DE BOUWKUNDIGE TEEKENING
H. D. VERTELLING
De vroolijke kant
Biograpliieen in
een notcdop
Zaten bij Brlnkmann op de Markt te
Haarlem, genoten samen van hot glasheldere
getinkel van het voorspel in den ouden St.-
Bavotoren en namen een kopje koffie tot
ons, hij en ik. Roerden even in deze genoeg
lijk stemmende vloeistof, staken behoedzaam
onz,e panatella's aan, genoten van die eerste
trekjes, die zelfs min of meer verhuwde
vrouwen toegeven te zijn „dragelijk van
lucht", zwegen, trokken nog weer eens pre
cieuze Walhalla-achtige geurtjes uit de op
gesomde smakelijke voorwerpen.
„Is 't nou uit!?" zeg ik tegen mijn tafel
buurman, bij wijze van waarschuwing.
Aan een ander tafeltje 'n eind verder op,
zat namelijk 'n bizonder knap natuurver
schijnsel van het vrouwelijk geslacht; mijn
metgezel had ontdekt, trekt z'n das wat
aan en begint door zijn artisterigen punt
baard te' graaien. Hij is 'n vrij licht gebouwd
kereltje en ik draai hem opeens rustig met
stoel en al 'n kwartslag om. „Zie-zoo", zeg ik,
„nu is dat filmheldachtige gekijk uit, verve
lende ladykiller".
Hij lacht even zuur, maar durft toch z'n
stoel niet meer te draaien, hij weet wat hij
aan mij heeft.
„Je bent en blijft *n ellendeling", zegt hij.
„Drink 's 'n slokje voor den schrik", zeg ik
minzaam. Hij doet het gedwee, ik bestel twee
poesjes om het weer goed te maken en hij
klaart weer op. Dan kucht hij eens, zegt,
om toch maar weer eens geluid te geven:
„Heb je gelezen, dat er weer eens 'n boef
ontsnapt is uit Scheveningen? Er is een
persoonsbeschrijving rondgeradieerd."
„Neen", zeg ik, „ik hoop maar, dat hij niet
op een van ons beiden lijkt, wijl de moge
lijkheid alsdan niet uitgesloten is, dat er
aanstonds 'n zoeklichtje van 'n rechercheurs
lantaarn dit plantaardig genoegen komt
verstoren, een Essebé (of wel stille bout zoo
als de 1-Iaarlemsche straatjongens zeggen)
'hier binnen dreunt, ons 'n verzengenden
blik toesllngert en tot jou of mij zegt: „Wilt
u maar 's even meegaan."
De confrater lacht even beleefdheidshalve,
blijft door grinniken en roert, vroolijker, al
maar vroolijker kijkend 'n maalstroomkolk
in z'n weerlooze koffie, blijkbaar in gedach
ten.
Ik kijk 's naar 'm. „Vertel 'm mij maar,
als-ie daarvoor geschikt is, maar denk er
om, ik ben 'n wees."
,,'t Is geen mop, maar 'n geval!" ripos
teert hij, ..en die ontsnapte boef doet me
denken aan iets uit mijn eigen leven."
„Zeg 's! Ik neem zóó 'n ander tafeltje."
Hij grijnst beminnelijk, gaat er niet op in
verder, zwijgt even, doet weer een buiten
gemeen voorzichtig trekje en steekt dan van
wal: „Het zal een jaar of tien geleden zijn,
ik had 'n zeer aantrekkelijke opdracht. Er
was een oude boerderij, die naar den eisch
in den oorspronkelijken stijl moest wor
den gerestaureerd en ik had al 'n mooie
partij oude steen op den kop getikt, was nu
bezig aan het opmeten. Ik vertel aan 'n
goeden bekende, 'n industrieel in den Bosch,
wat ik ga doen. Weet je wat? zegt hij, rij met
mijn auto mee. Ik moet toch naar Vlijmen,
dan zet ik je daar af en kom je later weer
afhalen, als je met je teekenarij klaar bent
Graag, zeg ik en zoo gezegd, zoo gedaan."
„Hij brengt me dus bij die boerderij. Zet
me daar af en rijdt verder. Ik plant mijn
teekenbord in den berm van den weg, begin
te meten en te kijken en' zet de teekening
op."
„Toen ik de schets er zoowat op had komt
er een juffrouw aantippelen, half dame,
half boerin, 'n soort combination. En blij it
staan. Ik teeken door."
„Wat doede ge daar?" zegt ze.
I „Ik teeken", zeg ik en werk door.
I „Waarvoor?" zegt ze.
„Voor me plezier!" zeg ik, om er af te
wezen.
„Um!" mompelt ze, zet haar onderstel weer
in beweging en trippelt weer verder.
„Gelukkig, denk ik en werk weer door. Dan
komt er van den kant, waar ze heen is ge
gaan. 'n exbeliebige knul aan met 'n pet op
z'n kop, ook alweer 'n soortement boer."
„Wa doede ge daor?" zegt hij op zijn
beurt.
„Dat zie je wel", zeg ik, „ik teeken."
„Jao, maor waorüm doe je dat?"
„Voor de lol", zeg ik, veeg 'n scheef ge
schetste schoorsteen uit en werk weer door."
..Hoe heet-de ge eigenluk?" zegt de vent
toen.
„Ik leg m'n teekengerei in m'n linker
hand, kijk 'm eens aan en vraag:
„Wat gaat jou dat aan?"
„Ik ben de onbezoldigd rijksveldwachter
van I-Iedlkhuyzen en de veldwachter van
Haarsteeg!" zegt-ie en niet zonder 'n zeker
vertoon van gepast zelfbewustzijn.
„Nou", zeg ik, en ik noem m'n naam, zeg
dat ik uit den Haag ben en laat er 'n beetje
korzelig op volgen: „En nou moet je me niet
kwalijk nemen, maar nu is 't móói! Ik tee
ken dóór. Ik word straks gehaald met de
auto. ik zit hier niet om vliegen te vangen".
De vent af. En ik werk een minuut of tien
rustig dear. Toen komen daar aangestapt 'u
wachtmeester van de maréchaussée. twee
korporaals en die zelfde knul met die pet
op z'n kop en vlak daar ach'er twee soor
tement heeren, erg rurale heeren met van
die dopjes op. De een had 'n Charley Chap-
lyn-dopje op, de ander zoo'n laag-hoog
hoedje' uit den Bram Kuyper-tijd. Eerst be
keken ze me, erg grimmig en argwanend en
toen zeit de wachtmeester weer: „Wat doet
u hier?"
..Ik zeg: dat heb ik nou al zooveel men-
schen verteld en dat kan je wel zien ook, ik
zit te teekenen en daarmee uit!" Waarop
weer diezelfde stomme vraag: „Waarom zit
je hier te teekenen", en ik snerp terug: „Wel
omdat ik daar nou 's plezier in heb en daar
mee basta!"
„Maar dat hielp geen zier. Die wacht
meester zeit: „Mag ik u om uw identiteitsbe
wijzen verzoeken" en ik bedenk me net in
tljds, dat iiij wel eens in de quallteit van
plaatsvervangend officier van Justitie die
vraag kon stellen, dus ik zeg, kokend van
woode: „Als 't u belieft, hier heb Je mijn
abonnement op de spoorwegen!"
„HIJ noemt het in z'n vingers, de dopjes-
heeren besnuffelen het, de vent met de pet
steekt er z'n aardappelneus in en de wacht
meester steekt het in z'n zak. „Is 't nou
uit?" zeg ik, want ik was gelajen, dat be
grijp je.
„Nee" zegt-le, nou wou ik nog weten waar
je naar toe gaat?"
Ik zeg: „Ik wordt aanstonds door n auto
gehaald en dan rijden we terug naar den
Bosch."
.Auto? Wat veur 'n auto?" begint de man
met het half hooge hoedje dan blijkbaar
meer geïnteresseerd.
„Kijk er 's hier", zeg ik. „Nou is 't genoeg,
verstaan jullie. En als u. wachtmeester, nog
meer over me weten wilt, bel dan maar er
gens jullie chef den ritmeester ln den Bosch
op. dat ls h vriend van me."
L fjDat scheen indruk tc maken, want ae
gingen een pas of twintig verder staan
te smoezelen en lk teeken nog zoo vlug mo
gelijk door, ik had het ding bijna af, geluk
kig. Toen komt mijn vrind mU afhalen mot
de auto, de meneer met het dopje en hij
groeten elkaar en de heele kluit trekt nu
langzaam af.
„Wat is dat hier voor een theater!?"
vraagt mijn vrind. „Wat heb jij hier voor een
volkstumult om je heen, de burgemeester, de
secretaris, politie enzoovoorts
„Ik ben 'n boon als ik het snap" zeg ik,
mijn vrind stopt me warm in, want ik was
zoo koud als 'n botje en we rijden weg. We
rijden op mijn voorstel over Elshout, want
ik wou ontzettend graag 'n kop heete koffie
hebben. We houden dat dus voor de her
berg stil, gaan binnen en bestellen twee kop
koffie. Onderwijl komen de veld-arbelders
binnen, gaan ook aan tafeltjes zijten en toen
kregen we de verklaring van het geval.
Een van de mannen, slaat z'n beenen over
elkaar, drinkt z'n neutje uit en zegt: „Hedde
ge 't al geheurd. D'r is vaannaacht 'n me-
raokel zwaore inbraok bij Piet Perzoen in de
Haarsteeg 'ewest. Al 't zuiver en drie on-
derd gulden weggestolen en de dief 'ed zich
met 'n auto uut de voeten 'emaokt!"
„O! zoo, dus ze hielden jou voor den
dief!?" zeg ik.
„Ja, maar het slot is voor mij niet erg
vleiendJe zegt wel eens dat ik er altijd
graag 'n beetje als 'n swell en 'n ladykiller uit
wil zien. Moet je hooren wat die andere ke
rel antwoordde?!"
„Jao!" zei die vriendelijke man. „En noe
is t-ie gepikt. En bertaol dat ie is!!! want
noe zat-ie verdulleme alweer 'n ander uus op
te nemen en 'n echte boef was 't met 'n smoel
om van te ijzen en de kinderen mee nao
bed te jaogen, dat wil ik oe wèl vertellen!
PIM PERNEL.
(Nadruk verboden).
(Nadruk verboden; auteursrecht voor
behouden.)
De Stem der Eeuwen
door CORRY DOMMERING.
De toppen der bergen van Jenne waren
overgoten door den gouden gloed van den
ondergaande zon. Giovanni zocht de stiite
der geurende weiden en de weldadige vrede
van den zoelen avond, hij voelde zijn slapen
kloppen en branden en bracht zijn hand
naar zijn hoofd. Even bleef hij staan en
wendde zich om naar het dorp dat hij juist
verlaten had. Duidelijk afgeteekend tegen
den hemel, lag daar het opvoedingsgesticht
van Subbiaco en het gezicht ervan scheen
hem pijn te doen, evenals de omgeving waar
hij zich bevond en het was hem niet mogelijk
de innerlijke rust te vinden, die hij gedacht
had, hier te zullen vinden,
lederen steen, ieder heuveltje, kende hijzij
riepen herinneringen bij hem wakker hier
was de moestuin van Tamelle waar hij zijn
besluit genomen had. Die laatste dag hoe
ver leek hij en toch vandaag was alles wat
er gebeurd was, zijn leven als directeur van
het gesticht van Subbiaco, het werk dat hij
zich tot zijn levenstaak gesteld had en de
strijd van de laatste maanden zoo dichtbij,
dat het was, alsof hij gisteren pas de groote
beslissing genomen hadMooie dagen
had hij gekend, dagen van intense vreugde
over al wat geschapen was, dagen die hem
volmaakt toeschenen door de dankbare te
vredenheid die zijn ziel vervulde en waarin
geen enkel verlangen opkwam naar de din
gen die hij vrijwillig in de wereld had ach
tergelaten, om zich te wijden aan het welzijn
van de kinderen die hem waren toever
trouwd. Er kwam een groot verlangen in hem
op om weer tusschen de groenten van Ta-
melle's tuin te dwalen en de ontwikkeling
van de zaden die uitbotten en werden tot
nuttig voedsel voor de menschheid, te be
wonderen, zooals hij vroeger zoo dikwijls
gedaan had. Hij was zoo volkomen tevreden
geweest met het werk, dat hij liefhad, dat hij
nooit gedacht had dat iets bij machte zou
zijn, hem in die rust te storen. En toch
op een morgen
Giovanni keerde zich langzaam om en
wendde zijn schreden naar een bouwvallig
huisje. Een groote aandoening maakte zich
van hem meester en de tranen welden op in
zijn oogen. Met moeite kon hij slechts het
deurtje openduwen. Daarbinnen was het
donker, een weinig licht viel door het lage
venster en omlijnde de krachtige gestalte en
het vierkante gelaat met de vastberaden
trekken. Het was haast niet denkbaar dat
deze sterke persoonlijkheid zijn zelfbeheer-
sching zou kunnen verliezen, en toch
Een paar mooie, lieve vrouwenoogen en
een kinderlijk gezichtje waren voldoende
geweest om hem uit het evenwicht te bren
gen. Een klein, donker meisje, dat de wereld
niet- kende en genoegen vond in het plukken
van bloemen op de geurende weide, had de
macht gehad, om datgene in Giovanni's
natuur wakker te maken, wat hij vermeend
had. te hebben overwonnen. Misschien was
het de roepstem geweest van het leven, mis
schien het kinderlijk onschuldige in het
meisje, waarin juist de grootste charme had
gelegen van een nog ongekende levensdrang,
die de snaren van zijn ziel had doen trillen
hij wrist het niet, maar dit was zeker, dat
Giovanni na de tweede ontmoeting niet de
zelfde meer was. Een onbestemd, onbevre
digd gevoel kon hem plotseling overvallen,
het was als zocht zijn ziel iets, dat hü niet
onder woorden kon brengen. In die oogen-
blikken vluchtte hij naar den moestuin van
Tamelle om er met hem over te spreken. Ta
melle was de eenlge die- hem begrijpen kon,
had hij zelf niet alles was hij lief had in zijn
vaderland achtergelaten, om te trouwen met
de kleine Lucetta uit Rome, ver van zijn ge
boorteplaats? En hij had er nooit spijt van
gehad.
Doch in Giovanni's huis was geen vreugde
meer en hijzelf was er de schuld van.
Hij dacht er aan, hoe op dezelfde plaats
waar hij nu stond, Mayda in zijn armen had
gelegen en hij haar slanke figuurtje tegen
zich aan had gedrukt, onuitsprekelijk dank
baar voor deze heerlijke emotie. Haar war
me lippen hadden het leven in hem wakker
geroepen, zij hadden hem verleid en de rust
die hij dacht gevonden te hebben, ontno
men. Het was een verzoeking geweest, een
heerlijke verzoeking, waaraan hij geen weer
stand had kunnen bieden.Gevochten had hij
tegen zijn zwakheid, zich koppig verzet
tende tegen datgene wat zijn principes
dreigde te vernietigen. Meer dan ooit had
hij zich voorgenomen dat geen vrouw zijn
levenstaak zou onderbreken, maardaar
tegenover stond Mayda en zij had overwon
nen. Hij had het gesticht verlaten en zij
waren getrouwd, doch zijn tweestrijd was
niet uitgevochten. Er waren oogenblikken
dat hij terugverlangde naar het werk dat
hij vaarwel had gezegd en Mayda had er op
aangedrongen dat zij samen terug zouden
gaan opdat zij hem helpen kon, maar Gio
vanni wilde er zijn teere vrouwtje niet bren
gen. Langzamerhand verloor Mayda's ge
zichtje zijn blijden glimlach en Giovanni
werd in zichzelf gekeerdToen had nij
het besluit genomen, op reis te gaan en te
trachten zichzelf terug te vinden, hij moest
óf Mayda haar vrijheid terug geven, óf haar
leven maken tot één stralenden dag
De avond was reeds ver gevorderd toen hij
het hutje verliet, het zweet parelde op zijn
hooge voorhoofd en hij wankelde toen hij
naar bulten trad. Mayda's laatste woorden
voor zijn vertrek klonken na in zijn ooren:
„Giovi, je zult eens zien hoe goed je de reis
zal doen en als je thuiskomt, is ons nieuwe
huisje gereed om je te ontvangenaan
den buitenkant van de stad, met het gezicht
op de weide van Subbiaco, ónze weide
heb je 't vergeten
Eenzaam lag de ruïne van den Tempel van
Karnak in de brandende woestijn, In de stil
te, die vol geheimenissen was, dwaalde Gio
vanni tusschen de bouwvallige muren, waar
op zich scherpe schaduwen afteekenden. On
willekeurig huiverde hij bij den aanblik van
de groote steenen figuren, die zich als hst
ware verwonderden over zijn aanwezigheid.
Het was vreemd, maar hij was ervan over
tuigd dat deze plaats hem iets te zeggen had.
Vermoeid ging hij zitten op een der oude
graven en zijn gedachten dwaalden af naar
de oude Egyptenaren. In zijn vrijen tijd had
hij een studie gemaakt van hieroglyphen en
onwillekeurig begon hij de teekens die in
het graf gegrift waren, te ontcijferen. En
naarmate hij vorderde, veranderde de uit
drukking van zijn gelaat, een blijde glans
verspreidde zich er overheen en het was,
als werden de zorgen van de laatste maan
den in dat ééne oogenblik van hem afgenc
men.
en Asri, zoon van Araphnus, was
bevreesd voor den toorn der Goden, omdat
hij ontrouw was geworden aan den Tempel.
Hij had de dochter van Behetne lief en ver
waarloosde de wierookvaten voor het offer
altaar. En toen droomde hij, dat zijn zondig
lichaam zou verbranden tot asch en deze
verstrooid zou worden in de woestijn, zootjat
zijn ziel in eenzaamheid en verschrikking
rond zou moeten dwalen zonder rust te vin
den, indien hij zich niet met de Goden ver-
zoende.
Toen ging hij naar den heiligen stier in
den Tempel van Ptah en bracht geschenken.
Hij smeekte den Apis, hem te zeggen, of de
Goden hem welgevallig zouden zijn, indien
hij tot Manitou ging en zijn verdere leven
in liefde aan haar wijdde. De heilige Apis
trad op hem toe en likte zijn gelaat en, vol
vreugde over het antwoord en de zekerheid
die hij verkregen had dat zijn liefde voor
Manitou gesteld werd boven de vervulling
van zijn plichten in den Tempel, waaraan
hij zich nimmer meer onverdeeld zou kun
nen geven, snelde hij naar zijn geliefde
Giovanni stond op en hield zijn oogen ge
richt naar den horizon daar, in de verre
verte, wachtte hem Mayda in het nieuwe
huisje aan de weide van Subbiaco....
HET KABINET VAN WASSEN
POPPEN EN DOWNINGSTREET.
De algemeene opvatting is dat er in regee-
rings- of staatsinstellingen geen zin voor
humor heerscht. Maar dat humor er onver
wacht en onbedoeld binnendringt kan blij
ken uit een geval dat zich dezer dagen in
Londen heeft voorgedaan. Een Duitscher
had in zijn vaderland een brief toever
trouwd aan den postdienst, bestemd voor
Engeland, waarin werd gevraagd zooais
dat zoo vaak tevoren is geschied of het
waar was dat een belooning werd gegeven
aan een ieder, die een nacht zou door
brengen in den kelder van „uw kabinet van
wassen beelden." Het adres van den brief
was: (in ongewoon Engelsch) „Direction of
Cabinet of Figures of Wax, London, Eng
land".
Men zou hebben gedacht dat de verzender
met dit adres bedoelde de bestuurderen van
dat vermaarde gebouw in den Marylebone
Road, Noordlonden, dat bekend is als Ma
dame Tussaud's.
-Maar de ambtenaren van heb postkan
toor maakten uit dat deze brief bestemd was
voor een ander „kabinet" en zond hem
rechtstreeks naar de ambtswoning van den
eerste-minister, Downing Street 10. En zoo
geschiedde het dat dezer dagen een brief bij
Madame Tussaud aankwam, waarop met een
stempel het woord „Prime Minister" was ge
drukt. En in den brief was een officieel epis
tel gevouwen, met den tekst-: De ingesloten
brief werd bezorgd aan no. 10 Downing
Street en werd geopend met de post voor den
eerste-minister. Ik meen echter dat hij voor
u bestemd is en zend hem dus hierbij toe.
Wij weten niet of MacDonald aan zijn Post
master General om opheldering heeft ver
zocht over dit ontstellend gebeuren.
„Er is niets in de wereld zoo slecht als
slechte champagne" schrijft een journalist.
Behalve natuurlijk de pijnen die je den mor
gen na den vorlgen nacht voelt.
Iemand die voor de Londensche rechtbank
stond verklaarde dat de oorlog uitbrak juist
op den dag dat hij in het huwelijk trad.
Dat is eigenlijk niets bijzonders.
In Amerika heeft men een boek met ronde
bladzijden uitgevonden. Het idee heeft klaar
blijkelijk ten doel de circulatie van het werk
te bevorderen.
Onlangs werd in het atelier van een be
kend futurist ingebroken. De indringer nam
echter niets.
Behalve dan de beenen.
Maar weinig menschen zijn zoo ruim van
begrip als wij denken dat wij zijn.
Een ontdekkingsreiziger weet te vertellen
dat hij in Afrika een stam heeft ontdekt van
lieden die een gejaagde trek op het gelaat
hebben, en die zich slechts al fluitende uiten.
Natuurles een troep ontkomen scheids
rechters.
Vader vandaag heb ik een dubbeltje uitge
spaard. Ik heb tot aan de school achter de
tram geloopen!
„Waarom ben je niet achter een taxi gaan
loopen, dan had je één-vijftig uitgespaard!"
KENNEMER- EN WEST-
FRIESCHE LEGENDEN.
vu.
Aanslagen op Wouter van Eg-
mond. Een slimme truc.
Hoe namen ontstonden. Een
Kruistocht.
In het vorige hoofdstukje schetsten we.
hoe de heer van Egmond den Graaf van Hol
land in zijn strijd tegen de West-Friezen
steunde en hoe ook door zijn toedoen Willem
als Graaf te Alkmaar werd gehuldigd. We
weten ook hoe in den strijd om de overmacht
de heer van Egmond zijn huis te Egmond in
vlammen had zien opgaan. Wouter van Eg
mond woonde nu in bij een vriend: Dirck
van Rietwijcks. Laten we nu den kroniek
schrijver even aan het woord:
„In 1205 is Heer Franco, de elfde Abt van
Egmond met 200 man in den nacht te paerde
op gaen zitten om Heer Wouter, die in Dirck
van Rietwijcks huys woonde. (Dit moet ge
weest zijn, waar nu aan den rand van den
Haarlemmermeerpolder, tegenover Schiphol
de buurt Rijk, verkorting van Rietwijk, ligt),
want zijn eigen huis, van den Graaf van Loon
verbrand, was „noch niet herbout", te ver
moorden. Maar door de zorgen van Jan van
Rietwijk kwam het niet tot moord van Wou
ter van Egmond. Eer het volk van den Abt
gereed was en voor de poorten van Huize
Rietwij ck verscheen, heeft Jan van Rietwij ck
zijn vriend Wouter gewekt en uit zijn bed ge
haald. Dat gebeurde op Kerstnacht en na
tuurlijk heeft heer Jan zijn Egmondschen
vriend heel spoedig verteld, wat hem ter
oore kwam. Toen is „Wouter haestich opge
staan en heeft zijn volck zonder vertree (uit
stel) doen wapenen en is also des abts volck
tegengereden en zij hebben hier gevochten op
die plaets, die nu den Crijt heet". Dat heeft
natuurlijk niets te maken met het krijt, waar
in de ridderlijke tournooispelen werden
houden, maar men noemde die plaats voort
aan zoo naar het gekrijt der botsende me
nigte. Het volk van Egmond „heeft des Abts
volck geweldelijck verjaecht, dat se met
schanden moesten verloopen (op de vlucht
slaan).
Wouter van Egmond heeft met zijn krijgers
den Abt tot in het dorp toe vervolgd. Hij
was natuurlijk door het succes op het Crijt
„moediger en stouter geworden".
Minder mooi van heer Wouter was, dat hij
„door groote toorniehheyt daerenboven des
Abt molen en de stallingen, die de Grave van
Holland daer hadde, aan brant gesteecken
heeft".
Nu zou men gedacht hebben, dat Graaf Wil
lem van Holland, die toch door heer Wouter
van Egmond geroepen was, zou trachten alles
in der minne te schikken, „Maer desselfde
jaers, daegs voor nieuwe jaer is hij (W. v.
Egmond) door bevel van Graaf Willem zonder
lant schandelijck gevangen uit Dirck van
Rietwij cks huis gebracht" op het Huis te
Heemskerk.
„Als Heer Wouter aldus gevangen was ende
neerstelijck bewaert wiert, soo ls 't gebeurt,
dat tot Egmond uyt een huys vier gebroeders
als Jan, Cornells, Jacob en Pleter" tezamen
kwamen en beraadslaagden, hoe zij hun heer
zouden kunnen verlossen.
Deze drie broers zijn op Pontiaansnacht op
getrokken naar het kasteel te Heemskerk, ge
wapend met kodden, bijlen en hamers. Daar
aangekomen begonnen ze een groot ge
schreeuw aan te heffen en veel lawaai te
maken.
Dat deden ze met veel succes, want de
poortwachters kwamen er door in den waan,
dat er een heel legertje was. Zien konden ze
't niet, want het was nacht-. Het was dus
mis gedacht, dat er „een geweldige heyr-
kracht van Volck voorquam". De wachtheb-
benden zochten spoeidg elkaar op in „groote ver
baestheyt en elek sach om 'n goed heencomen"
zoodat er menigeen een venster uitsprong „om
hem te salveeren (zijn leven te redden). Na
tuurlijk hebben de drie gebroeders nauw
keurig acht geslagen wat er zou gebeuren.
Toen ze dan ook zagen, dat de wachters
op de vlucht gingen, vatten ze moed. Ze gin
gen op het kasteel af, wisten een venster te
bereiken en in te klimmen en „hebben daer
noch zoo vroomelyck gehadt (is: zoo dapper
gestreden) dat ze daer noch vijftien wachters
doot sloegen." Te vergeefs had de wacht ge
tracht aan den vermoeden talrijken
vijand te ontkomen.
Natuurlijk was nu Heer Wouter spoedig
uit zijn gevangenis verlost en „in des zelfden
nacht noch tot Egmond gebracht."
Heer Wouter heeft de vier broeders tot
edele mannen gemaakt en hun titels gege
ven.
Jacob, die het eerst in de kamer is ge
sprongen, waar Heer Wouter lag, noemde nij
Jacob van der Camer en Jan, die het
meest den bijl heeft gebruikt, kreeg den
naam van Jan B ij 1, terwijl Cornells, die zoo
erg geklopt had Cornells C 1 o p p e r werd
genoemd, terwijl Pleter naar zijn knots: Ple
ter C n o d d e werd geheeten.
Al deze namen komen nog voor. We weten
evenwel, dat de Haarlemsche aristocrati
sche familie van der Camere, die schepens,
Raden en Burgemeesters aan onze stad le
verde, met de Camers van Wouter van Eg
mond niets had te maken.
Dat van der Camere was een vrije verta
ling van de la Chambre, nam van een Fran
sche familie, die om den geloofswille naar
ons land was gevlucht.
Toen Graaf Willem Zonder Land dit
hoorde, was hij er geweldig boos om „ende
heeft Wouter vele dorpen afgenomen ende
zeer gemolesteert". De kroniekschrijver, die
zoo we zagen in 1586 zijn finis zette, zegt*
sprekende over de Camers, BijLs, Knoades,
Cloppers: „Die vier Edele geslachte (zijn)
noch ten huyden dach tot de jacht gequa-
lificeerd".
In 't zelfde jaar van Wouter's bevrijding is
zijn verwant, Abt Franco, in October ge
storven.
Daarna heeft Heer Wouter zijn Huis vee)
„schoonder doen optimmeren dan 't oyt te
voren geweest hadde".
Willem, de 13e Heer van Egmond, de eer
ste van dien naam, trouwde tegen den zin
van zijn moeder met Vrouwe Ba del och,
dochter van den heer van Amstel.
Hij stichtte een kapel voor -het slot te Eg
mond aan den Hoef in 1229 en wijdde die ter
eere van Sint Catharina.
Ook hij nam deel aan de Kruistochten,
maar 't was niet Jeruzalem, dat hem zou toe
lachen. Het waren de Stadingers, een Ger-
maansche stam aan den Elbemond, die hij
meende te moeten Christianiseeren. De
landtocht was zeker te lang en moeilijk en
zoo trok „Willem met vele „Christen Prinsen
en Heeren door 't aenraden van Gregorio, de
negende Paus van Roomen nae Stadinger-
lant" met 300 schepen. Floris, Graaf van
Holland, kwam later in deze expeditie te
hulp. Dat kon evenwel niet verhoeden, dat
de Heer van Egmond werd verslagen en
„laten zijn leven stantvastelyck voor Chris-
tengelove.
RUTGER JAN SCHIMMEL-
PENN1NCK.
Rutg'er Jan Schlmmelpenninck, de be
roemde Raadpensionaris van Holland, stamt
uit een oud geslacht, dat reeds vroeg in de
veertiende eeuw bekend moet zijn geweest.
De begaafde 18e eeuwsche nazaat er van
werd geboren te Deventer in 1765. In 1780
deed hij zijn intrede in de Hoogeschool te
Leiden, waar hij rechtsgeleerdheid studeer
de. Hij verwierf de sympathie van zijn do
centen en dat hij ook die van zijn medeleer
lingen genoot bewijst zijn benoeming tot
aanvoerder van de studententroepen, die in
1784 de wapenen opvatten om een opstand
te bezweren. Hij spreidde zooveel moed en
beleid ten toon, dat de stedelijke regeering
hem een eerepenning aanbood.
In het proefschrift, waarop hij promoveer
de toonde hij zich ten zeerste afkeerig van
alle despotisme en in hooge mate vrijheidslie
vend. Hij vestigde zich na zijn promotie als
advocaat te Amsterdam en verwierf er zich
als zoodanig grooten roem. Gedurende de
woelingen van 17851787 verklaarde hij zich
openlijk vóór een volksvertegenwoordiging
maar verzette zich tegen alle overdrijving.
De omwenteling van 1795 ontsloot een nieu
we loopbaan voor hem. Hij werd benoemd tot
voorzitter der municipaliteit en ofschoon hij
dezen post niet ambieerde vervulde hij ook
deze functie zoo voortreffelijk, dat zijn mede
burgers hem nog meer op prijs stelden. Zij
vaardigden hem dan ook af naar de Alge
meene Vergadering. Zijn redevoeringen al
daar golden als bijzonder verzorgd.
Later ging hij als gezant naar Parijs eri
slaagde er volkomen in de vervulling van
zijn opdracht. Napoleon achtte hem hoog en
zond hem naar het Congres van Amiëns,
waar hij veel heeft bijgedragen tot het slui
ten van het vredesverdrag.
Daarna ging Schlmmelpenninck op zijn
verzoek'als ambassadeur naar Londen, maar
zijn pogingen om de republiek een gewensch-
te onzijdigheid te doen bewaren werden ver
ijdeld door den tegenstand van Bonaparte
en daarom keerde hij terug naar het vader
land met het vaste voornemens om niet we
der op het staatkundig tooneel te verschij
nen. Maar nauwelijks bevond hij zich op zijn
landgoed of Napoleon haalde hem nog eens
over om naar Parijs te komen, ter bespreking
van de belangen van de Fransche en de Ba-
taafsche republieken. Hij begon echter de
oogmerken van Napoleon volkomen te door
gronden en toen later zijn vermoedens tot
zekerheid werden verwierf hij met veel
moeite van den keizer een constitutie voor
zijn vaderland, waarbij de republikeinsche
vorm nog behouden bleef. Het hoofd van het
bewind zou den titel van Raadpensionaris
voeren en daartoe werd Schlmmelpenninck
voor zijn leven benoemd. Tijdens zijn bewind
bewaarde hij het vaderland voor het gevreesd
staatsbankroet, herstelde het openbaar ver
trouwen door de invoering van een nieuw fi
nancieel stelsel en wist de openbare rust
overal te handhaven.
Toen Napoleon de republiek noodzaakte
zijn broeder Lodewijlc tot koning te nemen,
weigerde Scliimmelpennlnck standvastig om
mede te werken aan de vernietiging der re
publiek. Hij begaf zich weer naar zijn land
goed in Overijsel. waar hij liever als een een
voudig burger wilde leven. Napoleon benoem
de hem tot graaf en senator.
Na de inlijving van Holland bij het Fran
sche Rijk bekleedde hij weer eenige open
bare betrekkingen, maar zoodra het vader
land onafhankelijk was geworden keerde hij
terug tot het ambteloos leven.
In 1815 benoemde koning Willem I hem tot
lid van de Siaten-Generaal, welke functie hij
vervuld heeft tot zijn dood op 15 Februari
1825. Den laatsten tijd was hij geheel blind
geworden.
Schimmelpenninck was een man van bij
zondere bekwaamheden, die hij aangewend
heeft ten algemeenen nutte. Niemand ver
liet hem ooit zonder iets goeds en nuttigs
van hem geleerd te hebben.
SCHILDPAD.
Kammen, cigaretten-kokers, poerierdoozen
en zoovele andere voorwerpen worden vaak
van „schildpad", dat wil zeggen: van het
schild van de schildpad, gemaakt. Wanneer
we Iets weten van de wijze waarop men aan
dit „schildpad" komt, krijgen zulke voorwer
pen iets romantisch voor ons:
In het warme water rondom het eiland
Ceylon, in het heldere blauwe water aan de
noordkust van Australië en in de witkopplge
golven van de wateren van Noord-Amer'ka,
leeft de groote schildpad, van wiens schild
allerlei voorwerpen worden vervaard :gd.
De „schildpadjagers" maken jacht op de
dieren met lasso's. Dc schildpadden zwem
men langzaam met den kop een tamelijk eind
boven water. De lasso wordt den schildpad
om den nek geworpen en nu is het met hem
gedaan. Een bootje brengt hem aan land, de
schildpad wordt op den rug geworpen in
welke houding hij" zich met, meer bewegen
kan en gedood.
In fabrieken ondergaat het schildpad ver
schillende bewerkingen, o.m. wordt 'het ver
hit tot een temperatuur van 212 graden
Fahrenheit, waardoor het buigzaam wordt en
in iederen vorm verwerkt kan worden.
Hieruit volgt dat schildpadden voorwerpen
nooit aan groote hitte mogen worden bloot
gesteld.