangen is door een metalen plaat. Zou men nu het deksel daarop zetten dan zou de lading door geleiding dadelijk op het deksel overgaan. De werking van de electrofoor berust er echter juist op dat dit niet gebeurt. Die overgang kan dan verhinderd worden door een glazen plaat tusschen het deksel en de plaat, die de lading draagt, te leggen. Denk nu eens dat de ééne electrofoor posi tief en de andere negatief geladen is. Het deksel van de negatieve electrofoor verkrijgt een positieve lading, en die kan gebruikt wor den om de lading van de positieve electrofoor te versterken. Op dezelfde manier kan met het negatieve deksel van de positieve electro foor de negatieve electrofoor versterkt worden Deze bewerking kan men willekeurig vaak herhalen, waardoor men zeer sterke werkin gen krijgen kan. Töpler en Holtz hebben in 1865 onafhanke lijk van elkaar een electriseermachine gecon strueerd die niets anders is dan twee derge lijke electroforen op een draaiende glazen plaat. Vooral in de machine van Töpler kan men deze twee electroforen zeer duidelijk herken nen. Holtz sloeg ook vóór. vele kleine electroforen op ae plaat aan te brengen. Vernuftig aan gebrachte sleepcom-acten en spitse geleiders zorgden er voor dat de goede onderdeelen op het juiste moment met elkaar verbonden worden. Wimshurst is de man die de machine ten slotte zijn tegenwooröigen vorm gegeven heeft waardoor zijn naam voor goed met de machine verbonden is, al kan men hem be- zwarlijk den uitvinder noemen. Het Museum is aanstaanden Zondag van één tot drie uur geopend. Ondergeteekende hoopt dan eenige van de genoemde toestellen te demonstreeren. Natuurkundig Laboratorium van Teyler's Stichting, DR- N. W DOORN. KENNEMER EN WEST-FRIESCHE LEGENDEN. RADBOUD. Die oude kroniekschrijvers hebben toch maar kranig werk geleverd. Wat zij bij overlevering wisten; wat zij lazen of vonden in „oude" boeken en „pompieren" stelden zij te boek! Dat was wel niet altijd in vloeienden stijl en dat is ook voor ons niet meer leesbaar, maar zij leverden stof voor historieschrijvers en geschiedvorschers. Wij spraken al van weten door overleve ring. Dat stelt ons nu in staat eenige legen den b.v. van Koning Radboud, van het ont staan van Alkmaar, Harencarspel enz. te vertellen. Een enkele maal laten wij den kroniek schrijver „van het edele ende machtige ge slachte van Huyse van Egmont, gelegen in Noort-Holland"., die in 1586 zijn „finis" (einde) zette, het wcord. Hij vertelt dan, dat de heeren Van Mee- rensteyn, Zoetermeer. Holsteïn en Leerdam, de heeren en Graven van Bueren, de Herto gen van Gelder en de Graven van Zutphen „door echte Mannelijke Linie" „uit den huyse van Egmont zijn gesproten." De heeren van Egmond en Arkel en Wasse naar hebben langen tijd het tegenwoordige Holland geregeerd, „eer Graef Diderick, den eersten Graef van Hollant, in Hollant is ge komen. De drie genoemde „Princelijke Hee ren" en de Graven van Egmont hebben „haer eerste afcomste van den machtigen Coninck Radbout, Coninck van Vrieslant." Koning Radboud woonde gewoonlijk in de stad Utrecht, toentertijd Wittenburch ge- heeten. Het heele land Westphalen, het Bis dom Utrecht met het land der Saksen stond onder zijn heerschappij. Deze Koning Radboud was een wonderlijk man, als men in de historie van Sint Wille- brordus leest: want „als hij van Pippijn, den Hertogh van Brabant en van Lotharingen nae veel bloedige oorloge overwonnen hadde, ende als hij hem Christen zoude laten doo- pen in het dorp van Hoochwout in Westfries- landt, zoo heeft hij den Bisschop Wolfranus, die hem doopen souden gevraagt, waer zijn voorvaders mochten wee sen. Hem is geant woord, dat se alle te samen in de helle wa ren, want Christus in zijn H(eilige) Evange lie spreekt aldus: „wie niet gelooft, noch ge doopt is, die sal gedoemt zijn." Toen Koning Radboud dat hoorde, heeft hij den voet, die reeds iri het doopvont stond naar zich toegetrokken, terwijl hij zei: „En ick wil oock bij den meesten hoop zijn." En de alsoo bleef hij ongedoopt, dat jammer was, want hij, een uitgenomen, geleert en verstandich man was." Hij stierf in 720 en werd opgevolgd door zijn zoon Adgildus. In Hoogwoud, in West-Friesland bewaart men in de kerk dc legendarische doopvont, waarin Radboud reeds één voet zou hebben geplaatst. Dat. kan die doopvont niet zijn, want naar den stijl te beoordeelen dateert het doopvont uit veel later' eeuwen, Marietje: Pa-ppie, heejt u een beetje haar groeimiddel voor me? M'n tandenborstel is aan de rui." (The Humorist). Overstrooming te Sloterdijk. Ongeveer tien jaar geleden is het dorpje Sloterdijk een stukje hoofdstad geworden, officieel. Er is een hulpsecretarie en er staan een paar fabrieken en een fabriek, die ccn ruïne was voor zij was, er is een groot tram emplacement en een spoorwegovergang met elke tien minuten treingedaver, er liggen vervaarlijke zandzuigers, die den polder op spuiten. Maar de grootschheid van dit alles is voor bijgegaan aan de eigenlijke huisjes van Slo terdijk, die gerezen zijn uit het veen en die bestemd lijken om er ook in weg te zakken. Wie met den trein voorbijrijdt, ziet de meeste niet, omdat de synthetische ruïne zc verbor gen houdt. Zc zijn ook niet erg bezienswaar dig, maar hun omgeving van kikkerslootjes en malariaplassen, van schuttingsbouwsels en gebouwtjes ten behoeve van landbouw en veeteelt, dit heele „Vennerpoldertje" aan den rand der stad is merkwaardig om dc lande lijkheid, die het bewaard heeft Het dreigde verloren te gaan. Woensdag morgen door het wassende water. Dat komt omdat de Haarlemmertrekvaart buiten haar oevers was getreden. Het water in dc vaart was opgestuwd door den wind, die het onmo gelijk maakte hel te Halfweg uit te slaan op den boezem van Rijnland, dc golven vraten nu de moestuintjes, zij bedreigden de schut tingbouwsels, waarvan de losse deelen drijven gingen, de gebouwen ten dienste van land bouw en veeteelt binnen. In de huizen rees het water. Het rees eerst boven de planken van de vloeren en toen boven de kranten, die op deze planken la gen, omdat de vloeren zoo ongelijk zijn in deze huizen en daarop drenkte het dc vloer- kleeden, het spoeide om de pooten van de tafels en de menschen moesten in huis op klompen loopen. schen stortregen, die ons veel moeite vcroor- Het kv.um opzetten als een vloedgolf, ver rassend. Tegen elf uur 's morgens was het tij op zijn hoogst. De huiskamers en de keu kens stonden blank en er was veel bedorven. De meubelen waren nu gedragen naar de zolders van deze watex-woningen, waarvan de bewoners trachtten met bezems en emmers den vloed te keeren. De wind blies het water angstig aan, zoo dat het de koekachtig brokkelige dammetjes afknabbelde, die hier de scheiding zijn tus schen water en water. En het klotste tegen de spoorbaan, nu de spoorwegs'.oot de breed'.e van de Haarlemmertrekvaart bij de hare mat. In den middag viel het water. Dc dampig natte grond zoog het weer in zich op. zooais het er ook uitgekweld was. zijn weg zoekend door riolen en afvoerpijpen en ook wel door het sponzig veen zelf. volgens de wet dor communiceerende vaten. Wij vroegen of waternood te Sloterdijk een gewoon verschijnsel is. Dat is het niet. hoe wel hoog water wel meer Is voorgekomen. Wanneer vroeger Door Lady Dorothy Mills. Mijn laatste expeditie naar het achterland van Fransch en Portugeesch Guinea aan de Westkust van Afrika had voornamelijk het verzamelen van afgodsbeelden der inlanders ten doel; het was min of meer een pseudo- wetenschappelljke expeditie, waarvan de re sultaten, althans van mijn persoonlijk ge zichtpunt bezien, de moeite der expeditie waard waren. In het algemeen wordt in alle beschaafde landen Portugeesch Nieuw- Guinea, dat ik bij deze gelegenheid ben door- getfokken, beschouwd als een wild, ongecivi liseerd, barbaarsch gebied; deze meening is echter in het algemeen onjuist. In werkelijk heid zijn de inlanders bezig, zich geleidelijk aan de Europeesche levenswijze aan te pas sen en de laatste Jaren zijn hun maatschap pelijke en economische omstandigheden be langrijk verbeterd. Een groot deel van het land wordt goed bebouwd; voortreffelijke wegen worden kaarsrecht door bosch en oer woud aangelegd. Het land is van een buiten gewone vruchtbaarheid; betooverend mooie rivieren stuwen van het achterland naar den Atlantischen Oceaan, in de wouden wemelt het van wild en de inlanders zijn in het al gemeen vriendelijke, eenvoudige en bemin nelijke lieden, hoewel zij in sommige opzich ten nog tamelijk achterlijk zijn. Dat geldt in het bijzonder voor alle vraagstukken, die met dc religie verband houden, uitgezonderd in de enkele deelen van het land, waar dc Islam reeds is doorgedrongen. In alle andere streken houden de inlanders nog vast aan hun oude heidendom, aan gebruiken en ge loofstradities, die uit zeer ouden tijd zijn overgeleverd. De religie bestaat hoofdzakelijk uit de vereering van objecten zonder ziel, uit de aanbidding van boomen, in hout gesne den beelden en dergelijke. Ieder gezin heeft een huishoud-god, dien zij iedere soort won derlijke macht toeschrijft, in het goede en in het kwade en tot wien zij zich wendt, het zij om hulp te zoeken in moeilijke omstan digheden. of om hem voor voorspoed den verschuldigden dank tc brengen. Mijn expeditie had voornamelijk ten doel, eenige van deze afgodsbeelden te verzame len. Natuurlijk is iedere huis-god het voor werp van angstvallige bescherming en het was allesbehalve gemakkelijk, een inlander er toe te brengen, dat hij mij zijn fetisj ver kocht. De verzameling, die ik tenslotte bij eenbracht. was derhalve het resultaat van vele wonderlijke omstandigheden. Voor een huisgod, bood ik b.v. een inlander een prijs, die hem fabelachtig moest voorkomen; maar hij weigerde hardnekkig, mij zijn afgodsbeeld te verkoopen. Lang marchandeerde ik met hem, maar vergeefs. Juist toen ik de hoop wilde opgeven, kwam de inlander plotseling tot. andere gedachten en bood mij aan. het beeld voor een tamelijk mooie, maar toch feitelijk waardelooze aigrette, die ik op mijn hoed droeg, af te staan. Waarschijnlijk dacht hÜ. dat zoo'n aigrette een goed surrogaat zou zijn voor zijn godsbeeld, zoodat wij er een ruilhandel van maakten, die ons beiden be vredigde. Dc kleine afgodsbeelden worden overal ver vaardigd door de tooverdoktoren. de medi cijnmannen, die ieder dorp heeft; het wordt aLs zekerheid beschouwd, dat de diefstal van zulk een afgodsbeeld den dief ondergang en ongeluk moet opleveren. Ik kwam bijna zelf in verzoeking, dit geloof aan te nemen; wint toen ik eens vergeefs had getracht, een in boorling over te halen, mij zijn afgodsbeeld te verkoopen, stal mijn inheemsche bediende, die mij iedere teleurstelling trachtte te be sparen, denzelfden avond het beeld van hem en bracht het in mijn tent. Natuurlijk ging ik heftig tegen hem te keer, dat hij zooiets had gedaan; maar wat ik met de gestolen schat moest aanvangen, wist ik niet goed- De nacht echter, gedurende welken het ge stolen afgodsbeeld in mijn tent stond, was een van dc ergste, die ik ooit beleefd heb. Den geheelen nacht knorde een luipaard in de buurt van ons kamp, wij hadden een tropi- zaakte, en toen die eindelijk voorbij was, volgde een ware bezoeking van muskieten kortom de nacht was een ware ramp. Des morgens bleek, dat het afgodsbeeld geduren de den nacht op een of andere wijze van de plek, waar ik het des avonds had geplaatst, was verdwenen. Blijkbaar was deze huisgod een machtige god en om de mogelijkheid van verder onheil te voorkomen, liet ik hem terstond naar zijn eigenaar terugbrengen. Het bijgeloof van dc inboorlingen tracht mij voor het overige op tamelijk onaangena me wijze in aanraking met een van die too verdoktoren. Wanneer oen medicijnman tegen iemand vooringenomen is, dan vertelt hij hem, dat hij zeer spoedig zal sterven; de macht der suggestie, die van de toove- naars uitgaat is zoo groor, dat de arme man, dien de medicijnman bedreigt, inderdaad sterft Hij is er van overtuigd, dat zijn lot bezegeld is. wanneer de toovenaar zijn vloek over hem heeft uitgesproken, zoodat hij alle levenshoop en levensmoed opgeeft en ten slotte gaat liggen en sterft. Ik leerde eens in een negerdorp zoo'n man kennen en kon hem een dienst bewijzen. Toen ik hem eenigszins had leeren kennen, vertelde hij mij in ver trouwen, dat hij door ccn tooverdokter ver vloekt was en niet lang meer zou leven. Ik haalde hem nu over. een geheele flesch van een scherp aromatische medicijn leeg te drinken en zelde hem, dat dit een veel mach tiger toovermiddel was dan dat van den me dicijnman, wiens vloek aarmede ongedaan werd gemaakt. De arme neger geloofde mij en was weldra weer gezond en sterk. De des betreffende medicijnman werd echter ver schrikkelijk woedend, toen hij hoorde, dat ik het leven van den man had gered; uit wraak deed hij nu al wat hij kon, om mij te vergif tigen. Dank zij de waakzaamheid en loyali teit van mijn Inhecmschen bediende, kwam ik er echter goed af. hoewel dc man mij in zijn tent noodigde en vergiftigd voedsel voorzette en meer dan eens pogingen deed, het voedsel in mijn eigen tent te vergiftigen. Ik was blij, toen ik het dorp kon verlaten. De inlandsche tooverdoktoren hebben groo- to kennis van de vergiften, waarvan er ver schillende de wetenschap nog geheel en ai onbekend zijn. Men geeft algemeen toe, dat in vele gevallen, waarin menschen plotseling onder onverklaarbare omstandigheden zijn gestorven de dood door deze gehelmo vergif ten van de medicijnmannen werd yeroor-. zaakt. Een van de houten afgodsbeelden, die ik naar Europa heb gebracht, is mij gegeven door ccn blanke, die „zwart" was geworden. Hij was met een inheemsche vrouw getrouwd en leefde nu met haar en met hun Kinderen als een inlander Ik kon h»m een kleinen dienst bewijzen, waarvoor hij mij een gods beeld schonk. Men ontmoet hier en daar blanken van deze soort, c'.ie dikwijls geheel aan lager wal zijn. terwijl anderen in het algemeen de denkwijze van den blanke heb ben behouden. Ik maakte eens kennis met een van deze mannen, die een zeer opmer kelijke persoonlijkheid was en zich in scheel het district, waar hij woonde, in aller achting verhuegde. De inlanders deden bijna alle.", wat hij beval Zijn macht was zoo groot, dat zijn positie ook door de Fransche regeering erkend werd. die zeer verheugd was. dat hij zich van zijn prestaties kon bedienen. Hij had een positie, die niet veel verschilde van die, welke een Engclschman in een ander deel van Afrika gedurende den oorlog onder de Bedoeinen had. Eigenaardig genoeg was deze man oorspronkelijk geestelijke geweest, een „blanke" vader", maar hij was verliefd geworden op een Inheemsche, was met haar getrouwd en had dientengevolge zijn ambt neergelegd. Zijn invloed op de inboorlingen was sindsdien voortdurend grootcr geworden. Spn maal dreigde mij zoowel als dc andere deelnemers aan de expeditie dc dood. maar niet van de zijde der inboorlingen. Toen ik op een middag met mijn tochtgenooten door het dichte bosch trok. bleek plotseling, dat er rondom ons vuur brandde. Het bosch was door inboorlingen in brand gestoken, omdat zij op deze wijze een sprinkhanenplaag hoop ten af te weren. Plotseling echter wes de wind gedraaid en de vlammen hadden ons al bijna bereikt, toen het gevaar, dat ons dreigde ons ten volle duideliik werd. Wij hebben het meer aan het geluk, dan aan ons inzicht te danken, dat wij er in slaagden, in wilde haast een open plek te bereiken, waar wij voor het gevaar, levend te verbranden, veilig waren. (Nadruk verboden). peil was gekomen werd overdag een rcoae vlag geheschon en 's nachts een roode lan taarn. Dan mocht geen water meer in de Haarlemmer trekvaart worden uitgeslagen. Sedert eenigen tijd schijnt aan dien maatre gel echter niet meer de hand te worden ge houden. En bovendien zijn deze huizen wrak, niet waterdicht meer, verzakt en verzonken in den poldergrond. Wij vroegen of daar niets tegen gedaan werd. Laat de huiseigenaar de gaten niet stoppen, waardoor het water dwars door muren en vloeren naar binnen was gerin- zeld? Bij deze vraag deed zich een merkwaardig geval voor. De menschen wisten niet, wie hun Imisbaas was! Zij wisten alleen wie de huur ophaalt. Van den man, die de huur ophaalt hoor den wij, dat hij dit doet voor de Amsterdam- het water op een bepaald sche Poetsdoekenfabriek. Vóór I Januari deed hij het voor Philips Sigarettenindustrie. De hulzen bchooren tot het fabrieksterrein, waarop de nimmer vol- toonde fabriek staat en zijn daarmee over gegaan aan dc Amsterdnmsche Poetsdoeken- fabriek. Wij koesteren nu slechts de hoop. dat de Poetsdoekenfabriek tegelijk met dc voltooiing van de fabriek iets doen zal om de huizen waterdicht te maken, of dat zij dit lage land indijkt en er goede rloleerlngen laat leggen. Of, en dat Ls het beste, dat zij de huizen, dis al een eeuw hun dienst hebben gedaan af breekt cn de menschen op haar terrein wo ningen geeft, waar de vloer waterpas is en de muren waterdicht. Vuil water kan een karpet zoo grondig be derven en het ls zoo verdrietig als je er maar één hebt cn er nooit meer een bij zult krij gen...... K. P„

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 15