UIT VERGEELDE door P. J. ZuRCHER. XIV. De re-peupteeringMoeilijke jaren. Honger en haatDe ijzeren vuist". Nadat Ay aldus „getuchtigd" en „ontvolkt" was, word er een bezetting gelegd en tot Gou verneur werd Van der Dussen benoemd. En de geschiedschrijver vermeldt: „Daerop hebben d'Heer Commandeur, met die van Ra ede ende Capplteljne tsaemen ver- gaedert, veiblijt sijnde over deese subijtte heerlijcke victorie, hebben Godt daer over ge- danckt ende in alle minsaemheyt tsaemen ge geten ende gedroncken; voorts is yeder ge- commandeert te trecken naar sijn schlpboort, a en lant laetende 't gheene noodlch was, mitsgaders de kanonnen. De scheepen sijn weeder vertrocken naer Neyra". Onder dit nieuwe bestuur werd overeen komstig de opdracht het eiland „opnieu ge- peupleerd". Van halve maatregelen hield men in die dagen niet en de re-peupleering werd dan ook met kracht aangepakt en er immi greerden allen onder dwang 100 lieden uit Solor, 65 krijgsgevangen Spanjaarden, 40 Ambonneezen. ruim 500 inlanders van de Sangi-eilanden en tientallen Chineezen, man nen en vrouwen van overal vandaan. Deze „veroverden", of van vorsten gekochte slaven, moesten nu maar zorgen, dat het eiland weer bevolkt wer<L Nu werd er ook een fort, de Revengie ge- heeten, gebouwd en een natuurlijk Uitermate hardvochtige bezetting belastte zich er mede, dat „de pluk" der muskaatnoten op tijd plaats vond, die dan voor een appel en een ei uitsluitend aan de Compagnie mochten worden geleverd. Na Neira was nu ook het eilandje Ay op deze wijze in de macht van de V. O, C. gekomen. Ay is altijd een ongeluks-eiland geweest, 't Moge vreemd klinken, maar als men den bijbel er op naslaat, zal men ln Jozua 8 met een treffende gelijkenis het geheele relaas van de gebeurtenissen op Ay terug vinden. De verwoesting er van was, als het ware, ge projecteerd! Nu waren Neira en Ay wel ln onze macht gekomen, maar Lonklior. verreweg het meest voordeel schenkende eiland, lag nog buiten onze machtssfeer. En dat eiland was bui tengewoon sterk. .Dit stond den Heeren-Ze- ventien, die in Jlblland zetelden en „de lakens uitdeelden", aïterminst- aan en in weerwil van de nieuw g^bogst-e lauweren op Ay ligt er niet een ^marteklank in dien naam? schre ven zii, dat ze gewenscht hadden: „dat de Victo/y wat heeviger ende wat ernstlijcker tee^ens eene soo gansch ontrouwe natie wae- T't vervolgeht gheweest, ter wijle ghy lieden aldaer eene soo treffelijke macht van volck ende scheepen bij den anderen haddet, om die van Roen en Lonthor eens geheele end'al 't onder en de buyten alle macht van meer quaet te doen te brengen, 't welck, ons oor deels, bij destructie van alle haerlieder vaer- tuygen ende rigoureuze castydinghe ende uyt- roeyinge van haere prlncipaele hoofden ende priesters sal moeten gheschieden, alle eere wij den handel aldaer met eenich proffijt sul- Jen mogen contlnueeren". Men moet vooral niet vergeten, dat Lon thor vanwege de muskaatboomen bij uitstek begeerd was, terwijl Roen in handen der Engelschen was, die daar troonden in al hun ongenaakbaarheid op hun, door de natuur be schermde, eiland. Want zij gingen met de noten-opbrengst van Lonthor strijken, terwijl ook zij de hand hadden in de zij 't ook schaarsche voedselvoorziening der opstan dige Bandaneezen, de zonder die hulp ver moedelijk reeds eerder „ten onder gebracht" zouden zijn geweest. Dit was zeer in ons na deel, want de heele Banda-archipel zou reeds door de Bandaneezen verlaten zijn geweest, indien niet de Engelschen op het zoogenaam de ..psychologische moment" Roen in hun macht hadden gekregen. Op 13 Januari 1617 zonden wij er een paar schepen heen, doch de Engelschen eischten onze onverwij ld en te rugtocht. Zij gaven ons 24 uur den tijd, met „de brandende lonten naast de kanonnen". En daaraan moesten wij ons wel onderwer pen,, wat de vaak onstuimige zee en verrader lijke stroomingen konden de onze noodlottig zijn. Zoo hebben wij meerdere pogingen ge daan om contact met Roen te verkrijgen, doch alle hadden zij eenzelfde, negatief resul taat. De Engelschen zaten en bleven ..op de haverkist" en maakten het ons erg lastig. Intusschen werd de onderlinge verhouding tusschen de Bandaneezen en ons steeds slech ter. welke toestand nieuwe besluiten noodza kelijk maakten, die de verwijdering steeds vergrootte. Met recht bevonden wij ons in den vlcieuzen cirkel. Te Orantatten op Lonthor, waar wij on danks de vele en groote gevaren wel kwamen om over de muskaatnoot te onderhandelen, zijn dan ook velen der onzen door sluipmoord gevallen; het werd een massagraf ran diena ren der Compagnie. Maar wij moesten hen wel opzoeken, want ze kwamen niet tot ons. De muskaathandel stond vrijwel stil en was zoowat geheel in handen van Engelschen en andere vreemdelingen. In die dagen zat Coen er met dc ijzeren vuist achterheen, dat de In- landsche handelaren ons op het fort Nassau zouden bezoeken, hetgeen aanleiding tot voortdurende vechtpartijen gaf. Ze kwamen eenvoudig niet, of, sporadisch en wat ook wel gebeurde, ze kwamen wel, maar boden dan oude en bedorven noten aan. 't Lam, dien wij kennen als de „tuchtiger" van Ay, en die Commandeur van Banda was, verdroot dit. Hij ondernam nu groote en klei ne straf-expedlties, die, met onderbreking van wèl-eens ,,'n succes", meestal werden af geslagen. Na zulk een succes kwam dan weer een korte periode van vrede, waarin de mus kaathandel wat opleefde, maar 't was 'n ge wapende vrede, èrg opgeschroefd, en het eind van het lied was toch altijd weer: ruzie. De duur van dezen „eeuwigen" oorlog drukte het zwaarst op de Bandaneezen. Zij legden natuurlijk weer het loodje: zij sneuvelden, verongelukten, vluchtten naar Ceram en an dere eilanden, terwijl er duizenden omkwa men van honger en ellende. Want zonder handel konden zij van de muskaat niet leven- En die was gefnuikt, want de Hollanders had den het verkeer met de omliggende landen totaal afgesneden. En de eilanden konden niet voorzien in het noodwendige levens-on derhoud hunner bewoners. Er was dan ook nijpend gebrek en in het jaar 1617 waren op Roen waar de Engelschen genesteld waren alle Klappernoten verbruikt. Dit is een zeer veeg teeken, want de Inlander grijpt daar eer.st in den aller-uitersten nood naai-. Het was dan ook zóó verschrikkelijk, dat de advokaat-fiscaal Dedel aan zijn lastgevers schreef1 wij veele gesien en hebben die van- weege den honger niet als vel en been aan 't lijf en hadden". Onder die omstandigheden was het niet te verwonderen, dat wanhoop en vertwijfeling, naast een gruwelijkeu haat, zich van de be volking meester maakten. Allereerst op Lonthor, dat broeinest ran te genstand, dreigde groot gevaar: het waren al weer de Engelschen, die hen steunden en tot verzet aanspoorden, zoodat onze pogingen mislukten. Het was één intrige, al intrige, uit alles werd venijn gezogen en zonder oorzaak liep het plotseling weer mts. In Juli 1620 heette het: „D'onse sfjn met die van Selam- mes, teegens haeren danck weeder in oore- logh gheraekt, sonder datte selfs weeten hoe of waerom het compt". Maar de Engelschen wisten het wel. En wij kregen ongenadig \,klop" van de Bandanee zen, die op hun bergachtige terrein thuis zijn de, daar een voortreffelijke guerilla voerden. Heeie Hollandsche patrouilles werden daar in de val gelokt er. „afgemaakt". Het werd er een graf van soldaten en dienaren ran de Com pagnie. De bezetting van de „Kasteelen", for ten waren het éigenlljk, was voor de helft reeds uitgestorven en de Jaren 1618 en 1619 staan voor de Compagnie, dus voor ons. in de kronieken, als. de donkere jaren vermeld. Er heerschie de grootste moedeloosheid, voor al met betrekking tot Banda, dat het voor naamste deel van ons koloniaal bezit uit maakte. Men vergete vooral niet dat het wel zijn van de Compagnie de actiën in het lieve vaderland! volkomen daarvan afhan kelijk waren. Op Coen was thans alle hoop gevestigd. Hij het niets en niemand ontziende genie, de man met alléén-maar de Ijzeren, gevoellooze vuist, die Banda tot één woestenij heeft om geschapen en een zondvloed van ontstellend leed en namelooze misère over het ongeluk kige eiland brachtv.hU, de on-omkoopbare ambtenaar, waar alle andere dienaren der compagnie wél omkoopbaar waren, hij, Coen, zou de leiding nemen om Banda te onder werpen. En zoo trok hij met een vloot van twaalf bodems en 1500 soldaten op 13 Januari 1621 van Batavia: den 14en Februari reeds kwam de vloot ter reede van Ambon aan. waar zij voor anker ging. Reeds bij de nadering van den ijzeren man, zonk den Bandaneezen de moed in de schoenen. Toen de vloot het an ker zou lichten om op Banda af te gaan, ver scheen er een Bandaneesche deputatie met machtiging voor den vrede en om een duur zaam verdrag te sluiten. Maar Coen liet haar weten: „dat de bedrieghelijke accoorden van de Bandaneezen al te wel ervaren hadden om- me ons wederomme te laaten abuyzeeren. Hij wilde niets van een contract weten, doch de Bandaneezen door zijn overmacht zóó tuchtigen, dat er van een verzet tegen de Compagnie geen sprake meer kón zijn. Den 27 Februari kwam hij toen te Banda aan. Allereerst liet hij de 150 overleden man schappen. gedurende de reis van Batavia tot Banda, begraven. Hij deed het kalm-aan en met systeem, want er moesten nog meer sche pen met meedoogenlooze krijgers aankomen. Daarop was het wachten dus. Intusschen deden de Bandaneezen voortdu rend nieuwe voorstellen, die telkens werden afgewezen en de toebereidselen tot een groo- ten slag gingen staag-aan verder. Met angst in het hart zagen de Bandanee zen die toebereidselen vorderen. Ze zagen de kanonnen en ze begrepen den grootschen op zet van de expeditie, waarvan ze de onver- murw baarheid te voren reeds voelden. Want Coen had vele prauwen medegevoerd en deze alle, zwaar bewapend, tusschen de andere oorlogsbodems, neergelaten. En al die kanon nen en ontelbare soldaten, die dagenlang rusteloos in de weer waren, zagen ze van hun versterkingen uit. 't Was alles tegen hèn gericht. En eindelijk zagen zij ook, hoe de verster king kwam opdagen. Op 7 Maart lag de vol tallige vloot, ohnéemfeaar sterk, voor het ar me Bahda! I HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDrRAATJE. Djz krans vergaderde bij de familie van ^Uiteren. Het weer was afgehandeld, naar -de respectieve gezondheden behoorlijk on derzocht en vernomen dat niemand ziek was, niemand zelfs verkouden, waarschijn lijk onder den invloed van dit wonder mooie voorjaarsweer, dat wij in deze winter maand genieten. Mevrouw Hupstra zei wel, dat wij het weer zouden moeten bezuren, maar daar nam niemand dezen keer notitie van. Als je bij mooi weer je moet gaan ver diepen in het slechtere weer, dat wij nader hand zullen krijgen, dan kun je je over het mooie weer nooit verblijden. Van Stuiteren las een advertentie voor. die hij in een van de kranten gevonden had en waarbij op een kantoor gevraagd werd een bediende van al- gemeene ontwikkeling, bekend met boek houden, moderne talen, stenografie en ty pen, tegen een salaris van duizend gulden per jaar. Hij vond dat gering en ons ge zelschap was het roerend met hem eens. „Ik zou wel eens willen weten," zei Stui teren „wat men op dit kantoor onder alge- meene ontwikkeling verstaat" en vragend keek hij den kring rond, alsof hij van ons daar een antwoord op verwachtte. Toen er niet zoo gauw antwoord kwam, omdat je •toch niet kunt verlangen, dat een van ons weet wat een onbekenden advertentieplaat - ser met algemeene ontwikkeling bedoel!,, gaf hij daar zelf een antwoord op en zei: „weten jullie wat de langste brug voor gewoon ver keer is in Nederland?" Een schuchtere stem waagde te zeggen: „de Moerdijk", maar daar dit een spoorweg brug is. kreeg het antwoord een nul. „De nieuwe stuwbrug te Grave." zei hij. „die een lengte heeft van 500 Motor." „Weten jullie dan misschien hoeveel men- schen, ik bedoel hoeveel procent van de in woners van Nederland luistert naar dc radio?'' Dit was een gevaarlijk terrein, want wij hebben eens voor al besloten in de krans niet over radio te spreken om het opvijzelen van onze diverse installaties te vermijden. Er werd dus algemeen gezwegen en hij gaf al weer het antwoord zelf: „5.2 pet." „Hoe weet je dat allemaal?" vroeg Wouter wantrouwend, maar daar ging hij niet op in en zette zijn examen voort. „Weten jullie dan misschien hoeveel kilo meter in 1929 de K. L. M. heeft gevlogen?" De klasse zweeg, zooals een rechtgeaarde klasse doet op een moeilijke vraag van den leeraar. „1644800 K. M." zei de geleerde man. Maar toen hij nu ook nog weten wou wat het to tale paplerverbruik is van de Nederland- sche dagbladen en of wij wel wisten, dat daarvoor bcomen gekapt moeten worden over een terrein van 800 K.M., toen barstte de bom en vroeg Wouter met de doodeiijke beleefdheid. d:c oen wereld van ironie ver bergt. of wij weer op school zaten en of Van Stuiteren van plan was om ons den heelen avond te blijven cxaminecren. MIk denk er niet over", zei de gastheer, het hatelijkheid je zorgvuldig voorbijgaande, „maar ik heb al deze schoone vragen ge vonden in een tijdschrift, dat er boven zette: „Wist U?" met een groot vraagboeken en nu heb ik jullie nog niet eens gevraagd hoe groot de grootste schepen zijn, die op de gekanaliseerde Maas kunnen varen. Welnu, die grootste schepen zijn tweeduizend ton „Als ik ooit schipper word op de Maas", zei Hopma, „dan beloof ik je, dat ik er re kening mee zal houden, maar voorloopig ben ik daar nog niet aan toe." Intusschen was er nog geen antwoord ge geven op de vraag wat men eigenlijk onder algemeene ontwikkelmg had te verstaan en daarover werd het gesprek voortgezet. Men was het er vrijwel ever eens, dat algemeene ontwikkeling bestaat in kennis van alge meene belangen en bovendien speciaal van het vak dat je uitoefent. „Ieder mensch moet dus weten." zei Hop ma en keek een beetje triomfantelijk in den kring rond, „wat de hoofdstad van Denemar ken is." „Kopenhagen", zei de krans in koor. „En die van Zweden?" „Stockholm", daverde het koor opnieuw. „En die van Noorwegen?" „Christiania". „Daaruit blijkt nu, zei de vrager, „dat ons gezelschap van den ouden stempel is, want dat noemen wij tegenwoordig Oslo." Het werd nu een spelletje, waaraan vooral de mannen deelnamen, terwijl de dam*s toeluisterden. Op de vraag van Hupstra wat de hoofdstad van Noord-Holland is. zei het koor: „Amsterdam", en keek een beetje ver wonderd toen het bleek, dat het Haarlem was. „Maar hoe groot", vroeg van Stuiteren, „is dan de gemiddelde afstand tusschen de aarde en de zon?" cn gaf toen niemand ant woordde. daarop zelf weer het antwoord: „149480000 K.M." ..En wat is dan de doorsnede van de zon?" „1390890 K.M." Tante Koos je vroeg vriendelijk of van Stuiteren dat wel eens gewandeld had, maar schrikte een beetje van het algemeen gelach, dat daarop ontstond omdat je er tenslotte toch kriebelig van wordt wanneer iemand Je vragen doet, die je maar telkens niet be antwoorden kunt. Ik was even de kamer deur uitgegaan om iets te halen, dat ik in den zak van mijn overjas had laten zitten en had ook nog op andere wijze mijn tijd nuttig besteed, zoodat ik, op dit gelach bin nenkomende, aan van Stuiteren vragen kon of hij misschien ook wist hoeveel treden zijn eigen trap naar boven had- „Mijn trap?" vroeg enze gastheer, precies als een schooljongen, die een vraag op school niet beantwoorden kan en die dus maar her haalt om tijd te winnen „Ja hoeveel treden je trap heeft. Dat is toch dunkt me een heel eenvoudige vraag." Je kon aan het gezicht van Van Stuiteren zien, dat hij zijn best deed om daarop een redelijk antwoord te geven, want wie den afstand van de aarde naar de zon kent. maak: een mal figuur als hij dien niet weet van de eerste naar de tweede verdieping van zijn eigen huis „Veertien treden, waarde vriend'-, zcide ik „en als je weten wilt hoe ik eraan, kom, dan wil ik het wel zeggen ook. Ik heb ze geen minuut geleden in de gang geteld. Zoo gaat hei met onze geleerdheid: wij kunnen met een beetje moeite allerlei dingen uit ons hoofd leeren,' die ons nooit te pas komen, maar hoeveel treden onze eigen trap heeft-, weten we niet". Maar Van Stuiteren zon op wraak en her innerde ons eraan, dat wij een poos geleden gezamenlijk naar Art-is zijn geweest, om ons daarna te verrassen met de vraag: „wat kost een jonge leeuw?" „Zoodra ik een leeuwcnvcrzameling ga aanleggen", zei Wouter, „zal ik Je het zeker vertellen". „Twee honderd en vijftig gulden", zei Van Stuiteren, „en een volwassen leeuw twee duizend of drieduizend, al naar gelang van de qualitelt, maar ik moet Jullie tot mijn spijt zeggen, dat een mannetjesleeuw altijd duurder is dan het wijfje". De dames lachten daar een beetje om en Emma Hopma kon niet laten om te zeg gen, dat de kostbaarheid in de dierenwereld dan juist het- omgekeerde was van d!e ln de menscheiijke maatschappij, omdat toch leder een weet, dat een vrouw veel meer waard is dan een man. Een opmerking, die met een ironisch handgeklap van de heerenafdeeling werd beantwoord Intusschen was het spelletje ingeslagen en tante Koosje, die nu eenmaal haar gewone schuchterheid had overwonnen, deed de vraag: „hoeveel tanden heeft een mensch?" „Twee en dertig", zelden er een paar met een gezicht alsof ze wilden zeggen: „dat weet Iedere schooljongen". „En een klein kind?" vroeg mevrouw van Stuiteren, maar daar schoot onze geleerdheid weer tekort, totdat zij het antwoord gaf: „Twintig" We kregen cr nu pas goed plezier in en kwamen vanzelf op de Jaartallen die ons immers op school zün ingeprent alsof dat het belangrijkste was wat een mensch voor zijn algemeene ontwikkeling noodig heeft. Vragen en antwoorden kruisten als bliksem flitsen in de kamer .He inneming van den Briel?" werd er uit den rechterhoek geroe pen. „1572". Het daverde, want dat wisten we allemaal. „Het beleg van Haarlem?" Dat kostte meer moeite. Eindelijk zei een schuchtere stem: „1573 geloof ik, maar ik woonde er toen nog niet". .Het beleg van Lelden?" vroeg mevrouw Hupstra uit weerwraak omdat ze dat van Haarlem niet geweten had. Zij is namelijk zelf uit Leiden afkomstig. „Haring en hutspot", zei Wouter spottend om zijn eigen onwetendheid te verbergen. Maar zonder zich van haar stuk te laten bren gen. zei ze: „1574". „Slag bij Nieuwpoort", riep Wouter, maar daarbij aarzelde niemand, want dit was het ecnige jaartal, waarop we onszelf op school altijd volkomen hadden vertrouwd. „1600". „Luister eens", zei Hupstra. zich speciaal tot Hopma wendende. ..Er gaat geen dag voor bij of jij zit op de fiets. Jij moet dus wel weten, wanneer dc eerste safety bicycle werd uitgevonden. Jullie 'weet wel, de eerste fiets VrouwMaar dit is het mooiste van al les. Deze das is voor jou. Ik heb hem in het gedrang ran den hals van den winkelbe diende a/gerukt.'" (The Humorist). DE DOODENLIJSTEN EN HET VERKEER. Een inzender in de Daily Telegraph komt op tegen de besluiten van de Londensche verkeersconferentie. Woensdag heeft zü. ge lijk men weet. een motie aangenomen, om «is snelheidsgrens voor Londen te handhaven. Dit is. meent de inzender, een averechtsch besluit. Op grond van zijn ervaring als auto mobilist te Londen en in buitenlandsche hoofdsteden voorspelt hij dat de strengste bepalingen tegen auto-bestuurders het schrik barend aantal ongelukken zullen kunnen drukken. Foley, de voorzitter van den Engelschen Voetgangersbond, heeft zelf in het licht gesteld dat Londen het slechtste record had van alle hoofdsteden in de wereld, wat het aantal verkeersongelukken betrof. Te Londen komen drie maal zooveel voetgangers om als te Parijs. Eu toch rijdt men te Londen lang zamer en voorzichtiger dan in welke andere bultenlandsche stad ook. De gemiddelde snel heid te Parijs is het snelste tempo van alle steden en toch is Parijs de veiligste stad. Dit bewijst het nuttelooze van alle bepalingen tot beperking van de snelheid. Het- verscnil tusschen Parijs en Londen zit in het gedrag van de voetgangers. Te Parijs hebben zij zich leeren richten naar de moderne omstandig heden en waakzaamheid geleerd bij het kiezen van het oogenblik en de plaats voor oversteken. Te Londen worden zij nog altijd tot zorgeloosheid aangespoord door de gewoon te om alle verantwoordelijkheid op de auto- bestuiutfers te schuiven. Vroeg of laat- zal men moeten inzien hoe verkeerd die neiging is. Men houdt op het oogenblik te weinig rekening met de zenuwspanning waaraan auto-bestuurders bloot staan door de gedra gingen van zorgelooze en roekelooze voet gangers. Deze spanning is te Londen grooter dan ergens anders en draagt ongetwijfeld bij tot de veelheid van ongelukken. Wanneer een bestuurder gedwongen is, buitensporig veei aandacht aan een enkelen zorgeloozen voet ganger te wijden, heeft hij meer kans om een ander te overrijden of een ander voertuig aan te rijden. De verbetering moet dus komen doordat de voetgangers zichzelven herzien. Volgens de laatste statistiek van den Per manenten Internationalen Bond voor Wegen congressen kwamen bij verkeersongelukken in de voornaamste steden van Europa per mil- lioen inwoners om: Amsterdam 50. Weenen met twee gelijke wielen". Dat wist weer niemand en wij aanvaardden het met het schouderophalen, waarmee je een antwoord aanhoort, dat Je zelf niet ge weten hebt: „in 1884 vond de Engelschman Slarley die uit". „Maar nu de eerste duikboot", waagde ik te vragen, want daar had ik pas een boekje over gelezen. ..De eene of andere Duitscher". werd er ge antwoord. Een ander gewaagde van een Amerikaan, een derde schreef de uitvinding aan een Franschman toe en de vierde wedde op een Italiaan, maar niemand wist. dat de Hollander Cornells Drebbel de eerste duik boot heeft geconstrueerd en daarmee een tocht onder de Theems heeft gemaakt van Westminster naar Greenwich. Dat het meisje van de familie de post bin nen bracht was aanleiding om te vragen, waar de eerste postdienst was ontslaan en het was al weer van Stuiteren, die het ant woord gaf- „ln 1653 te Parijs door een parti culieren ondernemer, de Balayer". Maar mijn vrouw, die er tot dusver zwij gend bij gezeten had. beklaagde zich er bit ter over, dat er telkens gesproken werd over ver verwijderde dingen en dat de vragers niet liever dichter bij huls bleven. Het was of van Stuiteren daarop had zitten wachten. „Goed zoo", zei hij, „laten wij dan onze aan dacht tot Haarlem bepalen. Hoeveel inwoners heeft Haarlem?" Men zal het misschien niet gelooven, maar over dit schijnbaar eenvoudige punt was de krans het niet eens. De een zei: „Tachtig duizend". die had niet eens gemerkt, dat er zooiets als een grensregeling was voorge vallen. De ander waagde zich tot honderd duizend en een derde tot honderd cn vijf dui zend. totdat tenslotte de vrager zelf met het antwoord kwam: „op 31 December 1927 ruim 11500. waarbij 549889 mannen en 60508 vrou wen. Er ging uit den kring der dames een soort van triomfkreet op toen zij aldus hoor den. dat zij de sterksten waren. „Wordt het geen tijd", vroeg mevrouw Hopma. „dat wij onze overtnacht. toonen en eens beginnen met de mannen te overheer- sc'nen, die ons tot dusverre zoo wreedelijk hebben verdrukt?" Dc zie er van af. ofschoon ik de officleele verslaggever ben van onze kransbljeenkom- sten, om u het hoongelach te schetsen, dat er na deze woorden opging. „Ja", zei mevrouw Hopma, onvervaard te gen den stroom oproeiende, „tot nu toe zijn de wetten altoos door mannen gemaakt en zij hebben die samengesteld ln hun belang, zooals zij die nu nog vaak in hun belang uit leggen. Wanneer wij vrouwen de getalsterkte hebben, dan moesten wij daarvan veel meer gebruik maken, b.v. door den geheelen ge meenteraad om te zetten en ook de Tweede Kamer. De baantjes van secretaris, griffier en bode zullen wij dan edelmoediglijk aan de mannen overlaten". „Jullie zouden dat gemakkelijk kunnen doen", zei van Stuiteren. „Want de vrouwen hebben natuurlijk ook or.der de kiezers de overhand. Op 15 Me! 1928 waren er in Haar lem voor de Tweede Kamer 28673 mannelijke en 33161 vrouwelijke kiezers en voor den raad 26822 mannen en 30977 vrouwen". Ik meende onder de heeren dezen en genen bij het hooren van deze fatale cijfers te zien 40. Bordeaux 200, Boedapest 41. Dresden 30, Glasgow 120. Hamburg 100. Leipzig 230. Liver- poo! 50. Londen 230. Milaan 150. Parijs 100, Stockholm 60. De bewering van den inzender dat Parijs de veiligste stad zou zijn, gaat dus niet op. Het aantal dooden in de door bovengenoem de statistiek bestreken periode bedroeg ln werkelijkheid te Parijs 274 Leipzig 155, Milaan 130. Hamburg 113. Wecner. 68. Am sterdam 33. Over de andere steden wordt niets gezegd. GELUKSDAGEN. Het geloof in „geluksdagen" ls overal ver spreid. Er zijn vele bekende personen ge weest, die vast geloofden dat hun geluk aan zekere dagen gebonden was. En het ls eigen aardig dat dit ook in vele gevallen is uitge komen. Napeleon beschouwde den tweeden dag van de maand als zijn geluksdag Op 2 Augustus 1802 werd hij consul: op 2 December, twee Jaar later, werd hij gekroond tot Keizer der Franschen. op 2 December van het volgend jaar won hU den slag bij Austerlitz. Op 2 April 1810 trad hij in het huwelijk met de Aartshertogin van Oostenrijk. De bekende EngeLsche legeraanvoerder Lord Roberts geloofde ln den Dinsdag en in den Zuld-Afrlkaanschen oorlog werd dit ge loof bewaarheid Hij begon z{jn tocht door den Oranje Vrijstaat op Dinsdag: generaal Cronjé gaf zich op een Dinsdag aan hem over; deed zijn Intocht in Bloemfontein op Dinsdag: rukte Transvaal binnen op Dins dag en hecsch dc Engclschc vlag tc Pretoria op een Dinsdag. De geluksdag van een anderen Britsehen legerbevelhebber. Lord Kitchener, was 5 Juni, de datum waarop de Britsche vlag te Pre toria werd geheschen. Op 5 Juni 1899 stond het Parlement Lord Kitchener een som van 30.000 pond sterling toe ter eere van zijn overwinning te Omdoerman. En op den 5rn Juni 1902 nam het Parlement een dergelijk besluit. Toen kreeg Lord Kitchener 50000 pond sterling omdat hU een definitief einde had gemaakt aan den Zuld-Afrlkaanschen oorlog. Men zegt dat de geluksdag van den Brit- schen staatsman Winston Churchll. Zaterdag is. Hij werd geboren, ontsnapte aan dc Boe ren, die hem gevangen hadden genomen, kreeg zijn eerste benoeming als minister, trouwde en kwam te Dundee als gekozene uit de stembus, alles op een Zaterdag. Over 't algemeen wordt de Vrijdag als een ongeluksdag beschouwd, maar er zijn blijk baar ook uitzonderingen. Op Vrijdag vertrok Christophorus Columbus uit Spanje om een nieuwe wereld te ontdekken; op Vrijdag kreeg hij op die reis voor het eerst land ln zicht: op Vrijdag aanvaardde hij de terugreis en op Vrijdag kwam hij ln Spanje terug. Op zijn volgende reis kreeg hij Amerika op Vrijdag in zicht en op Vrijdag ook betrad hij voor het eerst den grond van de nieuwe wereld. En na de historische reis volbracht te hebben landde hij weer ln Spanje op eea Vrijdag. MOORD-STATISTIEK VAN BERLIJN. Volgens den nieuwen politiegids voor 1930, uitgegeven door het. Pruisische ministerie van Binnenlandsche Zaken, zijn ln 1929 in Ber lijn 32 moorden gepleegd, waarvan tot nu toe vier nog niet zijn opgehelderd. Aangege ven werden veertien gevallen van poging tot moord, waarvan eveneens twee nog niet tot klaarheid zijn gebracht. Van de dertien ge vallen van doodslag is slechts ln één geval de dader nog niet gevonden. Acht gevallen van poging tot doodslag leidden tot ontdekking van den dader Van de 277 gevallen van roof en geweldpleging zijn 164 nog niet opgehel derd; poging tot dit misdrijf kwam 138 maal voor. verbleeken. In elk geval waren «r die hefc gesprek op een ander onderwerp trachtten te leiden en daar de maan op dat moment door een bovenvenster, waarvoor geen gor dijn hing, naar binnen scheen, werd aan van Stuiteren gevraagd of hU mLssehlen ook wist wat de doorsnee van de maan was waarop hij vlot ten antwoord gaf „3480 KM" „En wat is de temperatuur van de zon?" „Daarover zijn de geleerden het nier eens", zei onze gastheer, „maar hun meening va rieert tusschen 5600 en 6000 graden". Het gesprek ging nu op wat anders over. maar zoo weinig lieten do statistiekcUfers ons met rust, dat wij er naderhand weer op te rugkwamen en elkaar afvroegen hoe hoog de gewone uitgaven wel waren van de gemeente Haarlem, waar wij onze matige bijdragen in stortten. Toen de gastheer ons vertelde, dat die uit gaven loopen tusschen de 14 en 15 millioen, leek ons belastingpapier, dat ons toch zorg genoeg gaf, onbeduidend, maar wij zouden nog lager worden neergezet. De rijksuitkee- ring per hoofd, de zoogenaamde wet van 24 Mei 1897 is namelijk 3 03 per Inwoner en toen van Stuiteren met een droevige stem uitrekende, dat ons gezelschap van tien per sonen dus volgens het rijk te zamen dertig gulden met dertig cent waard is, heerschte er een treurig stilzwijgen. Nog even kwam van 8tuiteren op het mooie weer terug en had daarbij de gelegenheid om te plaatsen, dat er twee jaar geleden in 1928 op 3 en 4 Januari al sneeuw had moeten worden opgeruimd. Toen wijdden wij ons aan het kaartspel en na afloop daarvan werd ons verzocht in de kamer van den gastheer te gaan. omdat een soupertje, waarop wij voor dezen avond wa ren uitgenoodigd. omdat van Stuiteren van een stokoude tante een heel 3ardige erfenis had gekregen, zou worden klaargezet Het duurde een half uurtje, waarin wij ons met een gezellig praatje bezig bielden. de dames zittende, de heeren staande. Terwijl ik zoo rondwandelde en dacht aan de merkwaar dige dingen, die van Stuiteren ons verteld had (want hU was do man geweest, die do meeste vragen had gesteld en ook beant woord nam ik door de glazen deur een kijkje in zijn boekenkast. Daar stonden naast elkaar tien deelen van een encyclopaedic naast het laatstverschenen verslag van dc gemeente Haarlem. Toen werd alles mij duidelUk. Als Ik weer on theevisite ga. hetzH on den krans of bij andere vrienden, dan zal ik ook van tevoren allerlei geleerdheid naz'«n en uit mijn hoofd leeren. die ik m«t cm beetje handieheid wel op de visite te na* kan bren gen. Misschien zal ik daar dan drtn Indruk maken van een buitengewoon alvemeen ont wikkeld man, maar Ik zal het niet overdrij ven. want wie dat doet maakt zichzelf bij zijn medeeasten onaangenaam, vooral wanneer hij blijkt niet te weten, hoeveel treden zijn eigen trap heeft. FTDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17