H. D. VERTELLINGEN.
FEUILLETON
ONTWARDE DRADEN.
STADSNIEUWS
HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 17 JANUARI 1930
(Nadruk verboden) auteursrecht voorbehouden).
door P. J.
HIJ stond voor het hooge venster en blikte
in den tuin. 't Was een groote tuin, met zwart
aarden paden, waartussciien ruime gazons.
Op een er van. vlak achter het gebouw, stond
een oude, bruine beuk, met een plein van
schaduw om zich heen, te stoven in de zon.
En op de paden streken telkens, brutaal,
zwermen mussclien en spreeuwen neer, die
het uitgestrooide brood oppikten. Hij merk
te ze niet op.
Schijnbaar gedachtenloos stond hij voor
zich uit te staren naar den beuk en de vo
gels, die luide tjilpten en bedrijvig rond
sprongen. In werkelijkheid toefde hij, in die
onbewogen rust, met de hand onder de kin
het hoofd steunend, in andere sferen. Zijn
fletse oog en tuurden wel, maar „peinsden"
tevens en in het bleeke, magere gelaat, dat
den scherpen neus nog langer deed schijnen,
gaven alleen, nu en dan, door een bijna on
merkbare beweging, de mondhoeken eenige
teltenen van leven. Een moede trek lag om
den mond, gelijk trouwens het geheele wezen
van den man vermoeidheid uitdrukte.
Na zoo eenlgen tijd, in dle^p gepeins ver
zonken, aan het venster te hebben gestaan,
verliet hij dit en liep het vertrek in. In ge
heel dezelfde, doodvermoeide houding van-
voor-het-venster, liep hij nu eenige malen,
met langzame passen, de groote kamer op en
neer. Toen bloer hij bij een groote vierkante
tafel, waarop papieren en pen en inkt aan
wezig waren, staan. Plots gloeide nu in den
matten blik van zooeven een geweldig mo
ment op. Dit had haat kunnen zijn, maar
ook verontwaardiging, in den oppersten
graad, die zich in zijn blik afspiegelde. Toen
liet hij de hand zakken, schoof den armstoel
een weinig terug en nam er in plaats. Met
energieke beweging greep hij daarop naar
de pen en vervolgde zijn. voor eenige oogen-
bllkken onderbroken arbeid. Fel kraste de
pen over het gladde papier, dat regel na
regel gevuld werd. HIJ was aan zijn „Mé
moires" begonnen.
Tien Jaren geleden had hij een misdaad
begaan. Ter wille van een erfenis had hij
een bloedverwant, in wiens testament hij
voor een aanzienlijk vermogen vermeld stond,
door vergiftiging het leven benomen. En voor
deze daad had hij tot voor eenige dagen in
de gevangenis geboet.
En nu schreef hij daarover:
„Maar eindelijk éindelijk en in de
zlelofolterende hol van m'n voor-arrest
komt dan de ftl-verlossende daad: de be
kentenis. D£>n, op een avond, komt de
domlné mij In m'n cel bezoeken. Hij is mén-
schelijk. Spreek met me als een vriend, van
wlen hij houdt. Hij vraagt me hoè ik me voel.
Een beving vaart door m'n lichaam. De éerste
aandoening is een schrik. Inderdaad, ik
schrik ook. maardoor de mènschclijk-
held van zijn stom. Zijn blik is zacht en als
ik niet beter wist. zou ik zeggen, dat hij elk
oogenblik kon beginnen te weenc-n- Maar hij
doét het niet. Iïij blijft mij aankijken en als
hij bemerkt, dat er ontroering in mij is ge
wekt, herhaalt hij zac'ntkens zijn vraag, doch
geeft er onmiddellijk zélf het antwoord op.
„U voelt zich ziek", zegt hij, „doodziek, voelt
U zich".
Terwijl ik ..ja" knik, voel ik, dat mijn oogen
vochtig beginnen te worden. Dan grijpt hij
mijn hand, die kil is en vochtig. De zijne is
warm en droog en de warmte er van, die nu
doordringt tot mijn ziel, doet mijn ontroering
toenemen. Dan grijpt hij een kruk en komt
tegenover mij zitten Zijn blik en zijn warme
hand laten mij niet los. Even zitten wij zoo.
Ik voel me als een kind tegenover een lieven
vader en kijk hem als een kind aan Ik voél
hetik ben zr.-ak. Dan drukt hij mijn
hand weer en zegt met een buitengewoon
zachtte, innemende stem: „Hoe kw&m er
toe. die daad te plegen?"
Als een dier in doodsnood en op zélf-behoud
bedacht, schud ik „neer." Ik voel een brok
in m'n keel schieten, wil iets zeggen, maar
ik kan niet meer. Hij ziet het. s'.aat de
oogen neer en neem: nu m'n beide, kille han
den in de zijne, waarvan een groote warmte-
uitstraiing plaats vindt, die mij geheel aan
vangt te ontwapenen.
Weer zitten wij eenige oogenblikken zoo.
Mijn hart klopt, 't is of ik de harttonen
hoor; mijn oogen branden mij in het hoofd.
Dan begint hij opnieuw. Hij spreekt nu van
de Eeuwigheid en van het Goddelijke Licht,
dat schijnt: hij herinnert er mij ook aan, dat
wij maar menschen" zijn. Menschen, zegt
hij, met onnoemelijk veel fouten en dat wij
Eenige avonturen van
den Kngelschen Meester-Speurder
HEItULUT PÜKTEK.
7)
Nu, de schipbreuk, die de hooggestemde
plannen van mijn vader hebben geleden,
heeft gelukkig alleen betrekking op zijn
kunst., niet op zijn geld. Het gaat ons niet
zooals de vele duizenden families van kleine
tooneelspelers, die hun hcele leven van de ge
ringe gage moeten loven. Als mijn vader na
de voorstelling thuis komt, dan heeft hfj een
gezellig home. waar hij uitrusten kan van de
vele teleurstellingen die zijn beroep hem be
reiden. Wij wonen in ons eigen huls, aan de
RisklldeveJ en hebben nog een villa in Skocls-
borg. Daar, in dat verrukkelijke huis, direct
aan de Orcsund, bleven we altijd den ge-
heelen zomer tol aan de herfst, ja. soms wel
den heelen winter ook. Ik doe een beetje aan
schilderen; u kunt zich wel voorstellen, dat
het landschap aan de Sund met zijn lichten
weemoed, mij veel mogelijkheden biedt."
,.U woont", onderbrak haar begeleider," als
ik goed begrepen heb, op het oogenblik aan
de Roskildevej?"
„Ja. Dezov. winter z(Jn we niet in Skodsborg
gebleven. Mijn vader wordt langzamerhand
een beetje oud en verre afstanden lederen
avond als de schouwburg afgeloooen was,
werd hem een beetje te veel. En toen kwam
er ook nog iets anders bij: wij hebben de
ville in Skodsborg tijdelijk verhuurd. Ver
huurd haast tegen onze wil.
Cv een middag ia September kwam er
De Mémoires
ZuRCIIER.
ons vooral nimmer moeten inbeelden, dat wij
iets zijn. Want wij zijn ten slotte niéts. En
alleen als wij ons daar volkomen op ingesteld
hebben, kunnen wij misschien i ets be
reiken. Maar eerder ook niet....
Ik luister met gebogen hoofd. De eene iraan
na de andere drupt neder. Op ónze handen.
óók op de zijne, maar hij neemt, er geen aan
stoot aan. Hij gaat weer voort:
„Allen maken wij fouten," zegt hij. .,U en
ik en de rechter, die U straks zal ondervra
gen, zelfs In de Schepping zijn fouten," zoo
eindigt hij. „Maar." vervolgt hij dan, „als
wij allen onze fouten zouden ontkennen of
anderen er mede belasten, wat. zou er dan
van ons maatschappelijk herstel terecht ko
men en hoè zou dan de Eeuwigheid zich voor
ons kunnen ontsluiten. Want daar is uitslui
tend plaats voor Liefde en op welke wiize
zou Liefde kunnen ontbloeien als wij met
een boos opzet de Eeuwigheid ingaan?" Hoe
kan een kind, dat kwaad gedaan heeft en
zijn ouders bedrogen en bedroefd heeft en
geen berouw toont, op Liefde aanspraak
maken? En wij zijn toch allen kinderen, niet
waar? Kinderen in de hand van God. Ook is
het niet vernederend om schuld te bekennen.
Integendeel: dat siert den mensch en maakt
hem groot."
Als dominé zwijgt, barst ik In snikken uit.
Ik val op mijn kn.eën en leg mijn hoofd op
zijn 3choot. Terstond dekt hij mijn hoofd met
zijn zachte, gloeiende hand en ik huil voort.
Geruimen iijd blijf ik zoo liggen, dan richt ik
mij op. Ik kijk hem aan enbeken hem
mijn daad.
„Dat is móói van U," zegt hij. „Kijk 's'\
gaat hij voort. ,.ik mag niet spreken. Ik
moét zwijgen. Wat U mij openbaart is heilig,
als een bieeht voor God en Uw geheim is vei
lig bij mij. Nóóit zal iemand daarvan iets te
weten komen. Maar ais U straks voor Uw
aardschen rechter komt, vergeet dan niet,
wat ge den Hemelschen Rechter thans hebt
toevertrouwd."
Hij drukt mij de hand en gaat heen, met
de belofte nogmaals terug te komen.
Daarna legt hij de pen neer en loopt op
nieuw. nu in sr elleren pas, het vertrek eeni
ge malen rond Daarna weder aan tafel te
rug. grijpt hij de pen en vervolgt in een ge
jaagd tempo:
„Dan, na de uitspraak, het vonnis. Bij het
voorlezen is hf t mij of ik, pijnloos uit-een
gescheurd wordt Want het doét geen pijn,
maar alles „laat los" inwendig, 't Is of ik het
bewustzijn ga verliezen, als ik vijftien
jaar tegen mij hoor elschen. Maar ik blijf
mij beheerschen. Al het bloed uit mijn hoofd
trekt zich terug. Een deurwaarder brengt mij
een glas water. Dan word ik weggevoerd. En
de wereld sluit zich achter mij. Ik hoor nog
vaag gedruisch en straatrumoer. Eindelijk is
het stil. Doodstil. De cel.
„Die éérste dagen in die verschrikkelijke
eenzaamheid zijn 'n hel. Je bent met je-zelf
alléén. Dit is: je geweten. Het is de éénige,
die spreekt. En onophoudelijk. Geen seconde
rust. Je rent den eindeloos langen weg van
je leven-achter-je af en Je ziet alles. Je kin
derjaren. je ouders. De gedachte aan je moe
der doet je verbleeken. Hier. in deze rust, ver
schijnt ze plotseling, terwijl ze toch reeds
dertig jaren dood is. Ze spreekt met je. Je
hoort haar stem. Je ziet haar ook. Duidelijk.
Die lieve, bekende stem en nu die tranen in
haar zachte oogen, waarvoor je den eigen
blik, in schaamte, nederslaat. Want ze weent
om mtfEn ik wil iets zeggen, ik strek de
armen naar haar uit. Dan, in-eens, is ze ver
dwenen. Wilde visioenen bestormen je nu.
't Is een chaos, waaruit je niet wijs wordt.
Je hoort muziek, alle beelden uit je verleden,
uit de diepste schuilhoeken in je ziel, komen
naar voren, 't Is een schromelijke verwar
ring. Lief en leed. slecht en goed. het tui
melt alles door elkaar. Je ziet „de zaak", je
apotheek, die goed ging en waaruit je bent
„opgelicht". Hoe zou 't daar nu mee gaan,
voortaan0 Vijftien lange Jaren, 't- Bloed perst
je naar 't hoofd, 't Angstzweet breekt je uit.
Je loopt je cel rond, om te ontkomen aan
dat verschrikkelijke. Nergens 'n raam. Héél in
de hoogte 'n lichtvlek, met Uzergewriemel er
voor. Stukje blauwe lucht, met wat wit. Ze
ker een wolk, zoo denk je. Géén meubelen. In
een hoek één krib. met een stroozak. 'n Hou
ten kruk. De ellende grijpt je aan.
De volgende dagen en weken nieuwe beel
den, die op je komen toegesneld. Je denkt,
dat je gek gaat worden. Maar wordt het niet.
En te midden van dien geruischlooze hei, be-
e-en heer bij ons, die ons vertelde, dat hij
onze villa op een uitstapje had gezien en ze
gaarne voor een Jaar zou willen huren. Mijn
vader wilde hiervan eerst niets weten. Het
was geen huurvilla, zei hij kortaf. Mnar de
vreemdeling hield aan. Toen hij tenslotte
zag dat zijn kansen slecht stonden, bood hij
een huursom, die eigenlijk heelemaal buiten
verhouding tot de waarde van het huis
stond, en die ook voor goed gesitueerde men
schen een klein vermogen vertegenwoordig
de. Mijn vade.r, die geen besluit, kon nemen,
riep mij binnen om mijn meening te hooren.
Ik was ook tegen het verhuren. Ik dacht aan
de veel heerlijke dagen, die ik met m(jn va
der en mijn vriendinnen in dat heerlijke
huis doorgebracht had. Want ook 's winters,
gingen we, zoo dikwijls wij maar konden er
heen. en dat zou natuurlijk uit zijn, als we
het huis gingen verhuren.
Ik keek den vreemdeling van terzijde
ongemerkt aan. Hij merkte wel, dat hij aan
mij geen steun had, ik zal niet zeggen, dat
hij er onsympathiek uitzag. Integendeel: het
was een knappe, slanke, voornaam uitziende
heer. Niet jong meer; hij zal zoowat midden
vijftig zijn. Maar in zijn groote donkere, nog
bijzonder Jeugdige oogen schitterde iets zeld
zaams. dat ik niet kon verklaren. Het scherpe
profiel met den energieken neus, de op elkaar
geklemde lippen en zijn heerschersmanie-
ren deden me van het eerste oogenblik af
aan oen gezicht denken, dat ik eens gezien
had.
Ik zocht lang in mijn herinnering na. En
plotseling wist ik het: het was de kop van
Napoleon. Duidelijk stond do Bonaparte-
buste voor mijn oogen, zooals Sk die gezien
had in de Glyptothek van het Thorwaldsen-
museum. De snit van zijn pak was buiten-
landseh en ook aan 74}n uitspraak van het
Deensch. dat hij overigens vloeiend sprak,
kon men bemerken, dat hij een buitenlander
reken je maar den afstand van vijftien lan
ge jaren. Een jaar heeft 365 dagen en Je re
kent uit, 15 jaren dusDan neem je je
voor eiken dag een streepje aan den muur
te zetten. En je begint „turfjes" te zetten.
Telkens vier, met één er dwars door heen.
„Turfjes"hoevéél? De gedachte doet de
wanhoop in je geboren worden: 5475 streep
jes. Maar het is je éénige afleiding. Dus,
je doét 't. Eiken morgen als je opstaat is het
je eerste werk, anders raak je in de war. En
wel twintig maal op een dag ga je naar dat
streepje kijken, of 't een meesterwerk is. Al
die „turfjes" bij elkaar, ze vormen inderdaad:
,,'t meesterwerk" van je leven
Maar dan, na eenige maanden, op 'n mor
gen als je opstaatDan is ,,'t dier" in
je ontwaakt, met allen eisch op dierlijke
rechten, lusten en begeerten. Je bent geen
mènsch meer, je bent „dier" geworden. On
rustig loop je in je „kooi" heen en weer, als
een bronstige tijger. Je zoekt, maar kunt niet
vinden. Maar het. leven in je, dat eerst ge
doofd werd, is thans ontwaakt en drijft je
voort. Telkens weer, met toomelooze kracht.
Sleutel-gerammel voor de deur leidt je af.
De cipier. Streng, ontoegankelijk, maar niet
slecht. Hij voelt je leed niet. Zoo dénk je.
Nu, sedert ik vrij ben, denk ik anders. Mis
schien voelt hij wèl het leed van al die „num
mers", die „wilde dieren", die hij komt „voe
deren". Maar hij laat niets blij ken.-Kan ook
niet. 't Zijn er te veel. Hoevelen zouden het
er wel zijn, die als ik
Als hij weer weg is, ga je eten. Alléén. Je
hebt geen eetlust. Natuurlijk. Hoe zou er eet
lust kunnen zijn? Géén arbeid, géén aflei
ding, géén lucht en géén licht. Maar wèl:
eten. En zooveel-maal daags „luchten". On-
menschwaardig. In lange rij, nummer op je
rug. Dorre binnenplaats. Zwijgend.
Dan weer terug naar de eenzaamheid. Af
schuwelijk. Je voelt je gebroken, geestelijk
en lichamelijk. Want slapen doe je niet. Al
wéér dezelfde formule: géén arbeid, géén af
leiding, géén lucht en geen licht!
Zóó alle dagen, weken, maandenvijf
tien jaren lang. Ik tel in mijn leven vijftien
jaar terug. Vijftien jaar in een menschen -
leven is niet veel, maar hier. in deze rust,
kun je ze niet omvademen. Omdat hier de
Tijd opgehouden heeft te bestaan. Hier is
geen Tijd meer. Wat is nu vijftien jaar! Vijf
tien jaar geleden was de wereldoorlog nog in
vollen gang. Toen begon ik mijn zaken. Had
ik juist afgestudeerd. Veel hoop en illusies,
waarvan niet één verwezenlijkt werd. Ge
trouwd. 'n Desillusie. Een vrouw, die mij niet
begreep en omdat ik haür niet begreep, din
gen deed, die niet vereenigbaar zijn met een
huwelijk. Vroeg echtscheiding aan. Gingen
kwaad van elkaarHoe zou 't nu met haar
gaan? Kon zij het feitelijk wel helpen? En
deed ik wel goed door haar te laten gaan?
Zijn wij eigenlijk niet allen „werktuigen" in
de hand van een allesoverheerschende, on
geziene Macht? Wie bracht die begeerte naar
geld in mij? En wie dreef mij tot de daad,
waarvoor ik boeten moest?
Zoo word Je in eindeloosheid gekweld met
duizenden vragen, die zich aan je opdringen,
als de myriaden stofjes, die in den zonne
schijn zweven en door je venster je kamer
binnendringen. Mijn oude, rustige studeer
kamer. Ik denk er aan terug en word heftig
rondgeslingerd.
Gèk word je er van.Gekkrankzin
nig! Dat dénk je. Maar je wordt het niet!
Dan weer sleutel-gerammel voor je deur.
Eenige malen daags. O, die verschrikkelijke
ijzer-rammelklank, 't Wordt een nachtmer
rie. je ligt er op te wachten en des daags is
't een obsessie. Als je 't waarneemt schiet het
bloed je één oogenblik naar het hoofd. Je
wordt warm. 't Is de schrik, de lichte schrik,
die je bevangt, in die onheilspellende stilte,
waarin je leeft en een verbond hebt gesloten
met die andere: je geweten. Die stilte,
die het minste geruisch niet meer verdraagt...
Omdat ze je al „lief" geworden is.
Er is een zekere berusting in je gekomen.
Je ziet al vele „turfjes" in 't gelid, boven je
bed. staan. Maar t is de berusting van een
hopelooze, van iemand, die lam geslagen is.
En in dien toestand van berusting tel je de
streepjes, eet, drink en slaap je, wordt je „ge
lucht" en vecht je wanhopig met de beelden
van je geest en je dierlijke ik, dat je geen
rust laat. Omdat je toch „mensch" bent.
,'t Verwondert mij, als ik deze mémoires
schrijf, dat ik niet krankzinnig geworden
ben.
Toen legde hij de pen neer. stond op en
ging weer voor het venster staan In precies
dezelfde houding als te voren. Hand onder
de kin, het hoofd steunende. Dof voor zich
uit-starend in den tuin. met de zwart aarden
paden en naar den ouden wijzen beuk, die
óók altijd met zich-zelf alleen is. De vogel
tjes zijn nu verdwenen. Hij merkt het niet
op. De tuin is in volkomen harmonie nu met
zijn rust
Even later wordt er op de deur geklopt.
Twee heeren treden binnen. De een spreekt.
Hij zegt tot hem: „Sire, mag ik u even uw
nieuwen lijfarts voorstellen?
was."
„Hoe heette die heer?" vroeg de Engelsch-
man.
„Hij gaf ons zijn visitekaartje: daarop
stond Frederik Johnstrup. Maar ik had het
vaste gevoel, dat dit niet zijn eigenlijke naam
was. En eigenaardig: deze man scheen een
bijzonderen overheerschenden wil te bezitten.
Wij beiden, mijn vader en ik. waren besloten
niet te verhuren. En niettegenstaande dat
een kwartier later, nog voordat we recht
tot bezinning waren gekomen, was het con
tract geteekend en meneer Frederik John
strup was een jaar lang huurder van onze
villa in Skodsborg."
„Engebeurde er iets bijzonders, dat u
spijt ervan hebt?"
Ze schudde nadenkend het hoofd. „Neen.
Tot nogt-oe niet. Een paar maal maakten we
uitstapjes naar het mooie Skodsborg en zoch-
en onze kennissen op. Daar hoorden we, dat
de huurder van ons huis zich nog haast niet
had laten zien. Behalve een wandeling, die
hij geregeld iederen morgen van zeven tot
acht uur doet, hebben de menschen hem
nog niet gezien. Verder vertelde men ons. da:
meneer Johnstrup dagelijks een massa brie
ven en telegrammen krijgt."
„Zoo. ik begrijp het", knikte de begeleider
van de jonge dame, „de bedienden zijn uit
gehoord."
„Neen. Want hij heeft geen bedienden. Al
leen een oude vrouw, de weduwe van de veld
wachter. die niet heelemaal wel bij het hoofd
is. komt iederen dag een paar uur om het
huiswerk te doen en het eten voor hem uit
het badhotel te halen. Maar die mag ook
alieen in de keuken en de eetkamer komen.
Alle andere kamers zijn afgesloten
..Dan is uw huis wel", haar begeleider
glimlachte, ..in Skodsborg het middelpunt
van de algemeene belangstelling?"
„De menschen daar willen natuurlijk gaar-
Hij wendt zich om. Groet even, biedt dan
een stoel aan.
„Is u mijn lijfarts, voortaan?" vraagt hij.
De ander buigt en antwoordt: „Ik heb het
.'oorrecht, Sire".
„Dan moet u mij eens vertellen", zegt hij,
„of en wanneer mijn ballingschap door
de Mogendheden wordt opgeheven".
„Ik zal 't voor u onderzoeken, Sire, ik ben
tot uw dienst".
En tot den Directeur zegt hij: „En u wilt
als directeur, belast met mijn bewaking, wel
zorgen, dat mij spoedig een particulieren se
cretaris wordi toegevoegd?"
Als de beide heeren. de directeur en de ge-
neesheei van het krankzinnigengesticht even
later op den corridor loopen, zegt de eerste:
„Ziet u, dokter, nét ais ik reeds zei, déze pa
tient lijdt aan waanvoorstellingen. Hij is
ongeneeslijk krankzinnig geworden, binnen
de tijd van zijn vonnis".
Toen liepen beiden, zwijgend voort
INGEZONDEN MEDEDF.F.LJNGEN
n 60 Ct*. per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTRAAT 16
TELEFOON 10756
HOBBY VLOERWRIJVERS f 125.-
MIDDENPARTIJ VOOR STAD
EN LAND.
REDE VAN FLORIS VOS.
De afdeeling Kennemerland van de Mid
denpartij voor Stad en Land hield Donder
dagavond in Hotel „Lion d'Or" een openbare
vergadering, waarin de heer Floris Vos, lid
der Tweede Kamer, als spreker optrad over
de onderwerpen: „Goed en veilig verkeer een
landsbelang" en „Standpunt inzake de Ont
wapening".
De vergadering was niet druk bezocht.
De voorzitter. Mr. J. H. Schultz van Hae-
gen, sprak een kort openingswoord. Hij deel
de mee, dat deze vergadering een begin is
van een flinke propaganda. Hij verleende
daarop het woord aan den heer Vos. Deze
herinnerde aan dc korte periode, die hij de
eer had om lid van het Parlement te zijn. „De
mij niet gezinde bladen en personen hebben
al dadelijk mijn optreden als een teleurstel
ling gekenmerkt", zei hij. Men zegt echter
wel eens dat men pas geboren is. als men
tien jaar telt. Na deze vier maanden wil
spreker echter verklaren, dat hij in de eerste
zitting geheel onvoorbereid zijn rede had
uitgesproken. Men had hem namelijk ver
zekerd, dat zich al acht sprekers vóór hem
hadden aangemeld. Toen hij zich echter als
spreker liet inschrijven kwam hij tot zijn
grooten schrik tot de ontdekking, dat hij
No. 1 was. Daar viel toen niets meer aan te
veranderen. De heer Vos begreep dus, dat
zijn rede wel een beetje moest tegenvallen.
Toch was het voor spreker aangenaam, dat
hij ook mocht ervaren, dat men over zijn
maiden-speech tevreden was, blijkens tal
van brieven, die hij uit het geheele land
mocht ontvangen.
Wat de ontwapening betreft, merkte spre
ker op, dat hij geen vakman was, maar een
gewoon middenman, een man uit de massa,
maar die toch een behoorlijken kijk op de
dingen heeft gekregen. Hij herinnerde er aan,
dat het Kellogg-pact als beginsel den vrede
voorstaat. En dat is door Nederland aan
vaard. De volmaking daarvan zal geschie
den in Genève. Het is geen lafheid van de
staten, als men geschillen onderwerpt aan
den rechter, aan de arbitrage. Het opheffen
van de vuist is een onbehoorlijk middel, dat
geen bevrediging schenkt. Het geeft geen
rust en kweekt slechts verwijdering. De heer
Vos zal zich verzetten tegen lederen annexa
tie- en verdedigingsoorlog, als de Volkenbond
daaraan zijn sanctie niet verleent. Naarmate
de Volkenbond groeit, neemt onze weermacht
af. De weermacht zal onherroepelijk afne
men; dat mag niet alleen, maar dat moet
Spreker herinnerde aan het gebeurde met
den machtigen Dr. Schacht met de Haagsche
conferentie, door wiens verklaringen de ge
heele beweging in de war dreigde te loopen.
Gelukkig heeft de „groote macht", ook de
groote macht, die achter het Duitsche volk
staat, anders beschikt en den machtigen een
ling alleen laten staan. Als de Volkenbond
eenmaal is aanvaard, hetgeen ook door Ne
derland is geschied, moet men ook zijn uit
spraak aanvaarden. Door het stichten van
den Volkenbond is het nationalisme geko
men achter het internationalisme. Het natio
naal gevoel moet ieder maar op zijn manier
bewaren als een mooi stukje historie. Inter
nationale ontwapening houdt niet in natio
nale ontwapening. Wanneer Albarda voor
stelt om tot nationale ontwapening over te
gaan, zou spreker daar zich niet dadelijk mee
vereenigen, zonder eerst verschillende pun
ten te hebben besproken. Want een feit is
ne hun nieuwsgierigheid bevredigen. Maar
het huis met den grooten tuin is geschapen
voor iemand die niet opgemerkt wil worden.
Het geheele terrein is met een manshooge
haag omgeven. De diepe tuin is verwilderd;
de oeroude beuken en het lichte struikgewas
weren iederen blik. Een enkel weggetje slin
gert zich tusschen het lichte geboomte. U
zult zich daarover misschien verwonderen,
maar wij hebben expres het romantische ka
rakter van het park behouden en met een
zekere piëteit hebben we er aan gedacht hoe
mijn overgrootvader het geheel al gezien
heeft zooals het nu is.
's Nacht als de herfstwind van Halland
over de Sund kwam aangieren en in de
donkere boomen huilde, dan verbeelden wij
ons dikwijls, als wij in het stille huls zaten te
luisteren, dat we in een sprookjesslot waren.
„Hebt u meneer Johnstrup nog wel eens
gezien?"
„Eenmaal was mijn vader bij hem om over
een reparatie te spreken. Meneer Johnstrup
ontving hem beleefd, maar hij was erg
kortaf.. Hij opende zelf de tuinpoort toen
mijn vader belde en in den tuin sprak hij
met vader af. Sedert hebben wij nooit meer
wat van hem gehoord. Wij vernamen alleen
da: meneer Johnstrup zoo nu en dan be
zoek van onbekenden ontvangt, die na een
paar uur weer weggaan. Wij dachten ook niet.
meneer Johnstrup ooit weer te zien, als een
paar dagen geleden niet iets gebeurd was,
waardoor mijn vader direct met hem in aan
raking kwam. Dien avond ging in den Ko
ninklijken Schouwburg „De Schenker" van
Holberg en mijn vader speelde daarin een
kleine rol.
Ik was in den schouwburg. Ik heb de ge
woonte mijn vader in de pauze even te gaan
opzoeken. In de derde arte had mijn vader
niets te doen en ik hield hem in de artinten-
foyer gezelschap. De deur weid geopend en
het, dat dan tienduizenden In ons land
werkloos zouden worden. Ontwapening is
alleen te aanvaarden in overeenstemming
met de uitspraak van den Volkenbond.
Wanneer echter landen als Zweden en De
nemarken voorgaan in vermindering van be
wapening. mag men in Nederland het budget
van oorlogsuitgaven niet blijven verb oogen.
Hierna kwam de heer Vos tot zijn onder
werp over het verkeer. Er moeten, zei hij, I
normale, goede wegen komen, die door de
weggebruikers niet misbruikt mogen wor- I
den. De bewering, dat snelheid altijd gevaar I
meebrengt, gaat tegenwoordig niet meer op.
Het begrip snelheid heeft zijn recht gekre
gen. Men heeft zich tegenwoordig geheel
aan de snelheid aangepast. Vroeger, tcsn de
fiets pas uitgevonden was. zou men duizelig
geworden zijn van de snelheid, die thans ont
wikkeld wordt. De verordening der maximum,
snelheden zal dan ook moeten worden ge
wijzigd. want het wegennet is geheel gemo
derniseerd. Jammer is het daarom, dat de
meeste fietspaden ondoelmatig gebleken zijn.
zoodat de meeste wielrijders liever op de
groote rijwegen rijden. Iemand van den
Rijkswaterstaat heeft aan spreker medege
deeld, dat de fietspaden eigenlijk alleen zijn
aangelegd om er de verschillende buizen en
kabels voor electriciteit, gas en water onder
te leggen. De meeste fietspaden zijn dan ook
onbruikbaar geworden. Bevorderd moet wor-
den om de groote rijwegen buiten de ge
meenten om te leggen, opdat de snelheid
niet al te veel gehinderd zal worden. Mi
nister Reymer heeft een juist begrip spre
ker heeft tenminste dien indruk van hem
gekregen van dit vraagstuk. Tot onze mo
derne maatschappelijke opvoeding behoort
ook de noodzakelijkheid, dat er op de scholen
nog één vak méér onderwezen wordt, namelijk
het verkeer op straat. In Amsterdam heeft
men met veel tact het publiek in zijn eigen
belang er tce kunnen krijgen om overal niet
alleen rechts te houden bij het rijden, maar
ook bij het loopen. Wat de onge'ukken bij
de spooroverwegen betreft, merkte spreker
op. dat er minder ongelukken bij onbewaakte
dan bij bewaakte overwegen gebeuren. Hoe
dikwijls gebeurt het niet. dat een bewaker in
slaap gevallen is, een borreltje gedronken of
zijn werk vergeten heeft, waardoor ongeluk
ken niet konden uitblijven. Wel verdient het
aanbeveling, dat de overheid de spoorweg
kruispunten verhoogt, zoodat het aantal on
gelukken zeer zal verminderen. De Staat
moet er voor zorgen, dat de weggebruiker
van iedere soort veilig kan gaan op den weg,
die hem door de overheid gewezen wordt.
Ieder moet zijn recht hebben, zoowel de auto
bestuurder en de wielrijder als de wandelaar.
De tollen moeten overal zoo spoedig mogelijk
worden verwijderd. Die hinderlijke sta-in-
den-wegs behooren niet meer thuis in dezen
tijd. Nederland is op dit gebied een unicum.
Spreker betreurt het dan ook, dat sommige
gemeenten er op uit zijn, om het afkoopen
door den Staat van de tollen zoo duur mo
gelijk te maken. Gelukkig heeft de minister
nog kort geleden verklaard, dat hij er niet
aan denkt om deze beweging te steunen.
Een weg is geen bouwterrein of een bouw
land; men mag daar geen rente van trek
ken. Een weg moet alleen aan de gemeen
schap worden overgedragen om van de on
derhoudskosten af te zijn, maar niet om er
geld mee te verdienen. Daarom noemt spre
ker het standpunt, dat de eigenaar van Hotel
Velserend ten opzichte van den weg naar de
Ruïne van Brederode heeft ingenomen, ge-
heel onjuist. In Engeland besteedt men 720
millioen gulden per jaar voor het onderhoud j
van zijn wegen, tegen Nederland, dat onge-
veer zes maal kleiner is, slechts twintig mil
lioen. Men behoeft hier dus niet bang te we-
zen. dat de overheid te veel voor het onder
houd van de wegen zal doen.
De heer Vos ontving een luid applaus en
een hartelijk woord van dank van den voor
zitter.
GEVONDEN DIEREN EN VOORWERPEN.
de theaterknecht kwam binnen, in zijn hand
een visitekaartje.
„Meneer Carstens", zei hij. „in de gang bul
ten staat een heer, die u wil spreken."
Mijn vader neemt het kaartje aan en leest
water op staat. Toen schudde hij zijn hoofd
en gaf mij het kaartje. Ik las:
VAN DYMEN,
Directeur van de Diana-Fllmmaatschapptf.
Een paar oogenblikken later kwam een
al wat oudere, deftig uitziende heer met rus
tige, zekere passen binnen. Hij keek mijn va
der vriendelijk aan, boog en zei:
„Heb ik het genoegen met den grooten Pe
ter Carstens te spreken?"
Mijn vader zou geen tooneelspeler zijn, als
hij zich door deze vraag niet gevleid had ge
voeld. Een beetje verlegen, maar toen met
een gelukkig gezicht, boog hij eveneens en
zei:
„Teveel eer. Mijn naam is wel Peter Car
stens."
De heer glimlachte en stond op. „Ik ben,
zooais u op mijn kaartje hebt gelezen, direc
teur van de Diana-FilmmaatschappiJ. Ik
vermoed, dat de firma u wel bekend is."
Mijn vader haastte zich Ja te zeggen, hoe
wel "ny, zooals hij mij later bekende, nog
nooit van deze firma had gehoord.
„Meneer Carstens", ging de vreemde ver
der. „de reden, dat ik bij u kom, betreft u
zelf. Om kort te ztjn: ik heb het gevoel, dat
men u en uw talent hier aan het theater
miskent. Ik wil u wel bekennen, dat wij al
een tijdje uw carrière gevolgd hebben en dat
we met ergernis zien, wat voor kleine rollen
men u steeds geeft, terwijl u zulke geweldige
capaciteiten hebt."
iWonK tervolgdj
Terug te bekomen bij:
Lijnzaad, Reitzstraat 56, autoóop; Van Es,
Romolenstraat 52, bal; Dik, De Clercqstraat
163 kinderbeursje: Schilkam, Kleverpark
weg 93, ceintuur. Dalman, Hospeslaan 8, ge
wicht; Borkem. Baljuwslaan 5 D, hand
schoen; v. d. Meij. van Marumstraat 36 rood,
idem; Buurman, Zomer kade 75, idem; Heij-
stek, Kolkstraat. 19 rood, kinderhandschoen;
Brakeflboer, Ravelingsteeg 13, idem; Pieters,
Krinzingerstraat 6. handschoenenPrins,
Kruisstraat 23 rood, zwart -witte hondStoel
man. Donkere Spaarne 12 rood, hoed; Eek
hout: Gierstraat 85. jas; v. d. Horst, Sophia-
straat 2a zwart, loten: Dijkers. Ripperda-
park 7. manchet van bontmantel; De Jong,
Gen. Joubertstraat- 74. manchetknoop; Bur.
van Politie. Smedeslraat, nummerplaat;
Veen, Amsterdamstraat 25. portemonnaie
met inhoud; Bos, Ged. Schalkburger gracht
32. idem: v. Iperen, Rijnstraat 101, idem; v.
Kleeff, Waldeck Pyrmontstraat 12 zwart,
idem: Felkers, Spaarnhovenstraat 31, rljwiel-
belastingmerk: Bureau van Politie. Smede-
straat. rozenkrans; Raadsma, Kamperstraat
19, idem; Koedijk, Nachtegaalstraat 66, speld,
Petersen, Spionkopstraat 44., taschje met in
houd; Lieverts, L. Lakenstraat 20a rood,
idem; Botman. Ripperdapark 18, touw; Klip-
pel, L. Begijnestraat 34 rood, vulpotlood; Bur.
van Politie, Smedestraat. zakboekje; Doiing,
Z. B. Spaarne 58, zaklantaarn.