H. D. VERTELLINGEN. FLITSEN bchaericm. FEUILLETON MET VERLOF NAAR HUIS FCy 1 Oi i lil HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 30 JANUARI 1930 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). De drie jonge edelen van Bergum. Een Friesch volksverhaal. Naar het Engelsch van W. J. L. KIEHL. Tn den tijd van koning Radboud, die, zoo als gij weet de eerste koning van de Friezen was en zijn hof hield ln Starum, de hoofd stad van het land, leefde er een oude edel man in de buurt van Bergum. Deze edelman had drie zonen, waarvan de oudste genaamd was Flink, de tweede Tuk en de derde For- nim. Op zekeren dag riep hij hen samen in de groote hall van zijn kasteel en zeide: „Mijn zoons! Gij zljt nu opgegroeid tot vol wassen mannen. Ik hoop dat gij middelen vindt om in uw levensonderhoud te voor zien, daarom zend ik u uit in de wijde we reld, om een heel jaar uw eigen weg te vin den ,en in dien tijd hoop ik dat ieder van u iets geleerd heeft waarmee hij mij eer aan doet." De jongelieden keken elkaar tamelijk beteu terd aan. Deze zending was niet Juist naar hun smaak. Er zat echter niets anders op dan het bevel van hun vader te volgen en zoo aanvaardden zij hun avontuurlijke reis. De oudste, Flink, ging in Oostelijke rich ting; Tuk ging Westwaarts en Fornim naar het Zuiden. Niet lang nadat Flink zijn broeders verla ten had, kwam hij aan een uitgestrekt woud, dat al dichter en donkerder werd hoe verder hij er in doordrong. Om het nog erger te ma ken, zag hij plotseling een troep roovers op hem af komen. Het was nutteloos, zich tegen zoo'n overmacht te verdedigen, en dus stond hij stil en wachtte tot zij bij hem kwamen. „Geef ons al je geld en al je kostbaarhe den!" schreeuwden zij. „Beste kerels!" zei Flink met een vroolij- ken lach, „ik heb Jullie niets te geven behal ve mij zelf." De roovers doorzochten hem grondig en toen zij niots van waarde vonden, besloten zij hem aan zijn woord te houden en hem in hun troep op te nemen. Flink, die zag dat het beste wat hij op het oogenblik doen kon, was, zich bij de roovers aan te sluiten en van hun de kunst van stelen te leeren, legde zich met zoo'n ijver op zijn nieuwe beroep toe, dat de roovers hem al gauw tot hun hoofd man kozen. Nu zult ge zeggen, dat dit nu niet juist een heel prachtige positie was voor een jongen edelman; maar dit moet van Flink gezegd worden: hij was een dief, maar een heel eerlijk soort van dief. Hij beroofde alleen maar menschen die hun geld op on eerlijke wijze verkregen hadden; hij stond zijn mannen nooit toe de hardwerkende boe ren te bsrooven, en vaak gaf hij een groot gedeelte van zijn inkomsten aan de armen en behoeftigen, zoodat hij en zijn roovers- bende in hoog aanzien stonden en zeer be mind waren bij jong en oud, en alleen de rijke boosdoeners vreesden hem. Laten we nu terugkeeren naar Tuk, en Zien wat voor wederwaardigheden hij be leefde. Ook hij bereikte een groot woud, waar hij de wilde mannen uit de bosschen ontmoette. Zij waren gekleed in dierenhui den, hadden lang. sluik haar, en baarden tot aan hun oogen! Zij omringden Tuk, schreeuwend en dansend, en zeiden hem, dat ze hem straks zouden braden voor hun avondmaal. „Dat zou ik niet doen als ik Jullie was", zei Tuk kalm. Je zou me waarschijnlijk een taai hapje vinden. Ik zal Jullie dadelijk wat veel beters verschaffen." „Hoe wil je dat doen?" schreeuwden ze. „Wij hebben al verscheidene dagen geen wild kunnen vinden en we zijn erg hongerig", en ze lieten hem dreigend hun groote gele tan den zien. Tuk zag, dat zij geen andere wapens had den dan een slinger en een steen en be merkte ook dat ze heel nieuwsgierig naai zij n pijl en boog keken. Vlak bij de plaats waar zij stonden stroomde een rivier en in het heldere water daarvan kon Tuk de groo te visschen heen en weer zien zwemmen. „Kom mee", zei hij tegen de wilde man nen, „en lk zal je laten zien wat ik kan doen." Hij zette een pijl op zijn boog en toen de eerste groote visch aan kwam zwemmen, schoot hij hem precies door zijn kop. De wilde mannen lieten een kreet van bewon dering hooren toen de doode visch naar boven kwam drijven. Zij waadden in de rivier en brachten de visch in veiligheid. Toen toonde Tuk de wilde mannen hoe ze een vuur moesten maken en hem bakken. Zij hadden het heerlijkste maal dat ze ooit hadden gehad en waren Tuk zoo dankbaar, dat ze hem eenstemmig tot hun leider kozen. Tuk, die zag dat er geen betere kans voor hem was dan te blijven waar hij was, nam het hooge ambt dankbaar aan en besloot Vrij bewerkt naar PAUL OSKAR HÖCKER. Vertaling van Christine Kamp. 3) Hij had op het oogenblik van de ramp dienst ln de machinekamer gehad. Toen liet. water van stuurboordzUde daar in drong, had hU snel de schotten, die toegang gaven tot de gang. afgesloten, had de wee stokers, die van schrik halfdood waren, bij de schouders gegrepen, voor zich uitgeduwd naai de kooien van hun in slaap verzonken kame raden, dezen gewekt en ze, die nog geheel door den slaap bevangen waren, naar bak boordzijde gejaagd. Hij was het, die de deur naar het dek met een bijl stuksloeg, ze er doorheen hielp en dan de kleine boot voor den kapitein bestemd, losmaakte cn te water liet. Pas daar erkenden de .hem bijna werk tuigelijk gehoorzamende mannen het gevaar Een minuut, nadat ze in het kleine boc;Je gesprongen waren, gingen alle lichten aan boord van de Horta uit. De machinekamer met de daaraan grenzende kooien lag reeds onder water. Men hoorde het geloei van den storm, het schreeuwen en gillen van de men schen, het geraas van de golvendan een laatste kreet van den kapitein, die klonk als een vaarwel en daarop sloeg een golf hen weg van het zinkende schip in de dikke duisternis ten prooi aan de woedende baren. Frits was de laatste geweest, die ln het bootje was gesprongen en daarbij had hU zich aan den arm gewond. Dat bemerkte hU pas, toen zij op het strand van Holywell aam- de kunst van schieten zoo grondig te leeren, dat niemand zich met hem kon meten. Intusschen was de Jongste broeder, For nim, naar het Zuiden gegaan, tot hij niet verder kon, daar een breede en diepe ri vier zijn weg versperde. Echter zag hij een schip, vastgemeerd aan den oever, en be sloot den kapitein te vragen hem naar den anderen kant te brengen. Toen hU aan boord stapte, stak een oude vrouw haar hoofd door het luikgat van de kajuit. „Wel vriend" riep ze „wat wil Je?" „Ik wilde u vragen of u zoo goed zoudt willen zijn mij naar den overkant te bren gen." „Wat moet je aan den overkant van de rivier doen?" informeerde de vrouw nieuws gierig. „O, niets bijzonders", zei Fornim, en hij vertelde hoe hij en zijn broers uitgestuurd waren om hun fortuin te zoeken. „Wel", zei de vrouw vriendelijk, „waarom blijf je niet hier aan boord van dit mooie schip bij mUn man en mij? WU hebben geen kinderen en wij zouden het prettig vinden een zoon te hebben zooals jy. We zullen je loeren wat wij kunnen. „Wat kun je dan?" vroeg Fornim begee- rlg. „WU verstaan de kunst van repareeren", zei de oude vrouw trotsch. „De menschen uit den heelen omtrek brengen ons hun gebro ken aardewerk en alles wat gerepareerd moet worden, en we maken het allemaal heel, zoodat het zoo goed als nieuw is." Fornim keek tamelUk teleurgesteld. Dat leek geen werk voor een edelman. Aan den anderen kant beviel hem de vriendelUkheid van de vrouw en toen op dat oogenblik haar man thuis kwam en hoorde waarover zU spraken en even sterk aandrong dat Fornim bU hen zou bUjven en als hun zoon zou zUn... toen besloot Fornim bU de oude menschen te blUven en de kunst van repareeren zoo grondig mogelyk te leeren. Hy bleef elf maanden bU hen, en alle drie waren zoo gelukkig als de dagen duurden. Toen nam Fornim afscheid van hen om terug te keeren naar het kasteel van zijn vader, zooals afgesproken was. Prompt op het afgesproken uur keerden de drie broeders naar Bergum terug en vonden hun vader wachten in de hall. Teen hij hen zag aankomen, riep hU, in zijn han den wrijvend: „Welkom thuis, mUn jongens! Laat me nu hooren, wat jullie geleerd hebt." Flink moest wat moed verzame len om zUn vader te bekennen dat hU alleen geleerd had te stelen. Maar de oude edelman scheen volstrekt niet teleurgesteld. Tuk was natuurlUk zeker van zijn vader's goedkeuring toen hij vertelde dat hU zoo uit stekend schieten had geleerd, dat hU nooit een schot miste. Fornim aarzelde een oogen blik voor hU sprak, daar hij zUn vaders toorn en den spot van zUn broeders vrees de over zoo'n laag beroep. Ten laatste kwa h het er vrij stamelend uit. Maar de oude édel man nam het goed op. „Kom", zside hU. „niets wat men grondig doet is te verachten. Je kunt nooit weten, hoe het je te pas komt." Zoo waren alle drie in een echt goed hu meur en namen in de vroolykste stemming deel aan een hartig maal. Den volgenden dag had de oude edelman al zUn vrienden en buren uitgenoodigd aan een feestmaal om den terugkeer van zUn zoons te vieren en om getuige te zUn van een proeve van hun bekwaamheid. Toen dus alle gasten in het park van het kasteel by een. waren, riep de edelman zU'n drie zoons en zeide tot hen: „Nu wensch ik, dat gy deze menschen toont, wat gU geleerd hebt. In dien boom is het nest van een ekster en op het nest broedt Flink, in dien boom klimmen en een ei weg het vrouwtje haar eieren uit. Nu moet jij, nemen, zonder dat de vogel er zelfs maar iets van merkt. „Heel goed", zei Flink. HU gooide zijn jas uit en was in een oogen blik boven in den boom. Toen boog hU zorg vuldig de takjes en blaadjes die hem in den weg waren op zU en nam een van de eieren uit het nest, zoo handig, dat de moeder ekster er niets van merkte. De gasten juichten die daad luid toe, toen Flink het ei in zUn vaders hand legde. „Goed zoo. Flink", riep de oude edelman en klopte zUn jongen op den rug. „Nu is het jouw beurt, Tuk. Flink zal het el tusschen zijn vinger en duim houden, en JU. Tuk, moet het stuk schieten met Je pijl." Tuk siond al klaar met zUn pUl en boog. gekomen waren. Een van de stokers had den arm gebroken, Hubert Schratt was weliswaar veilig aan land gekomen, maar zoo uitgeput dat hU op hun weg naar de grot ln de krijt rots uitgegleden was en tamelijk diep naar be neden was gevallen, zoodat de anderen moes ten vreezen. dat hij een hersenschudding ge kregen had. Vier en twintig uren waren de ongelukkigen zonder voedsel, zonder beschut ting tegen de koude geweest tot eindelijk hulp kwam. Nu bevonden zU zich aan boord van de Teutonia, waar zU onder behandeling van een dokter kwamen en naar Hamburg zouden gebracht worden, waar zü een toevlucht zouden vinden in het zeemanshuis. Juffrouw Schratt wilde dadelijk erheen om haar zoon weer te zien, maar haar vrienden rieden het haar af. Helpen kon zU den armen jongen toch niet. Integendeel, de ontroering bU het weerzien kon hem nadeelig zUn. Haar eigen toestand was ook niet al te gunstig om op reis te gaan. Eenige dagen later ontving zU een uitvoe- rigen brief van den geneesheer en ook een van de reederU. Inderdaad had hU een lichte hersenschud ding gekregen, maar hU werd met de meeste sorg verpleegd, zcodat hU waarschUn'.ljk binnen drie weken geheel hersteld zou zUn De reederU verleende hem evenals de andere geredde manschappep een lang verlof met be houd van vol salaris benevens de reiskosten naar huis. Toen Louise Ense dien avond bU juffrouw Scliratt kwam. vond zU haar vriendin tranen van vreugde schreiend. ..Ik zal dus mUn Jongen weerzien, mijn Hubert!" riep zy telkens weer uit, terwUl zU de handen als tot gebed vouw de. Tegen het einde van October ontving juf frouw Schratt den eersten brief van haar blij dat hy mocht toonen wat hU Icon. maar Flink werd erg bleek. Toch nam hU voorzich tig het ei, en zette zich in postuur, het een armslengte voor zich uit houdend. Op dertig meter afstand schoot Tuk zUn pUl af. Het was een prachtig schot. Zelfs Wilhelm Teil had het niet kunnen verbeteren. Het ei werd tot stukjes verbrijzeld, en Flink's vingers waren zelfs niet aangeraakt. Iedereen klapte ln zU'n handen en schreeuwde: ,3ravo, Tuk!" „Nu is het jouw beurt. Fornim," zei zUn vader. „Je moet het ei weer heel maken, zoo dat de vogels het verschil niet kunnen zien, en dan zal Flink het weer in het nest leggen." Fornim ging dadelijk aan het werk. Hij zocht op den grond al de verspreide stukjes ei bijeen. Toen hy ze had verzameld, maakte hU zUn vingers met zUn lippen nat, drukte alle stukjes tegen elkaar en zie. daar was het ei zoo goed als nieuw. Het werd langs het heele gezelschap doorgegeven, en allen ver klaarden dat zij heelemaal niet konden zien dat het ei gebroken was geweest. Toen legde Flink het weer in het nest, en de ekster heeft nooit vermoed wat er mee gebeurd was, maar broedde het uit precies zoo als de andere. De gasten verheugden zich met den vader over de handigheid, die de drie jonge mannen getoond hadden, en het banket in de groote hal van het kasteel verliep onder veel vroo- lU'kheid. Het was laat in den nacht toen de laatste gast vertrok. Voor het aanbreken van den dag. den vol genden morgen, was er een groote beweging aan de poort van het kasteel en de portier kwam den ouden edelman wekken, om hem te zeggen dat er afgezanten van koning Radboud waren, die hem dadehjk wenschten te spreken. Toen de afgezanten in zUn kamer geleid waren, vertelden zU hem dat koning Radboud zUn hulp noodig had omdat zyn dochter ontvoerd was door een grooten adelaar, en daar de koning gehoord had van de wonder lijke dingen die de jonge edellieden konden doen, dacht hy, dat zy misschien de prinses terug konden brengen. Toen sprong de oude man haastig uit zUn bed en riep zU'n zoons. „De koning vraagt Jullie hulp," schreeuwde hy. „sta vlug op". Flink, Tuk en Fornim, vlug aangekleed en gewapend, kwamen spoedig de kamer van hun vader binnen rennen en vernamen de heele geschiedenis. „Maai-", vroeg Flink voorzichtig, ,.wat zal de belooning zUn voor hem, die de prinses terug brengt?" „De zaak is", zelden de afgezanten, „dat de schatkist van den koning leeg is, zoodat de koning zegt dat hU den held wil bsloonen door hem de prinses zelf ten huwelijk te geven." Deze gedachte beviel de jonge edellieden, en na zich te hebben overtuigd, dat de ade laar met de prinses in zuidelUke richting was weggevlogen, gingen zU aan het zoeken. Zij reisden naar het Zuiden, denaelfden weg, dien Fornim vroeger was gegaan en toen zU aan de breede rivier kwamen stemden de beide oudjes, toen zij het verhaal gehoord hadden, dadelijk erin toe hun aangenomen zoon hun schip te leenen. Zij hadden ook een grooten adelaar naar het zuiden zien vliegen, die iets tusschen zUn klauwen droeg. Zoo zeilden dus de drie broers de rivier op en kwamen aan den overkant, waar zich een ondoordringbaar woud uitstrekte. ZU legden hun boot vast, gingen aan land, en doorzoch ten het woud in de richting waar de oude vrouw gezegd had, dat zy den adelaar altijd zag neerstrUken. Tenslotte kwamen zy aan een diepen kuil en toen zU naar binnen-keken zagen zij den adelaar vast in slaap, met zUn kop rustend op den schouder van de prinses. „Nu zal ik zien wat ik kan doen", zei Flink. Hij verzamelde nu wat zacht mos en kroop voorzichtig in het hol, lichtte de kop van den adelaar van den schouder van de prin ses en legde het zachte mos er voor in de plaats. Toen kroop hy. met de bevende prin ses in zUn armen, uit de diepte naar het vroo- Ujke daglicht. De prinses was overgelukkig met haar be vinding en dankte Flink telkens weer dat hU haar zoo handig had weggehaald. Intusschen spoedde het heele gezelschap zich naar de rivier, ging aan boord van het schip en zeilde weg. Plotseling werd de hemel donker alsof er een groote wolk -gekomen was tusschen de zon en de aarde, en toen de vluchtelingen opkeken, zagen zy den adelaar, wiens machtige vleugels het daglicht verduisterden. „O. nu zyn we verloren", jammerde de prinses, en wrong haar handen. „Niets daarvan", lachte Tuk. „Wacht maar even, en kyk wat ik kan doen met mijn pijl en boog." Toen de vogel naderbij kwam, zette hU een pyl op zUn boog, mikte zorgvuldig, schoot hem af. en neer viel de adelaar, zoo dood als een pier. Alleen wilde het ongeluk, dat hU midden in het schip terecht kwam, en de heele boot was aan gruzelementen. Onze vluchtelingen spartelden rond ln het water tot zij een stuk hout te pakken kregen, waarop zU bleven drijven. „Wat nu te doen?" huilde de prinses en Flink en Tuk jammerden met haar. Maar Fornim stelde haar gerust. „Ik heb niet voor niets leeren repareeren". zoon. Hubert voelde zich nog zeer zwak, hoe wel hy herstellend was. De ondervonden ellende werkte ln hem na. Misschien ook was hij niet zoo robust als zijn kameraden, die het zeemanshuis al verlaten hadden, verheugd over het verlof, dat hun verleend was en dat de meesten in hun vaderstad of dorp wensch ten door te brengen. Hubert moest nog veertien dagen in het ziekenhuis blijven, maarjioe goed hy daar ook verpleegd werd. toch verlangde hU er vurig naar eindelijk weer naar huis te gaan. „Kon ik toch Zaterdag met Frits Kehrbacber meegaan!" schreef hy, ongeduldig. ,.Ik kan het bUna niet uithouden, zoo verlang ik naar huis! Ook naar u. lief moedertje en naar ons dierbaar Neurenberg! O. hoe akelig vind lk de nabUheid van de kust! Dat kunt u zich niet voorstellenAls ik den wind hoor, moet ik .elkens weer denken aan dien vreeselljken nacht in de kleine boot, dan breekt mU het angstzweet uit en ik huiver van ontzetting. Lieve moeder, ik weet het niet of het mU mogelijk zal zUn na mUn verlof weer naar zee te gaan. Dat heb ik gisteren ook aan den inspecteur gezegd. Maar hU lachte mU uit en zei, dat wie eenmaal op zee gewoon was, het niet meer op het vasteland uithouden kon. Ik zou volgens hem het toch weer gevoelen, vooral in het voorjaarheimwee naar de zee! Maar ik geloof het niet. Ik heb mU altUd zoo eenzaam en verlaten gevoeld op het groote water. Als ik mU in den geest voor stelde, hoe het eruit ziet in de stille, smalle straten van Neurenberg met de trapgeveitjes en erkers, als ik u in uw speelgoedwinkel meende te zien te midden van al dat bonte goedje, zelfs meende uw stem te hooren soms ook meende ik het pianospel van juf frouw Ense te vernemen; zU is toch nog uw buurmeisje, niet waar? dan voelde ik mU ge drukt en neerslachtig. Frlts Kehrbacber heeft VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1543 INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct«. per regeL STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJORISSTR A AT 16 TELEFOON 10756 HOBBY VLOERWRIJVERS f 125.— zei hij. Houdt een oogenblikje vol, en dan zal ik alles wel in orde maken." HU zwom vlug in het rond en verzamelde al de stukjes; toen bevochtigde hU zijn vin gers met zUn lippen, en zie: het schip was zoo goed als nieuw. Allen klommen weer aan boord en zeilden vroolUk verder. De prinses hield maar niet op de broeders te prijzen voor hun knapheid. „In Starum," zei zy, „hebben we niemand die zoo knap is als gijen daarom moet gU alle drie met mU mee komen en aan het hof van mUn vader blijven." Zoo zeilden zij rechtstreeks naar Starum, waar de koning overgelukkig was toen hU zijn geliefde dochter weer terug had. „Maar" begon Flink. „Uw afgezanten had den beloofd, dat wie de prinses terug bracht, met haar mocht trouwen. U denkt toch zeker, uw belofte te houden?" Radboud keek wat benauwd. „Maar gij kunt toch niet verlangen", riep hij ontsteld, ,,dat ik mijn dochter aan elk van u ten huweÜjk zal geven?" „Wel nee", zei Flink, „dat niet juist. Maar ziét u, ik ben de oudste en ik dacht Maar Radboud viel hem in de rede. „Daar de prinses de belanghebbende party In deze kwestie is, is het het beste dat wU haar zelf laten beslissen." Hierin stemden zy allen toe en de prinses, een stap voorwaarts gaande in de richting van Flink, sprak nu: „Een man die leeft van diefstal kan ik nooit liefhebben of achten!" Daarna zich tot Tuk wendend, zeide zy: „Noch kan ik een man liefhebben wiens geheele kunst is bloed vergieten! Maar", riep zU en strekte haar beide handen uit naar Fornim„maar gy, die samen bindt wat gescheiden was en aan- eenvoegt wat afgezonderd wasgy zijt de uitverkoren bruidegom van myn hart!" INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 60 Ct«. per regel. Onverbeterlijk. zoo juist aischeld van mU genomen. Sedert drie dagen hoeft hij den arm niet, meer in verband te dragen, maar de dokter zegt, dat hij er zeer voorzichtig mee moet. zUn. HU heeft mU beloofd, dat hU u dadelijk zou opzoeken, als hU in Neurenberg komt. Het Is het eerste verlof, dat hij geniet, sedert hij op zee is gegaan, maar het gaat hem niet zoo goed als mU. want hU heeft niemand meer. HU zal u duizenden hartelijke groeten overbrengen van uw weldra genezen zoon Hubert". Louise was juist bU baar buurvrouw, toen Fri-ts Kehrbacher her. aangekondigde bezoek aan de moeder van 2ójn kameraad kwam bren gen. Zy was verrast- door zUn frisch ulter- lU'k, zUn flinke houding, den vroolijken toon van zUn stem. die niets meer verried van de groote vermoeienissen, die de jonge zeeman had doorstaan. In alles leek hU bet tegendeel van Hubert. Men zag het aan zijn schitte rende, blauwe oogen, aan zijn oprechten, vroolijken blik, dat hU een Jongeman vol temperament was, die voor gevaren niet gauw terugschrikte. HU wist alles van den vroolijken kant te beschouwen. Zelfs terwijl hij vertelde van de ramp en de lange, vrecselijke uren gedurende den nacht op zee en in de grot van de krUtrots, herinnerde hU zich eenige tragi-komische voorvallen, die hU zoo grap pig vertelde, dat juffrouw Schratt onder haar tranen door moest lachen J3n toen de moeder van zUn kameraad hem ondervroeg over de de eerste dagen van Hubert's ziekte, toen zU vol deelneming sprak over den armen stoker, die den arm gebroken had en of hU zelf niet veel had moeten hjden, schudde hU bUna vroolijk het hoofd. Zoo heerlUk als in het gasthuis hebben wij het in ons heele leven niet gehad", ver zekerde hU- „Denk toch eens, juffrouw Scliratt, «een dienst, geen hitte in de machinekamer, MOEILIJK BESLUIT (Nadruk verboden). KANTONGERECHT. De taal van Vrouwe Justitia. De taal van Vrouwe Justitia is ^bloemrijk. Luister: B. C. V., landbouwer te BeverwUk werd ge dagvaard voor het kantongerecht terzake dat hU op 23 December 's middags 12 uur in de gemeente Velsen „in jagende houding heeft geloopen met een schietgeweer, met het doel om wild op te sporen te bemachtigen of te dcoden en uit dat geweer een schot heeft ge lost buiten openbare wegen en voetpaden op een perceel weiland nabU den Hofgeester- weg, alwaar zich wild placht op te houden, van welk weiland J. G. Rutte, althans een ander dan hij, verdachte, tot het genot van de Jacht gerechtigd was, zulks zonder voor zien te zUn van een schriftelijk bewUs van den tot het genot van de jacht gerechtigde en niet zich bevindende in diens gezelschap en ten rijde en ter plaatse voormeld zich on- bevoegdelijk met een schietgeweer in het veld bevindende, zich toen heeft begeven op op gemeld weiland, waarop hy verdachte niet bevoegd was te jagen zonder zUn geweer te ontladen hebbende hij verdachte het ge weer geladen gehad". Verdachte zei het zoo: Er zat een snip in de scheisloofc en toen ben ik op het land van Rutte gegaan en heb 'm geschoten. Dat dit „genot van de jacht" onbevoegde - Ujk genoten was, wist de landbouwer niet, want dan had hij het zeker niet gedaan. En weinig zal hy vermoed hebben, dat er i zooveel woorden noodig zyn om zUn overtre ding te beschrUven en dan niet eens duidelijk te beschrUven. Maar het Openbaar Ministerie, noch de kantonrechter geloofden in zUn onschuld en hij werd conform den eisch veroordeeld tot f 30 boete of 30 dagen met verbeurdverklaring van het niet in beslag genomen geweer en veroordeeling by niet uitlevering daarvan tot betaling van de ter terechtzitting geschatte waarde van veertig gulden, by niet betaling of verhaal te vervangen door 40 dagen hechte nis. De kantonrechter: Hebt u nog iets? Verdachte: Ja, dat het heelemaal onbillijk is. Misschien is het wel zoo onbillijk dat de bloemrUke dagvaarding binnenkort nog eens voorgelezen wordt in hooger beroep. HUISARBEIDSWET Men seint ons uit Den Haag: De Hooge Raad van Arbeid zal op 10 Fe bruari byeen komen ter vaststelling van de adviezen over het wetsontwerp van een Huis arbeidswet en over het voorontwerp van den algemeenen maatregel van bestuur betref fende de slagerUen tevens slagerswinkels. een maand lang alle morgen kunnen uitsla pen! En het eten was uitstekend en over vloedig, wij kregen mooie boeken te lezen en zij waren allen zoo vriendelijk voor ons, ook de dokter en de verpleegsters. Ja, en die eene zuster, die my zoo iiefderyk heeft verzorgd, toen ik wondkoorts had, die had zulke lieve oogenheel donker en zoo zacht, toen moest ik steeds aan mUn arm moedertje denken Een paar seconden lang was zyn gezicht weemoedig en onwillekeurig had hU daarbij juffrouw Ense aangezien, wier oogen misschien hem aan die der verpleegster deden den ken. Meteen was echter zijn stem weer vrooiijk en levendig, maar toch. Louise merk'e wel, dat hy zyn zin had afgebroken om aan hen, die toch maar vreemden voor hem waren, niet te laten merken, hoe zeer de herinnering hem ontroerde. „Uw ouders zijn beiden gestorven, niet waar?", vroeg juffrouw Schratt vol deelne ming. De zeeman knikte. „Ja. vader is in Freiburg gestorven. Ik ben daar gisteren geweest cn heb zyn graf bezocht". „Heeft u nog aniere bloedverwanten in ?reiburg aangetroffen?" vroeg Louise hem. .Neen, niemand- Het leek mU een geheel vreemde stad en het huis waar vader ge woond heeft en zUn winkel had. heb ik lang tevergeefs gezochtKehrbacher. neen. d!en naam kende niemand in Freiburg, zei de waard. Toen ontmoette ik iemand van het stadsbestuur en die herinnerde zich nog iets. Maar het huis. dat bestond al lang niet meer... daar was een school gebouwd „Dat is wel treurig voor u", zei Louise aar zelend. (Wordt vervolgd.) Ala je een stukje goed van je vrouw hebt mee gekregen om in de stad er een lap by te koopen en de indrukwekkende verkoopster bezweert je dat dit dezelfde kleur is Je ziet dat het niet zoo is, maar vraagt je af, wat je liever doet: haar tegen spreken of den huiselijken storm afwachten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 6