„ATLANTIC". H. D. VERTELLING De eerste goede geluidsfilm. E. A. Dupont toont zich weer een bekwaam Regisseur. Eenheid tusschen beeld en ge luid. Boeiend en diep-ont- roerend. Misschien de beste film van dit seizoen. Een film waarbij het minst-nuchtere deel van het publiek moet huilen heeft altijd succes. Al Jolson die alweer een erg senii- menteele film gaat maken, komt er eerlijk voor uit, dat hij met twee rolprenten be roemd is geworden, omdat hij de menschen liet huilen en aan zijn derde film zullen de directeuren van wasscherijen evenals die van bioscopen ook wel plezier beleven. Over ,jpe zingende dwaas" hoe komt men aan dien titel? heb ik niet geschreven en ik zal het nu ook piet doen. Wel wil ik het hebben over een andere film, die een groot deel van het publiek be weegt to£ tranen plengen, die stampvolle zalen piaakt endie, goed beschouwd, misschien de beste film is die we dit seizoen te zden zullen krijgen. De naam is .Atlantic", de regisseur E. A. Dupont. Tweeërlei maatstaf kan men een film aan leggen, men kan haar beschouwen als kunst uiting, als autonome film óf als product •eener industrie wier voortbrengselen verhan deld worden als cretonne of chocoladeree- pen. Nog al te dikwijls wordt afgegaan op *t fabrieksmerk en huurt een bioscoopexploi tant een film omdat een bepaalde „lieveling" van het publiek" er in voor komt. Een ex ploitant huurt een Harry Liedtke-film een schlager met Jannings, vaak zonder kwaliteit en inhoud te kennen. De goeden niet te na gesproken. Maar geen insider zal het ont kennen, dat bij het draaien 's Maandags in een der vele Amsterdamsche schowrooms meer dan eens een bioscoopdirecteur zit te slapen enna afloop de vertoonde film mooi vindt en huurt. Doch dit alles hoort bij de kinderziekten die de film nog door moet maken en alles wijst er op, dat over enkele tientallen van jaren dergelijke misstanden ia den filmhandel nagenoeg verdwenen zul len zijn. Het ware onjuist, als wij ons steeds bezig hielden met de autonome film. der avant- garde. Die zal nooit zoo'n wereldmacht krij gen als de gewone filmindustrie, al doet zich thans haar invloed op deze laatste reeds zter Fritz Kortner speelt in Atlanticde hoofd rol cp lofwaardige wijze. duidelijk bemerken. En de avant-garde zal een zeer belangrijk deel der filmindustrie brengen tot het maken van zuivere films, zal de regisseurs de camera-men leveren voor de groote maatschappijen, zooals thans reeds eenigszlns het geval is. met name in Duitschland en Frankrijk. En zoo is er in verscheidene gewone films van den laatsten tijd dan ook veel te waarderen. „Atlantic" is een product van de British International Pictures, een groote Engelsche maatschappij. Filmisch beschouwd be- teekent de film weinig, als rolprent is het een geweldig werk. .Atlantic" is gemaakt naar een tooneelstuk van Ernest Raymond, dat meen ik onder den titel „De IJsberg" door het Schouwtooneel gespeeld wordt. Het stuk speelt tijdens de laatste uren op een oceaanstoomer die tegen een ijsberg botst, volloopt en zinkt, terwijl alleen de vrouwen gered worden omdat er te weinig booten zijn. Centrum van het stuk is de schrijver Tho mas. die in een rolstoel in de salon zit. In de film is dit nu ook zoo. En hier zit de groote fout: alle scènes kunnen in twee groe pen verdeeld worden: de scènes in en de scènes buiten de salon, dus aan dek. op de brug, in de machinekamers. En telkens ver plaatst de film ons abrupt van de salon naar het schip, er is hier geen eenheid ge kregen en slechts door het geluid en latetr door het volstroomen van de salon zie en hoor je duidelijk dat ze bij elkaar behooren. Dit is ontegenzeggelijk een fout, die enkele malen storend werkt, die door montage van beelden uit de salon met beelden van het dek gecorrigeerd had kunnen worden, maar die aan den geheelen indruk van de film niets schaadt. E. A. Dupont, de regisseur heeft vroeger „Variété" gemaakt, een der belangwekkend ste films van dien tijd. Was hij een tijd lang niet bijster gelukkig zijn „Moulin Rouge" hebben wij op deze plaats besproken thans is hij het, die voor het eerst een volko men eenheid tot stand bracht tusschen beeld en geluid. Hier leidt de muziek niet af, hier hoort die er bij. Het altijd door spelen van de band die den moed er in moet houden als de boot zinkt en de mannen achter mosten blij ven verscherpt de tragiek, het pianospel van Polly Is er niet om een liedje in te kunnen lasschen, het maakt die scène tot een der aangrijpendste uit de film. Trouwens, overal moet men Dupont's re gie bewonderen. Hij haalt het toch uit, als opeens de lichten in de salon gedoofd worden, 't doek donker te laten en de scène verder weer te geven alléén door het geluid. De on dergang van het schip, nadat allen het Onze Vader gebeden hebben, terwijl alle overblijvenden bij elkaar staan en liggen, de vuile stokers naast de heeren in rok, hóórt men alleen in een wegstervend gegil, dan wordt alles stil. Gelukkig geen fraaie tafereelen van helden die anderen trachten te redden, gelukkig geen happy end, de on dergang van het schip is het logische ein de en dit slot koos Dupont ook. En hoeveel andere fragmenten zijn er niet in dit machtig-boeiende en diep-ontroe- rende filmwerk dat de richting wijst waarin de makers van geluidsfilms moeten gaan. Het overroepen der bevelen, het zwijgen van den dreun der zuigers, het volstroomen van de machineruimen, de marconist die blijft aan den seinsleutel en tikt en tikt het S. O. S., de matroos die op zijn arm een vrouwenfiguur getatoueerd heeft, het neer schieten van de mannen die mee willen ln de booten, de gevechten, och er is zoo ontzettend veel dat goed en knap is in deze belangrijke film. C. G. B. OlifantenLeeuwen en Beren door ANDRé MAUROIS. (Nadruk verboden; auteursrecht voor behouden.) In de officierscantine van de Lonnox- Hooglanders, vertelde majoor Bremble over de witte regimentsponies, de inheemsche bedienden met hun gecompliceerde titels en hun nauwkeurig afgebakende plichten en het trage leven in het heuvelland. Parker beschreef, hoe men op olifanten ter jacht uitrijdt. „Zij staan op hun dier, met het eene been zijn zij vastgebonden, en terwijl de oli fant galoppeert, zweven zij in de lucht; het is werkelijk zeer opwindend." „Dat geloof ik graag", zeide de jeugdige AureDe. „Wanneer je het eens probeert," zeide de majoor met nadruk tot Aurelle, vergeet dan niet zoo snel mogelijk langs de staart- naar beneden te klauteren, wanneer de olifant in moerassig gebied komt. Zoodra hij namelijk den bodem onder zich voelt wegzakken, pakt hij Je geheel instinctmatig met zijn slurf zet Je voor zich op den grond neer. om een harde onderlaag te hebben voor het knielen." „Ik zal het niet vergeten", antwoordde Aurelle. „In de Malelsche staten", zeide de majoor van de genie, „loopen de wilde olifanten vrij op de wegen rond. Ik heb er verscheidene ontmoet, wanneer ik op mijn motorfiets on derweg was. Bevalt zoo'n dier je neus of je pak niet, dan pakt hij je in het voorbijrijden en verplettert je onder zijn pooten. Maar daarvan afgezien zijn zij zeer onschuldig." Nu ontspon zich een lange discussie over de vraag op welke plek de olifant het lichtst te verwonden zou zijn; ook Padre bewees, dat hij er iets van wist en legde uitvoerig uit, in welk opzicht de lichaamsbouw van den Afri- kaanschen olifant verschilt van dien van den Indischen. „Padre", zeide Aurelle, „ik heb je altijd voor een sportsman gehouden, maar heb je werkelijk op groot wild gejaagd?" „Hoe bedoel je dat, werkelijk gejaagd? My dear fellow, ik heb neergelegd, wat een jager maar kan neerleggen, van olifant en rhino ceros tot leeuw en tijger toe. Heb ik nooit de geschiedenis van mijn eersten leeuw ver teld?" „Nog nooit, Padre", zeide de dokter, „maar nu moet Je het doen." „Padre", zei de majoor, „ik wil voor mijn part je geschiedenis aanhooren, maar ik stel de voorwaarde: Iemand moet de gra- mofoon opwinden, ik wil vandaag persé mijn lieveling Mrs. Finzi Magrini hooren." „Neen, majoor, heb genade, laat een rag time spelen, wanneer de machine bepaald moet draaien." „Geen sprake van, dokter, zoo gemakke lijk komt u er niet af, ik wensch mijn Finzi Magrinitoe, Aurelle, wees zoo goed, denk er aan, snelheid 65en kras niet op mijn plaat! Padre. vertel de geschiedenis van je eerste leeuw." „Ik was in Johannesburg en wenschte van harte, in een jachtclub te worden opge nomen, waar ik veel goede vrienden had. Het voorschrift bestond echter, dat iedere reflectant tenminste een leeuw moest heb ben neergelegd. Ik begaf mij dus in gezel schap van een jager, die verscheidene ge weren torste op weg en betrok des avonds een schuilplaats bij een bron. waar de leeuw gewoon was te drinken. Een half uur voor middernacht hoorde ik gekraak in de twijgen en boven een bosch verscheen de kop van een leeuw. Hij had ons opgemerkt en loerde in onze richting. Ik leg aan en schiet, maar een minuut later komt hij weer te voorschijn. Het tweede schot heeft het zelfde resultaat. Het verschrikte dier bukt en dan duikt de kop weer op. Ik bleef dood kalm; ln mijn verschillende geweren had ik nog zestien schoten gereed. Ik vuur voor de derde maal, het spelletje herhaalt zich, voor de vierde maal: telkens hetzelfde. Ik wordi opgewonden, mik telkens slechter met het resultaat, dat ook na het vijftiende schot de kop nog te voorschijn komt.'" „Nu, wanneer jij misschieten", zeide de ne ger, „wij opgevreten". „Ik haal diep adem, mik zoo nauwkeurig mogelijk, en schiet: het dier valteen secondetweetienhet ver schijnt niet meer. Ik wacht nog een oogen- blik, dan storm ik zegevierend vooruit, de neger mij na en nu moet u raden, heeren, wat ik achter het bosch vind „Den leeuw, Padre." „Zestien leeuwen, my boyze hadden elk een kogel in het oog. Dat was mijn de buut." „Bij Jove, Padre. wie durft nu nog beweren dat het de Schotten aan fantasie ont breekt?" „Laat ik nu eens een ware geschiedenis vertellen. In Indië heb ik voor het eerst een vrouw doodgeschotenja, een vrouw Ik was op de tijger jacht gegaan en kwam des nachts door een dorp, dat van de wereld afgesloten midden in het oerwoud lag; daar hield een oude inlander mij aan: „Sahib, een beer!" En hij wees mij op een boom een don kere massa, die bewoog. Ik richt mijn ge weer en vuurde; de gestalte valt door de krakende twijgen omlaag en ik vind een oude vrouw, die ik had gedood terwijl zij vruchten plukte. Een bruine kerel, haar man overstelpt mij met verwenschingen. Men haalt den inheemschen politieagent en ik moest de familie schadevergoeding betalen: het heeft mij een knap stuk geld gekost. Het verhaal deed snel de ronde, twintig mijlen in den omtrek, weken lang kon ik in geen dorp meer komen, zonder dat twee of drie mannen naar buiten stormden en riepen: „Sahib, een beer in den boom!" Natuurlijk hadden zij vooraf hun vrouwen er in gezet. Daarop vertelde Parker van een krokodil- lenjacht. kapitein Clarke vermeldde bijzon derheden over haaien in de Bermudas, die in het geheel niet gevaarlijk zijn, wanneer men zoo voorzichtig is. bij groepen in het water te springen. Intusschen draaide de majoor ln plechtige traag tempo den marsch van de doodenbrisade. De Nieuw-Zeeland- sche majoor had Eucalyptusbladeren op het vuur gelegd, die bij het verbranden een geur verspreidden, die hem aan het pikante aroma van het oerwoud herinnerde. Het suisde Aurelle ln het hoofd; hij meende de zon van Indië, de scherpe geur van het Afrikaansche wild te bespeuren en begreep eindelijk, dat de aarde een groot park is. dat een godde lijke tuinman voor de gentlemen der ver- eenigde koninkrijken heeft aangelegd TER VLOOTCONFERENTIE. DINGEN DIE ER NIETS MEE TE MAKEN HEBBEN. (Van onzen Londenschen correspondent). De Conferentie is haar tweede week inge gaan en zij heeft nog geen'nieuws van tref fend belang gebracht. Dit is zeer onaange naam voor de driehonderd of meer journa listen, die rond St. James's Palace en de hotels der delegaties hangen, teneinde stof te vergaren voor het dagelijksch bericht, in eenige gevallen de dagelijksche kolom, die hun bladen van hen tegemoetzien. Zoo wor den de omstandigheden gunstig voor fantas tische verhalen, afleidingen en uitleggingen, die binnen een etmaal weer formeele tegen spraak krijgen. Zooiets is onafscheidelijk van de overdrijving in nieuwsverschaffing, die de laatste jaren in de internationale pers heerscht en die de vraag rechtvaardigt of de hoofdleiders dier pers in hun voorlicht in gs- lust niet het punt hebben bereikt waarin zij hun lezers gaan vervelen. Deze conferentie is tot nu toe onmisken baar vervelend geweest in haar zakelijk werk. En bij gebrek aan zakelijk nieuws toont men hier Vfeel belangstelling voor den socia len en persoonlijken kant van de conferen tie. Zoo men al niet weet wat de heer S:im- son b.v. in het schild mag voeren, men is terdege op de hoogte van het leven en de inzichten van het legertje machineschrijf sters, dat de Amerikaansche delegatie heeft meegebracht. Daar is b v. de secretaresse van de Amerikaansche persafdeeling. V.TJ weten hoe 2jj er uitziet, dat zij „zich op maakt" op kunstzinnige wijze, dat zij de En gelsche meisjes zeer frisch en vief vindt en dat zij van meenir.g Is dat „opmaken" voor de dochteren van Londen niet strikt nood zakelijk is vanwege haar „lieflijke gelaats tinten". Dit meisje behoeft niet zoo voor zichtig te zijn met haar uitlatingen als haar baas. Zij is ook gemakkelijker te bereiken dan haar baas en zij „volunteers" haar op vattingen er. indrukken van Londen en zijn menschen. Zij had veel gehoord van Rotten Row, het vermaarde ruiterpad In Hyde Park. En z(j had in Amerika Juist leeren paard rijden. En zoo kwam zij er toe den eersten Zondagochtend in Londen in Rotten Row te gaan paardrijden. En het was ..thrilling" ge weest, het besef paard te rijden op het pad waar zooveel beroemde menschen.. met ko ningen, prinsen en prinsessen voorop, dage lijks de genoegens van stap, draf en galop ondergingen. Zulk een conferentienleuws vindt men hier althans niet vervelend. Men geeft er de voor keur aan boven ln uiterste vage en abstracte termen gestelde mededeelingen over verschil van opvatting onder de gedelegeerden over „globale" en „categorische" tonnage De Conferentie draagt aanzienlijk bij tot verhooging van de historische kennis van den gemiddelden Londenaar en anderen, on St. James's Palace, door die conferentie in het brandpunt der openbare belangstelling Is komen staan. Van nu af kan geen Londe naar meer zonder ontroering en pclnzenden terugblik het oude schilderachtige poortge bouw, in den hoek van Pall Mall en St. James's Street voorbijgaan. Nu weet hU pas goed hoe belangrijk dit poortgebouw e.n het gansche palcis als historisch monument is. Hij za! voortaan in de verbeelding den nnge- lukkieen Karei I op een killen ochtend, eeuwen geleden, uit die poort zien komen, op weg naar het schavot in WhitehallEen summum van anachronisme Is daar in dat paleis in deze dagen in scène gezet Een groot deel van het gebouw staat er al vier eeuwen; en vier eeuwen historie en vooral koninklijke historie, met meer leed dan lief. zijn aan de oude st-eenen verbonden. Men zegt dat I-Iolbein immers een der oudste, klassiekste scheppers van Westersche kunst, dc hand had in den bouw van dit koninklijk huls. En Hendrik Vin woonde er. heersehte er en ontdeed er zich op die ontstellend snelle en afdoende wijze die hem een bijzonderen naam ln de geschiedenis van zijn land heeft bezorgd van de schoone dames van zijn tijd. En ln deze vertrekkon van het einde der Middeleeuwen, waar vorstinnen hebben ge weend en vorston hebben rondgedaverd, waar de pathetische Karei den nacht doorbracht. die aan zijn onthoofding voorafgingln die vertrekken praten nu de moderne, demo cratische machthebbers over de middelen, die men moet vinden om hun volken, over eenkomstig de vurige wenschen dier volken, te verlossen van den ondragelijken last van die zware oorlogsbodems, die zooveel geld kosten en, losgelaten, zoo veel verwoesting en dood aanrichten. Schrijfmachines tikken en vulpenhouders gaan er rap over blanke vellen. .Luidsprekers" blaffen er woorden van argument en overreding uit. Het pa pieren lint van de telegraaf rolt er tikkend en gestadig van zijn koperen klos en de nij vere mannen van een postkantoor zwoegen er ln dienstvaardigheid voor de pers van de wereld. Er staan gansche batterijen tele- phooncellen, waar Londen en Amsterdam of Londen en Parijs of Londen en Berlijn in gewichtig gesprek zijn vereenlgd. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. De Optimist in de tram het kost niets en het maakt je zelf en anderen opgewekt hoe de optimist tegenspoed opvatte en wat er van zijn toekomst te verwachten is. Het v-as op een Maandagmorgen; de tram van Heemstede naar Haarlem was vol met schoolgaande kinderen en met menschen. die na dei- rustdag weer aan hun gewone werk zouder. gaan, en die nu nog een beetje tries tig ke_ n, zooals de meesten van ons doen op dei vlaandagmorgen. Achter ons hoorden wij rcépen: „Hei. hei!" van een passagier, die blijkbaar te laat was en nog mee wou. maar de bestuurder hoorde het niet, of meende, dat hij niet stoppen mocht, omdat er il gebeld was. In dat geval had hij gelijk, da; hij niet stopte, maar een oogenblik daarna zagen wij Iemand rennende langs de tam loopen, die zich een beetje onhandig <p de treeplank werkte, struikelde en geluk- sig de tram binnenviel. Geholpen door den conducteur en een paar andere vriendelijke menschen, stond hij al gauw weer op en wreef met een pijnlijk gezicht zijn rechter been. Bij zoo'n gelegenheid verwacht je, dat de man zeggen zou: „kun je niet stoppen als ik „hei" roep", of: „wat is die opstap hoog: je breekt je nek er haast op". Hij zei noch het een noch het ander, alleen glimlachte hij zoo even tegen ons en zei: „dat loopt gced af. ik had mijn been wel kunnen breken" en oedankte den conducteur. Toen wist ik, dat het een ontlmist was. Den rolgenden dag zag ik hem met dezelfde tram veer terug: hij was b'.ijkbaar pas in de buurt -.omen wonen en stond nu op tijd aan de ïalte. Dien morgen was het erg mistig, je :on geen honderd Meter voor je uitzien en e nassagiers mopoerden ouder elkaar. Eén zei. dat het gevaarlijk weer was, een weede vond het vies en onaangenaam, een 'erde. dat het toch niets gedaan was zoo'n •inter zonder vorst. „Wat vindt u ervan?" ri ik tot den optimist. Hij lachte maar eens hij lachte nog al gauw) en zei: „ik vind het ieer makkelijk, maar Je moet een beetje uit- jjken en bovendien kan ik er toch niets aan Den". Toen ik hem vroeg of hij zijn been os bezeerd had, zei hij: „een paar schaaf- rmdjes. maar het heeft niets te beteekc- gn; mijn eigen schuld. Vanmorgen ben ik gf minuten vroeger opgestaan". cNa dien tijd zag ik mijn optimist lederen brger. terug, behalve wanneer ik zelf wat zoeeer of later met de tram ging. Het liep 1st altijd mee; ik herinner mij. dat in die ormachtige dagen zijn hoed afwoei juist gn hij van plan was in ae tram te stappen, v hoed begon te rollen, zooals zoo'n hoed dat kan, net of hij er plezier in heeft om den baas te plagen en de optimist draafde er achteraan, was een paar maal op het punt om hem te krijgen, maar dan nam de hoed weer een spurt en ging er met verdub belde snelheid vandoor. Ik verloor hoed en man uit het oog, maar toen wij ergens tus schen twee halten in stilstonden, omdat de automaat was doorgeslagen, schoot hij plot seling opzij van de tram, stapte in en reed weer mee. Hij had zijn hoofddeksel gegrepen, maar 't ding was veel plassen gepasseerd en zag er ontoonbaar tdt, zoodat hij hem met zijn zakdoek wat moest afvegen. Ik sprak een vriendelijk woord van beklag, zooals je dan doet, waarop hij met zijn vroolijken glimlach ten antwoord gaf: „het is gelukkig een ouwe. Ik zou hem deze week toch afge dankt hebben". lederen morgen als wij elkaar ontmoetten, maakten wij een praatje, zoo'n echt tram- praatte met een echten tramkennis, waarvan je niet weet hoe hij heet en ook niet wat hij uitvoert. Ik dacht zoo: „hij heeft zeker een betrekking op een kantoor in Amsterdam", want hij stapte er iederen morgen bij de Tempeliersstraat af en zag er nu niet be paald uit alsof het geld hem op den rug groeide. Ik zeide dus tot mijzelf: „een onder geschikte betrekking". Na de dagen van wind en storm kwam er een periode van regen en daar hadden de trampassagiers ook al geen schik in; dan zelden ze bij het binnenstappen tot hun ken nissen: „akelig vies weer vandaag. Met een parapluïe blijf je niet droog en de regenjas is niet heelemaal waterdicht" Hij haalde dan zijn schouders op en zei met zijn eeuwigen glimlach: „gelukkig zijn mijn schoenen Juist gisteren van den lapper gekomen: ik zal er vandaag wel droge voeten in houden". Dit voortdurend goed humeur was al aanleiding, dat ik. hem ontmoetende, de courage miste om over het een of ander te klagen en toch doen wij dat zoo graag, wij Nederlanders bedoel ik, die gauw mopperen over het weer en andere kleinigheden. Tegenover zijn zon nig gezicht dorst je dat haast niet doen, want hij zou zeker een antwoord hebben gegeven, cat je aanleiding gaf je to schamen over je eigen ontevredenheid. Een paar maal kwa men er nachtvorsten: dan zeiden de tram passagiers: „Nou gaat het vriezen; als we maar weer de kou niet krijgen van verleden jaar". Langzamerhand had ik er een spelle tje van gemaakt om hem te vragen, hoe hij er over dacht en zoo was ik listig bezig zijn meening te vragen op deze manier: „houdt u van schaatsenrijden?" „Ik heb er geen tijd voor", zei hij, „maar ik heb gelukkig een best kacheltje thuis, dat lekker brandt, en niet veel kolen kost". Maar u weet wel. dat wij achter eikaar in de maand Januari dagen hebben gehad van mooi zacht weer, zoodat het haast was of wij het voorjaar kregen op vooruitbetaling. Dan zeiden de trampassagiers tegen eikaar: „dat zullen we straks weer moeten bezuren", alsof de nijdige winter een slecht gehumeurd man is, die er op zint om je de prettige mo menten in je leven betaald te zetten. Mijn optimist dacht, er anders over; die zei: „wat wij hebben, daar geniet ik van en als het straks slecht wordt, dan zullen we het wel zien. Daar maak ik me vooraf geen zorg over". U moet r.let denken, dat hij een flauwe lummel was met een tong van suiker en stroop, want ik ben er bij geweest, dat een jong mensch met zoo'n Haagsch accent en poesmooi in de kleeren, een onverdiend standje gaf aan den conducteur. De man kon het niet helpen, dat de Jongeling zijn halte voorbij gereden was, want hij had die wel degelijk afgeroepen. Toen het mooie jonge mensch er nog op doorging en hatelijk werd. zei mijn optimist kalm, maar flink: „je moest je schamen, mijnheer, Je hebt ongelijk". Toen stapte het fatje aan de volgende halte maar af en zei niets meer. Langzamerhand begon ik schik ln mijn vriend te krijgen en ik merkte nu pas, hoe vaak ik vroeger gewoon was geweest om zelf over allerlei kleinigheden te klagen, b.v. als de tram eens wat laat was, of als zij voor mijn neus wegreed, of als mijn eksteroog, die van den linkervoet» een beetje stak of als er geen zitplaats was overgeschoten en sedert ik daar niet meer over pruttelde, kwam ik opgewekter op mijn werk en bpgon vroolijker met mijn dagtaak. Al den tijd, dat Ik hem heb gezien en gesproken, hoorde ik hem nooit klagen; je raakte aan zijn gezelschap gewend en het speet me teen ik hem op een morgen niet meer zag. „Mijn optimist zal toch niet ziek zijn?" vroeg ik mij aelf af, maar een volgenden dag was hij er weer niet en den daaropvolgenden dag ook niet; pas toen ik den derden dag een beetje laat was, omdat we thuis een schoorsteenbrandje hadden ge had. ontmoette ik hem toch weer in de tram en kon niet nalaten te zeggen: „ik heb u een paar dagen gemist; u is toch niet ziek ge weest?" Toen zei hij kalmweg: „ik hoef niet meer geregeld naar Amsterdam, want ik ben mijn betrekking kwijt". Als je zoo'n simpel antwoord hoort, dan kijk je een man daar nog eens op aan. Het eenige ongewone, dat ik aan hem zag, was dat hij niet lachte, maar terneergeslagen was hij evenmin, want hij zei onmiddellijk daar op: „er was bij ons een groot personeel en de zaken gingen niet al te best." „Toch niet vriendelijk van je patroon", zei ik. „Die kan het ook niet helpen", zei hij. „An deren waren er langer dan ik en een paar met groote gezinnen zijn gebleven. Ik ben met een paar andere jonge kerels ontsla gen". Maar alsof hij mijn gedachten las, zei hij erbij: „U moet niet denken, dat ik wan hopig ben. want ik heb tegen mijn vrouw gezegd; „misschien is het wel heel goed, dat ik eens een moreelen opstopper heb gekre gen, die mij dwingt om wat anders te zoe ken. De betrekking was goed, maar je kan ook te lang ergens blijven en op den duur wil ik toch ook wel zelfstandig worden." „Ik wil u niet ontmoedigen", zei ik, „maar het is overal vol en denkt u niet, dat het moeilijk zal zijn om wat anders te vinden?" Toen brak zijn lach weer door en herkende ik mijn ouden optimist weer, zooals ik hem nu zooveel maanden had leeren kennen. „Ik heb al een paar andere aanbiedingen gekre gen en ik denk, dat ik maar in het levens verzekeringsbedrijf zal gaan." „Ook geen vak zonder concurrentie", meende ik te moeten opmerken, maar zijn opgewektheid liet hem niet in den steek. Hij zei: „ik ken een hoofdinspecteur en die heeft mij aanbevolen bij de directie. De volgende maand ga ik eerst een poosje op kantoor om wat vakkennis op te doen en daarna wordt lk inspecteur als lk voldoe en moet er op uit om agenten aan te stellen en met hen allerlei menschen te gaan bezoeken. Zou u denken, dat ik geschikt ben om met het publiek om te gaan!" „Dat weet ik zeker", zei ik, en dat meende ik ook, want ik wist van mijzelf, hoe pret tig het Is om geregeld zoo'n optimist te ont moeten. „Ziet u" zei hij, „voorloopig is het nog geen rijk bestaan, maar ?Js u denkt, dat ik geschikt ben om met het publiek om te gaan ter. dat dacht de hoofdinspecteur ook) dan wordt het wol beter. Mijn vrouw zei: „man, zie Je nou heusch kans om in zoo'n afgelco- pen vak behoorlijk je kost te verdienen?" En toen heb ik gezegd: „er zijn nog altijd dui zenden, die in dat vak bestaan en er is voor mij ook nog wel een plaatsje, want weet u (en toen kwam zijn zonnige glimlach op nieuw voor den dag) wij hebben een schat van een Jongen; hij wordt de volgende week twee Jaar. U moet mij niet uitlachen, maar wij vinden het het allerliefste kereltje van de wereld en ik heb ook nog nooit aardiger kereltjes gezien van dien leeftijd, maar het is mogelijk, dat ik een beetje bevooroor deeld ben." „Stellig niet", zei ik beleefd. „Dank u wel", zei hij en lachte zoo eens even. „Maar u begrijpt wel, als je zoo'n aardig ventje om je heen hebt en Je ziet. hoe lief het met je vrouw speelt en wat 7-00'n moeder er voor doet, dan zeg je tegen jezelf: „het gaat hoe het gaat, maar het moet al raar loopen als lk voor zoo'n vrouw en kind den kost niet weet te verdienen. De volgende week ga ik naar mijn nieuwe kan toor en ik zit nu al den hee'.en dag te vossen in boeken over het verzekeringsbedrijf en ik geef u de verzekering: wat een ander kan, dat kan ik ook. Natuurlijk in het beschei- dene. Als je dan zoo eens even zit te soe zen. want Je kunt geen uren achter elkaar altijd maar in die boeken verdiept zitten, dan denk ik, dat ik over een half jaar toch J wel weer ln mijn oude verdiensten ben en misschien komt er wel eens een hoogere be trekking vacant en kom lk daarvoor in aan merking. dan ben ik weer een stapje verder. He denk altijd maar: „massa's menschen om mij heen hebben een goed bestaan en waar om zou ik dat ook niet kunnen krijgen? Ik ben toch niet stommer dan de meesten, niet slimmer ook; want ik wil niet bluffen, daar kom je toch niet verder mee". „Dus je hebt nooit moedelooze oogenbllk- ken? zei ik zoo. eigenlijk meer om hem eens te laten p-.aien. „Natuurlijk, maar die jaag ik weer weg. Er s altijd wat om blij mee te wezen en met .obben kom Je er niet". We waren weer ln de Tempeliersstraat ge- komen; hij groette en stapte uit en terwUl .k -ïem zoo nakeek toen hij met den vluggen stap van een optimistisch mensch naar de Amsterdamsche tram liep, die Juist van Zandvoort binnenkwam, dacht ik bij mljze.f: „vriend, je zult het wel halen. Als je tUd van leven hebt en een klein beetje geluk, want dat komt in het leven goed te pas. dan wordt JIJ mettertijd wel hoofdinspecteur en mis schien nog wel meer. Want de toekomst be hoort aan de optimisten en de zwartkijkers hebben geen kans". Mijn optimist is met een bescheiden bestaan tevreden, al vergeet hU niet om te probeeren verder te komen en wanneer lk. die zooveel ouder ben het nog mag beleven, dan zi<« :k dezen Jongen man wat worden, omdat hjj wat worden wil en niet klagen over allerlei wissewasjes, die dc moeite van het klagen niet waard zijn. Dit Is het verhaal van mijn ontmoeting met een optimist ln de Heemstcedsche tram. Ik w-eet nog al'Ud niet hoe hU heet en ik zal het misschien ook nooit hooren, want onze wegen loopen uit elkaar en met het vak van levensverzekering heb lk weinig aan raking. maar als ik hem weer tegen het lijf .oop, zal ik informceren hoe hij het maakt en wanneer u dat Interesseert, zal lk het hier verte! en, maar !k wed er nu al een lief dhig om, dat het hem lukken zal en u hoeft me* tegen te houden, want u kent hem a et en ik wed bovendien nooit om geld; alleen zal ik wanneer mijn voorspelling uitkomt en nieuwe sigaar op mijn en op zijn en op uw aller gezondheid opsteken en tegen mijzelf zeggen: „waarom ben je zelf niet zoo'n op- tim.st, want er is toch zooveel goeds in het leven en wie wil en durft en niet moppert, die slaagt zeker". Maar zooals gezegd, ik houd u op de hoogte. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17