H. D. VERTELLINGEN.
FLITSEN
bchaericm.
FEUILLETON
MET VERLOF NAAR HUIS
FCy 1
Oi i lil
HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 30 JANUARI 1930
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden).
De drie jonge edelen van Bergum.
Een Friesch volksverhaal.
Naar het Engelsch van W. J. L. KIEHL.
Tn den tijd van koning Radboud, die, zoo
als gij weet de eerste koning van de Friezen
was en zijn hof hield ln Starum, de hoofd
stad van het land, leefde er een oude edel
man in de buurt van Bergum. Deze edelman
had drie zonen, waarvan de oudste genaamd
was Flink, de tweede Tuk en de derde For-
nim. Op zekeren dag riep hij hen samen in
de groote hall van zijn kasteel en zeide:
„Mijn zoons! Gij zljt nu opgegroeid tot vol
wassen mannen. Ik hoop dat gij middelen
vindt om in uw levensonderhoud te voor
zien, daarom zend ik u uit in de wijde we
reld, om een heel jaar uw eigen weg te vin
den ,en in dien tijd hoop ik dat ieder van u
iets geleerd heeft waarmee hij mij eer aan
doet."
De jongelieden keken elkaar tamelijk beteu
terd aan. Deze zending was niet Juist naar
hun smaak. Er zat echter niets anders op
dan het bevel van hun vader te volgen en
zoo aanvaardden zij hun avontuurlijke reis.
De oudste, Flink, ging in Oostelijke rich
ting; Tuk ging Westwaarts en Fornim naar
het Zuiden.
Niet lang nadat Flink zijn broeders verla
ten had, kwam hij aan een uitgestrekt woud,
dat al dichter en donkerder werd hoe verder
hij er in doordrong. Om het nog erger te ma
ken, zag hij plotseling een troep roovers op
hem af komen. Het was nutteloos, zich tegen
zoo'n overmacht te verdedigen, en dus stond
hij stil en wachtte tot zij bij hem kwamen.
„Geef ons al je geld en al je kostbaarhe
den!" schreeuwden zij.
„Beste kerels!" zei Flink met een vroolij-
ken lach, „ik heb Jullie niets te geven behal
ve mij zelf."
De roovers doorzochten hem grondig en
toen zij niots van waarde vonden, besloten
zij hem aan zijn woord te houden en hem in
hun troep op te nemen. Flink, die zag dat het
beste wat hij op het oogenblik doen kon,
was, zich bij de roovers aan te sluiten en van
hun de kunst van stelen te leeren, legde zich
met zoo'n ijver op zijn nieuwe beroep toe,
dat de roovers hem al gauw tot hun hoofd
man kozen. Nu zult ge zeggen, dat dit nu
niet juist een heel prachtige positie was voor
een jongen edelman; maar dit moet van
Flink gezegd worden: hij was een dief, maar
een heel eerlijk soort van dief. Hij beroofde
alleen maar menschen die hun geld op on
eerlijke wijze verkregen hadden; hij stond
zijn mannen nooit toe de hardwerkende boe
ren te bsrooven, en vaak gaf hij een groot
gedeelte van zijn inkomsten aan de armen
en behoeftigen, zoodat hij en zijn roovers-
bende in hoog aanzien stonden en zeer be
mind waren bij jong en oud, en alleen de
rijke boosdoeners vreesden hem.
Laten we nu terugkeeren naar Tuk, en
Zien wat voor wederwaardigheden hij be
leefde. Ook hij bereikte een groot woud,
waar hij de wilde mannen uit de bosschen
ontmoette. Zij waren gekleed in dierenhui
den, hadden lang. sluik haar, en baarden
tot aan hun oogen! Zij omringden Tuk,
schreeuwend en dansend, en zeiden hem,
dat ze hem straks zouden braden voor hun
avondmaal.
„Dat zou ik niet doen als ik Jullie was", zei
Tuk kalm. Je zou me waarschijnlijk een
taai hapje vinden. Ik zal Jullie dadelijk wat
veel beters verschaffen."
„Hoe wil je dat doen?" schreeuwden ze.
„Wij hebben al verscheidene dagen geen wild
kunnen vinden en we zijn erg hongerig", en
ze lieten hem dreigend hun groote gele tan
den zien.
Tuk zag, dat zij geen andere wapens had
den dan een slinger en een steen en be
merkte ook dat ze heel nieuwsgierig naai
zij n pijl en boog keken. Vlak bij de plaats
waar zij stonden stroomde een rivier en in
het heldere water daarvan kon Tuk de groo
te visschen heen en weer zien zwemmen.
„Kom mee", zei hij tegen de wilde man
nen, „en lk zal je laten zien wat ik kan
doen."
Hij zette een pijl op zijn boog en toen de
eerste groote visch aan kwam zwemmen,
schoot hij hem precies door zijn kop. De
wilde mannen lieten een kreet van bewon
dering hooren toen de doode visch naar boven
kwam drijven. Zij waadden in de rivier en
brachten de visch in veiligheid.
Toen toonde Tuk de wilde mannen hoe ze
een vuur moesten maken en hem bakken.
Zij hadden het heerlijkste maal dat ze ooit
hadden gehad en waren Tuk zoo dankbaar,
dat ze hem eenstemmig tot hun leider kozen.
Tuk, die zag dat er geen betere kans voor
hem was dan te blijven waar hij was, nam
het hooge ambt dankbaar aan en besloot
Vrij bewerkt naar
PAUL OSKAR HÖCKER.
Vertaling van Christine Kamp.
3)
Hij had op het oogenblik van de ramp
dienst ln de machinekamer gehad. Toen liet.
water van stuurboordzUde daar in drong,
had hU snel de schotten, die toegang gaven
tot de gang. afgesloten, had de wee stokers,
die van schrik halfdood waren, bij de
schouders gegrepen, voor zich uitgeduwd naai
de kooien van hun in slaap verzonken kame
raden, dezen gewekt en ze, die nog geheel
door den slaap bevangen waren, naar bak
boordzijde gejaagd. Hij was het, die de deur
naar het dek met een bijl stuksloeg, ze er
doorheen hielp en dan de kleine boot voor
den kapitein bestemd, losmaakte cn te water
liet. Pas daar erkenden de .hem bijna werk
tuigelijk gehoorzamende mannen het gevaar
Een minuut, nadat ze in het kleine boc;Je
gesprongen waren, gingen alle lichten aan
boord van de Horta uit. De machinekamer
met de daaraan grenzende kooien lag reeds
onder water. Men hoorde het geloei van den
storm, het schreeuwen en gillen van de men
schen, het geraas van de golvendan een
laatste kreet van den kapitein, die klonk als
een vaarwel en daarop sloeg een golf hen
weg van het zinkende schip in de dikke
duisternis ten prooi aan de woedende baren.
Frits was de laatste geweest, die ln het
bootje was gesprongen en daarbij had hU
zich aan den arm gewond. Dat bemerkte hU
pas, toen zij op het strand van Holywell aam-
de kunst van schieten zoo grondig te leeren,
dat niemand zich met hem kon meten.
Intusschen was de Jongste broeder, For
nim, naar het Zuiden gegaan, tot hij niet
verder kon, daar een breede en diepe ri
vier zijn weg versperde. Echter zag hij een
schip, vastgemeerd aan den oever, en be
sloot den kapitein te vragen hem naar den
anderen kant te brengen. Toen hU aan
boord stapte, stak een oude vrouw haar
hoofd door het luikgat van de kajuit.
„Wel vriend" riep ze „wat wil Je?"
„Ik wilde u vragen of u zoo goed zoudt
willen zijn mij naar den overkant te bren
gen."
„Wat moet je aan den overkant van de
rivier doen?" informeerde de vrouw nieuws
gierig.
„O, niets bijzonders", zei Fornim, en hij
vertelde hoe hij en zijn broers uitgestuurd
waren om hun fortuin te zoeken.
„Wel", zei de vrouw vriendelijk, „waarom
blijf je niet hier aan boord van dit mooie
schip bij mUn man en mij? WU hebben geen
kinderen en wij zouden het prettig vinden
een zoon te hebben zooals jy. We zullen je
loeren wat wij kunnen.
„Wat kun je dan?" vroeg Fornim begee-
rlg.
„WU verstaan de kunst van repareeren",
zei de oude vrouw trotsch. „De menschen uit
den heelen omtrek brengen ons hun gebro
ken aardewerk en alles wat gerepareerd
moet worden, en we maken het allemaal
heel, zoodat het zoo goed als nieuw is."
Fornim keek tamelUk teleurgesteld. Dat
leek geen werk voor een edelman. Aan den
anderen kant beviel hem de vriendelUkheid
van de vrouw en toen op dat oogenblik haar
man thuis kwam en hoorde waarover zU
spraken en even sterk aandrong dat Fornim
bU hen zou bUjven en als hun zoon zou zUn...
toen besloot Fornim bU de oude menschen
te blUven en de kunst van repareeren zoo
grondig mogelyk te leeren.
Hy bleef elf maanden bU hen, en alle drie
waren zoo gelukkig als de dagen duurden.
Toen nam Fornim afscheid van hen om
terug te keeren naar het kasteel van zijn
vader, zooals afgesproken was.
Prompt op het afgesproken uur keerden
de drie broeders naar Bergum terug en
vonden hun vader wachten in de hall. Teen
hij hen zag aankomen, riep hU, in zijn han
den wrijvend: „Welkom thuis, mUn jongens!
Laat me nu hooren, wat jullie geleerd hebt."
Flink moest wat moed verzame
len om zUn vader te bekennen dat hU
alleen geleerd had te stelen. Maar de oude
edelman scheen volstrekt niet teleurgesteld.
Tuk was natuurlUk zeker van zijn vader's
goedkeuring toen hij vertelde dat hU zoo uit
stekend schieten had geleerd, dat hU nooit
een schot miste. Fornim aarzelde een oogen
blik voor hU sprak, daar hij zUn vaders
toorn en den spot van zUn broeders vrees
de over zoo'n laag beroep. Ten laatste kwa h
het er vrij stamelend uit. Maar de oude édel
man nam het goed op.
„Kom", zside hU. „niets wat men grondig
doet is te verachten. Je kunt nooit weten,
hoe het je te pas komt."
Zoo waren alle drie in een echt goed hu
meur en namen in de vroolykste stemming
deel aan een hartig maal.
Den volgenden dag had de oude edelman
al zUn vrienden en buren uitgenoodigd aan
een feestmaal om den terugkeer van zUn
zoons te vieren en om getuige te zUn van
een proeve van hun bekwaamheid. Toen dus
alle gasten in het park van het kasteel
by een. waren, riep de edelman zU'n drie
zoons en zeide tot hen:
„Nu wensch ik, dat gy deze menschen
toont, wat gU geleerd hebt. In dien boom is
het nest van een ekster en op het nest broedt
Flink, in dien boom klimmen en een ei weg
het vrouwtje haar eieren uit. Nu moet jij,
nemen, zonder dat de vogel er zelfs maar
iets van merkt.
„Heel goed", zei Flink.
HU gooide zijn jas uit en was in een oogen
blik boven in den boom. Toen boog hU zorg
vuldig de takjes en blaadjes die hem in den
weg waren op zU en nam een van de eieren
uit het nest, zoo handig, dat de moeder ekster
er niets van merkte. De gasten juichten die
daad luid toe, toen Flink het ei in zUn vaders
hand legde.
„Goed zoo. Flink", riep de oude edelman en
klopte zUn jongen op den rug.
„Nu is het jouw beurt, Tuk. Flink zal het
el tusschen zijn vinger en duim houden, en
JU. Tuk, moet het stuk schieten met Je pijl."
Tuk siond al klaar met zUn pUl en boog.
gekomen waren. Een van de stokers had den
arm gebroken, Hubert Schratt was weliswaar
veilig aan land gekomen, maar zoo uitgeput
dat hU op hun weg naar de grot ln de krijt
rots uitgegleden was en tamelijk diep naar be
neden was gevallen, zoodat de anderen moes
ten vreezen. dat hij een hersenschudding ge
kregen had. Vier en twintig uren waren de
ongelukkigen zonder voedsel, zonder beschut
ting tegen de koude geweest tot eindelijk hulp
kwam. Nu bevonden zU zich aan boord van de
Teutonia, waar zU onder behandeling van
een dokter kwamen en naar Hamburg zouden
gebracht worden, waar zü een toevlucht
zouden vinden in het zeemanshuis.
Juffrouw Schratt wilde dadelijk erheen om
haar zoon weer te zien, maar haar vrienden
rieden het haar af. Helpen kon zU den armen
jongen toch niet. Integendeel, de ontroering
bU het weerzien kon hem nadeelig zUn. Haar
eigen toestand was ook niet al te gunstig om
op reis te gaan.
Eenige dagen later ontving zU een uitvoe-
rigen brief van den geneesheer en ook een
van de reederU.
Inderdaad had hU een lichte hersenschud
ding gekregen, maar hU werd met de meeste
sorg verpleegd, zcodat hU waarschUn'.ljk
binnen drie weken geheel hersteld zou zUn
De reederU verleende hem evenals de andere
geredde manschappep een lang verlof met be
houd van vol salaris benevens de reiskosten
naar huis.
Toen Louise Ense dien avond bU juffrouw
Scliratt kwam. vond zU haar vriendin tranen
van vreugde schreiend. ..Ik zal dus mUn Jongen
weerzien, mijn Hubert!" riep zy telkens weer
uit, terwUl zU de handen als tot gebed vouw
de.
Tegen het einde van October ontving juf
frouw Schratt den eersten brief van haar
blij dat hy mocht toonen wat hU Icon. maar
Flink werd erg bleek. Toch nam hU voorzich
tig het ei, en zette zich in postuur, het een
armslengte voor zich uit houdend. Op dertig
meter afstand schoot Tuk zUn pUl af. Het
was een prachtig schot. Zelfs Wilhelm Teil
had het niet kunnen verbeteren. Het ei werd
tot stukjes verbrijzeld, en Flink's vingers
waren zelfs niet aangeraakt. Iedereen klapte
ln zU'n handen en schreeuwde: ,3ravo, Tuk!"
„Nu is het jouw beurt. Fornim," zei zUn
vader. „Je moet het ei weer heel maken, zoo
dat de vogels het verschil niet kunnen zien,
en dan zal Flink het weer in het nest leggen."
Fornim ging dadelijk aan het werk. Hij
zocht op den grond al de verspreide stukjes
ei bijeen. Toen hy ze had verzameld, maakte
hU zUn vingers met zUn lippen nat, drukte
alle stukjes tegen elkaar en zie. daar was het
ei zoo goed als nieuw. Het werd langs het
heele gezelschap doorgegeven, en allen ver
klaarden dat zij heelemaal niet konden zien
dat het ei gebroken was geweest. Toen legde
Flink het weer in het nest, en de ekster heeft
nooit vermoed wat er mee gebeurd was, maar
broedde het uit precies zoo als de andere.
De gasten verheugden zich met den vader
over de handigheid, die de drie jonge mannen
getoond hadden, en het banket in de groote
hal van het kasteel verliep onder veel vroo-
lU'kheid. Het was laat in den nacht toen de
laatste gast vertrok.
Voor het aanbreken van den dag. den vol
genden morgen, was er een groote beweging
aan de poort van het kasteel en de portier
kwam den ouden edelman wekken, om hem
te zeggen dat er afgezanten van koning
Radboud waren, die hem dadehjk wenschten
te spreken.
Toen de afgezanten in zUn kamer geleid
waren, vertelden zU hem dat koning Radboud
zUn hulp noodig had omdat zyn dochter
ontvoerd was door een grooten adelaar, en
daar de koning gehoord had van de wonder
lijke dingen die de jonge edellieden konden
doen, dacht hy, dat zy misschien de prinses
terug konden brengen.
Toen sprong de oude man haastig uit zUn
bed en riep zU'n zoons.
„De koning vraagt Jullie hulp," schreeuwde
hy. „sta vlug op".
Flink, Tuk en Fornim, vlug aangekleed en
gewapend, kwamen spoedig de kamer van
hun vader binnen rennen en vernamen de
heele geschiedenis.
„Maai-", vroeg Flink voorzichtig, ,.wat zal
de belooning zUn voor hem, die de prinses
terug brengt?"
„De zaak is", zelden de afgezanten, „dat
de schatkist van den koning leeg is, zoodat
de koning zegt dat hU den held wil bsloonen
door hem de prinses zelf ten huwelijk te
geven."
Deze gedachte beviel de jonge edellieden,
en na zich te hebben overtuigd, dat de ade
laar met de prinses in zuidelUke richting was
weggevlogen, gingen zU aan het zoeken. Zij
reisden naar het Zuiden, denaelfden weg, dien
Fornim vroeger was gegaan en toen zU aan
de breede rivier kwamen stemden de beide
oudjes, toen zij het verhaal gehoord hadden,
dadelijk erin toe hun aangenomen zoon hun
schip te leenen. Zij hadden ook een grooten
adelaar naar het zuiden zien vliegen, die
iets tusschen zUn klauwen droeg.
Zoo zeilden dus de drie broers de rivier op
en kwamen aan den overkant, waar zich een
ondoordringbaar woud uitstrekte. ZU legden
hun boot vast, gingen aan land, en doorzoch
ten het woud in de richting waar de oude
vrouw gezegd had, dat zy den adelaar altijd
zag neerstrUken.
Tenslotte kwamen zy aan een diepen kuil
en toen zU naar binnen-keken zagen zij den
adelaar vast in slaap, met zUn kop rustend op
den schouder van de prinses.
„Nu zal ik zien wat ik kan doen", zei Flink.
Hij verzamelde nu wat zacht mos en kroop
voorzichtig in het hol, lichtte de kop van
den adelaar van den schouder van de prin
ses en legde het zachte mos er voor in de
plaats. Toen kroop hy. met de bevende prin
ses in zUn armen, uit de diepte naar het vroo-
Ujke daglicht.
De prinses was overgelukkig met haar be
vinding en dankte Flink telkens weer dat hU
haar zoo handig had weggehaald. Intusschen
spoedde het heele gezelschap zich naar de
rivier, ging aan boord van het schip en zeilde
weg.
Plotseling werd de hemel donker alsof er
een groote wolk -gekomen was tusschen de
zon en de aarde, en toen de vluchtelingen
opkeken, zagen zy den adelaar, wiens machtige
vleugels het daglicht verduisterden.
„O. nu zyn we verloren", jammerde de
prinses, en wrong haar handen.
„Niets daarvan", lachte Tuk. „Wacht maar
even, en kyk wat ik kan doen met mijn pijl
en boog."
Toen de vogel naderbij kwam, zette hU een
pyl op zUn boog, mikte zorgvuldig, schoot
hem af. en neer viel de adelaar, zoo dood als
een pier. Alleen wilde het ongeluk, dat hU
midden in het schip terecht kwam, en de
heele boot was aan gruzelementen.
Onze vluchtelingen spartelden rond ln het
water tot zij een stuk hout te pakken kregen,
waarop zU bleven drijven.
„Wat nu te doen?" huilde de prinses en
Flink en Tuk jammerden met haar. Maar
Fornim stelde haar gerust.
„Ik heb niet voor niets leeren repareeren".
zoon. Hubert voelde zich nog zeer zwak, hoe
wel hy herstellend was. De ondervonden
ellende werkte ln hem na. Misschien ook was
hij niet zoo robust als zijn kameraden, die
het zeemanshuis al verlaten hadden, verheugd
over het verlof, dat hun verleend was en dat
de meesten in hun vaderstad of dorp wensch
ten door te brengen.
Hubert moest nog veertien dagen in het
ziekenhuis blijven, maarjioe goed hy daar ook
verpleegd werd. toch verlangde hU er vurig
naar eindelijk weer naar huis te gaan.
„Kon ik toch Zaterdag met Frits Kehrbacber
meegaan!" schreef hy, ongeduldig. ,.Ik kan
het bUna niet uithouden, zoo verlang ik naar
huis! Ook naar u. lief moedertje en naar ons
dierbaar Neurenberg! O. hoe akelig vind lk de
nabUheid van de kust! Dat kunt u zich niet
voorstellenAls ik den wind hoor, moet ik
.elkens weer denken aan dien vreeselljken
nacht in de kleine boot, dan breekt mU het
angstzweet uit en ik huiver van ontzetting.
Lieve moeder, ik weet het niet of het mU
mogelijk zal zUn na mUn verlof weer naar
zee te gaan. Dat heb ik gisteren ook aan den
inspecteur gezegd. Maar hU lachte mU uit en
zei, dat wie eenmaal op zee gewoon was, het
niet meer op het vasteland uithouden kon. Ik
zou volgens hem het toch weer gevoelen,
vooral in het voorjaarheimwee naar de
zee! Maar ik geloof het niet. Ik heb mU
altUd zoo eenzaam en verlaten gevoeld op het
groote water. Als ik mU in den geest voor
stelde, hoe het eruit ziet in de stille, smalle
straten van Neurenberg met de trapgeveitjes
en erkers, als ik u in uw speelgoedwinkel
meende te zien te midden van al dat bonte
goedje, zelfs meende uw stem te hooren
soms ook meende ik het pianospel van juf
frouw Ense te vernemen; zU is toch nog uw
buurmeisje, niet waar? dan voelde ik mU ge
drukt en neerslachtig. Frlts Kehrbacber heeft
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1543
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct«. per regeL
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTR A AT 16
TELEFOON 10756
HOBBY VLOERWRIJVERS f 125.—
zei hij. Houdt een oogenblikje vol, en dan zal
ik alles wel in orde maken."
HU zwom vlug in het rond en verzamelde
al de stukjes; toen bevochtigde hU zijn vin
gers met zUn lippen, en zie: het schip was
zoo goed als nieuw. Allen klommen weer aan
boord en zeilden vroolUk verder.
De prinses hield maar niet op de broeders
te prijzen voor hun knapheid. „In Starum,"
zei zy, „hebben we niemand die zoo knap is
als gijen daarom moet gU alle drie met mU
mee komen en aan het hof van mUn vader
blijven."
Zoo zeilden zij rechtstreeks naar Starum,
waar de koning overgelukkig was toen hU zijn
geliefde dochter weer terug had.
„Maar" begon Flink. „Uw afgezanten had
den beloofd, dat wie de prinses terug bracht,
met haar mocht trouwen. U denkt toch zeker,
uw belofte te houden?"
Radboud keek wat benauwd.
„Maar gij kunt toch niet verlangen", riep
hij ontsteld, ,,dat ik mijn dochter aan elk
van u ten huweÜjk zal geven?"
„Wel nee", zei Flink, „dat niet juist. Maar
ziét u, ik ben de oudste en ik dacht
Maar Radboud viel hem in de rede.
„Daar de prinses de belanghebbende party
In deze kwestie is, is het het beste dat wU
haar zelf laten beslissen."
Hierin stemden zy allen toe en de prinses,
een stap voorwaarts gaande in de richting
van Flink, sprak nu:
„Een man die leeft van diefstal kan ik
nooit liefhebben of achten!" Daarna zich tot
Tuk wendend, zeide zy: „Noch kan ik een
man liefhebben wiens geheele kunst is bloed
vergieten! Maar", riep zU en strekte haar
beide handen uit naar Fornim„maar gy,
die samen bindt wat gescheiden was en aan-
eenvoegt wat afgezonderd wasgy zijt de
uitverkoren bruidegom van myn hart!"
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
60 Ct«. per regel.
Onverbeterlijk.
zoo juist aischeld van mU genomen. Sedert
drie dagen hoeft hij den arm niet, meer in
verband te dragen, maar de dokter zegt,
dat hij er zeer voorzichtig mee moet. zUn.
HU heeft mU beloofd, dat hU u dadelijk zou
opzoeken, als hU in Neurenberg komt. Het
Is het eerste verlof, dat hij geniet, sedert hij
op zee is gegaan, maar het gaat hem niet
zoo goed als mU. want hU heeft niemand
meer. HU zal u duizenden hartelijke groeten
overbrengen van uw weldra genezen zoon
Hubert".
Louise was juist bU baar buurvrouw, toen
Fri-ts Kehrbacher her. aangekondigde bezoek
aan de moeder van 2ójn kameraad kwam bren
gen. Zy was verrast- door zUn frisch ulter-
lU'k, zUn flinke houding, den vroolijken toon
van zUn stem. die niets meer verried van de
groote vermoeienissen, die de jonge zeeman
had doorstaan. In alles leek hU bet tegendeel
van Hubert. Men zag het aan zijn schitte
rende, blauwe oogen, aan zijn oprechten,
vroolijken blik, dat hU een Jongeman vol
temperament was, die voor gevaren niet gauw
terugschrikte. HU wist alles van den vroolijken
kant te beschouwen. Zelfs terwijl hij vertelde
van de ramp en de lange, vrecselijke uren
gedurende den nacht op zee en in de grot
van de krUtrots, herinnerde hU zich eenige
tragi-komische voorvallen, die hU zoo grap
pig vertelde, dat juffrouw Schratt onder haar
tranen door moest lachen J3n toen de moeder
van zUn kameraad hem ondervroeg over de
de eerste dagen van Hubert's ziekte, toen zU
vol deelneming sprak over den armen stoker,
die den arm gebroken had en of hU zelf niet
veel had moeten hjden, schudde hU bUna
vroolijk het hoofd.
Zoo heerlUk als in het gasthuis hebben
wij het in ons heele leven niet gehad", ver
zekerde hU- „Denk toch eens, juffrouw Scliratt,
«een dienst, geen hitte in de machinekamer,
MOEILIJK BESLUIT
(Nadruk verboden).
KANTONGERECHT.
De taal van Vrouwe Justitia.
De taal van Vrouwe Justitia is ^bloemrijk.
Luister:
B. C. V., landbouwer te BeverwUk werd ge
dagvaard voor het kantongerecht terzake dat
hU op 23 December 's middags 12 uur in de
gemeente Velsen „in jagende houding heeft
geloopen met een schietgeweer, met het doel
om wild op te sporen te bemachtigen of te
dcoden en uit dat geweer een schot heeft ge
lost buiten openbare wegen en voetpaden
op een perceel weiland nabU den Hofgeester-
weg, alwaar zich wild placht op te houden,
van welk weiland J. G. Rutte, althans een
ander dan hij, verdachte, tot het genot van
de Jacht gerechtigd was, zulks zonder voor
zien te zUn van een schriftelijk bewUs van
den tot het genot van de jacht gerechtigde
en niet zich bevindende in diens gezelschap
en ten rijde en ter plaatse voormeld zich on-
bevoegdelijk met een schietgeweer in het veld
bevindende, zich toen heeft begeven op op
gemeld weiland, waarop hy verdachte niet
bevoegd was te jagen zonder zUn geweer te
ontladen hebbende hij verdachte het ge
weer geladen gehad".
Verdachte zei het zoo:
Er zat een snip in de scheisloofc en toen
ben ik op het land van Rutte gegaan en
heb 'm geschoten.
Dat dit „genot van de jacht" onbevoegde -
Ujk genoten was, wist de landbouwer niet,
want dan had hij het zeker niet gedaan.
En weinig zal hy vermoed hebben, dat er
i zooveel woorden noodig zyn om zUn overtre
ding te beschrUven en dan niet eens duidelijk
te beschrUven.
Maar het Openbaar Ministerie, noch de
kantonrechter geloofden in zUn onschuld en
hij werd conform den eisch veroordeeld tot
f 30 boete of 30 dagen met verbeurdverklaring
van het niet in beslag genomen geweer en
veroordeeling by niet uitlevering daarvan tot
betaling van de ter terechtzitting geschatte
waarde van veertig gulden, by niet betaling
of verhaal te vervangen door 40 dagen hechte
nis.
De kantonrechter: Hebt u nog iets?
Verdachte: Ja, dat het heelemaal onbillijk
is.
Misschien is het wel zoo onbillijk dat de
bloemrUke dagvaarding binnenkort nog eens
voorgelezen wordt in hooger beroep.
HUISARBEIDSWET
Men seint ons uit Den Haag:
De Hooge Raad van Arbeid zal op 10 Fe
bruari byeen komen ter vaststelling van de
adviezen over het wetsontwerp van een Huis
arbeidswet en over het voorontwerp van den
algemeenen maatregel van bestuur betref
fende de slagerUen tevens slagerswinkels.
een maand lang alle morgen kunnen uitsla
pen! En het eten was uitstekend en over
vloedig, wij kregen mooie boeken te lezen en
zij waren allen zoo vriendelijk voor ons, ook
de dokter en de verpleegsters. Ja, en die eene
zuster, die my zoo iiefderyk heeft verzorgd,
toen ik wondkoorts had, die had zulke lieve
oogenheel donker en zoo zacht, toen
moest ik steeds aan mUn arm moedertje
denken
Een paar seconden lang was zyn gezicht
weemoedig en onwillekeurig had hU daarbij
juffrouw Ense aangezien, wier oogen misschien
hem aan die der verpleegster deden den
ken.
Meteen was echter zijn stem weer vrooiijk
en levendig, maar toch. Louise merk'e wel,
dat hy zyn zin had afgebroken om aan hen,
die toch maar vreemden voor hem waren, niet
te laten merken, hoe zeer de herinnering hem
ontroerde.
„Uw ouders zijn beiden gestorven, niet
waar?", vroeg juffrouw Schratt vol deelne
ming.
De zeeman knikte. „Ja. vader is in Freiburg
gestorven. Ik ben daar gisteren geweest cn
heb zyn graf bezocht".
„Heeft u nog aniere bloedverwanten in
?reiburg aangetroffen?" vroeg Louise hem.
.Neen, niemand- Het leek mU een geheel
vreemde stad en het huis waar vader ge
woond heeft en zUn winkel had. heb ik lang
tevergeefs gezochtKehrbacher. neen. d!en
naam kende niemand in Freiburg, zei de
waard. Toen ontmoette ik iemand van het
stadsbestuur en die herinnerde zich nog iets.
Maar het huis. dat bestond al lang niet meer...
daar was een school gebouwd
„Dat is wel treurig voor u", zei Louise aar
zelend.
(Wordt vervolgd.)
Ala je een stukje goed van je vrouw hebt mee
gekregen om in de stad er een lap by te koopen
en de indrukwekkende verkoopster bezweert je
dat dit dezelfde kleur is Je ziet dat het niet zoo is,
maar vraagt je af, wat je liever doet: haar tegen
spreken of den huiselijken storm afwachten.