UIT VERGEELDE
door P. J. ZuRCHER.
XIV.
De re-peupteeringMoeilijke jaren.
Honger en haatDe ijzeren vuist".
Nadat Ay aldus „getuchtigd" en „ontvolkt"
was, word er een bezetting gelegd en tot Gou
verneur werd Van der Dussen benoemd. En
de geschiedschrijver vermeldt:
„Daerop hebben d'Heer Commandeur, met
die van Ra ede ende Capplteljne tsaemen ver-
gaedert, veiblijt sijnde over deese subijtte
heerlijcke victorie, hebben Godt daer over ge-
danckt ende in alle minsaemheyt tsaemen ge
geten ende gedroncken; voorts is yeder ge-
commandeert te trecken naar sijn schlpboort,
a en lant laetende 't gheene noodlch was,
mitsgaders de kanonnen. De scheepen sijn
weeder vertrocken naer Neyra".
Onder dit nieuwe bestuur werd overeen
komstig de opdracht het eiland „opnieu ge-
peupleerd". Van halve maatregelen hield men
in die dagen niet en de re-peupleering werd
dan ook met kracht aangepakt en er immi
greerden allen onder dwang 100 lieden
uit Solor, 65 krijgsgevangen Spanjaarden, 40
Ambonneezen. ruim 500 inlanders van de
Sangi-eilanden en tientallen Chineezen, man
nen en vrouwen van overal vandaan. Deze
„veroverden", of van vorsten gekochte slaven,
moesten nu maar zorgen, dat het eiland weer
bevolkt wer<L
Nu werd er ook een fort, de Revengie ge-
heeten, gebouwd en een natuurlijk
Uitermate hardvochtige bezetting belastte
zich er mede, dat „de pluk" der muskaatnoten
op tijd plaats vond, die dan voor een appel
en een ei uitsluitend aan de Compagnie
mochten worden geleverd. Na Neira was nu
ook het eilandje Ay op deze wijze in de macht
van de V. O, C. gekomen.
Ay is altijd een ongeluks-eiland geweest,
't Moge vreemd klinken, maar als men den
bijbel er op naslaat, zal men ln Jozua 8 met
een treffende gelijkenis het geheele relaas
van de gebeurtenissen op Ay terug vinden.
De verwoesting er van was, als het ware, ge
projecteerd!
Nu waren Neira en Ay wel ln onze macht
gekomen, maar Lonklior. verreweg het meest
voordeel schenkende eiland, lag nog buiten
onze machtssfeer. En dat eiland was bui
tengewoon sterk. .Dit stond den Heeren-Ze-
ventien, die in Jlblland zetelden en „de lakens
uitdeelden", aïterminst- aan en in weerwil van
de nieuw g^bogst-e lauweren op Ay ligt er
niet een ^marteklank in dien naam? schre
ven zii, dat ze gewenscht hadden: „dat de
Victo/y wat heeviger ende wat ernstlijcker
tee^ens eene soo gansch ontrouwe natie wae-
T't vervolgeht gheweest, ter wijle ghy lieden
aldaer eene soo treffelijke macht van volck
ende scheepen bij den anderen haddet, om
die van Roen en Lonthor eens geheele end'al
't onder en de buyten alle macht van meer
quaet te doen te brengen, 't welck, ons oor
deels, bij destructie van alle haerlieder vaer-
tuygen ende rigoureuze castydinghe ende uyt-
roeyinge van haere prlncipaele hoofden ende
priesters sal moeten gheschieden, alle eere
wij den handel aldaer met eenich proffijt sul-
Jen mogen contlnueeren".
Men moet vooral niet vergeten, dat Lon
thor vanwege de muskaatboomen bij uitstek
begeerd was, terwijl Roen in handen der
Engelschen was, die daar troonden in al hun
ongenaakbaarheid op hun, door de natuur be
schermde, eiland. Want zij gingen met de
noten-opbrengst van Lonthor strijken, terwijl
ook zij de hand hadden in de zij 't ook
schaarsche voedselvoorziening der opstan
dige Bandaneezen, de zonder die hulp ver
moedelijk reeds eerder „ten onder gebracht"
zouden zijn geweest. Dit was zeer in ons na
deel, want de heele Banda-archipel zou reeds
door de Bandaneezen verlaten zijn geweest,
indien niet de Engelschen op het zoogenaam
de ..psychologische moment" Roen in hun
macht hadden gekregen. Op 13 Januari 1617
zonden wij er een paar schepen heen, doch
de Engelschen eischten onze onverwij ld en te
rugtocht. Zij gaven ons 24 uur den tijd, met
„de brandende lonten naast de kanonnen".
En daaraan moesten wij ons wel onderwer
pen,, wat de vaak onstuimige zee en verrader
lijke stroomingen konden de onze noodlottig
zijn. Zoo hebben wij meerdere pogingen ge
daan om contact met Roen te verkrijgen,
doch alle hadden zij eenzelfde, negatief resul
taat. De Engelschen zaten en bleven ..op de
haverkist" en maakten het ons erg lastig.
Intusschen werd de onderlinge verhouding
tusschen de Bandaneezen en ons steeds slech
ter. welke toestand nieuwe besluiten noodza
kelijk maakten, die de verwijdering steeds
vergrootte. Met recht bevonden wij ons in den
vlcieuzen cirkel.
Te Orantatten op Lonthor, waar wij on
danks de vele en groote gevaren wel kwamen
om over de muskaatnoot te onderhandelen,
zijn dan ook velen der onzen door sluipmoord
gevallen; het werd een massagraf ran diena
ren der Compagnie. Maar wij moesten hen
wel opzoeken, want ze kwamen niet tot ons.
De muskaathandel stond vrijwel stil en was
zoowat geheel in handen van Engelschen en
andere vreemdelingen. In die dagen zat Coen
er met dc ijzeren vuist achterheen, dat de In-
landsche handelaren ons op het fort Nassau
zouden bezoeken, hetgeen aanleiding tot
voortdurende vechtpartijen gaf. Ze kwamen
eenvoudig niet, of, sporadisch en wat ook wel
gebeurde, ze kwamen wel, maar boden dan
oude en bedorven noten aan.
't Lam, dien wij kennen als de „tuchtiger"
van Ay, en die Commandeur van Banda was,
verdroot dit. Hij ondernam nu groote en klei
ne straf-expedlties, die, met onderbreking
van wèl-eens ,,'n succes", meestal werden af
geslagen. Na zulk een succes kwam dan weer
een korte periode van vrede, waarin de mus
kaathandel wat opleefde, maar 't was 'n ge
wapende vrede, èrg opgeschroefd, en het eind
van het lied was toch altijd weer: ruzie. De
duur van dezen „eeuwigen" oorlog drukte
het zwaarst op de Bandaneezen. Zij legden
natuurlijk weer het loodje: zij sneuvelden,
verongelukten, vluchtten naar Ceram en an
dere eilanden, terwijl er duizenden omkwa
men van honger en ellende. Want zonder
handel konden zij van de muskaat niet leven-
En die was gefnuikt, want de Hollanders had
den het verkeer met de omliggende landen
totaal afgesneden. En de eilanden konden
niet voorzien in het noodwendige levens-on
derhoud hunner bewoners. Er was dan ook
nijpend gebrek en in het jaar 1617 waren op
Roen waar de Engelschen genesteld waren
alle Klappernoten verbruikt. Dit is een
zeer veeg teeken, want de Inlander grijpt
daar eer.st in den aller-uitersten nood naai-.
Het was dan ook zóó verschrikkelijk, dat de
advokaat-fiscaal Dedel aan zijn lastgevers
schreef1
wij veele gesien en hebben die van-
weege den honger niet als vel en been aan 't
lijf en hadden".
Onder die omstandigheden was het niet te
verwonderen, dat wanhoop en vertwijfeling,
naast een gruwelijkeu haat, zich van de be
volking meester maakten.
Allereerst op Lonthor, dat broeinest ran te
genstand, dreigde groot gevaar: het waren al
weer de Engelschen, die hen steunden en tot
verzet aanspoorden, zoodat onze pogingen
mislukten. Het was één intrige, al intrige, uit
alles werd venijn gezogen en zonder oorzaak
liep het plotseling weer mts. In Juli 1620
heette het: „D'onse sfjn met die van Selam-
mes, teegens haeren danck weeder in oore-
logh gheraekt, sonder datte selfs weeten hoe
of waerom het compt".
Maar de Engelschen wisten het wel. En wij
kregen ongenadig \,klop" van de Bandanee
zen, die op hun bergachtige terrein thuis zijn
de, daar een voortreffelijke guerilla voerden.
Heeie Hollandsche patrouilles werden daar in
de val gelokt er. „afgemaakt". Het werd er een
graf van soldaten en dienaren ran de Com
pagnie. De bezetting van de „Kasteelen", for
ten waren het éigenlljk, was voor de helft
reeds uitgestorven en de Jaren 1618 en 1619
staan voor de Compagnie, dus voor ons. in
de kronieken, als. de donkere jaren vermeld.
Er heerschie de grootste moedeloosheid, voor
al met betrekking tot Banda, dat het voor
naamste deel van ons koloniaal bezit uit
maakte. Men vergete vooral niet dat het wel
zijn van de Compagnie de actiën in het
lieve vaderland! volkomen daarvan afhan
kelijk waren.
Op Coen was thans alle hoop gevestigd. Hij
het niets en niemand ontziende genie, de
man met alléén-maar de Ijzeren, gevoellooze
vuist, die Banda tot één woestenij heeft om
geschapen en een zondvloed van ontstellend
leed en namelooze misère over het ongeluk
kige eiland brachtv.hU, de on-omkoopbare
ambtenaar, waar alle andere dienaren der
compagnie wél omkoopbaar waren, hij, Coen,
zou de leiding nemen om Banda te onder
werpen.
En zoo trok hij met een vloot van twaalf
bodems en 1500 soldaten op 13 Januari 1621
van Batavia: den 14en Februari reeds kwam
de vloot ter reede van Ambon aan. waar zij
voor anker ging. Reeds bij de nadering van
den ijzeren man, zonk den Bandaneezen de
moed in de schoenen. Toen de vloot het an
ker zou lichten om op Banda af te gaan, ver
scheen er een Bandaneesche deputatie met
machtiging voor den vrede en om een duur
zaam verdrag te sluiten. Maar Coen liet haar
weten: „dat de bedrieghelijke accoorden van
de Bandaneezen al te wel ervaren hadden om-
me ons wederomme te laaten abuyzeeren.
Hij wilde niets van een contract weten, doch
de Bandaneezen door zijn overmacht zóó
tuchtigen, dat er van een verzet tegen de
Compagnie geen sprake meer kón zijn.
Den 27 Februari kwam hij toen te Banda
aan. Allereerst liet hij de 150 overleden man
schappen. gedurende de reis van Batavia tot
Banda, begraven. Hij deed het kalm-aan en
met systeem, want er moesten nog meer sche
pen met meedoogenlooze krijgers aankomen.
Daarop was het wachten dus.
Intusschen deden de Bandaneezen voortdu
rend nieuwe voorstellen, die telkens werden
afgewezen en de toebereidselen tot een groo-
ten slag gingen staag-aan verder.
Met angst in het hart zagen de Bandanee
zen die toebereidselen vorderen. Ze zagen de
kanonnen en ze begrepen den grootschen op
zet van de expeditie, waarvan ze de onver-
murw baarheid te voren reeds voelden. Want
Coen had vele prauwen medegevoerd en deze
alle, zwaar bewapend, tusschen de andere
oorlogsbodems, neergelaten. En al die kanon
nen en ontelbare soldaten, die dagenlang
rusteloos in de weer waren, zagen ze van
hun versterkingen uit. 't Was alles tegen hèn
gericht.
En eindelijk zagen zij ook, hoe de verster
king kwam opdagen. Op 7 Maart lag de vol
tallige vloot, ohnéemfeaar sterk, voor het ar
me Bahda! I
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDrRAATJE.
Djz krans vergaderde bij de familie van
^Uiteren. Het weer was afgehandeld, naar
-de respectieve gezondheden behoorlijk on
derzocht en vernomen dat niemand ziek
was, niemand zelfs verkouden, waarschijn
lijk onder den invloed van dit wonder
mooie voorjaarsweer, dat wij in deze winter
maand genieten. Mevrouw Hupstra zei wel,
dat wij het weer zouden moeten bezuren,
maar daar nam niemand dezen keer notitie
van. Als je bij mooi weer je moet gaan ver
diepen in het slechtere weer, dat wij nader
hand zullen krijgen, dan kun je je over het
mooie weer nooit verblijden. Van Stuiteren
las een advertentie voor. die hij in een van
de kranten gevonden had en waarbij op een
kantoor gevraagd werd een bediende van al-
gemeene ontwikkeling, bekend met boek
houden, moderne talen, stenografie en ty
pen, tegen een salaris van duizend gulden
per jaar. Hij vond dat gering en ons ge
zelschap was het roerend met hem eens.
„Ik zou wel eens willen weten," zei Stui
teren „wat men op dit kantoor onder alge-
meene ontwikkeling verstaat" en vragend
keek hij den kring rond, alsof hij van ons
daar een antwoord op verwachtte. Toen er
niet zoo gauw antwoord kwam, omdat je
•toch niet kunt verlangen, dat een van ons
weet wat een onbekenden advertentieplaat -
ser met algemeene ontwikkeling bedoel!,, gaf
hij daar zelf een antwoord op en zei: „weten
jullie wat de langste brug voor gewoon ver
keer is in Nederland?"
Een schuchtere stem waagde te zeggen:
„de Moerdijk", maar daar dit een spoorweg
brug is. kreeg het antwoord een nul.
„De nieuwe stuwbrug te Grave." zei hij.
„die een lengte heeft van 500 Motor."
„Weten jullie dan misschien hoeveel men-
schen, ik bedoel hoeveel procent van de in
woners van Nederland luistert naar dc
radio?''
Dit was een gevaarlijk terrein, want wij
hebben eens voor al besloten in de krans niet
over radio te spreken om het opvijzelen van
onze diverse installaties te vermijden. Er
werd dus algemeen gezwegen en hij gaf al
weer het antwoord zelf: „5.2 pet."
„Hoe weet je dat allemaal?" vroeg Wouter
wantrouwend, maar daar ging hij niet op in
en zette zijn examen voort.
„Weten jullie dan misschien hoeveel kilo
meter in 1929 de K. L. M. heeft gevlogen?"
De klasse zweeg, zooals een rechtgeaarde
klasse doet op een moeilijke vraag van den
leeraar.
„1644800 K. M." zei de geleerde man. Maar
toen hij nu ook nog weten wou wat het to
tale paplerverbruik is van de Nederland-
sche dagbladen en of wij wel wisten, dat
daarvoor bcomen gekapt moeten worden
over een terrein van 800 K.M., toen barstte
de bom en vroeg Wouter met de doodeiijke
beleefdheid. d:c oen wereld van ironie ver
bergt. of wij weer op school zaten en of Van
Stuiteren van plan was om ons den heelen
avond te blijven cxaminecren.
MIk denk er niet over", zei de gastheer,
het hatelijkheid je zorgvuldig voorbijgaande,
„maar ik heb al deze schoone vragen ge
vonden in een tijdschrift, dat er boven
zette: „Wist U?" met een groot vraagboeken
en nu heb ik jullie nog niet eens gevraagd
hoe groot de grootste schepen zijn, die op de
gekanaliseerde Maas kunnen varen. Welnu,
die grootste schepen zijn tweeduizend ton
„Als ik ooit schipper word op de Maas",
zei Hopma, „dan beloof ik je, dat ik er re
kening mee zal houden, maar voorloopig ben
ik daar nog niet aan toe."
Intusschen was er nog geen antwoord ge
geven op de vraag wat men eigenlijk onder
algemeene ontwikkelmg had te verstaan en
daarover werd het gesprek voortgezet. Men
was het er vrijwel ever eens, dat algemeene
ontwikkeling bestaat in kennis van alge
meene belangen en bovendien speciaal van
het vak dat je uitoefent.
„Ieder mensch moet dus weten." zei Hop
ma en keek een beetje triomfantelijk in den
kring rond, „wat de hoofdstad van Denemar
ken is."
„Kopenhagen", zei de krans in koor.
„En die van Zweden?"
„Stockholm", daverde het koor opnieuw.
„En die van Noorwegen?"
„Christiania".
„Daaruit blijkt nu, zei de vrager, „dat ons
gezelschap van den ouden stempel is, want
dat noemen wij tegenwoordig Oslo."
Het werd nu een spelletje, waaraan vooral
de mannen deelnamen, terwijl de dam*s
toeluisterden. Op de vraag van Hupstra wat
de hoofdstad van Noord-Holland is. zei het
koor: „Amsterdam", en keek een beetje ver
wonderd toen het bleek, dat het Haarlem
was.
„Maar hoe groot", vroeg van Stuiteren, „is
dan de gemiddelde afstand tusschen de
aarde en de zon?" cn gaf toen niemand ant
woordde. daarop zelf weer het antwoord:
„149480000 K.M."
..En wat is dan de doorsnede van de zon?"
„1390890 K.M."
Tante Koos je vroeg vriendelijk of van
Stuiteren dat wel eens gewandeld had, maar
schrikte een beetje van het algemeen gelach,
dat daarop ontstond omdat je er tenslotte
toch kriebelig van wordt wanneer iemand Je
vragen doet, die je maar telkens niet be
antwoorden kunt. Ik was even de kamer
deur uitgegaan om iets te halen, dat ik in
den zak van mijn overjas had laten zitten
en had ook nog op andere wijze mijn tijd
nuttig besteed, zoodat ik, op dit gelach bin
nenkomende, aan van Stuiteren vragen kon
of hij misschien ook wist hoeveel treden zijn
eigen trap naar boven had-
„Mijn trap?" vroeg enze gastheer, precies
als een schooljongen, die een vraag op school
niet beantwoorden kan en die dus maar her
haalt om tijd te winnen
„Ja hoeveel treden je trap heeft. Dat is
toch dunkt me een heel eenvoudige vraag."
Je kon aan het gezicht van Van Stuiteren
zien, dat hij zijn best deed om daarop een
redelijk antwoord te geven, want wie den
afstand van de aarde naar de zon kent. maak:
een mal figuur als hij dien niet weet van
de eerste naar de tweede verdieping van zijn
eigen huis
„Veertien treden, waarde vriend'-, zcide ik
„en als je weten wilt hoe ik eraan, kom, dan
wil ik het wel zeggen ook. Ik heb ze geen
minuut geleden in de gang geteld. Zoo gaat
hei met onze geleerdheid: wij kunnen met
een beetje moeite allerlei dingen uit ons
hoofd leeren,' die ons nooit te pas komen,
maar hoeveel treden onze eigen trap heeft-,
weten we niet".
Maar Van Stuiteren zon op wraak en her
innerde ons eraan, dat wij een poos geleden
gezamenlijk naar Art-is zijn geweest, om ons
daarna te verrassen met de vraag: „wat
kost een jonge leeuw?"
„Zoodra ik een leeuwcnvcrzameling ga
aanleggen", zei Wouter, „zal ik Je het zeker
vertellen".
„Twee honderd en vijftig gulden", zei Van
Stuiteren, „en een volwassen leeuw twee
duizend of drieduizend, al naar gelang van
de qualitelt, maar ik moet Jullie tot mijn
spijt zeggen, dat een mannetjesleeuw altijd
duurder is dan het wijfje".
De dames lachten daar een beetje om en
Emma Hopma kon niet laten om te zeg
gen, dat de kostbaarheid in de dierenwereld
dan juist het- omgekeerde was van d!e ln de
menscheiijke maatschappij, omdat toch leder
een weet, dat een vrouw veel meer waard is
dan een man. Een opmerking, die met een
ironisch handgeklap van de heerenafdeeling
werd beantwoord Intusschen was het spelletje
ingeslagen en tante Koosje, die nu eenmaal
haar gewone schuchterheid had overwonnen,
deed de vraag: „hoeveel tanden heeft een
mensch?"
„Twee en dertig", zelden er een paar met
een gezicht alsof ze wilden zeggen: „dat weet
Iedere schooljongen".
„En een klein kind?" vroeg mevrouw van
Stuiteren, maar daar schoot onze geleerdheid
weer tekort, totdat zij het antwoord gaf:
„Twintig"
We kregen cr nu pas goed plezier in en
kwamen vanzelf op de Jaartallen die ons
immers op school zün ingeprent alsof dat
het belangrijkste was wat een mensch voor
zijn algemeene ontwikkeling noodig heeft.
Vragen en antwoorden kruisten als bliksem
flitsen in de kamer .He inneming van den
Briel?" werd er uit den rechterhoek geroe
pen.
„1572". Het daverde, want dat wisten we
allemaal.
„Het beleg van Haarlem?"
Dat kostte meer moeite. Eindelijk zei een
schuchtere stem: „1573 geloof ik, maar ik
woonde er toen nog niet".
.Het beleg van Lelden?" vroeg mevrouw
Hupstra uit weerwraak omdat ze dat van
Haarlem niet geweten had. Zij is namelijk
zelf uit Leiden afkomstig.
„Haring en hutspot", zei Wouter spottend
om zijn eigen onwetendheid te verbergen.
Maar zonder zich van haar stuk te laten bren
gen. zei ze: „1574".
„Slag bij Nieuwpoort", riep Wouter, maar
daarbij aarzelde niemand, want dit was het
ecnige jaartal, waarop we onszelf op school
altijd volkomen hadden vertrouwd.
„1600".
„Luister eens", zei Hupstra. zich speciaal
tot Hopma wendende. ..Er gaat geen dag voor
bij of jij zit op de fiets. Jij moet dus wel
weten, wanneer dc eerste safety bicycle werd
uitgevonden. Jullie 'weet wel, de eerste fiets
VrouwMaar dit is het mooiste van al
les. Deze das is voor jou. Ik heb hem in het
gedrang ran den hals van den winkelbe
diende a/gerukt.'"
(The Humorist).
DE DOODENLIJSTEN EN HET
VERKEER.
Een inzender in de Daily Telegraph komt
op tegen de besluiten van de Londensche
verkeersconferentie. Woensdag heeft zü. ge
lijk men weet. een motie aangenomen, om «is
snelheidsgrens voor Londen te handhaven.
Dit is. meent de inzender, een averechtsch
besluit. Op grond van zijn ervaring als auto
mobilist te Londen en in buitenlandsche
hoofdsteden voorspelt hij dat de strengste
bepalingen tegen auto-bestuurders het schrik
barend aantal ongelukken zullen kunnen
drukken.
Foley, de voorzitter van den Engelschen
Voetgangersbond, heeft zelf in het licht
gesteld dat Londen het slechtste record had
van alle hoofdsteden in de wereld, wat het
aantal verkeersongelukken betrof. Te Londen
komen drie maal zooveel voetgangers om als
te Parijs. Eu toch rijdt men te Londen lang
zamer en voorzichtiger dan in welke andere
bultenlandsche stad ook. De gemiddelde snel
heid te Parijs is het snelste tempo van alle
steden en toch is Parijs de veiligste stad. Dit
bewijst het nuttelooze van alle bepalingen
tot beperking van de snelheid. Het- verscnil
tusschen Parijs en Londen zit in het gedrag
van de voetgangers. Te Parijs hebben zij zich
leeren richten naar de moderne omstandig
heden en waakzaamheid geleerd bij het
kiezen van het oogenblik en de plaats voor
oversteken. Te Londen worden zij nog altijd
tot zorgeloosheid aangespoord door de gewoon
te om alle verantwoordelijkheid op de auto-
bestuiutfers te schuiven. Vroeg of laat- zal
men moeten inzien hoe verkeerd die neiging
is.
Men houdt op het oogenblik te weinig
rekening met de zenuwspanning waaraan
auto-bestuurders bloot staan door de gedra
gingen van zorgelooze en roekelooze voet
gangers. Deze spanning is te Londen grooter
dan ergens anders en draagt ongetwijfeld bij
tot de veelheid van ongelukken. Wanneer een
bestuurder gedwongen is, buitensporig veei
aandacht aan een enkelen zorgeloozen voet
ganger te wijden, heeft hij meer kans om
een ander te overrijden of een ander voertuig
aan te rijden.
De verbetering moet dus komen doordat
de voetgangers zichzelven herzien.
Volgens de laatste statistiek van den Per
manenten Internationalen Bond voor Wegen
congressen kwamen bij verkeersongelukken in
de voornaamste steden van Europa per mil-
lioen inwoners om: Amsterdam 50. Weenen
met twee gelijke wielen".
Dat wist weer niemand en wij aanvaardden
het met het schouderophalen, waarmee je
een antwoord aanhoort, dat Je zelf niet ge
weten hebt: „in 1884 vond de Engelschman
Slarley die uit".
„Maar nu de eerste duikboot", waagde ik
te vragen, want daar had ik pas een boekje
over gelezen.
..De eene of andere Duitscher". werd er ge
antwoord. Een ander gewaagde van een
Amerikaan, een derde schreef de uitvinding
aan een Franschman toe en de vierde wedde
op een Italiaan, maar niemand wist. dat de
Hollander Cornells Drebbel de eerste duik
boot heeft geconstrueerd en daarmee een
tocht onder de Theems heeft gemaakt van
Westminster naar Greenwich.
Dat het meisje van de familie de post bin
nen bracht was aanleiding om te vragen,
waar de eerste postdienst was ontslaan en
het was al weer van Stuiteren, die het ant
woord gaf- „ln 1653 te Parijs door een parti
culieren ondernemer, de Balayer".
Maar mijn vrouw, die er tot dusver zwij
gend bij gezeten had. beklaagde zich er bit
ter over, dat er telkens gesproken werd over
ver verwijderde dingen en dat de vragers
niet liever dichter bij huls bleven. Het was
of van Stuiteren daarop had zitten wachten.
„Goed zoo", zei hij, „laten wij dan onze aan
dacht tot Haarlem bepalen. Hoeveel inwoners
heeft Haarlem?"
Men zal het misschien niet gelooven, maar
over dit schijnbaar eenvoudige punt was de
krans het niet eens. De een zei: „Tachtig
duizend". die had niet eens gemerkt, dat er
zooiets als een grensregeling was voorge
vallen. De ander waagde zich tot honderd
duizend en een derde tot honderd cn vijf dui
zend. totdat tenslotte de vrager zelf met het
antwoord kwam: „op 31 December 1927 ruim
11500. waarbij 549889 mannen en 60508 vrou
wen. Er ging uit den kring der dames een
soort van triomfkreet op toen zij aldus hoor
den. dat zij de sterksten waren.
„Wordt het geen tijd", vroeg mevrouw
Hopma. „dat wij onze overtnacht. toonen en
eens beginnen met de mannen te overheer-
sc'nen, die ons tot dusverre zoo wreedelijk
hebben verdrukt?"
Dc zie er van af. ofschoon ik de officleele
verslaggever ben van onze kransbljeenkom-
sten, om u het hoongelach te schetsen, dat
er na deze woorden opging.
„Ja", zei mevrouw Hopma, onvervaard te
gen den stroom oproeiende, „tot nu toe zijn
de wetten altoos door mannen gemaakt en
zij hebben die samengesteld ln hun belang,
zooals zij die nu nog vaak in hun belang uit
leggen. Wanneer wij vrouwen de getalsterkte
hebben, dan moesten wij daarvan veel meer
gebruik maken, b.v. door den geheelen ge
meenteraad om te zetten en ook de Tweede
Kamer. De baantjes van secretaris, griffier
en bode zullen wij dan edelmoediglijk aan de
mannen overlaten".
„Jullie zouden dat gemakkelijk kunnen
doen", zei van Stuiteren. „Want de vrouwen
hebben natuurlijk ook or.der de kiezers de
overhand. Op 15 Me! 1928 waren er in Haar
lem voor de Tweede Kamer 28673 mannelijke
en 33161 vrouwelijke kiezers en voor den
raad 26822 mannen en 30977 vrouwen".
Ik meende onder de heeren dezen en genen
bij het hooren van deze fatale cijfers te zien
40. Bordeaux 200, Boedapest 41. Dresden 30,
Glasgow 120. Hamburg 100. Leipzig 230. Liver-
poo! 50. Londen 230. Milaan 150. Parijs 100,
Stockholm 60. De bewering van den inzender
dat Parijs de veiligste stad zou zijn, gaat dus
niet op.
Het aantal dooden in de door bovengenoem
de statistiek bestreken periode bedroeg ln
werkelijkheid te Parijs 274 Leipzig 155,
Milaan 130. Hamburg 113. Wecner. 68. Am
sterdam 33. Over de andere steden wordt niets
gezegd.
GELUKSDAGEN.
Het geloof in „geluksdagen" ls overal ver
spreid. Er zijn vele bekende personen ge
weest, die vast geloofden dat hun geluk aan
zekere dagen gebonden was. En het ls eigen
aardig dat dit ook in vele gevallen is uitge
komen.
Napeleon beschouwde den tweeden dag van
de maand als zijn geluksdag Op 2 Augustus
1802 werd hij consul: op 2 December, twee
Jaar later, werd hij gekroond tot Keizer der
Franschen. op 2 December van het volgend
jaar won hU den slag bij Austerlitz. Op 2
April 1810 trad hij in het huwelijk met de
Aartshertogin van Oostenrijk.
De bekende EngeLsche legeraanvoerder
Lord Roberts geloofde ln den Dinsdag en in
den Zuld-Afrlkaanschen oorlog werd dit ge
loof bewaarheid Hij begon z{jn tocht door
den Oranje Vrijstaat op Dinsdag: generaal
Cronjé gaf zich op een Dinsdag aan hem
over; deed zijn Intocht in Bloemfontein op
Dinsdag: rukte Transvaal binnen op Dins
dag en hecsch dc Engclschc vlag tc Pretoria
op een Dinsdag.
De geluksdag van een anderen Britsehen
legerbevelhebber. Lord Kitchener, was 5 Juni,
de datum waarop de Britsche vlag te Pre
toria werd geheschen. Op 5 Juni 1899 stond
het Parlement Lord Kitchener een som van
30.000 pond sterling toe ter eere van zijn
overwinning te Omdoerman. En op den 5rn
Juni 1902 nam het Parlement een dergelijk
besluit. Toen kreeg Lord Kitchener 50000
pond sterling omdat hU een definitief einde
had gemaakt aan den Zuld-Afrlkaanschen
oorlog.
Men zegt dat de geluksdag van den Brit-
schen staatsman Winston Churchll. Zaterdag
is. Hij werd geboren, ontsnapte aan dc Boe
ren, die hem gevangen hadden genomen,
kreeg zijn eerste benoeming als minister,
trouwde en kwam te Dundee als gekozene
uit de stembus, alles op een Zaterdag.
Over 't algemeen wordt de Vrijdag als een
ongeluksdag beschouwd, maar er zijn blijk
baar ook uitzonderingen. Op Vrijdag vertrok
Christophorus Columbus uit Spanje om een
nieuwe wereld te ontdekken; op Vrijdag kreeg
hij op die reis voor het eerst land ln zicht:
op Vrijdag aanvaardde hij de terugreis en
op Vrijdag kwam hij ln Spanje terug. Op zijn
volgende reis kreeg hij Amerika op Vrijdag
in zicht en op Vrijdag ook betrad hij voor
het eerst den grond van de nieuwe wereld.
En na de historische reis volbracht te
hebben landde hij weer ln Spanje op eea
Vrijdag.
MOORD-STATISTIEK VAN
BERLIJN.
Volgens den nieuwen politiegids voor 1930,
uitgegeven door het. Pruisische ministerie van
Binnenlandsche Zaken, zijn ln 1929 in Ber
lijn 32 moorden gepleegd, waarvan tot nu
toe vier nog niet zijn opgehelderd. Aangege
ven werden veertien gevallen van poging tot
moord, waarvan eveneens twee nog niet tot
klaarheid zijn gebracht. Van de dertien ge
vallen van doodslag is slechts ln één geval de
dader nog niet gevonden. Acht gevallen van
poging tot doodslag leidden tot ontdekking
van den dader Van de 277 gevallen van roof
en geweldpleging zijn 164 nog niet opgehel
derd; poging tot dit misdrijf kwam 138 maal
voor.
verbleeken. In elk geval waren «r die hefc
gesprek op een ander onderwerp trachtten
te leiden en daar de maan op dat moment
door een bovenvenster, waarvoor geen gor
dijn hing, naar binnen scheen, werd aan van
Stuiteren gevraagd of hU mLssehlen ook wist
wat de doorsnee van de maan was waarop
hij vlot ten antwoord gaf „3480 KM"
„En wat is de temperatuur van de zon?"
„Daarover zijn de geleerden het nier eens",
zei onze gastheer, „maar hun meening va
rieert tusschen 5600 en 6000 graden".
Het gesprek ging nu op wat anders over.
maar zoo weinig lieten do statistiekcUfers ons
met rust, dat wij er naderhand weer op te
rugkwamen en elkaar afvroegen hoe hoog de
gewone uitgaven wel waren van de gemeente
Haarlem, waar wij onze matige bijdragen in
stortten.
Toen de gastheer ons vertelde, dat die uit
gaven loopen tusschen de 14 en 15 millioen,
leek ons belastingpapier, dat ons toch zorg
genoeg gaf, onbeduidend, maar wij zouden
nog lager worden neergezet. De rijksuitkee-
ring per hoofd, de zoogenaamde wet van 24
Mei 1897 is namelijk 3 03 per Inwoner en
toen van Stuiteren met een droevige stem
uitrekende, dat ons gezelschap van tien per
sonen dus volgens het rijk te zamen dertig
gulden met dertig cent waard is, heerschte
er een treurig stilzwijgen.
Nog even kwam van 8tuiteren op het mooie
weer terug en had daarbij de gelegenheid om
te plaatsen, dat er twee jaar geleden in 1928
op 3 en 4 Januari al sneeuw had moeten
worden opgeruimd.
Toen wijdden wij ons aan het kaartspel en
na afloop daarvan werd ons verzocht in de
kamer van den gastheer te gaan. omdat een
soupertje, waarop wij voor dezen avond wa
ren uitgenoodigd. omdat van Stuiteren van
een stokoude tante een heel 3ardige erfenis
had gekregen, zou worden klaargezet Het
duurde een half uurtje, waarin wij ons met
een gezellig praatje bezig bielden. de dames
zittende, de heeren staande. Terwijl ik zoo
rondwandelde en dacht aan de merkwaar
dige dingen, die van Stuiteren ons verteld
had (want hU was do man geweest, die do
meeste vragen had gesteld en ook beant
woord nam ik door de glazen deur een kijkje
in zijn boekenkast. Daar stonden naast elkaar
tien deelen van een encyclopaedic naast het
laatstverschenen verslag van dc gemeente
Haarlem. Toen werd alles mij duidelUk.
Als Ik weer on theevisite ga. hetzH on den
krans of bij andere vrienden, dan zal ik ook
van tevoren allerlei geleerdheid naz'«n en
uit mijn hoofd leeren. die ik m«t cm beetje
handieheid wel op de visite te na* kan bren
gen. Misschien zal ik daar dan drtn Indruk
maken van een buitengewoon alvemeen ont
wikkeld man, maar Ik zal het niet overdrij
ven. want wie dat doet maakt zichzelf bij zijn
medeeasten onaangenaam, vooral wanneer
hij blijkt niet te weten, hoeveel treden zijn
eigen trap heeft.
FTDELIO.