H. D. VERTELLINGEN. FEUILLETON ONTWARDE DRADEN. STADSNIEUWS HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 17 JANUARI 1930 (Nadruk verboden) auteursrecht voorbehouden). door P. J. HIJ stond voor het hooge venster en blikte in den tuin. 't Was een groote tuin, met zwart aarden paden, waartussciien ruime gazons. Op een er van. vlak achter het gebouw, stond een oude, bruine beuk, met een plein van schaduw om zich heen, te stoven in de zon. En op de paden streken telkens, brutaal, zwermen mussclien en spreeuwen neer, die het uitgestrooide brood oppikten. Hij merk te ze niet op. Schijnbaar gedachtenloos stond hij voor zich uit te staren naar den beuk en de vo gels, die luide tjilpten en bedrijvig rond sprongen. In werkelijkheid toefde hij, in die onbewogen rust, met de hand onder de kin het hoofd steunend, in andere sferen. Zijn fletse oog en tuurden wel, maar „peinsden" tevens en in het bleeke, magere gelaat, dat den scherpen neus nog langer deed schijnen, gaven alleen, nu en dan, door een bijna on merkbare beweging, de mondhoeken eenige teltenen van leven. Een moede trek lag om den mond, gelijk trouwens het geheele wezen van den man vermoeidheid uitdrukte. Na zoo eenlgen tijd, in dle^p gepeins ver zonken, aan het venster te hebben gestaan, verliet hij dit en liep het vertrek in. In ge heel dezelfde, doodvermoeide houding van- voor-het-venster, liep hij nu eenige malen, met langzame passen, de groote kamer op en neer. Toen bloer hij bij een groote vierkante tafel, waarop papieren en pen en inkt aan wezig waren, staan. Plots gloeide nu in den matten blik van zooeven een geweldig mo ment op. Dit had haat kunnen zijn, maar ook verontwaardiging, in den oppersten graad, die zich in zijn blik afspiegelde. Toen liet hij de hand zakken, schoof den armstoel een weinig terug en nam er in plaats. Met energieke beweging greep hij daarop naar de pen en vervolgde zijn. voor eenige oogen- bllkken onderbroken arbeid. Fel kraste de pen over het gladde papier, dat regel na regel gevuld werd. HIJ was aan zijn „Mé moires" begonnen. Tien Jaren geleden had hij een misdaad begaan. Ter wille van een erfenis had hij een bloedverwant, in wiens testament hij voor een aanzienlijk vermogen vermeld stond, door vergiftiging het leven benomen. En voor deze daad had hij tot voor eenige dagen in de gevangenis geboet. En nu schreef hij daarover: „Maar eindelijk éindelijk en in de zlelofolterende hol van m'n voor-arrest komt dan de ftl-verlossende daad: de be kentenis. D£>n, op een avond, komt de domlné mij In m'n cel bezoeken. Hij is mén- schelijk. Spreek met me als een vriend, van wlen hij houdt. Hij vraagt me hoè ik me voel. Een beving vaart door m'n lichaam. De éerste aandoening is een schrik. Inderdaad, ik schrik ook. maardoor de mènschclijk- held van zijn stom. Zijn blik is zacht en als ik niet beter wist. zou ik zeggen, dat hij elk oogenblik kon beginnen te weenc-n- Maar hij doét het niet. Iïij blijft mij aankijken en als hij bemerkt, dat er ontroering in mij is ge wekt, herhaalt hij zac'ntkens zijn vraag, doch geeft er onmiddellijk zélf het antwoord op. „U voelt zich ziek", zegt hij, „doodziek, voelt U zich". Terwijl ik ..ja" knik, voel ik, dat mijn oogen vochtig beginnen te worden. Dan grijpt hij mijn hand, die kil is en vochtig. De zijne is warm en droog en de warmte er van, die nu doordringt tot mijn ziel, doet mijn ontroering toenemen. Dan grijpt hij een kruk en komt tegenover mij zitten Zijn blik en zijn warme hand laten mij niet los. Even zitten wij zoo. Ik voel me als een kind tegenover een lieven vader en kijk hem als een kind aan Ik voél hetik ben zr.-ak. Dan drukt hij mijn hand weer en zegt met een buitengewoon zachtte, innemende stem: „Hoe kw&m er toe. die daad te plegen?" Als een dier in doodsnood en op zélf-behoud bedacht, schud ik „neer." Ik voel een brok in m'n keel schieten, wil iets zeggen, maar ik kan niet meer. Hij ziet het. s'.aat de oogen neer en neem: nu m'n beide, kille han den in de zijne, waarvan een groote warmte- uitstraiing plaats vindt, die mij geheel aan vangt te ontwapenen. Weer zitten wij eenige oogenblikken zoo. Mijn hart klopt, 't is of ik de harttonen hoor; mijn oogen branden mij in het hoofd. Dan begint hij opnieuw. Hij spreekt nu van de Eeuwigheid en van het Goddelijke Licht, dat schijnt: hij herinnert er mij ook aan, dat wij maar menschen" zijn. Menschen, zegt hij, met onnoemelijk veel fouten en dat wij Eenige avonturen van den Kngelschen Meester-Speurder HEItULUT PÜKTEK. 7) Nu, de schipbreuk, die de hooggestemde plannen van mijn vader hebben geleden, heeft gelukkig alleen betrekking op zijn kunst., niet op zijn geld. Het gaat ons niet zooals de vele duizenden families van kleine tooneelspelers, die hun hcele leven van de ge ringe gage moeten loven. Als mijn vader na de voorstelling thuis komt, dan heeft hfj een gezellig home. waar hij uitrusten kan van de vele teleurstellingen die zijn beroep hem be reiden. Wij wonen in ons eigen huls, aan de RisklldeveJ en hebben nog een villa in Skocls- borg. Daar, in dat verrukkelijke huis, direct aan de Orcsund, bleven we altijd den ge- heelen zomer tol aan de herfst, ja. soms wel den heelen winter ook. Ik doe een beetje aan schilderen; u kunt zich wel voorstellen, dat het landschap aan de Sund met zijn lichten weemoed, mij veel mogelijkheden biedt." ,.U woont", onderbrak haar begeleider," als ik goed begrepen heb, op het oogenblik aan de Roskildevej?" „Ja. Dezov. winter z(Jn we niet in Skodsborg gebleven. Mijn vader wordt langzamerhand een beetje oud en verre afstanden lederen avond als de schouwburg afgeloooen was, werd hem een beetje te veel. En toen kwam er ook nog iets anders bij: wij hebben de ville in Skodsborg tijdelijk verhuurd. Ver huurd haast tegen onze wil. Cv een middag ia September kwam er De Mémoires ZuRCIIER. ons vooral nimmer moeten inbeelden, dat wij iets zijn. Want wij zijn ten slotte niéts. En alleen als wij ons daar volkomen op ingesteld hebben, kunnen wij misschien i ets be reiken. Maar eerder ook niet.... Ik luister met gebogen hoofd. De eene iraan na de andere drupt neder. Op ónze handen. óók op de zijne, maar hij neemt, er geen aan stoot aan. Hij gaat weer voort: „Allen maken wij fouten," zegt hij. .,U en ik en de rechter, die U straks zal ondervra gen, zelfs In de Schepping zijn fouten," zoo eindigt hij. „Maar." vervolgt hij dan, „als wij allen onze fouten zouden ontkennen of anderen er mede belasten, wat. zou er dan van ons maatschappelijk herstel terecht ko men en hoè zou dan de Eeuwigheid zich voor ons kunnen ontsluiten. Want daar is uitslui tend plaats voor Liefde en op welke wiize zou Liefde kunnen ontbloeien als wij met een boos opzet de Eeuwigheid ingaan?" Hoe kan een kind, dat kwaad gedaan heeft en zijn ouders bedrogen en bedroefd heeft en geen berouw toont, op Liefde aanspraak maken? En wij zijn toch allen kinderen, niet waar? Kinderen in de hand van God. Ook is het niet vernederend om schuld te bekennen. Integendeel: dat siert den mensch en maakt hem groot." Als dominé zwijgt, barst ik In snikken uit. Ik val op mijn kn.eën en leg mijn hoofd op zijn 3choot. Terstond dekt hij mijn hoofd met zijn zachte, gloeiende hand en ik huil voort. Geruimen iijd blijf ik zoo liggen, dan richt ik mij op. Ik kijk hem aan enbeken hem mijn daad. „Dat is móói van U," zegt hij. „Kijk 's'\ gaat hij voort. ,.ik mag niet spreken. Ik moét zwijgen. Wat U mij openbaart is heilig, als een bieeht voor God en Uw geheim is vei lig bij mij. Nóóit zal iemand daarvan iets te weten komen. Maar ais U straks voor Uw aardschen rechter komt, vergeet dan niet, wat ge den Hemelschen Rechter thans hebt toevertrouwd." Hij drukt mij de hand en gaat heen, met de belofte nogmaals terug te komen. Daarna legt hij de pen neer en loopt op nieuw. nu in sr elleren pas, het vertrek eeni ge malen rond Daarna weder aan tafel te rug. grijpt hij de pen en vervolgt in een ge jaagd tempo: „Dan, na de uitspraak, het vonnis. Bij het voorlezen is hf t mij of ik, pijnloos uit-een gescheurd wordt Want het doét geen pijn, maar alles „laat los" inwendig, 't Is of ik het bewustzijn ga verliezen, als ik vijftien jaar tegen mij hoor elschen. Maar ik blijf mij beheerschen. Al het bloed uit mijn hoofd trekt zich terug. Een deurwaarder brengt mij een glas water. Dan word ik weggevoerd. En de wereld sluit zich achter mij. Ik hoor nog vaag gedruisch en straatrumoer. Eindelijk is het stil. Doodstil. De cel. „Die éérste dagen in die verschrikkelijke eenzaamheid zijn 'n hel. Je bent met je-zelf alléén. Dit is: je geweten. Het is de éénige, die spreekt. En onophoudelijk. Geen seconde rust. Je rent den eindeloos langen weg van je leven-achter-je af en Je ziet alles. Je kin derjaren. je ouders. De gedachte aan je moe der doet je verbleeken. Hier. in deze rust, ver schijnt ze plotseling, terwijl ze toch reeds dertig jaren dood is. Ze spreekt met je. Je hoort haar stem. Je ziet haar ook. Duidelijk. Die lieve, bekende stem en nu die tranen in haar zachte oogen, waarvoor je den eigen blik, in schaamte, nederslaat. Want ze weent om mtfEn ik wil iets zeggen, ik strek de armen naar haar uit. Dan, in-eens, is ze ver dwenen. Wilde visioenen bestormen je nu. 't Is een chaos, waaruit je niet wijs wordt. Je hoort muziek, alle beelden uit je verleden, uit de diepste schuilhoeken in je ziel, komen naar voren, 't Is een schromelijke verwar ring. Lief en leed. slecht en goed. het tui melt alles door elkaar. Je ziet „de zaak", je apotheek, die goed ging en waaruit je bent „opgelicht". Hoe zou 't daar nu mee gaan, voortaan0 Vijftien lange Jaren, 't- Bloed perst je naar 't hoofd, 't Angstzweet breekt je uit. Je loopt je cel rond, om te ontkomen aan dat verschrikkelijke. Nergens 'n raam. Héél in de hoogte 'n lichtvlek, met Uzergewriemel er voor. Stukje blauwe lucht, met wat wit. Ze ker een wolk, zoo denk je. Géén meubelen. In een hoek één krib. met een stroozak. 'n Hou ten kruk. De ellende grijpt je aan. De volgende dagen en weken nieuwe beel den, die op je komen toegesneld. Je denkt, dat je gek gaat worden. Maar wordt het niet. En te midden van dien geruischlooze hei, be- e-en heer bij ons, die ons vertelde, dat hij onze villa op een uitstapje had gezien en ze gaarne voor een Jaar zou willen huren. Mijn vader wilde hiervan eerst niets weten. Het was geen huurvilla, zei hij kortaf. Mnar de vreemdeling hield aan. Toen hij tenslotte zag dat zijn kansen slecht stonden, bood hij een huursom, die eigenlijk heelemaal buiten verhouding tot de waarde van het huis stond, en die ook voor goed gesitueerde men schen een klein vermogen vertegenwoordig de. Mijn vade.r, die geen besluit, kon nemen, riep mij binnen om mijn meening te hooren. Ik was ook tegen het verhuren. Ik dacht aan de veel heerlijke dagen, die ik met m(jn va der en mijn vriendinnen in dat heerlijke huis doorgebracht had. Want ook 's winters, gingen we, zoo dikwijls wij maar konden er heen. en dat zou natuurlijk uit zijn, als we het huis gingen verhuren. Ik keek den vreemdeling van terzijde ongemerkt aan. Hij merkte wel, dat hij aan mij geen steun had, ik zal niet zeggen, dat hij er onsympathiek uitzag. Integendeel: het was een knappe, slanke, voornaam uitziende heer. Niet jong meer; hij zal zoowat midden vijftig zijn. Maar in zijn groote donkere, nog bijzonder Jeugdige oogen schitterde iets zeld zaams. dat ik niet kon verklaren. Het scherpe profiel met den energieken neus, de op elkaar geklemde lippen en zijn heerschersmanie- ren deden me van het eerste oogenblik af aan oen gezicht denken, dat ik eens gezien had. Ik zocht lang in mijn herinnering na. En plotseling wist ik het: het was de kop van Napoleon. Duidelijk stond do Bonaparte- buste voor mijn oogen, zooals Sk die gezien had in de Glyptothek van het Thorwaldsen- museum. De snit van zijn pak was buiten- landseh en ook aan 74}n uitspraak van het Deensch. dat hij overigens vloeiend sprak, kon men bemerken, dat hij een buitenlander reken je maar den afstand van vijftien lan ge jaren. Een jaar heeft 365 dagen en Je re kent uit, 15 jaren dusDan neem je je voor eiken dag een streepje aan den muur te zetten. En je begint „turfjes" te zetten. Telkens vier, met één er dwars door heen. „Turfjes"hoevéél? De gedachte doet de wanhoop in je geboren worden: 5475 streep jes. Maar het is je éénige afleiding. Dus, je doét 't. Eiken morgen als je opstaat is het je eerste werk, anders raak je in de war. En wel twintig maal op een dag ga je naar dat streepje kijken, of 't een meesterwerk is. Al die „turfjes" bij elkaar, ze vormen inderdaad: ,,'t meesterwerk" van je leven Maar dan, na eenige maanden, op 'n mor gen als je opstaatDan is ,,'t dier" in je ontwaakt, met allen eisch op dierlijke rechten, lusten en begeerten. Je bent geen mènsch meer, je bent „dier" geworden. On rustig loop je in je „kooi" heen en weer, als een bronstige tijger. Je zoekt, maar kunt niet vinden. Maar het. leven in je, dat eerst ge doofd werd, is thans ontwaakt en drijft je voort. Telkens weer, met toomelooze kracht. Sleutel-gerammel voor de deur leidt je af. De cipier. Streng, ontoegankelijk, maar niet slecht. Hij voelt je leed niet. Zoo dénk je. Nu, sedert ik vrij ben, denk ik anders. Mis schien voelt hij wèl het leed van al die „num mers", die „wilde dieren", die hij komt „voe deren". Maar hij laat niets blij ken.-Kan ook niet. 't Zijn er te veel. Hoevelen zouden het er wel zijn, die als ik Als hij weer weg is, ga je eten. Alléén. Je hebt geen eetlust. Natuurlijk. Hoe zou er eet lust kunnen zijn? Géén arbeid, géén aflei ding, géén lucht en géén licht. Maar wèl: eten. En zooveel-maal daags „luchten". On- menschwaardig. In lange rij, nummer op je rug. Dorre binnenplaats. Zwijgend. Dan weer terug naar de eenzaamheid. Af schuwelijk. Je voelt je gebroken, geestelijk en lichamelijk. Want slapen doe je niet. Al wéér dezelfde formule: géén arbeid, géén af leiding, géén lucht en geen licht! Zóó alle dagen, weken, maandenvijf tien jaren lang. Ik tel in mijn leven vijftien jaar terug. Vijftien jaar in een menschen - leven is niet veel, maar hier. in deze rust, kun je ze niet omvademen. Omdat hier de Tijd opgehouden heeft te bestaan. Hier is geen Tijd meer. Wat is nu vijftien jaar! Vijf tien jaar geleden was de wereldoorlog nog in vollen gang. Toen begon ik mijn zaken. Had ik juist afgestudeerd. Veel hoop en illusies, waarvan niet één verwezenlijkt werd. Ge trouwd. 'n Desillusie. Een vrouw, die mij niet begreep en omdat ik haür niet begreep, din gen deed, die niet vereenigbaar zijn met een huwelijk. Vroeg echtscheiding aan. Gingen kwaad van elkaarHoe zou 't nu met haar gaan? Kon zij het feitelijk wel helpen? En deed ik wel goed door haar te laten gaan? Zijn wij eigenlijk niet allen „werktuigen" in de hand van een allesoverheerschende, on geziene Macht? Wie bracht die begeerte naar geld in mij? En wie dreef mij tot de daad, waarvoor ik boeten moest? Zoo word Je in eindeloosheid gekweld met duizenden vragen, die zich aan je opdringen, als de myriaden stofjes, die in den zonne schijn zweven en door je venster je kamer binnendringen. Mijn oude, rustige studeer kamer. Ik denk er aan terug en word heftig rondgeslingerd. Gèk word je er van.Gekkrankzin nig! Dat dénk je. Maar je wordt het niet! Dan weer sleutel-gerammel voor je deur. Eenige malen daags. O, die verschrikkelijke ijzer-rammelklank, 't Wordt een nachtmer rie. je ligt er op te wachten en des daags is 't een obsessie. Als je 't waarneemt schiet het bloed je één oogenblik naar het hoofd. Je wordt warm. 't Is de schrik, de lichte schrik, die je bevangt, in die onheilspellende stilte, waarin je leeft en een verbond hebt gesloten met die andere: je geweten. Die stilte, die het minste geruisch niet meer verdraagt... Omdat ze je al „lief" geworden is. Er is een zekere berusting in je gekomen. Je ziet al vele „turfjes" in 't gelid, boven je bed. staan. Maar t is de berusting van een hopelooze, van iemand, die lam geslagen is. En in dien toestand van berusting tel je de streepjes, eet, drink en slaap je, wordt je „ge lucht" en vecht je wanhopig met de beelden van je geest en je dierlijke ik, dat je geen rust laat. Omdat je toch „mensch" bent. ,'t Verwondert mij, als ik deze mémoires schrijf, dat ik niet krankzinnig geworden ben. Toen legde hij de pen neer. stond op en ging weer voor het venster staan In precies dezelfde houding als te voren. Hand onder de kin, het hoofd steunende. Dof voor zich uit-starend in den tuin. met de zwart aarden paden en naar den ouden wijzen beuk, die óók altijd met zich-zelf alleen is. De vogel tjes zijn nu verdwenen. Hij merkt het niet op. De tuin is in volkomen harmonie nu met zijn rust Even later wordt er op de deur geklopt. Twee heeren treden binnen. De een spreekt. Hij zegt tot hem: „Sire, mag ik u even uw nieuwen lijfarts voorstellen? was." „Hoe heette die heer?" vroeg de Engelsch- man. „Hij gaf ons zijn visitekaartje: daarop stond Frederik Johnstrup. Maar ik had het vaste gevoel, dat dit niet zijn eigenlijke naam was. En eigenaardig: deze man scheen een bijzonderen overheerschenden wil te bezitten. Wij beiden, mijn vader en ik. waren besloten niet te verhuren. En niettegenstaande dat een kwartier later, nog voordat we recht tot bezinning waren gekomen, was het con tract geteekend en meneer Frederik John strup was een jaar lang huurder van onze villa in Skodsborg." „Engebeurde er iets bijzonders, dat u spijt ervan hebt?" Ze schudde nadenkend het hoofd. „Neen. Tot nogt-oe niet. Een paar maal maakten we uitstapjes naar het mooie Skodsborg en zoch- en onze kennissen op. Daar hoorden we, dat de huurder van ons huis zich nog haast niet had laten zien. Behalve een wandeling, die hij geregeld iederen morgen van zeven tot acht uur doet, hebben de menschen hem nog niet gezien. Verder vertelde men ons. da: meneer Johnstrup dagelijks een massa brie ven en telegrammen krijgt." „Zoo. ik begrijp het", knikte de begeleider van de jonge dame, „de bedienden zijn uit gehoord." „Neen. Want hij heeft geen bedienden. Al leen een oude vrouw, de weduwe van de veld wachter. die niet heelemaal wel bij het hoofd is. komt iederen dag een paar uur om het huiswerk te doen en het eten voor hem uit het badhotel te halen. Maar die mag ook alieen in de keuken en de eetkamer komen. Alle andere kamers zijn afgesloten ..Dan is uw huis wel", haar begeleider glimlachte, ..in Skodsborg het middelpunt van de algemeene belangstelling?" „De menschen daar willen natuurlijk gaar- Hij wendt zich om. Groet even, biedt dan een stoel aan. „Is u mijn lijfarts, voortaan?" vraagt hij. De ander buigt en antwoordt: „Ik heb het .'oorrecht, Sire". „Dan moet u mij eens vertellen", zegt hij, „of en wanneer mijn ballingschap door de Mogendheden wordt opgeheven". „Ik zal 't voor u onderzoeken, Sire, ik ben tot uw dienst". En tot den Directeur zegt hij: „En u wilt als directeur, belast met mijn bewaking, wel zorgen, dat mij spoedig een particulieren se cretaris wordi toegevoegd?" Als de beide heeren. de directeur en de ge- neesheei van het krankzinnigengesticht even later op den corridor loopen, zegt de eerste: „Ziet u, dokter, nét ais ik reeds zei, déze pa tient lijdt aan waanvoorstellingen. Hij is ongeneeslijk krankzinnig geworden, binnen de tijd van zijn vonnis". Toen liepen beiden, zwijgend voort INGEZONDEN MEDEDF.F.LJNGEN n 60 Ct*. per regel. STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJORISSTRAAT 16 TELEFOON 10756 HOBBY VLOERWRIJVERS f 125.- MIDDENPARTIJ VOOR STAD EN LAND. REDE VAN FLORIS VOS. De afdeeling Kennemerland van de Mid denpartij voor Stad en Land hield Donder dagavond in Hotel „Lion d'Or" een openbare vergadering, waarin de heer Floris Vos, lid der Tweede Kamer, als spreker optrad over de onderwerpen: „Goed en veilig verkeer een landsbelang" en „Standpunt inzake de Ont wapening". De vergadering was niet druk bezocht. De voorzitter. Mr. J. H. Schultz van Hae- gen, sprak een kort openingswoord. Hij deel de mee, dat deze vergadering een begin is van een flinke propaganda. Hij verleende daarop het woord aan den heer Vos. Deze herinnerde aan dc korte periode, die hij de eer had om lid van het Parlement te zijn. „De mij niet gezinde bladen en personen hebben al dadelijk mijn optreden als een teleurstel ling gekenmerkt", zei hij. Men zegt echter wel eens dat men pas geboren is. als men tien jaar telt. Na deze vier maanden wil spreker echter verklaren, dat hij in de eerste zitting geheel onvoorbereid zijn rede had uitgesproken. Men had hem namelijk ver zekerd, dat zich al acht sprekers vóór hem hadden aangemeld. Toen hij zich echter als spreker liet inschrijven kwam hij tot zijn grooten schrik tot de ontdekking, dat hij No. 1 was. Daar viel toen niets meer aan te veranderen. De heer Vos begreep dus, dat zijn rede wel een beetje moest tegenvallen. Toch was het voor spreker aangenaam, dat hij ook mocht ervaren, dat men over zijn maiden-speech tevreden was, blijkens tal van brieven, die hij uit het geheele land mocht ontvangen. Wat de ontwapening betreft, merkte spre ker op, dat hij geen vakman was, maar een gewoon middenman, een man uit de massa, maar die toch een behoorlijken kijk op de dingen heeft gekregen. Hij herinnerde er aan, dat het Kellogg-pact als beginsel den vrede voorstaat. En dat is door Nederland aan vaard. De volmaking daarvan zal geschie den in Genève. Het is geen lafheid van de staten, als men geschillen onderwerpt aan den rechter, aan de arbitrage. Het opheffen van de vuist is een onbehoorlijk middel, dat geen bevrediging schenkt. Het geeft geen rust en kweekt slechts verwijdering. De heer Vos zal zich verzetten tegen lederen annexa tie- en verdedigingsoorlog, als de Volkenbond daaraan zijn sanctie niet verleent. Naarmate de Volkenbond groeit, neemt onze weermacht af. De weermacht zal onherroepelijk afne men; dat mag niet alleen, maar dat moet Spreker herinnerde aan het gebeurde met den machtigen Dr. Schacht met de Haagsche conferentie, door wiens verklaringen de ge heele beweging in de war dreigde te loopen. Gelukkig heeft de „groote macht", ook de groote macht, die achter het Duitsche volk staat, anders beschikt en den machtigen een ling alleen laten staan. Als de Volkenbond eenmaal is aanvaard, hetgeen ook door Ne derland is geschied, moet men ook zijn uit spraak aanvaarden. Door het stichten van den Volkenbond is het nationalisme geko men achter het internationalisme. Het natio naal gevoel moet ieder maar op zijn manier bewaren als een mooi stukje historie. Inter nationale ontwapening houdt niet in natio nale ontwapening. Wanneer Albarda voor stelt om tot nationale ontwapening over te gaan, zou spreker daar zich niet dadelijk mee vereenigen, zonder eerst verschillende pun ten te hebben besproken. Want een feit is ne hun nieuwsgierigheid bevredigen. Maar het huis met den grooten tuin is geschapen voor iemand die niet opgemerkt wil worden. Het geheele terrein is met een manshooge haag omgeven. De diepe tuin is verwilderd; de oeroude beuken en het lichte struikgewas weren iederen blik. Een enkel weggetje slin gert zich tusschen het lichte geboomte. U zult zich daarover misschien verwonderen, maar wij hebben expres het romantische ka rakter van het park behouden en met een zekere piëteit hebben we er aan gedacht hoe mijn overgrootvader het geheel al gezien heeft zooals het nu is. 's Nacht als de herfstwind van Halland over de Sund kwam aangieren en in de donkere boomen huilde, dan verbeelden wij ons dikwijls, als wij in het stille huls zaten te luisteren, dat we in een sprookjesslot waren. „Hebt u meneer Johnstrup nog wel eens gezien?" „Eenmaal was mijn vader bij hem om over een reparatie te spreken. Meneer Johnstrup ontving hem beleefd, maar hij was erg kortaf.. Hij opende zelf de tuinpoort toen mijn vader belde en in den tuin sprak hij met vader af. Sedert hebben wij nooit meer wat van hem gehoord. Wij vernamen alleen da: meneer Johnstrup zoo nu en dan be zoek van onbekenden ontvangt, die na een paar uur weer weggaan. Wij dachten ook niet. meneer Johnstrup ooit weer te zien, als een paar dagen geleden niet iets gebeurd was, waardoor mijn vader direct met hem in aan raking kwam. Dien avond ging in den Ko ninklijken Schouwburg „De Schenker" van Holberg en mijn vader speelde daarin een kleine rol. Ik was in den schouwburg. Ik heb de ge woonte mijn vader in de pauze even te gaan opzoeken. In de derde arte had mijn vader niets te doen en ik hield hem in de artinten- foyer gezelschap. De deur weid geopend en het, dat dan tienduizenden In ons land werkloos zouden worden. Ontwapening is alleen te aanvaarden in overeenstemming met de uitspraak van den Volkenbond. Wanneer echter landen als Zweden en De nemarken voorgaan in vermindering van be wapening. mag men in Nederland het budget van oorlogsuitgaven niet blijven verb oogen. Hierna kwam de heer Vos tot zijn onder werp over het verkeer. Er moeten, zei hij, I normale, goede wegen komen, die door de weggebruikers niet misbruikt mogen wor- I den. De bewering, dat snelheid altijd gevaar I meebrengt, gaat tegenwoordig niet meer op. Het begrip snelheid heeft zijn recht gekre gen. Men heeft zich tegenwoordig geheel aan de snelheid aangepast. Vroeger, tcsn de fiets pas uitgevonden was. zou men duizelig geworden zijn van de snelheid, die thans ont wikkeld wordt. De verordening der maximum, snelheden zal dan ook moeten worden ge wijzigd. want het wegennet is geheel gemo derniseerd. Jammer is het daarom, dat de meeste fietspaden ondoelmatig gebleken zijn. zoodat de meeste wielrijders liever op de groote rijwegen rijden. Iemand van den Rijkswaterstaat heeft aan spreker medege deeld, dat de fietspaden eigenlijk alleen zijn aangelegd om er de verschillende buizen en kabels voor electriciteit, gas en water onder te leggen. De meeste fietspaden zijn dan ook onbruikbaar geworden. Bevorderd moet wor- den om de groote rijwegen buiten de ge meenten om te leggen, opdat de snelheid niet al te veel gehinderd zal worden. Mi nister Reymer heeft een juist begrip spre ker heeft tenminste dien indruk van hem gekregen van dit vraagstuk. Tot onze mo derne maatschappelijke opvoeding behoort ook de noodzakelijkheid, dat er op de scholen nog één vak méér onderwezen wordt, namelijk het verkeer op straat. In Amsterdam heeft men met veel tact het publiek in zijn eigen belang er tce kunnen krijgen om overal niet alleen rechts te houden bij het rijden, maar ook bij het loopen. Wat de onge'ukken bij de spooroverwegen betreft, merkte spreker op. dat er minder ongelukken bij onbewaakte dan bij bewaakte overwegen gebeuren. Hoe dikwijls gebeurt het niet. dat een bewaker in slaap gevallen is, een borreltje gedronken of zijn werk vergeten heeft, waardoor ongeluk ken niet konden uitblijven. Wel verdient het aanbeveling, dat de overheid de spoorweg kruispunten verhoogt, zoodat het aantal on gelukken zeer zal verminderen. De Staat moet er voor zorgen, dat de weggebruiker van iedere soort veilig kan gaan op den weg, die hem door de overheid gewezen wordt. Ieder moet zijn recht hebben, zoowel de auto bestuurder en de wielrijder als de wandelaar. De tollen moeten overal zoo spoedig mogelijk worden verwijderd. Die hinderlijke sta-in- den-wegs behooren niet meer thuis in dezen tijd. Nederland is op dit gebied een unicum. Spreker betreurt het dan ook, dat sommige gemeenten er op uit zijn, om het afkoopen door den Staat van de tollen zoo duur mo gelijk te maken. Gelukkig heeft de minister nog kort geleden verklaard, dat hij er niet aan denkt om deze beweging te steunen. Een weg is geen bouwterrein of een bouw land; men mag daar geen rente van trek ken. Een weg moet alleen aan de gemeen schap worden overgedragen om van de on derhoudskosten af te zijn, maar niet om er geld mee te verdienen. Daarom noemt spre ker het standpunt, dat de eigenaar van Hotel Velserend ten opzichte van den weg naar de Ruïne van Brederode heeft ingenomen, ge- heel onjuist. In Engeland besteedt men 720 millioen gulden per jaar voor het onderhoud j van zijn wegen, tegen Nederland, dat onge- veer zes maal kleiner is, slechts twintig mil lioen. Men behoeft hier dus niet bang te we- zen. dat de overheid te veel voor het onder houd van de wegen zal doen. De heer Vos ontving een luid applaus en een hartelijk woord van dank van den voor zitter. GEVONDEN DIEREN EN VOORWERPEN. de theaterknecht kwam binnen, in zijn hand een visitekaartje. „Meneer Carstens", zei hij. „in de gang bul ten staat een heer, die u wil spreken." Mijn vader neemt het kaartje aan en leest water op staat. Toen schudde hij zijn hoofd en gaf mij het kaartje. Ik las: VAN DYMEN, Directeur van de Diana-Fllmmaatschapptf. Een paar oogenblikken later kwam een al wat oudere, deftig uitziende heer met rus tige, zekere passen binnen. Hij keek mijn va der vriendelijk aan, boog en zei: „Heb ik het genoegen met den grooten Pe ter Carstens te spreken?" Mijn vader zou geen tooneelspeler zijn, als hij zich door deze vraag niet gevleid had ge voeld. Een beetje verlegen, maar toen met een gelukkig gezicht, boog hij eveneens en zei: „Teveel eer. Mijn naam is wel Peter Car stens." De heer glimlachte en stond op. „Ik ben, zooais u op mijn kaartje hebt gelezen, direc teur van de Diana-FilmmaatschappiJ. Ik vermoed, dat de firma u wel bekend is." Mijn vader haastte zich Ja te zeggen, hoe wel "ny, zooals hij mij later bekende, nog nooit van deze firma had gehoord. „Meneer Carstens", ging de vreemde ver der. „de reden, dat ik bij u kom, betreft u zelf. Om kort te ztjn: ik heb het gevoel, dat men u en uw talent hier aan het theater miskent. Ik wil u wel bekennen, dat wij al een tijdje uw carrière gevolgd hebben en dat we met ergernis zien, wat voor kleine rollen men u steeds geeft, terwijl u zulke geweldige capaciteiten hebt." iWonK tervolgdj Terug te bekomen bij: Lijnzaad, Reitzstraat 56, autoóop; Van Es, Romolenstraat 52, bal; Dik, De Clercqstraat 163 kinderbeursje: Schilkam, Kleverpark weg 93, ceintuur. Dalman, Hospeslaan 8, ge wicht; Borkem. Baljuwslaan 5 D, hand schoen; v. d. Meij. van Marumstraat 36 rood, idem; Buurman, Zomer kade 75, idem; Heij- stek, Kolkstraat. 19 rood, kinderhandschoen; Brakeflboer, Ravelingsteeg 13, idem; Pieters, Krinzingerstraat 6. handschoenenPrins, Kruisstraat 23 rood, zwart -witte hondStoel man. Donkere Spaarne 12 rood, hoed; Eek hout: Gierstraat 85. jas; v. d. Horst, Sophia- straat 2a zwart, loten: Dijkers. Ripperda- park 7. manchet van bontmantel; De Jong, Gen. Joubertstraat- 74. manchetknoop; Bur. van Politie. Smedeslraat, nummerplaat; Veen, Amsterdamstraat 25. portemonnaie met inhoud; Bos, Ged. Schalkburger gracht 32. idem: v. Iperen, Rijnstraat 101, idem; v. Kleeff, Waldeck Pyrmontstraat 12 zwart, idem: Felkers, Spaarnhovenstraat 31, rljwiel- belastingmerk: Bureau van Politie. Smede- straat. rozenkrans; Raadsma, Kamperstraat 19, idem; Koedijk, Nachtegaalstraat 66, speld, Petersen, Spionkopstraat 44., taschje met in houd; Lieverts, L. Lakenstraat 20a rood, idem; Botman. Ripperdapark 18, touw; Klip- pel, L. Begijnestraat 34 rood, vulpotlood; Bur. van Politie, Smedestraat. zakboekje; Doiing, Z. B. Spaarne 58, zaklantaarn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 6