„ATLANTIC".
H. D. VERTELLING
De eerste goede geluidsfilm.
E. A. Dupont toont zich weer
een bekwaam Regisseur.
Eenheid tusschen beeld en ge
luid. Boeiend en diep-ont-
roerend. Misschien de beste
film van dit seizoen.
Een film waarbij het minst-nuchtere deel
van het publiek moet huilen heeft altijd
succes. Al Jolson die alweer een erg senii-
menteele film gaat maken, komt er eerlijk
voor uit, dat hij met twee rolprenten be
roemd is geworden, omdat hij de menschen
liet huilen en aan zijn derde film zullen
de directeuren van wasscherijen evenals die
van bioscopen ook wel plezier beleven. Over
,jpe zingende dwaas" hoe komt men aan
dien titel? heb ik niet geschreven en ik
zal het nu ook piet doen.
Wel wil ik het hebben over een andere
film, die een groot deel van het publiek be
weegt to£ tranen plengen, die stampvolle
zalen piaakt endie, goed beschouwd,
misschien de beste film is die we dit seizoen
te zden zullen krijgen. De naam is .Atlantic",
de regisseur E. A. Dupont.
Tweeërlei maatstaf kan men een film aan
leggen, men kan haar beschouwen als kunst
uiting, als autonome film óf als product
•eener industrie wier voortbrengselen verhan
deld worden als cretonne of chocoladeree-
pen. Nog al te dikwijls wordt afgegaan op
*t fabrieksmerk en huurt een bioscoopexploi
tant een film omdat een bepaalde „lieveling"
van het publiek" er in voor komt. Een ex
ploitant huurt een Harry Liedtke-film een
schlager met Jannings, vaak zonder kwaliteit
en inhoud te kennen. De goeden niet te na
gesproken. Maar geen insider zal het ont
kennen, dat bij het draaien 's Maandags in
een der vele Amsterdamsche schowrooms
meer dan eens een bioscoopdirecteur zit te
slapen enna afloop de vertoonde film
mooi vindt en huurt. Doch dit alles hoort bij
de kinderziekten die de film nog door moet
maken en alles wijst er op, dat over enkele
tientallen van jaren dergelijke misstanden
ia den filmhandel nagenoeg verdwenen zul
len zijn.
Het ware onjuist, als wij ons steeds bezig
hielden met de autonome film. der avant-
garde. Die zal nooit zoo'n wereldmacht krij
gen als de gewone filmindustrie, al doet zich
thans haar invloed op deze laatste reeds zter
Fritz Kortner speelt in Atlanticde hoofd
rol cp lofwaardige wijze.
duidelijk bemerken. En de avant-garde zal
een zeer belangrijk deel der filmindustrie
brengen tot het maken van zuivere films,
zal de regisseurs de camera-men leveren
voor de groote maatschappijen, zooals thans
reeds eenigszlns het geval is. met name in
Duitschland en Frankrijk. En zoo is er in
verscheidene gewone films van den laatsten
tijd dan ook veel te waarderen.
„Atlantic" is een product van de British
International Pictures, een groote Engelsche
maatschappij. Filmisch beschouwd be-
teekent de film weinig, als rolprent is het
een geweldig werk. .Atlantic" is gemaakt
naar een tooneelstuk van Ernest Raymond,
dat meen ik onder den titel „De IJsberg"
door het Schouwtooneel gespeeld wordt. Het
stuk speelt tijdens de laatste uren op een
oceaanstoomer die tegen een ijsberg botst,
volloopt en zinkt, terwijl alleen de vrouwen
gered worden omdat er te weinig booten zijn.
Centrum van het stuk is de schrijver Tho
mas. die in een rolstoel in de salon zit. In
de film is dit nu ook zoo. En hier zit de
groote fout: alle scènes kunnen in twee groe
pen verdeeld worden: de scènes in en de
scènes buiten de salon, dus aan dek. op de
brug, in de machinekamers. En telkens ver
plaatst de film ons abrupt van de salon
naar het schip, er is hier geen eenheid ge
kregen en slechts door het geluid en latetr
door het volstroomen van de salon zie en
hoor je duidelijk dat ze bij elkaar behooren.
Dit is ontegenzeggelijk een fout, die enkele
malen storend werkt, die door montage van
beelden uit de salon met beelden van het
dek gecorrigeerd had kunnen worden, maar
die aan den geheelen indruk van de film
niets schaadt.
E. A. Dupont, de regisseur heeft vroeger
„Variété" gemaakt, een der belangwekkend
ste films van dien tijd. Was hij een tijd lang
niet bijster gelukkig zijn „Moulin Rouge"
hebben wij op deze plaats besproken
thans is hij het, die voor het eerst een volko
men eenheid tot stand bracht tusschen beeld
en geluid. Hier leidt de muziek niet af, hier
hoort die er bij. Het altijd door spelen van de
band die den moed er in moet houden als de
boot zinkt en de mannen achter mosten blij
ven verscherpt de tragiek, het pianospel van
Polly Is er niet om een liedje in te kunnen
lasschen, het maakt die scène tot een der
aangrijpendste uit de film.
Trouwens, overal moet men Dupont's re
gie bewonderen. Hij haalt het toch uit, als
opeens de lichten in de salon gedoofd worden,
't doek donker te laten en de scène verder
weer te geven alléén door het geluid. De on
dergang van het schip, nadat allen het Onze
Vader gebeden hebben, terwijl alle
overblijvenden bij elkaar staan en liggen, de
vuile stokers naast de heeren in rok,
hóórt men alleen in een wegstervend gegil,
dan wordt alles stil. Gelukkig geen fraaie
tafereelen van helden die anderen trachten
te redden, gelukkig geen happy end, de on
dergang van het schip is het logische ein
de en dit slot koos Dupont ook.
En hoeveel andere fragmenten zijn er
niet in dit machtig-boeiende en diep-ontroe-
rende filmwerk dat de richting wijst waarin
de makers van geluidsfilms moeten gaan.
Het overroepen der bevelen, het zwijgen van
den dreun der zuigers, het volstroomen
van de machineruimen, de marconist die
blijft aan den seinsleutel en tikt en tikt het
S. O. S., de matroos die op zijn arm een
vrouwenfiguur getatoueerd heeft, het neer
schieten van de mannen die mee willen ln
de booten, de gevechten, och er is zoo
ontzettend veel dat goed en knap is in deze
belangrijke film.
C. G. B.
OlifantenLeeuwen en Beren
door ANDRé MAUROIS.
(Nadruk verboden; auteursrecht voor
behouden.)
In de officierscantine van de Lonnox-
Hooglanders, vertelde majoor Bremble over
de witte regimentsponies, de inheemsche
bedienden met hun gecompliceerde titels en
hun nauwkeurig afgebakende plichten en
het trage leven in het heuvelland. Parker
beschreef, hoe men op olifanten ter jacht
uitrijdt. „Zij staan op hun dier, met het eene
been zijn zij vastgebonden, en terwijl de oli
fant galoppeert, zweven zij in de lucht; het
is werkelijk zeer opwindend."
„Dat geloof ik graag", zeide de jeugdige
AureDe.
„Wanneer je het eens probeert," zeide de
majoor met nadruk tot Aurelle, vergeet dan
niet zoo snel mogelijk langs de staart- naar
beneden te klauteren, wanneer de olifant in
moerassig gebied komt. Zoodra hij namelijk
den bodem onder zich voelt wegzakken, pakt
hij Je geheel instinctmatig met zijn
slurf zet Je voor zich op den grond neer.
om een harde onderlaag te hebben voor het
knielen."
„Ik zal het niet vergeten", antwoordde
Aurelle.
„In de Malelsche staten", zeide de majoor
van de genie, „loopen de wilde olifanten vrij
op de wegen rond. Ik heb er verscheidene
ontmoet, wanneer ik op mijn motorfiets on
derweg was. Bevalt zoo'n dier je neus of je
pak niet, dan pakt hij je in het voorbijrijden
en verplettert je onder zijn pooten. Maar
daarvan afgezien zijn zij zeer onschuldig."
Nu ontspon zich een lange discussie over de
vraag op welke plek de olifant het lichtst te
verwonden zou zijn; ook Padre bewees, dat
hij er iets van wist en legde uitvoerig uit, in
welk opzicht de lichaamsbouw van den Afri-
kaanschen olifant verschilt van dien van
den Indischen.
„Padre", zeide Aurelle, „ik heb je altijd
voor een sportsman gehouden, maar heb je
werkelijk op groot wild gejaagd?"
„Hoe bedoel je dat, werkelijk gejaagd? My
dear fellow, ik heb neergelegd, wat een jager
maar kan neerleggen, van olifant en rhino
ceros tot leeuw en tijger toe. Heb ik nooit
de geschiedenis van mijn eersten leeuw ver
teld?"
„Nog nooit, Padre", zeide de dokter, „maar
nu moet Je het doen."
„Padre", zei de majoor, „ik wil voor
mijn part je geschiedenis aanhooren, maar
ik stel de voorwaarde: Iemand moet de gra-
mofoon opwinden, ik wil vandaag persé mijn
lieveling Mrs. Finzi Magrini hooren."
„Neen, majoor, heb genade, laat een rag
time spelen, wanneer de machine bepaald
moet draaien."
„Geen sprake van, dokter, zoo gemakke
lijk komt u er niet af, ik wensch mijn Finzi
Magrinitoe, Aurelle, wees zoo goed,
denk er aan, snelheid 65en kras niet op
mijn plaat! Padre. vertel de geschiedenis
van je eerste leeuw."
„Ik was in Johannesburg en wenschte van
harte, in een jachtclub te worden opge
nomen, waar ik veel goede vrienden had.
Het voorschrift bestond echter, dat iedere
reflectant tenminste een leeuw moest heb
ben neergelegd. Ik begaf mij dus in gezel
schap van een jager, die verscheidene ge
weren torste op weg en betrok des avonds
een schuilplaats bij een bron. waar de
leeuw gewoon was te drinken. Een half uur
voor middernacht hoorde ik gekraak in de
twijgen en boven een bosch verscheen de
kop van een leeuw. Hij had ons opgemerkt
en loerde in onze richting. Ik leg aan en
schiet, maar een minuut later komt hij weer
te voorschijn. Het tweede schot heeft het
zelfde resultaat. Het verschrikte dier bukt en
dan duikt de kop weer op. Ik bleef dood
kalm; ln mijn verschillende geweren had ik
nog zestien schoten gereed. Ik vuur voor de
derde maal, het spelletje herhaalt zich,
voor de vierde maal: telkens hetzelfde. Ik
wordi opgewonden, mik telkens slechter met
het resultaat, dat ook na het vijftiende schot
de kop nog te voorschijn komt.'"
„Nu, wanneer jij misschieten", zeide de ne
ger, „wij opgevreten".
„Ik haal diep adem, mik zoo nauwkeurig
mogelijk, en schiet: het dier valteen
secondetweetienhet ver
schijnt niet meer. Ik wacht nog een oogen-
blik, dan storm ik zegevierend vooruit, de
neger mij na en nu moet u raden, heeren,
wat ik achter het bosch vind
„Den leeuw, Padre."
„Zestien leeuwen, my boyze hadden
elk een kogel in het oog. Dat was mijn de
buut."
„Bij Jove, Padre. wie durft nu nog beweren
dat het de Schotten aan fantasie ont
breekt?"
„Laat ik nu eens een ware geschiedenis
vertellen. In Indië heb ik voor het eerst een
vrouw doodgeschotenja, een vrouw
Ik was op de tijger jacht gegaan en kwam
des nachts door een dorp, dat van de wereld
afgesloten midden in het oerwoud lag; daar
hield een oude inlander mij aan: „Sahib, een
beer!" En hij wees mij op een boom een don
kere massa, die bewoog. Ik richt mijn ge
weer en vuurde; de gestalte valt door de
krakende twijgen omlaag en ik vind een
oude vrouw, die ik had gedood terwijl zij
vruchten plukte. Een bruine kerel, haar man
overstelpt mij met verwenschingen. Men
haalt den inheemschen politieagent en ik
moest de familie schadevergoeding betalen:
het heeft mij een knap stuk geld gekost. Het
verhaal deed snel de ronde, twintig mijlen
in den omtrek, weken lang kon ik in geen
dorp meer komen, zonder dat twee of drie
mannen naar buiten stormden en riepen:
„Sahib, een beer in den boom!" Natuurlijk
hadden zij vooraf hun vrouwen er in gezet.
Daarop vertelde Parker van een krokodil-
lenjacht. kapitein Clarke vermeldde bijzon
derheden over haaien in de Bermudas, die
in het geheel niet gevaarlijk zijn, wanneer
men zoo voorzichtig is. bij groepen in het
water te springen. Intusschen draaide de
majoor ln plechtige traag tempo den marsch
van de doodenbrisade. De Nieuw-Zeeland-
sche majoor had Eucalyptusbladeren op het
vuur gelegd, die bij het verbranden een geur
verspreidden, die hem aan het pikante aroma
van het oerwoud herinnerde. Het suisde
Aurelle ln het hoofd; hij meende de zon van
Indië, de scherpe geur van het Afrikaansche
wild te bespeuren en begreep eindelijk, dat
de aarde een groot park is. dat een godde
lijke tuinman voor de gentlemen der ver-
eenigde koninkrijken heeft aangelegd
TER VLOOTCONFERENTIE.
DINGEN DIE ER NIETS MEE TE
MAKEN HEBBEN.
(Van onzen Londenschen correspondent).
De Conferentie is haar tweede week inge
gaan en zij heeft nog geen'nieuws van tref
fend belang gebracht. Dit is zeer onaange
naam voor de driehonderd of meer journa
listen, die rond St. James's Palace en de
hotels der delegaties hangen, teneinde stof
te vergaren voor het dagelijksch bericht, in
eenige gevallen de dagelijksche kolom, die
hun bladen van hen tegemoetzien. Zoo wor
den de omstandigheden gunstig voor fantas
tische verhalen, afleidingen en uitleggingen,
die binnen een etmaal weer formeele tegen
spraak krijgen. Zooiets is onafscheidelijk van
de overdrijving in nieuwsverschaffing, die de
laatste jaren in de internationale pers
heerscht en die de vraag rechtvaardigt of de
hoofdleiders dier pers in hun voorlicht in gs-
lust niet het punt hebben bereikt waarin zij
hun lezers gaan vervelen.
Deze conferentie is tot nu toe onmisken
baar vervelend geweest in haar zakelijk werk.
En bij gebrek aan zakelijk nieuws toont
men hier Vfeel belangstelling voor den socia
len en persoonlijken kant van de conferen
tie. Zoo men al niet weet wat de heer S:im-
son b.v. in het schild mag voeren, men is
terdege op de hoogte van het leven en de
inzichten van het legertje machineschrijf
sters, dat de Amerikaansche delegatie heeft
meegebracht. Daar is b v. de secretaresse
van de Amerikaansche persafdeeling. V.TJ
weten hoe 2jj er uitziet, dat zij „zich op
maakt" op kunstzinnige wijze, dat zij de En
gelsche meisjes zeer frisch en vief vindt en
dat zij van meenir.g Is dat „opmaken" voor
de dochteren van Londen niet strikt nood
zakelijk is vanwege haar „lieflijke gelaats
tinten". Dit meisje behoeft niet zoo voor
zichtig te zijn met haar uitlatingen als haar
baas. Zij is ook gemakkelijker te bereiken
dan haar baas en zij „volunteers" haar op
vattingen er. indrukken van Londen en zijn
menschen. Zij had veel gehoord van Rotten
Row, het vermaarde ruiterpad In Hyde Park.
En z(j had in Amerika Juist leeren paard
rijden. En zoo kwam zij er toe den eersten
Zondagochtend in Londen in Rotten Row te
gaan paardrijden. En het was ..thrilling" ge
weest, het besef paard te rijden op het pad
waar zooveel beroemde menschen.. met ko
ningen, prinsen en prinsessen voorop, dage
lijks de genoegens van stap, draf en galop
ondergingen.
Zulk een conferentienleuws vindt men hier
althans niet vervelend. Men geeft er de voor
keur aan boven ln uiterste vage en abstracte
termen gestelde mededeelingen over verschil
van opvatting onder de gedelegeerden over
„globale" en „categorische" tonnage
De Conferentie draagt aanzienlijk bij tot
verhooging van de historische kennis van
den gemiddelden Londenaar en anderen, on
St. James's Palace, door die conferentie in
het brandpunt der openbare belangstelling
Is komen staan. Van nu af kan geen Londe
naar meer zonder ontroering en pclnzenden
terugblik het oude schilderachtige poortge
bouw, in den hoek van Pall Mall en St.
James's Street voorbijgaan. Nu weet hU pas
goed hoe belangrijk dit poortgebouw e.n het
gansche palcis als historisch monument is.
Hij za! voortaan in de verbeelding den nnge-
lukkieen Karei I op een killen ochtend,
eeuwen geleden, uit die poort zien komen, op
weg naar het schavot in WhitehallEen
summum van anachronisme Is daar in dat
paleis in deze dagen in scène gezet Een
groot deel van het gebouw staat er al vier
eeuwen; en vier eeuwen historie en vooral
koninklijke historie, met meer leed dan lief.
zijn aan de oude st-eenen verbonden. Men
zegt dat I-Iolbein immers een der oudste,
klassiekste scheppers van Westersche kunst,
dc hand had in den bouw van dit koninklijk
huls. En Hendrik Vin woonde er. heersehte
er en ontdeed er zich op die ontstellend snelle
en afdoende wijze die hem een bijzonderen
naam ln de geschiedenis van zijn land heeft
bezorgd van de schoone dames van zijn
tijd.
En ln deze vertrekkon van het einde der
Middeleeuwen, waar vorstinnen hebben ge
weend en vorston hebben rondgedaverd, waar
de pathetische Karei den nacht doorbracht.
die aan zijn onthoofding voorafgingln
die vertrekken praten nu de moderne, demo
cratische machthebbers over de middelen,
die men moet vinden om hun volken, over
eenkomstig de vurige wenschen dier volken,
te verlossen van den ondragelijken last van
die zware oorlogsbodems, die zooveel geld
kosten en, losgelaten, zoo veel verwoesting en
dood aanrichten. Schrijfmachines tikken
en vulpenhouders gaan er rap over blanke
vellen. .Luidsprekers" blaffen er woorden
van argument en overreding uit. Het pa
pieren lint van de telegraaf rolt er tikkend
en gestadig van zijn koperen klos en de nij
vere mannen van een postkantoor zwoegen
er ln dienstvaardigheid voor de pers van de
wereld. Er staan gansche batterijen tele-
phooncellen, waar Londen en Amsterdam of
Londen en Parijs of Londen en Berlijn in
gewichtig gesprek zijn vereenlgd.
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
De Optimist in de tram
het kost niets en het maakt je
zelf en anderen opgewekt hoe
de optimist tegenspoed opvatte
en wat er van zijn toekomst te
verwachten is.
Het v-as op een Maandagmorgen; de tram
van Heemstede naar Haarlem was vol met
schoolgaande kinderen en met menschen. die
na dei- rustdag weer aan hun gewone werk
zouder. gaan, en die nu nog een beetje tries
tig ke_ n, zooals de meesten van ons doen
op dei vlaandagmorgen. Achter ons hoorden
wij rcépen: „Hei. hei!" van een passagier,
die blijkbaar te laat was en nog mee wou.
maar de bestuurder hoorde het niet, of
meende, dat hij niet stoppen mocht, omdat
er il gebeld was. In dat geval had hij gelijk,
da; hij niet stopte, maar een oogenblik
daarna zagen wij Iemand rennende langs de
tam loopen, die zich een beetje onhandig
<p de treeplank werkte, struikelde en geluk-
sig de tram binnenviel. Geholpen door den
conducteur en een paar andere vriendelijke
menschen, stond hij al gauw weer op en
wreef met een pijnlijk gezicht zijn rechter
been. Bij zoo'n gelegenheid verwacht je, dat
de man zeggen zou: „kun je niet stoppen als
ik „hei" roep", of: „wat is die opstap hoog:
je breekt je nek er haast op". Hij zei noch
het een noch het ander, alleen glimlachte hij
zoo even tegen ons en zei: „dat loopt gced
af. ik had mijn been wel kunnen breken" en
oedankte den conducteur.
Toen wist ik, dat het een ontlmist was. Den
rolgenden dag zag ik hem met dezelfde tram
veer terug: hij was b'.ijkbaar pas in de buurt
-.omen wonen en stond nu op tijd aan de
ïalte. Dien morgen was het erg mistig, je
:on geen honderd Meter voor je uitzien en
e nassagiers mopoerden ouder elkaar.
Eén zei. dat het gevaarlijk weer was, een
weede vond het vies en onaangenaam, een
'erde. dat het toch niets gedaan was zoo'n
•inter zonder vorst. „Wat vindt u ervan?"
ri ik tot den optimist. Hij lachte maar eens
hij lachte nog al gauw) en zei: „ik vind het
ieer makkelijk, maar Je moet een beetje uit-
jjken en bovendien kan ik er toch niets aan
Den". Toen ik hem vroeg of hij zijn been
os bezeerd had, zei hij: „een paar schaaf-
rmdjes. maar het heeft niets te beteekc-
gn; mijn eigen schuld. Vanmorgen ben ik
gf minuten vroeger opgestaan".
cNa dien tijd zag ik mijn optimist lederen
brger. terug, behalve wanneer ik zelf wat
zoeeer of later met de tram ging. Het liep
1st altijd mee; ik herinner mij. dat in die
ormachtige dagen zijn hoed afwoei juist
gn hij van plan was in ae tram te stappen,
v hoed begon te rollen, zooals zoo'n hoed
dat kan, net of hij er plezier in heeft om
den baas te plagen en de optimist draafde
er achteraan, was een paar maal op het
punt om hem te krijgen, maar dan nam de
hoed weer een spurt en ging er met verdub
belde snelheid vandoor. Ik verloor hoed en
man uit het oog, maar toen wij ergens tus
schen twee halten in stilstonden, omdat de
automaat was doorgeslagen, schoot hij plot
seling opzij van de tram, stapte in en reed
weer mee. Hij had zijn hoofddeksel gegrepen,
maar 't ding was veel plassen gepasseerd en
zag er ontoonbaar tdt, zoodat hij hem met
zijn zakdoek wat moest afvegen. Ik sprak
een vriendelijk woord van beklag, zooals je
dan doet, waarop hij met zijn vroolijken
glimlach ten antwoord gaf: „het is gelukkig
een ouwe. Ik zou hem deze week toch afge
dankt hebben".
lederen morgen als wij elkaar ontmoetten,
maakten wij een praatje, zoo'n echt tram-
praatte met een echten tramkennis, waarvan
je niet weet hoe hij heet en ook niet wat hij
uitvoert. Ik dacht zoo: „hij heeft zeker een
betrekking op een kantoor in Amsterdam",
want hij stapte er iederen morgen bij de
Tempeliersstraat af en zag er nu niet be
paald uit alsof het geld hem op den rug
groeide. Ik zeide dus tot mijzelf: „een onder
geschikte betrekking".
Na de dagen van wind en storm kwam er
een periode van regen en daar hadden de
trampassagiers ook al geen schik in; dan
zelden ze bij het binnenstappen tot hun ken
nissen: „akelig vies weer vandaag. Met een
parapluïe blijf je niet droog en de regenjas
is niet heelemaal waterdicht" Hij haalde dan
zijn schouders op en zei met zijn eeuwigen
glimlach: „gelukkig zijn mijn schoenen Juist
gisteren van den lapper gekomen: ik zal er
vandaag wel droge voeten in houden". Dit
voortdurend goed humeur was al aanleiding,
dat ik. hem ontmoetende, de courage miste
om over het een of ander te klagen en toch
doen wij dat zoo graag, wij Nederlanders
bedoel ik, die gauw mopperen over het weer
en andere kleinigheden. Tegenover zijn zon
nig gezicht dorst je dat haast niet doen, want
hij zou zeker een antwoord hebben gegeven,
cat je aanleiding gaf je to schamen over je
eigen ontevredenheid. Een paar maal kwa
men er nachtvorsten: dan zeiden de tram
passagiers: „Nou gaat het vriezen; als we
maar weer de kou niet krijgen van verleden
jaar". Langzamerhand had ik er een spelle
tje van gemaakt om hem te vragen, hoe hij
er over dacht en zoo was ik listig bezig zijn
meening te vragen op deze manier: „houdt u
van schaatsenrijden?"
„Ik heb er geen tijd voor", zei hij, „maar ik
heb gelukkig een best kacheltje thuis, dat
lekker brandt, en niet veel kolen kost".
Maar u weet wel. dat wij achter eikaar in
de maand Januari dagen hebben gehad van
mooi zacht weer, zoodat het haast was of
wij het voorjaar kregen op vooruitbetaling.
Dan zeiden de trampassagiers tegen eikaar:
„dat zullen we straks weer moeten bezuren",
alsof de nijdige winter een slecht gehumeurd
man is, die er op zint om je de prettige mo
menten in je leven betaald te zetten. Mijn
optimist dacht, er anders over; die zei: „wat
wij hebben, daar geniet ik van en als het
straks slecht wordt, dan zullen we het wel
zien. Daar maak ik me vooraf geen zorg
over".
U moet r.let denken, dat hij een flauwe
lummel was met een tong van suiker en
stroop, want ik ben er bij geweest, dat een
jong mensch met zoo'n Haagsch accent en
poesmooi in de kleeren, een onverdiend
standje gaf aan den conducteur. De man kon
het niet helpen, dat de Jongeling zijn halte
voorbij gereden was, want hij had die wel
degelijk afgeroepen. Toen het mooie jonge
mensch er nog op doorging en hatelijk werd.
zei mijn optimist kalm, maar flink: „je moest
je schamen, mijnheer, Je hebt ongelijk".
Toen stapte het fatje aan de volgende halte
maar af en zei niets meer.
Langzamerhand begon ik schik ln mijn
vriend te krijgen en ik merkte nu pas, hoe
vaak ik vroeger gewoon was geweest om zelf
over allerlei kleinigheden te klagen, b.v. als
de tram eens wat laat was, of als zij voor
mijn neus wegreed, of als mijn eksteroog,
die van den linkervoet» een beetje stak of als
er geen zitplaats was overgeschoten en sedert
ik daar niet meer over pruttelde, kwam ik
opgewekter op mijn werk en bpgon vroolijker
met mijn dagtaak. Al den tijd, dat Ik hem
heb gezien en gesproken, hoorde ik hem nooit
klagen; je raakte aan zijn gezelschap gewend
en het speet me teen ik hem op een morgen
niet meer zag. „Mijn optimist zal toch niet
ziek zijn?" vroeg ik mij aelf af, maar een
volgenden dag was hij er weer niet en den
daaropvolgenden dag ook niet; pas toen ik
den derden dag een beetje laat was, omdat
we thuis een schoorsteenbrandje hadden ge
had. ontmoette ik hem toch weer in de tram
en kon niet nalaten te zeggen: „ik heb u een
paar dagen gemist; u is toch niet ziek ge
weest?" Toen zei hij kalmweg: „ik hoef niet
meer geregeld naar Amsterdam, want ik ben
mijn betrekking kwijt".
Als je zoo'n simpel antwoord hoort, dan
kijk je een man daar nog eens op aan. Het
eenige ongewone, dat ik aan hem zag, was
dat hij niet lachte, maar terneergeslagen was
hij evenmin, want hij zei onmiddellijk daar
op: „er was bij ons een groot personeel
en de zaken gingen niet al te best."
„Toch niet vriendelijk van je patroon",
zei ik.
„Die kan het ook niet helpen", zei hij. „An
deren waren er langer dan ik en een paar
met groote gezinnen zijn gebleven. Ik ben
met een paar andere jonge kerels ontsla
gen". Maar alsof hij mijn gedachten las, zei
hij erbij: „U moet niet denken, dat ik wan
hopig ben. want ik heb tegen mijn vrouw
gezegd; „misschien is het wel heel goed, dat
ik eens een moreelen opstopper heb gekre
gen, die mij dwingt om wat anders te zoe
ken. De betrekking was goed, maar je kan
ook te lang ergens blijven en op den duur
wil ik toch ook wel zelfstandig worden."
„Ik wil u niet ontmoedigen", zei ik, „maar
het is overal vol en denkt u niet, dat het
moeilijk zal zijn om wat anders te vinden?"
Toen brak zijn lach weer door en herkende
ik mijn ouden optimist weer, zooals ik hem
nu zooveel maanden had leeren kennen. „Ik
heb al een paar andere aanbiedingen gekre
gen en ik denk, dat ik maar in het levens
verzekeringsbedrijf zal gaan."
„Ook geen vak zonder concurrentie",
meende ik te moeten opmerken, maar zijn
opgewektheid liet hem niet in den steek. Hij
zei: „ik ken een hoofdinspecteur en die heeft
mij aanbevolen bij de directie. De volgende
maand ga ik eerst een poosje op kantoor om
wat vakkennis op te doen en daarna wordt
lk inspecteur als lk voldoe en moet er op
uit om agenten aan te stellen en met hen
allerlei menschen te gaan bezoeken. Zou u
denken, dat ik geschikt ben om met het
publiek om te gaan!"
„Dat weet ik zeker", zei ik, en dat meende
ik ook, want ik wist van mijzelf, hoe pret
tig het Is om geregeld zoo'n optimist te ont
moeten.
„Ziet u" zei hij, „voorloopig is het nog
geen rijk bestaan, maar ?Js u denkt, dat ik
geschikt ben om met het publiek om te gaan
ter. dat dacht de hoofdinspecteur ook) dan
wordt het wol beter. Mijn vrouw zei: „man,
zie Je nou heusch kans om in zoo'n afgelco-
pen vak behoorlijk je kost te verdienen?" En
toen heb ik gezegd: „er zijn nog altijd dui
zenden, die in dat vak bestaan en er is voor
mij ook nog wel een plaatsje, want weet u
(en toen kwam zijn zonnige glimlach op
nieuw voor den dag) wij hebben een schat
van een Jongen; hij wordt de volgende week
twee Jaar. U moet mij niet uitlachen, maar
wij vinden het het allerliefste kereltje van
de wereld en ik heb ook nog nooit aardiger
kereltjes gezien van dien leeftijd, maar het
is mogelijk, dat ik een beetje bevooroor
deeld ben."
„Stellig niet", zei ik beleefd.
„Dank u wel", zei hij en lachte zoo eens
even. „Maar u begrijpt wel, als je zoo'n
aardig ventje om je heen hebt en Je ziet.
hoe lief het met je vrouw speelt en wat
7-00'n moeder er voor doet, dan zeg je tegen
jezelf: „het gaat hoe het gaat, maar het
moet al raar loopen als lk voor zoo'n vrouw
en kind den kost niet weet te verdienen. De
volgende week ga ik naar mijn nieuwe kan
toor en ik zit nu al den hee'.en dag te vossen
in boeken over het verzekeringsbedrijf en ik
geef u de verzekering: wat een ander kan,
dat kan ik ook. Natuurlijk in het beschei-
dene. Als je dan zoo eens even zit te soe
zen. want Je kunt geen uren achter elkaar
altijd maar in die boeken verdiept zitten,
dan denk ik, dat ik over een half jaar toch J
wel weer ln mijn oude verdiensten ben en
misschien komt er wel eens een hoogere be
trekking vacant en kom lk daarvoor in aan
merking. dan ben ik weer een stapje verder.
He denk altijd maar: „massa's menschen om
mij heen hebben een goed bestaan en waar
om zou ik dat ook niet kunnen krijgen? Ik
ben toch niet stommer dan de meesten, niet
slimmer ook; want ik wil niet bluffen, daar
kom je toch niet verder mee".
„Dus je hebt nooit moedelooze oogenbllk-
ken? zei ik zoo. eigenlijk meer om hem eens
te laten p-.aien.
„Natuurlijk, maar die jaag ik weer weg. Er
s altijd wat om blij mee te wezen en met
.obben kom Je er niet".
We waren weer ln de Tempeliersstraat ge-
komen; hij groette en stapte uit en terwUl
.k -ïem zoo nakeek toen hij met den vluggen
stap van een optimistisch mensch naar de
Amsterdamsche tram liep, die Juist van
Zandvoort binnenkwam, dacht ik bij mljze.f:
„vriend, je zult het wel halen. Als je tUd van
leven hebt en een klein beetje geluk, want
dat komt in het leven goed te pas. dan wordt
JIJ mettertijd wel hoofdinspecteur en mis
schien nog wel meer. Want de toekomst be
hoort aan de optimisten en de zwartkijkers
hebben geen kans".
Mijn optimist is met een bescheiden bestaan
tevreden, al vergeet hU niet om te probeeren
verder te komen en wanneer lk. die zooveel
ouder ben het nog mag beleven, dan zi<« :k
dezen Jongen man wat worden, omdat hjj
wat worden wil en niet klagen over allerlei
wissewasjes, die dc moeite van het klagen
niet waard zijn.
Dit Is het verhaal van mijn ontmoeting
met een optimist ln de Heemstcedsche tram.
Ik w-eet nog al'Ud niet hoe hU heet en ik
zal het misschien ook nooit hooren, want
onze wegen loopen uit elkaar en met het vak
van levensverzekering heb lk weinig aan
raking. maar als ik hem weer tegen het lijf
.oop, zal ik informceren hoe hij het maakt
en wanneer u dat Interesseert, zal lk het hier
verte! en, maar !k wed er nu al een lief dhig
om, dat het hem lukken zal en u hoeft
me* tegen te houden, want u kent hem a et
en ik wed bovendien nooit om geld; alleen
zal ik wanneer mijn voorspelling uitkomt en
nieuwe sigaar op mijn en op zijn en op uw
aller gezondheid opsteken en tegen mijzelf
zeggen: „waarom ben je zelf niet zoo'n op-
tim.st, want er is toch zooveel goeds in het
leven en wie wil en durft en niet moppert, die
slaagt zeker". Maar zooals gezegd, ik houd u
op de hoogte.
FIDELIO.