DE INLANDERS VAN
WEST-AFRIKA.
BP;: mnnrw
Een expeditie naar Fransch en
Portugeesch Guinea.
Op
zoek naar
afgodsbeelden.
LANGS DE STRAAT
De neger en de aigrette.
~'j 1 ri
ffitilMfliii.mil Tfffiaul
ZATERDAG 4 JANUARI 1930
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
WS SSWSUll
VIJFDE BLAD
De vonkenschietende housen.
Wanneer men op een drogen dag zijn haar 1
kamt met een ebonieten of celluloid kam,
dan hoort men duidelijk geknetter. Als men
daarbij dan nog in den spiegel ziet en erg
fortuinlijk is, kan men de vonkjes bemerken,
die het geknetter veroorzaken. De kam en
het haar vormen een primitieve wrijvings-
electriseermac'nine.
De kam verkrijgt een negatieve lading en
het haar een even groote positieve lading.
Deze ongelijknamige electriciteiten trekken
elkaar aan en vereenigen zich weer bijna ge
heel onder het vormen van een vonk. De
kam behoudt echter nog een duidelijk merk
bare lading. Alle stoffen kunnen op een der
gelijke manier door wrijving electrisch ge
maakt worden. Omstreeks 1700 zag het er
nog uit alsof men moest zeggen „vele stof
fen". Glas, lak, en dergelijke stoffen die men
in de hand hield, konden gemakkelijk door
wrijving met een lap, met kattevel, of met
een droge hand, electrisch gemaakt worden,
maar met metalen gelukte het niet. In 1727
ontdekte Gray wat daarvan de oorzaak was.
Hij wijzigde (naar aanleiding van een toeval
lige waarneming) de proef een weinig. In
plaats van een metalen staaf in de hand te
houden .bevestigde hij die in een glazen
buis. Hield hij nu de glazen buis vast en
■wreef hij 't metaal, dan werd 't metaal wél
electrisch. Het glas, dat een zeer slechte ge
leider is, verhinderde daarbij dat de opge
wekte electriciteit van het goed geleidende
metaal op het lichaam van den proefnemer
over ging.
De electriseermachine bestond vroeger uit
een glazen buis, die men wreef, terwijl hij
in de hand gehouden werd. Dat was een
vermoeiende bezigheid! Otto van Guericke,
de uitvinder van de beroemde Maagdenbur
ger halve bollen, bracht daarin groote ver
andering, die hij in 1672 publiceerde. Hij goot
een glazen bol vol gesmolten zwavel, en
brak, toen de zwavel hard geworden was, het
glas weg. De zwavelbol, die hij op die manier
overhield, werd op een as bevestigd en daar
mee snel rondgedraaid. Gedurende dat
draaien werd de hand tegen de bol gedrukt.
Als gevolg van de wrijving kreeg de bol een
electrische lading. Vonken kreeg Guericke
op die manier niet. Dat gelukte Hawksbee in
1705, met een machine die gemakkelijker te
maken was dan de zwavelbol van Guericke.
Hij nam heel eenvoudig de glazen bol die
Guericke als gietvorm gebruikte en kreeg nog
sterker resultaten!
De hand diende nog steeds als ^rijver, tot
dat in 1744 Wilke samen met den instru
mentmaker Gieszing een wollen kussentje
daarvoor in de plaats gebruikte. Dat kus
sentje kon aan de machine vastgemaakt
worden, zoodat de proefnemer zijn hand vrij
kreeg voor andere bezigheden.
Onderbreken we nu de geschiedenis van
de wrijvingselectriseermachine even om het
woord te geven aan Symmer (1759).
„Ik had reeds gedurende eenigen tijd ge
merkt, dat mijn kousen 's avonds bij het uit
trekken een krakend en knappend geluid
maakten; en in het donker kon ik bemerken
dat zij vurige vonken vertoonen. Ik twijfelde
er niet aan dat dit een electrische oorzaak
had: en werd bevestigd in die overtuiging
door op te merken, dat wanneer het weer
geschikt was voor electrische proeven, deze
verschijnselen sterker waren dan op andere
tijden."
Dit was voor Symmer aanleiding zich bij
gunstige weersgesteldheid bezig te houden
met het aantrekken en uittrekken van zijden
kousen om de daarbij optredende electri
sche verschijnselen te bestudeeren. Hij vond
dat de sterkste werkingen verkregen werden
door twee zijden kousen over elkaar aan te
trekken, een witte en een zwarte. De kousen
werden tegelijk uitgedaan en daarna uit el
kaar getrokken. Ze waren dan sterk elec
trisch en er was een zeer groote kracht voor
noodig om ze te scheiden 4 ééns zelfs 500
gram.
Met groote scherpzinnigheid experimen
teerde Symmer verder met zijn wonderlijke
electriseermachine. Hij werd geleid tot de
conclusie dat er twee verschillende soorten
electriciteit zijn, die gewoonlijk de positieve
en de negatieve genoemd worden. Zijn tijd
genoot Benjamin Franklin trachtte de
electrische verschijnselen te verklaren door
één electrische stof aan te nemen. Negatieve
electriciteit zou dan een tekort aan electri
sche stof zijn. De onderzoekingen van Sym
mer hebben er echter sterk toe bijgedragen
de opvatting van twee electriciteiten ingang
te doen vinden. En nog altijd is die opvatting
het gemakkelijkst in het gebruik.
Koeren we terug tot de ontwikkeling van
de „echte" electriseermachine. Die bestond
tot nu toe uit een glazen bol of cylinder, die
gewreven werd door een wollen kussentje. In
1762 kwam John Canton op het idee dat kus
sentje te vervangen door een leeren kussen
besmeerd met amalgaan, d.i. gesmolten tin
opgelost in kwik. Bij afkoeling wordt dat een
harde, grauwe massa, die tot poeder gestoo-
ten wordt en vermengd met wat vet op het
leer gesmeerd wordt.
De opwekking van electriciteit ging nu
veel gemakkelijker. Het verzamelen van die
opgewekte electriciteit bracht nog eenige
bezwaren mee. Wanneer de draaiende cy
linder de wrijver verlaten had, duurde het
nog eenigen tijd voor het geëlectriscerde ge
deelte van het glas tegenover de metalen ge
leider. die de electriciteit moet opnemen, ge
komen was. In dien tijd verloor 't glas weer
een gedeelte van zijn lading. Om dit te voor
komen maakte Noothe in 1773 een stuk ge
verniste zijde aan den wrijver vast, zoodat 't
glas oo zijn weg naar den geleider daarmee
bedekt" was. De cylinder-electriseermachine
heeft hiermee zijn definitieven vorm gekre-
gen.De naam van den Engelschen instrument
maker Nairne wordt dikwijls met deze ma
chine verbonden, daar hij vele groote exem
plaren vervaardigd heeft.
Ondertusschen hadden verschillende per
sonen getracht om in plaats van een glazen
cylinder een glazen schijf voor de electri
seermachine te gebruiken. Aan één zijde van
de schijf werd er een wrijver tegenaan ge
drukt. Hun pogingen hadden geen blijvend
succes, daar de schijf als gevolg van den een-
zijdigen druk gemakkelijk brak.
De Engelsche instrumentmaker Ramsden
liet de schijf draaien tusschen twee paar
kussens en nu brak de schijf niet. Dit systeem
is toen algemeen toegepast zonder verdere
principieele wijzigingen. Het beroemdste en
grootste instrument dat volgens deze methode
ooit gemaakt, is. is de groote electriseer
machine van Van Marum in Teyler's Museum
te Haarlem. Ondanks de daarmee behaalde
successen wordt de wrijvingselectriseer
machine tegenwoordig niet meer gebruikt. Ze
heeft haar plaats moeten afstaan aan de in
ductiemachine van Wimshurst, die op een ge
heel ander principe berust.
De inductiemachine is het laatste stadium
in een ontwikkelingsreeks die in 1775 begini
In dat jaar beschreef Volta een instrument
dat hij „eletroforo perpetuo" of „eeuwig
durende electriciteitsdrager" noemde. Deze
electrofoor bestond uit drie op elkaar liggende
ronde platen van verschillend materiaal,
waarvan de twee bovenste de belangrijkste
zijn. Onderaan ligt een plaat metaal, daarop
een ronde plaat eboniet (vroeger gebruikte
men meestal een harskoek) en daarop weer
een metalen plaat. De bovenste metalen plaat
(die „deksel" genoemd wordt) is voorzien
van een geïsoleerd handvat. Om het toestel
te gebruiken wordt 'het deksel er af genomen.
Sla dan de ebonieten plaat met een katte
vel. Door die wrijving! wordt het eboniet sterk
electrisch. Houd het deksel aan het isoleeren-
de handvast vast, en zet het op de ebonieten
plaat. Raakt men nu het deksel met een
vinger aan, dan voelt men een schok. Daar
na tilt men het deksel op en dan blijkt dat
het deksel een sterke lading verkregen heeft
En deze bewerking kan men willekeurig vaak
herhalen. Het lijkt alsof de geladen ebonieten
plaat een onuitputtelijke bron van electri
citeit is. Maar electriciteit vertegenwoordigt
arbeidsvermogen. Waar wordt nu hier ae
noodige arbeid geleverd! De ebonieten plaat
heeft door het slaan met het kattevel een
negatieve lading gekregen. Zet men het deksel
op het eboniet dan zal de positieve electrici
teit in het deksel naar den onderkant getrok
ken worden, terwijl de negatieve electriciteit
afgestooten wordt. Raakt men het deksel aan
dan gaat de negatieve electriciteit naar de
aarde en is niet meer beschikbaar. Op het
deksel blijft positieve electriciteit achter. Tilt
men nu het deksel op, dan moet de aan
trekking tusschen de positieve electriciteit
in het deksel en de negatieve op het eboniet
overwonnen worden. Daarbij moet arbeid ge
leverd worden.
Men stelle zich nu eens voor over twee
dergelijke instrumenten te beschikken waar
van de ebonieten plaat vervangen is door een
metalen plaat. Zou men nu het deksel daarop
zetten dan zou de lading door geleiding
dadelijk op het deksel overgaan. De werking
van de electrofoor berust er echter juist op
dat dit niet gebeurt. Die overgang kan dan
verhinderd worden door een glazen plaat
tusschen het deksel en de plaat, die de lading
draagt, te leggen.
Denk nu eens dat de ééne electrofoor posi
tief en de andere negatief geladen is. Het
deksel van de negatieve electrofoor verkrijgt
een positieve lading, en die kan gebruikt wor
den om de lading van de positieve electrofoor
te versterken. Op dezelfde manier kan met
het negatieve deksel van de positieve electro
foor de negatieve electrofoor versterkt worden
Deze bewerking kan men willekeurig vaak
herhalen, waardoor men zeer sterke werkin
gen krijgen kan.
Töpler en Holtz hebben in 1865 onafhanke
lijk van elkaar een electriseermachine gecon
strueerd die niets anders is dan twee derge
lijke electroforen op een draaiende glazen
plaat.
Vooral in de machine van Töpler kan men
deze twee electroforen zeer duidelijk herken
nen.
Holtz sloeg ook vóór. vele kleine electroforen
op ae plaat aan te brengen. Vernuftig aan
gebrachte sleepcom-acten en spitse geleiders
zorgden er voor dat de goede onderdeelen
op het juiste moment met elkaar verbonden
worden.
Wimshurst is de man die de machine ten
slotte zijn tegenwooröigen vorm gegeven heeft
waardoor zijn naam voor goed met de
machine verbonden is, al kan men hem be-
zwarlijk den uitvinder noemen.
Het Museum is aanstaanden Zondag van
één tot drie uur geopend. Ondergeteekende
hoopt dan eenige van de genoemde toestellen
te demonstreeren.
Natuurkundig Laboratorium
van Teyler's Stichting,
DR- N. W DOORN.
KENNEMER EN WEST-FRIESCHE
LEGENDEN.
RADBOUD.
Die oude kroniekschrijvers hebben toch
maar kranig werk geleverd. Wat zij bij
overlevering wisten; wat zij lazen of vonden
in „oude" boeken en „pompieren" stelden
zij te boek! Dat was wel niet altijd in
vloeienden stijl en dat is ook voor ons niet
meer leesbaar, maar zij leverden stof voor
historieschrijvers en geschiedvorschers.
Wij spraken al van weten door overleve
ring. Dat stelt ons nu in staat eenige legen
den b.v. van Koning Radboud, van het ont
staan van Alkmaar, Harencarspel enz. te
vertellen.
Een enkele maal laten wij den kroniek
schrijver „van het edele ende machtige ge
slachte van Huyse van Egmont, gelegen in
Noort-Holland"., die in 1586 zijn „finis"
(einde) zette, het wcord.
Hij vertelt dan, dat de heeren Van Mee-
rensteyn, Zoetermeer. Holsteïn en Leerdam,
de heeren en Graven van Bueren, de Herto
gen van Gelder en de Graven van Zutphen
„door echte Mannelijke Linie" „uit den huyse
van Egmont zijn gesproten."
De heeren van Egmond en Arkel en Wasse
naar hebben langen tijd het tegenwoordige
Holland geregeerd, „eer Graef Diderick, den
eersten Graef van Hollant, in Hollant is ge
komen. De drie genoemde „Princelijke Hee
ren" en de Graven van Egmont hebben „haer
eerste afcomste van den machtigen Coninck
Radbout, Coninck van Vrieslant."
Koning Radboud woonde gewoonlijk in de
stad Utrecht, toentertijd Wittenburch ge-
heeten. Het heele land Westphalen, het Bis
dom Utrecht met het land der Saksen stond
onder zijn heerschappij.
Deze Koning Radboud was een wonderlijk
man, als men in de historie van Sint Wille-
brordus leest: want „als hij van Pippijn, den
Hertogh van Brabant en van Lotharingen
nae veel bloedige oorloge overwonnen hadde,
ende als hij hem Christen zoude laten doo-
pen in het dorp van Hoochwout in Westfries-
landt, zoo heeft hij den Bisschop Wolfranus,
die hem doopen souden gevraagt, waer zijn
voorvaders mochten wee sen. Hem is geant
woord, dat se alle te samen in de helle wa
ren, want Christus in zijn H(eilige) Evange
lie spreekt aldus: „wie niet gelooft, noch ge
doopt is, die sal gedoemt zijn."
Toen Koning Radboud dat hoorde, heeft
hij den voet, die reeds iri het doopvont stond
naar zich toegetrokken, terwijl hij zei: „En
ick wil oock bij den meesten hoop zijn." En
de alsoo bleef hij ongedoopt, dat jammer
was, want hij, een uitgenomen, geleert en
verstandich man was." Hij stierf in 720 en
werd opgevolgd door zijn zoon Adgildus.
In Hoogwoud, in West-Friesland bewaart
men in de kerk dc legendarische doopvont,
waarin Radboud reeds één voet zou hebben
geplaatst. Dat. kan die doopvont niet zijn,
want naar den stijl te beoordeelen dateert
het doopvont uit veel later' eeuwen,
Marietje: Pa-ppie, heejt u een beetje haar
groeimiddel voor me? M'n tandenborstel is
aan de rui." (The Humorist).
Overstrooming te
Sloterdijk.
Ongeveer tien jaar geleden is het dorpje
Sloterdijk een stukje hoofdstad geworden,
officieel. Er is een hulpsecretarie en er staan
een paar fabrieken en een fabriek, die ccn
ruïne was voor zij was, er is een groot tram
emplacement en een spoorwegovergang met
elke tien minuten treingedaver, er liggen
vervaarlijke zandzuigers, die den polder op
spuiten.
Maar de grootschheid van dit alles is voor
bijgegaan aan de eigenlijke huisjes van Slo
terdijk, die gerezen zijn uit het veen en die
bestemd lijken om er ook in weg te zakken.
Wie met den trein voorbijrijdt, ziet de meeste
niet, omdat de synthetische ruïne zc verbor
gen houdt. Zc zijn ook niet erg bezienswaar
dig, maar hun omgeving van kikkerslootjes
en malariaplassen, van schuttingsbouwsels
en gebouwtjes ten behoeve van landbouw en
veeteelt, dit heele „Vennerpoldertje" aan den
rand der stad is merkwaardig om dc lande
lijkheid, die het bewaard heeft
Het dreigde verloren te gaan. Woensdag
morgen door het wassende water. Dat komt
omdat de Haarlemmertrekvaart buiten haar
oevers was getreden. Het water in dc vaart
was opgestuwd door den wind, die het onmo
gelijk maakte hel te Halfweg uit te slaan op
den boezem van Rijnland, dc golven vraten
nu de moestuintjes, zij bedreigden de schut
tingbouwsels, waarvan de losse deelen drijven
gingen, de gebouwen ten dienste van land
bouw en veeteelt binnen.
In de huizen rees het water. Het rees eerst
boven de planken van de vloeren en toen
boven de kranten, die op deze planken la
gen, omdat de vloeren zoo ongelijk zijn in
deze huizen en daarop drenkte het dc vloer-
kleeden, het spoeide om de pooten van de
tafels en de menschen moesten in huis op
klompen loopen.
schen stortregen, die ons veel moeite vcroor-
Het kv.um opzetten als een vloedgolf, ver
rassend. Tegen elf uur 's morgens was het
tij op zijn hoogst. De huiskamers en de keu
kens stonden blank en er was veel bedorven.
De meubelen waren nu gedragen naar de
zolders van deze watex-woningen, waarvan de
bewoners trachtten met bezems en emmers
den vloed te keeren.
De wind blies het water angstig aan, zoo
dat het de koekachtig brokkelige dammetjes
afknabbelde, die hier de scheiding zijn tus
schen water en water. En het klotste tegen
de spoorbaan, nu de spoorwegs'.oot de breed'.e
van de Haarlemmertrekvaart bij de hare
mat.
In den middag viel het water. Dc dampig
natte grond zoog het weer in zich op. zooais
het er ook uitgekweld was. zijn weg zoekend
door riolen en afvoerpijpen en ook wel door
het sponzig veen zelf. volgens de wet dor
communiceerende vaten.
Wij vroegen of waternood te Sloterdijk een
gewoon verschijnsel is. Dat is het niet. hoe
wel hoog water wel meer Is voorgekomen.
Wanneer vroeger
Door Lady Dorothy Mills.
Mijn laatste expeditie naar het achterland
van Fransch en Portugeesch Guinea aan de
Westkust van Afrika had voornamelijk het
verzamelen van afgodsbeelden der inlanders
ten doel; het was min of meer een pseudo-
wetenschappelljke expeditie, waarvan de re
sultaten, althans van mijn persoonlijk ge
zichtpunt bezien, de moeite der expeditie
waard waren. In het algemeen wordt in alle
beschaafde landen Portugeesch Nieuw-
Guinea, dat ik bij deze gelegenheid ben door-
getfokken, beschouwd als een wild, ongecivi
liseerd, barbaarsch gebied; deze meening is
echter in het algemeen onjuist. In werkelijk
heid zijn de inlanders bezig, zich geleidelijk
aan de Europeesche levenswijze aan te pas
sen en de laatste Jaren zijn hun maatschap
pelijke en economische omstandigheden be
langrijk verbeterd. Een groot deel van het
land wordt goed bebouwd; voortreffelijke
wegen worden kaarsrecht door bosch en oer
woud aangelegd. Het land is van een buiten
gewone vruchtbaarheid; betooverend mooie
rivieren stuwen van het achterland naar den
Atlantischen Oceaan, in de wouden wemelt
het van wild en de inlanders zijn in het al
gemeen vriendelijke, eenvoudige en bemin
nelijke lieden, hoewel zij in sommige opzich
ten nog tamelijk achterlijk zijn. Dat geldt in
het bijzonder voor alle vraagstukken, die met
dc religie verband houden, uitgezonderd in
de enkele deelen van het land, waar dc
Islam reeds is doorgedrongen. In alle andere
streken houden de inlanders nog vast aan
hun oude heidendom, aan gebruiken en ge
loofstradities, die uit zeer ouden tijd zijn
overgeleverd. De religie bestaat hoofdzakelijk
uit de vereering van objecten zonder ziel, uit
de aanbidding van boomen, in hout gesne
den beelden en dergelijke. Ieder gezin heeft
een huishoud-god, dien zij iedere soort won
derlijke macht toeschrijft, in het goede en
in het kwade en tot wien zij zich wendt, het
zij om hulp te zoeken in moeilijke omstan
digheden. of om hem voor voorspoed den
verschuldigden dank tc brengen.
Mijn expeditie had voornamelijk ten doel,
eenige van deze afgodsbeelden te verzame
len. Natuurlijk is iedere huis-god het voor
werp van angstvallige bescherming en het
was allesbehalve gemakkelijk, een inlander
er toe te brengen, dat hij mij zijn fetisj ver
kocht. De verzameling, die ik tenslotte bij
eenbracht. was derhalve het resultaat van
vele wonderlijke omstandigheden. Voor een
huisgod, bood ik b.v. een inlander een prijs,
die hem fabelachtig moest voorkomen; maar
hij weigerde hardnekkig, mij zijn afgodsbeeld
te verkoopen. Lang marchandeerde ik met
hem, maar vergeefs. Juist toen ik de hoop
wilde opgeven, kwam de inlander plotseling
tot. andere gedachten en bood mij aan. het
beeld voor een tamelijk mooie, maar toch
feitelijk waardelooze aigrette, die ik op mijn
hoed droeg, af te staan. Waarschijnlijk dacht
hÜ. dat zoo'n aigrette een goed surrogaat
zou zijn voor zijn godsbeeld, zoodat wij er een
ruilhandel van maakten, die ons beiden be
vredigde.
Dc kleine afgodsbeelden worden overal ver
vaardigd door de tooverdoktoren. de medi
cijnmannen, die ieder dorp heeft; het wordt
aLs zekerheid beschouwd, dat de diefstal van
zulk een afgodsbeeld den dief ondergang en
ongeluk moet opleveren. Ik kwam bijna zelf
in verzoeking, dit geloof aan te nemen; wint
toen ik eens vergeefs had getracht, een in
boorling over te halen, mij zijn afgodsbeeld
te verkoopen, stal mijn inheemsche bediende,
die mij iedere teleurstelling trachtte te be
sparen, denzelfden avond het beeld van hem
en bracht het in mijn tent. Natuurlijk ging
ik heftig tegen hem te keer, dat hij zooiets
had gedaan; maar wat ik met de gestolen
schat moest aanvangen, wist ik niet goed-
De nacht echter, gedurende welken het ge
stolen afgodsbeeld in mijn tent stond, was
een van dc ergste, die ik ooit beleefd heb. Den
geheelen nacht knorde een luipaard in de
buurt van ons kamp, wij hadden een tropi-
zaakte, en toen die eindelijk voorbij was,
volgde een ware bezoeking van muskieten
kortom de nacht was een ware ramp. Des
morgens bleek, dat het afgodsbeeld geduren
de den nacht op een of andere wijze van de
plek, waar ik het des avonds had geplaatst,
was verdwenen. Blijkbaar was deze huisgod
een machtige god en om de mogelijkheid
van verder onheil te voorkomen, liet ik hem
terstond naar zijn eigenaar terugbrengen.
Het bijgeloof van dc inboorlingen tracht
mij voor het overige op tamelijk onaangena
me wijze in aanraking met een van die too
verdoktoren. Wanneer oen medicijnman
tegen iemand vooringenomen is, dan vertelt
hij hem, dat hij zeer spoedig zal sterven;
de macht der suggestie, die van de toove-
naars uitgaat is zoo groor, dat de arme man,
dien de medicijnman bedreigt, inderdaad
sterft Hij is er van overtuigd, dat zijn lot
bezegeld is. wanneer de toovenaar zijn vloek
over hem heeft uitgesproken, zoodat hij alle
levenshoop en levensmoed opgeeft en ten
slotte gaat liggen en sterft. Ik leerde eens in
een negerdorp zoo'n man kennen en kon hem
een dienst bewijzen. Toen ik hem eenigszins
had leeren kennen, vertelde hij mij in ver
trouwen, dat hij door ccn tooverdokter ver
vloekt was en niet lang meer zou leven. Ik
haalde hem nu over. een geheele flesch van
een scherp aromatische medicijn leeg te
drinken en zelde hem, dat dit een veel mach
tiger toovermiddel was dan dat van den me
dicijnman, wiens vloek aarmede ongedaan
werd gemaakt. De arme neger geloofde mij
en was weldra weer gezond en sterk. De des
betreffende medicijnman werd echter ver
schrikkelijk woedend, toen hij hoorde, dat ik
het leven van den man had gered; uit wraak
deed hij nu al wat hij kon, om mij te vergif
tigen. Dank zij de waakzaamheid en loyali
teit van mijn Inhecmschen bediende, kwam
ik er echter goed af. hoewel dc man mij in
zijn tent noodigde en vergiftigd voedsel
voorzette en meer dan eens pogingen deed,
het voedsel in mijn eigen tent te vergiftigen.
Ik was blij, toen ik het dorp kon verlaten.
De inlandsche tooverdoktoren hebben groo-
to kennis van de vergiften, waarvan er ver
schillende de wetenschap nog geheel en ai
onbekend zijn. Men geeft algemeen toe, dat
in vele gevallen, waarin menschen plotseling
onder onverklaarbare omstandigheden zijn
gestorven de dood door deze gehelmo vergif
ten van de medicijnmannen werd yeroor-.
zaakt.
Een van de houten afgodsbeelden, die ik
naar Europa heb gebracht, is mij gegeven
door ccn blanke, die „zwart" was geworden.
Hij was met een inheemsche vrouw getrouwd
en leefde nu met haar en met hun Kinderen
als een inlander Ik kon h»m een kleinen
dienst bewijzen, waarvoor hij mij een gods
beeld schonk. Men ontmoet hier en daar
blanken van deze soort, c'.ie dikwijls geheel
aan lager wal zijn. terwijl anderen in het
algemeen de denkwijze van den blanke heb
ben behouden. Ik maakte eens kennis met
een van deze mannen, die een zeer opmer
kelijke persoonlijkheid was en zich in scheel
het district, waar hij woonde, in aller achting
verhuegde. De inlanders deden bijna alle.",
wat hij beval Zijn macht was zoo groot, dat
zijn positie ook door de Fransche regeering
erkend werd. die zeer verheugd was. dat hij
zich van zijn prestaties kon bedienen. Hij
had een positie, die niet veel verschilde van
die, welke een Engclschman in een ander
deel van Afrika gedurende den oorlog onder
de Bedoeinen had. Eigenaardig genoeg was
deze man oorspronkelijk geestelijke geweest,
een „blanke" vader", maar hij was verliefd
geworden op een Inheemsche, was met haar
getrouwd en had dientengevolge zijn ambt
neergelegd. Zijn invloed op de inboorlingen
was sindsdien voortdurend grootcr geworden.
Spn maal dreigde mij zoowel als dc andere
deelnemers aan de expeditie dc dood. maar
niet van de zijde der inboorlingen. Toen ik
op een middag met mijn tochtgenooten door
het dichte bosch trok. bleek plotseling, dat
er rondom ons vuur brandde. Het bosch was
door inboorlingen in brand gestoken, omdat
zij op deze wijze een sprinkhanenplaag hoop
ten af te weren. Plotseling echter wes de
wind gedraaid en de vlammen hadden ons
al bijna bereikt, toen het gevaar, dat ons
dreigde ons ten volle duideliik werd. Wij
hebben het meer aan het geluk, dan aan ons
inzicht te danken, dat wij er in slaagden, in
wilde haast een open plek te bereiken, waar
wij voor het gevaar, levend te verbranden,
veilig waren.
(Nadruk verboden).
peil was gekomen werd overdag een rcoae
vlag geheschon en 's nachts een roode lan
taarn. Dan mocht geen water meer in de
Haarlemmer trekvaart worden uitgeslagen.
Sedert eenigen tijd schijnt aan dien maatre
gel echter niet meer de hand te worden ge
houden. En bovendien zijn deze huizen wrak,
niet waterdicht meer, verzakt en verzonken
in den poldergrond.
Wij vroegen of daar niets tegen gedaan
werd. Laat de huiseigenaar de gaten niet
stoppen, waardoor het water dwars door
muren en vloeren naar binnen was gerin-
zeld?
Bij deze vraag deed zich een merkwaardig
geval voor. De menschen wisten niet, wie
hun Imisbaas was! Zij wisten alleen wie de
huur ophaalt.
Van den man, die de huur ophaalt hoor
den wij, dat hij dit doet voor de Amsterdam-
het water op een bepaald sche Poetsdoekenfabriek.
Vóór I Januari deed hij het voor Philips
Sigarettenindustrie. De hulzen bchooren tot
het fabrieksterrein, waarop de nimmer vol-
toonde fabriek staat en zijn daarmee over
gegaan aan dc Amsterdnmsche Poetsdoeken-
fabriek.
Wij koesteren nu slechts de hoop. dat de
Poetsdoekenfabriek tegelijk met dc voltooiing
van de fabriek iets doen zal om de huizen
waterdicht te maken, of dat zij dit lage land
indijkt en er goede rloleerlngen laat leggen.
Of, en dat Ls het beste, dat zij de huizen, dis
al een eeuw hun dienst hebben gedaan af
breekt cn de menschen op haar terrein wo
ningen geeft, waar de vloer waterpas is en
de muren waterdicht.
Vuil water kan een karpet zoo grondig be
derven en het ls zoo verdrietig als je er maar
één hebt cn er nooit meer een bij zult krij
gen......
K. P„