H. D. VERTELLINGEN.
FLITSEN
VICTORIA-WATER
E M SER-WATER
FEUILLETON
ONTWARDE DRADEN.
HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 18 JANUARI 1930
2L._ 3LAD
^Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden).
De tuin van den zeeroover.
naar het Franse h,
door
FRéDéRIC BOUTET.
De onbekende bez»>eker nam plaats op den
stoel dien de heer Aubergeois hem aanbood.
..Mijnheer", zei hij, „neemt u mij nie.
kwalijk, dat ik er op heb aangedrongen, bij u
te worden toegelaten en dat ik hier bij u
kom, zonder ze lis mijn naam te noemen, maar
er zijn ernstige redenen, die mij daartoe
noodzaken. Nooit zou ik trouwens zoo hebben
durven handelen tegenover een man van een
minder hooge - ontwikkeling en een minder
volkomen gevestigd en goeden naam dan de
uwe".
De heer Aubergeois was een groote man van
vijf.ig jaar, rijk en hoogmoedig, die in een
stad in het Westen een mooi huis bewoonde,
omgeven door een grooten tuin, en zich als
een zeer belangrijk persoon beschouwde. De
geheimzinnige inleiding van zijn bezoeker, een
jonge man van ongeveer dertig jaar, vleide
hem en wekte tegelijkertijd zijn wantrouwen
op- Hij antwoordde niets, maar waaide zich
plechtig met zijn zakdoek lucht toe, want het
was zomer en heel warm.
„Mijnheer", hernam de onbekende, ,4e zaak
is deze: in uw prachtigen tuin staat een ver
laten duivenhok, waarvan het onderste ge
deelte bezet is door konijnen en het boven
ste gedeelte door bossen hooi. Een vroegere
tuinman van u heeft mij die bijzonderheid
meegedeeld. Onder het dak zijn twee raampjes
aangebracht, die op uw tuin uitzien en daar
tegenover is een groote opening in den muur
waardoor men in den aangrenzenden tuin
ziet. Nu, mijnheer, wilde ik u om de gunst
verzoeken (een zonderlinge guinst, dat moet
ik erkennen, maar voor mij van het hoogste
belang) deze en de beide volgende nachten
aan dat venster te mogen zitten, om in dien
aangrenzenden tuin te kunnen kijken".
„U spreekt van den tuin van het huis van
den zeeroover?" zei de heer Aubergeois.
Ja mijnheer, zoo noemt men het. Ik hoop,
dat u mijn verzoek niet zult weigeren, hoe
vreemd het ook is- Ik heb er dringende rede
nen voor, die geheim moeten blijven. Ik zou u
dan ook willen verzoeken, mij geen enkele
vraag te stellen
De heer Aubergeois bewaarde een oogen-
blik het stilzwijgen. Het ongewone verzoek
dat de onbekende tot hem richtte scheen heem
zeer duister, maar tegelijkertijd prikkelde
ihet in hooge mate zijn nieuwsgierigheid. Het
naburige huis 'was eenige jaren geleden be
woond geweest door een geheimzinnlgen man,
die teruggetrokken leefde, in een menschen-
schuwe afzondering, met als eenig gezelschap
een ouden neger, die hem bediende en die
nooit sprak. Vreemde verhalen deden over
hem de ronde; men noemde hem den Zee
roover, men vertelde, dat hij zich op oneerlijke
wijze verrijkt had op verre reizen, door mis
dadige ondernemingen en dat hij de nachten
doorbracht met het tellen van zijn geld om
zijn wroeging te vergeten. Hij was sedert drie
jaar dood, de neger was vertrokken en het
huis stond te koop, maar niemand had lust
het te koopen. Al deze bijzonderheden, die in
den geest van den heer Aubergeois opdoken,
deden een voorgevoel krijgen van een buiten
gewoon prikkelend geheim, maar de vrees, zich
te compromitteeren en den wensch om dat,
wat hij een onbescheiden verzoek achtte, af
te slaan, streden nog in hem tegen een ver
terende nieuwsgierigheid. Deze laatste bleek
echter de sterkste.
Mijnheer", zei hij met waardigheid, „uw
wijze van spreken schijnt mij die van een
eerlijk man".
„Geloof mij, mijnheer, een eerlijk man.
die bijna het slachtofferMaar nee, ik moet
zwijgen".
En", hernam de heer Aubergeois, „Ik
stem in uw verzoek toe, maar op een voor
waarde, die noodzakelijk is voor de rust van
mijn geweten: ik zal deze drie nachten naast
u waken, ik zal waarnemen wat u waarneemt,
en getuige zijn van uw daden. U zult begrijpen
dat ik, gegeven de geheimzinnigheid, waarmee
gij u omringt, mij "moet verzekeren, dat geen
enkele strafbare poging....
De onbekende maakte op het eerste oogen-
blik een gebaar van tegenspraak, maar on
derdrukte het onmiddellijk.
„Mijnheer", zei hij „u hebt gelijk. Deze
voorzichtigheid dot uw karakter eer aan en
ik geef er trouwens de voorkeur aan, dat u
u zelf overtuigt, dat mijn bedoelingen zuiver
zijn. ïk zal van avond tegen elf uur komen".
's Avonds om half twaalf stonden ze allebei
op den uitkijk op den zolder van het duiven
hok, waar bijna geen hooi lag. De heer
Aubergeois had zelf zijn geheimzinnigen be
zoeker de deur geopend en hem door der.
mooien en heerlijk geurenden tuin geleid,
maar de bezoeker was te zeer door zijn
gedachten in beslag genomen en de heer
Aubergeois te nieuwsgierig om te genieten
van de heerlijke betoovering van den zomer
nacht- Zij waren den ladder naar het duiven
hok opgeklommen, en hadden niet zonder
moeite het vermolmde luik geopend.
Bij het onbestemde schijnsel van de halve
maan lag de aangrenzende tuin voor hen, tus-
schen de bladeren van de takken, woest, ver
laten, vol onkruid en vrij opschietende loten.
In het midden was een half gevuld bassin, wa:
verder een zonnewijzer en daar tegenover,
tegen de schutting, een put. Als zij uit hei
venster bogen, konden zij rechts de schutting
langs de straat zien en links, aan het eind
van den tuin, het lange en lage huis, geheel
verborgen achter klimop.
Zij wachtten zonder te spreken. Het sloeg
middernacht op een nabijzijnde klok, daarna
één uur, twee uurEr kwam niets. De heer
Aubergeois stond te slapen. Eindelijk verlicht
te de morgen de horizon.
„Mijnheer", zei toen heel rustig de onbe
kende tot zijn gastheer, mag ik u mijn ver
ontschuldiging en mijn dank aanbieden.
Tot van avond".
„Tot van avond", bromde de heer Aubergeois
in een slecht humeur.
En hij ging slapen na den ander uitgeleide
te hebben gedaan.
Den volgenden avond begon de wacht boven
In het duivenhok opnieuw. Maar de twee
mannen wachtten nauwelijks een uur, toen
zij, juist na twaalf uur, in de stilte van den
landelij'ken nacht, een onderdrukt geluid
hoorden, een lang gerekt geknars. Het hek
van den tuin van den zeeroover ging open
en een man kwam heimelijk binnen.
„Dat is hij, laten we ons terugtrekken!"
fluisterde de onbekende, heel opgewonden, in
het oor van den heer Aubergeois-
Zij trokken zich een weinig terug, zooda*
hun hoofden verborgen waren in den schaduw
van de zware takken, die het venster om
gaven. De man beneden in den tuin ging
voorzichtig voorwaarts, en droeg een korte
spade. Hij zette haar tegen den zonnewijzer
en nam uit zijn zak een groot blad papier,
dat hij ontvouwde en bekeek bij het licht
van een kleine electrische lantaarn. Hij stak
het papier evenals de lantaarn weer in zijn
zak en richtte zich, bij het licht van de maan.
naar het huis. Hij wendde den rug naar her,
bordes en, beginnende bij de onderste u-ede,
maakt hij gelijke passen in de richting van
den zonnewijzer. Bij de twaalfde stond hij
stil en stak een klein stokje in den .grond.
„Dat is het, dat is het!" De ellendeling, hij
heeft het plan gevonden!"
De onbekende in het duivenhok, blijkbaar
In de hoogste opwinding, had den arm van
den heer Aubergeois gegrepen.
„Stil, stil, hij zal u hooren!", beval deze.
oopelend van nieuwsgierigheid Maar de man
in den tuin scheen te zeer verdiept om iets
wat ook, te hooren.
Hij ging naar den muur tegenover het
duivenhok, naar de plaats, waar een put te
den was. De rug wendende naar den Tand
steen, deed hij tien goed getelde passen in
ie richting van het bassin in het midden, en
stak een tweede stokje in den grond. Toen
ontrolde hij een koord van het eene stokje
naar het andere en nadat hij met zorg een
derde deel van de lengte er van gemeten had.
olaatste hij weer een stukje hout als merk-
eeken, juist aan den voet van een grooten
kastanjeboom. Hij nam zijn spade, lichtte mei
zorg een groot stuk gras op en begon met ijver
te spitten. De onbekende in den duiventil
hijgde.
Na ongeveer een uur gespit te hebben, kwam
de onbekende in den tuin uit het gat, dat hij
gegraven had, te voorschijn, veegde zijn voor
hoofd af en keek teleurstellend in het rond.
Hij nam weer zijn plan ter hand, herlas bet-
bij de -h-ectrlsche lantaarn, deed zijn passen
en zijn metingen weer over, die hem de
zelfde plaats voerden en begon, blijkbaar met
nieuwen moed bezield, op nieuw ln het gat te
graven.
Plotseling slaakte hij een doffen kreet Een
metalen geluid was onder het ijzer weerklon
ken.
Koortsachtig deed hij nog vier of vijf
scheppen met- zijn spade wierp zijn gereed
schap weg en begon de aarde met zijn han
den te doorzoeken. Men zag hem zijn elec
trische lantaarn voor den dag halen en zich
voorover buigen om op den bodem van het
gat te verlichten, wat'hij gevonden had. Hij
stiet een vreugdegehull uit, vloog met een
sprong uit de kuil en begon in z'n ééntje te
dansen als een gek-
„Hij heeft het. hy heeft het, de schurk! Hij
besteelt me, hij ruïneert me! Maar hij zal er
zoo niet af komen!"
De onbekende naast den heer Aubergeois
scheen even opgewonden als de man in den
tuin. Maar plotseling deed deze laatste bij
zijn bokkesprongen een misstap, stuikelde en
viel zwaar neer in het gat dat hU gegraven
had. Hij had zich ongetwijfeld ontzettend
bezeerd, want hi) deed een onderdrukt ge
kreun hooren, kwam met moeite overeind en
ging op den grond zitten, terwijl hij zijn
rechter enkel vast hield en vloekte tusschen
ziln tanden. Na eenige minuten probeerde
hij weer op zijn beenen te gaan staan, maar
was bijna gevallen. Hij maakte een gebaar
van machtelooze woede en raapte, zich met
moeite voortslepend, zijn spade op waar hij
haar neergegooid had, ging naar het gat en
begon het weer dicht te gooien zonder iets te
hebben meegenomen van wat hij gevonden
had. Hij werkte nauwkeurig en precies, het
gesteun onderdrukkend dat de pijn hem af
dwong en vaak ophoudend om uit te rus
ten. Toen de kuil bijna dicht was, legde h!j
er de graszode weer op, strooide de overblij
vende aarde ver weg, gooide hier en daar wat
dorre bladeren en stukjes hout neer en ver
wijderde zoo elk spoor van zijn onderzoek.
Vervolgens ging hij, hinkend en zich
vasthoudend aan boomstronken, naar de put,
wierp er zijn spade in bereikte den uitgang
naar de straat, opende het hek en verdween
heimelijk zooals hij was binnengekomen.
„Mijnheer", zei toen dc geheimzinnige
gast tot den heer Aubergeois, „dank zij u,
zal een groote onrechtvaardigheidniet wor
den uitgevoerd. Ik weet nu alles én het ge
lukkige toeval, dat de misdadige onderne
ming, waarvan wij getuige zijn geweest, ge
stoord heeft, geeft, mij den noodigen tijd om
het te kunnen verijdelen.
Gelooft u in mijn eeuwige dankbaarheid,
die ik, zooals ik hoop weldra gelegenheid
zal hebben u te toonen."
Dat gezegd hebbend, nam hij op beleefde
wijze afscheid.
De heer Aubergeois sliep dien nacht niet.
Na het vertrek van den. onbekende bleef hij
een vol uur in zijn tuin zitten, onbeweeg
lijk en ten prooi aan een inwendigen strijd,
rekenend, ramend, plannen opmakend. Toen
ging hij een hamer en een groote schroef ha
len, liep zonder leven te maken de straat op
in de dichte duisternis die de dageraad
voorafgaat, bereikte de deur van het Huis
van den zeeroover en dreef met zijn hamer
(dien hij in 'n zakdoek gewikkeld had om 't
geluid te dempen) de schroef in het oude
slot. Van nu af zeker, dat niemand meer zou
kunnen binnenkomen, ging hij naar huis te
rug.
Dezelfde morgen, voor twaalf uur had hij
een ouderhoud met zijn notaris.
„Het huls van den Zeeroover, ja zeker, ik
ben belast met den verkoop er van", zei deze
tot hem. Het behoort aan de gebroeders Du-
pray, weet u, de twee neven van den gehelm-
zlnnigen man."
„Hij moet hun een aanzienlijke ergenis na
gelaten hebben, merkte de heer Aubergeois
als terloops op.
„V/el nee, heelemaal niet. Iedereen geloof
de dat er enorme sommen zouden worden
gevondenNiet het minste! nietsI... Nau
welijks vier of vijfduizend francsDe
twee broers waren woedend en beschuldig
den elkaar wederzijds elkaar beroofd teheb-
ben.Ze zijn kwaad naar Parijs terug gegaan."
„Ja zeker, ik heb ze, meen ik, gezien toen
ze hier waren. Ze zijn blond, niet waar?"
„Nee, donker, heel donker. De oudste heeft
een lorgnet en een groote snor.
(„Dat is mijn bezoeker", zei Aubergeois bij
zichzelf, „ik heb het wel gedacht".)
„Deze laatste", vervolgde de notaris, „is
drie dagen geleden weer bij mij geweest. Hij
vroeg den sleutel om in het huls te komen
en van morgen kwam hij terug vóór zijn ver
trek met den trein van tien uur. De man had
zijn voet verstuikt, zoodat hij geen stap meer
kan doen, en ik moest naar beneden komen
om hem te spreken in zijn rijtuig. Hij eiscta-
te, ondanks mijn opmerkingen, dat men den
verkoopprijs van het huis zou verhoogen. Het
is dwaasheid. Er waren al geen koopers te
vinden. En nu is het onmogelijk.
„Maar waarom? Het huls is mooi en de
tuin zou mij uitstekend te pas komen om den
mijne te ver grooten. Ik zal het graag koo
pen
De heer Aubergeois was ondanks zichzelf
een beetje rood geworden. De heele geschie
denis scheen hem helder als water en een
onstuimige hoop deed zijn begeerig hart
zwellen.
De notaris scheen verbaasd.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1538
NAAR SCHOOL
Jantje gaat vandaag
eens extra vroeg naa.
school
roept rijf minuten
auiten Keesje Kom-
mer's huis tot me
neer Kommer ritn
hoofd uit een raam
steekt en nijdig
reept dat Kees al
weg is
loopt vrootyk door.
aijn rekenboek mis
kennende als bal
vindt een stukje
Oner en vraagt ach
af, waar WJ dat voor
sou kunnen gebrui
ken
fluit bij het huis van
Henk van Stuiteren,
die door het raam
teekenen geeft dat
hü ziek is
hinkt honderd meter
zonder de afschei
dingen tusschen de
trottoirtegels te ra
ken dn tusschen wen-
schende dat hij ook
ziek was
speelt zijn dageljjk-
•chen roffel met zijn
liniaal op het. tutn-
hek van mevrouw
van Epscheute
hoort de vijf minuten
en verbetert alle we
reldrecords voor de
laatste vijfhonderd
meter tot de school-
oeur.
(Nadruk verboden).
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN t 60 Cu. pe> r*«eL
Uitstekend te vermengen
^BERIANNSTEIN
met whisky oi cognac
„Wel mijnheer Aubergeois", zei hij, „als u
het wilt koopen, dan zal het mij buitenge
woon genoegen doen. Het is inderdaad een
mooi huis, hoewel de prijsHet was oor
spronkelijk 10.000 francs, maar sedert van
morgen mag ik het niet verkoopen onder de
30.000 francs.
30.000! Mijnheer Aubergeois was opge
sprongen.
„Ja, het is een bedrag! Maar als we er ern
stig over praten.
„O, wat dat betreft!-... (De heer Auber
geois was weer gaan zitten.) De grond wordt
duur„. En overigens, het is een gril..._ Als u
kunt verkoopen, wel, dan neem ik het.
De notaris scheen een beetje verbaasd.
„Mijnheer Aubergeois", zei hij tenslotte „ik
heb volmacht en wij kunnen den koop slui
ten wanneer u wilt."
Toen de heer Aubergeois, met de sleutels,
die overigens, en door zijn toedoen, onbruik
baar waren, de acte ln handen kreeg die
hem eigenaar maakte van het huis, van den
tuin van alles wat hij bevatte, zooals hij
geëischt had, dat het bepaald werd slaakte
hij een zucht van onuitsprekelijke vreugde
en wachtte ongeduldig tot. de nacht kwam.
want hij achtte de geheimzinnigheid noodig
voor zijn handelingen.
Tegen één uur 's morgens ging bij naar
zijn tuin. Met een spade op zijn rug. klom hij
met een ladder over den muur die hem
scheidde van zijn nieuwe eigendom. In den
tuin aan den voet van den kastanjeboom
vond hij zonder moeite, de plaats, waar hij
den begeerigen bezoeker had zien graven, en
hij groef er op zijn beurt, met alle macht,
HIJ werkte meer dan een uur, hartstochte
lijk.
Plotseling stootte zijn spade tegen een
metalen voorwerp. Dronken van een onuit
sprekelijke vreugde, verwijderde hij de aar
de van een doos die zorgvuldig gesloten was
en die er precies uitzag als een blikje van
droge biscuits. Hij greep het van en vluchtte
er mee naar zijn ladder, klom weer over
den muur en bereikte met groote snelheid
zijn huls en zijn werkkamer, waar hij neer
viel, hijgende.
Met kloppend hart, meer bewogen dan hij
ooit ln zijn leven was geweest, sneed de
heer Aubergeois de ijzeren banden door, die
de doos omgaven, lichtte het deksel op,
maakte het touwtje los dat om een pakje ge
wikkeld was, haalde er een étui van blinkend
metaal uit, en uit het étui een groot blad
opgerold perkament, bedekt met letters. Hij
ontrolde het. HIJ las:
Recept,
van de gebroeders Dupray,
om voor 30.000 francs een oud huis te ver
koopen dat maar 10.000 waard is.
„Gij neemt een Aubergeois, die geneigd is
te gelooven in verborgen schatten, en ze te
willen ontstelen aan hun wettige eigenaars".
De heer Aubergeois las niet verder. HIJ
werd loodkleurig, vervolgens paars, bracht
zijn hand aan zijn keel, kreeg een kramp
achtiger: aanval van niezen, die leek op een
gerochel en viel voorover, met zijn neus op
het recept.
INGEZONDEN MEDEDELINGEN 60 Cu. per regel-
Het sedert eeuwen bekende en onovertroffen middel
tegen hoest en verkoudheid,
en alle aandoeningen der slijmvliezen.
Prjji per kruik of fleich 65 ct. Restitutie ledige fleicb 5 d
Eenige avonturen van
den Engelschen Meester-Speurder
HERBERT PORTER.
8)
„Jawel", weerde hij met zijn hand af, toen
mijn vader dit bescheiden wilde tegenspre
ken „geweldige capaciteiten, meneer Car
stens. Daarvan krijgt men verstand, als men
een jaar of twintig dagelijks met, tooneelspe-
lers omgaat. En daarom wilde lk u een aan
bod doen."
Ik keek mijn vader tersluiks aan en zag
wat voor grcoce ocgen hij opzette en hoe hij
vol vreugdevolle verwachting was.
..Meneer Carstens", ging de directeur ver
der. „we hebben het plan een serie films te
maken, waarin u de hoofdrol krijgt. Al deze
films worden in Denemarken opgenomen.
De eerste film is een liefdesdrama. Deze
speelt aan de Oresund, Ja", en hier glim
lachte de vreemde, „en ik zal u nog meer
verraden ook: niet alleen u, maar ook uwe
bezitting in Skodsborg zullen een rol in deze
film hebben."
Toen mijn vader verbaasd opkeek, ging de
bezoeker glimlachend verder:
„Ja, meneer Carstens: de voornaamste
scène van de tweede acte zal opgenomen
worden in uw sprookjestuin in Skodsborg."
Mijn vader keek mij besluiteloos aan, daar
na den vreemdeling en boog het hoofd.
„Dat zal helaas niet kunnen", zei hij
zacht.
„En waarom niet?" vroeg deze.
„Wel ik heb mijn bezitting verhuurd. En de
huurder, meneer Johnstrup, zal onder geen
voorwaarde een filmopneming toelaten."
Meneer van Dymen stond op. maakte een
geruststellende beweging met zijn hand en
glimlachte alweer.
„Overal al voor gezorgd", zei hij, zachtjes
lachend. .Ja, ik zal u nog meer vertellen:
niet alleen zal de filmopneming in uw tuin
in Skodsborg gebeuren; neen, uw huurder,
meneer Johnstrup, heeft zich zelfs bereid
verklaard, uw medespeler in die scène te
zijn."
Mijn vader keek den vreemdeling verbaasd
aan en ik kon mijn verbazing ook niet ver
bergen.
„U zult hierover misschien verbaasd zijn,
meneer Carstens", ging de directeur verder,
„maar hebt u wel opgemerkt wat voor ko
ninklijke figuur en gelaatsuitdrukking me
neer Johnstrup heeft? Wij kennen geen ac-
téur in heel Denemarken, die in staat is zich
zóó te grimeeren, zelfs met den besten wil niet
Meneer Johnstrup wilde eerst, zooals u wel
kunt denken, niet op de aanbieding ingaan
en we hebben hem een aardige som moeten
bieden. Hij speelt alleen deze scène in de
heele film, waarin u zijn partner bent: hij is
de dictator, die de dochter van zijn veldheer
ontvoerd heeft. En u als veldheer, eischt
rekenschap van hem en stormt op hem los
als hij van een bezoek bij uw dochter terug
keert.
Maar een zekere voorzichtigheid is wel
noodig. Daarom zouden we gaarne willen,
meneer Carstens, als wij het eens worden, dat
we op den eersten den besten geschikten
dag een proefopneming maken om te zien
of meneer Johnstrup in zijn spel niet teleur
stelt."
Toen nam de heer Van Dymen een papier
uit zijn zak „Gaat u met alles accoord. me
neer Carstens? Dan wilt u misschien dit wel
teekenen?"
Mijn vader las het contract door en kon
van opwinding haast niets zeggen. Eerst
keek hij mij aan, toen den directeur.
„Nu, ik zie het al", zei de directeur, schijn
baar een beetje gekrenkt, „het aanbod is ze
ker een beetje te laag. Lalen we zeggen drie
duizend kronen. Is dat goed? Meer kunnen
we echter...."
Mijn vader haalde eens diep adem. greep
naar zijn pen en zette zijn naam onder het
contract.
„Ik laat een dezer dagen lets van mij hoo
ren", knikte meneer van Dymen. „En lk ver
zoek u om u gereed te houden, want we den
ken begin van de volgende week de opneming
te maken. Wilt u misschien een voorschol?"
Mijn vader schudde glimlachend het hoofd.
„Neen, dank u wel."
„Zooals u wilt. Dus tot ziens. U hoort wel
van mij." Toen boog meneer van Dymen
voor mijn vader en mij en vertrok. Kort
daarop hoorden wij een auto wegrijden.
Wij waren beiden dien avond in een
vreemde stemming.
„Als je lieve moeder dat nog beleefd had",
zei mijn vader eenige malen terwijl hi) mil
over het haar streelde. „Ais je lieve moeder
dat nog beleefd had, Ellida!"
Nu, ik wilde geen schaduw werpen op de
vreugde van mijn vader. Maar toen ik des
nachts alles nog eens overdacht, had lk toch
een eenigszins ongerust gevoel. Er was Iets
dat niet in den haak was. Want ik moet u
zeggen, hoeveel ik ook van mijn vader houdt,
ik weet heel goed dat hij maar een heel
middelmatig tooneelspeler is. Het. was toch
te eigenaardig, dat onder alle goede acteurs
die er in Kopenhagen zijn. ze Juist mijn
vader uitzochten. Natuurlijk was het een ar
gument. da: ieder op zou werpen, alleen mijn
vader niet. Met hem zelf kon ik dus niet over
deze kwestie spreken. Toen Ik het toch eens
probeerde, lachte hij mij ook uit.
..Jelui hebt geen van allen vertrouwen in
mij", zei hij prikkelbaar wordend. „Je ziet,
vreemden moeten er komen om mij te ont
dekken. Maar nu zal er een andere tijd ko
men, dat verzeker ik je. De naam Peter Car
stens zal de heele wereld door beroemd wor
den!"
Daarna zweeg Ik.
Maar gistermiddag toen lk met mijn vader
uit de stad naar huis ging, was er een tele
gram: „Morgen vroeg om half zeven Lan
dingsbrug Skodsborg proefopneming gewone
kleeding. Mondeling nader."
Mijn vader was den heelen avond opgewon
den. Duizend vragen kwamen in hem op, die
hij zelf beantwoordde. En ais ik tersluiks
naar hem keek, zag ik dat hij stilletjes voor
den spiegel standen bestudeerde. Den hielen
avond liep hij 'neen en weer. Op het laatst zei
hij ongeduldig:
„Hoor eens, lk houd het niet meer uit. Ik
ben den heelen tijd bang dat lk mij mor
genochtend verslaap. Het is beter dat ik van
avond nog naar Skodsborg ga en in het hotel
slaap; dan weet ik zeker dat ik morgen pre
cies om half zeven aan de landingsbrug
ben!" Ik gaf hem maar gelijk. Wat zou het
geholpen hebben als ik hem tegengespro
ken hadDus vertrok mijn vader om
acht uur naar Skodsborg.
Ik bleef alleen thuis en had het plan een
vriendin op te zoeken. Ik wilde juist het nuis
uit gaan toen lk den directeur van Dymen
voor de deur trof, die blijkbaar van plan was
ons op te zoeken.
,Jk wilde uw vader spreken", zei hij, ter
wijl hij zijn hoed afnam.
,-MiJn vader", antwoordde ik, „die is al
naar Skodsborg omdat hij bang was dat hij
morgenochtend te laat zou zijn."
„Bravo", zei hij „dat is nog eens werk,
Maar daarmee is mijn boodschap gedaan."
„Wilde u juist uitgaan? Gaat u zoover
mee naar Kopenhagen?"
„Ja, lk wilde een vriendin opzoeken."
„Dan mag ik u zeker wel vergezellen."
WIJ gingen in de tram.
Bij het Raadhuis moest ik overstappen.
Meneer van Dymen zei beleefd dat we het
kleine eindje we! te voet konden gaan.
Dus gingen wy den hoek om naar de Ves-
treboulevard. Op dit uur was het ln deze
straat tamelijk stil. Een paar late Tivulibe-
zoekers haastten zich en liepen ons voorbij;
toen zagen we niemand meer.
Plotseling kwam uit de St.-Peterstrade een
heer vlug aanloopen, dien ik dacht meer se-
zien te hebben. En plotseling wist ik het: het
was meneer Johnstrup onze huurder! Ook
mijn begeleider zag hem aankomen. Ik zag.
dat hij schrok, tersluiks mij aankeek en toen
weer naar de richting keek, vanwaar meneer
Johnstrup snel aan kwam loopen.
Plotseling ze! meneer van Dymen, terwijl
hij ineens bleef staan:
„Ik bedenk mij net dat ik nog even een
vriend moet telefoneeren. U excuseert mij
wel.Toen gaf hij mij de hand. nam snel
zijn hoed af en keerde zich om. Hij ging vlug
dezelfden weg weer terug, dien wij gekomen
waren.
Langzaam en nadenkend ging ik verder
en passeerde meneer Johnstrup, die mij hee
lemaal niet zag.
Wat had dat te beleekencn? Er was geen
twijfel aan: meneer van Dymen had meneer
Johnstrup willen ontloopen. Dat dringende
telefoon gesprek was toch zeker maar 'n uit
vlucht. Wat had van Dymen er mee voor om
den man niet te willen ontmoeten, waarmee
hij een paar dagen te voren succesvol onder
handeld had en op wiens medewerking hij
morgenochtend gerekend had?
Ik keek om, Daar liep meneer Johnstrup.
de handen in zijn zakken verder. Do direc
teur was verdwenen, als had dc aarde hem
verzwolgen.
(Wordt vervolgd.)