ATERDAGAVO
Vormt Britsch-Indië een bedreiging
voor den wereldvrede?
1 lil i
Het ontwaken van Azië.
door dr. ANNIE BESANT.
r—T—
H. D. VERTELLING
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ILL:
VIJFDE BLAD
De waarschijnlijkheid van een rassen-oorlog.
Presidente van het Theosophisch Genootschap)
Dr. Annie Besant.
Ik aarzel niet te zeggen dat de tegenwoor
dige toestanden in Indië een bedreiging
vormen voor de veiligheid en den vrede.
Ik zal de reden mededeelen, waarom dit
zoo is en ik zal aantoonen, op welke wijze
Indië gemakkelijk kan worden tot een kracht
en een steun voor de zaak van veiligheid en
vrede.
Indië wenscht op denzelfden voet behan
deld te worden als de Britsche „Dominions".
En dit beteekent onafhankelijkheid op
zijn grondgebied. Het Britsche Parlement
kan geen wetten geven voor de zichzelf re-
geerende „dominions". Zij zijn „deelgenoo-
ten" van het Rijk. Indië moet óf gelijk ge
steld worden met de „dominions" en deel
genoot, compagnon worden of het moet zich
geheel van het Britsche Rijk afscheiden. Nu
moet ik dadelijk zeggen, dat ik van dit laat
ste geen voorstander ben en wel om deze
reden: ik geloof dat Engeland en Indië te
zamen veel meer kunnen doen voor den
vrede en het welzijn der wereld dan elk af
zonderlijk kan doen. Zoolang Engeland en
Indië samengaan bestaat het gevaar van
een rassenoorlog niet. Als Indië er toe wordt
gedreven zich af te scheiden van het Britsche
Rijk is een rassenoorlog onvermijdelijk.
De toestanden in Indië trekken nu de aan
dacht van de volken der wereld. Ik ben kort
geleden in Hongarije en Oostenrijk geweest
en heb daar een ontwakende belangstelling
in Indië geconstateerd. En gedurende vele
jaren tracht, ik nu al Indië belang te doen
stellen in andere landen. Maar iemand heeft
gezegd, dat als iemand zijn been gebroken
heeft men niet van hem kan verwachten,
dat hij veel belang stelt in wat er om hem
heen gebeurt. Zoo gaat het ook met een
natie die van haar vrijheid beroofd is. In
het verleden heeft Indië geleefd onder lede
ren bekenden regeeringsvorm. In den tijd
van den inval van Alexander den Grooten
waren er 14 groote politieke scholen. Indië
had een hoogen graad van beschaving, even
als Egypte of Babylonië, of Griekenland of
Rome. Het is een zeer oud en eerbiedwaar
dig land, mst zeer oude gebruiken, tradities,
godsdiensten, 'n verwonderlijke letterkunde,
een groote beschaving, opgebouwd door
kracht'ge regeeringen, gedurende eeuwen.
Een jaer beroemd geleerde, Sidgwick, heeft
eens gezegd: „Als ge wenscht te weten wat
Engeland kan doen, zie dan wat Engeland
gedaan heeft!" Een land wordt opgebouwd in
zijn verleden. Dit is een van de grondstel
lingen die ik nu al gedurende vele jaren aan
Indië tracht, duidelijk te maken.
Wat heeft Indië gedaan?
Zijn geschiedenis gaat terug tot de oudste
tijden. Reizigers kwamen in die oude tijden
naar Indië van andere landen; zij kwamen
van China, zij woonden gedurende jaren in
Indie en bezochten zijn groote instellingen
van onderwijs. En zij gingen terug naar Chi
na en schreven over wat zij in Indië hadden
gezien. Geen van hen allen verhaalt niet van
den grooten rijkdom van Indië, van de vrij
heid die in zijn dorpen heerscht, van den
staat van geluk en tevredenheid der bevol
king, van de groote onderwijs-inrichtingen.
Nooit schrijft of spreekf iemand over armoe
de of onwetendheid in Indië tot het korte
tijdperk der Britsche overheersching kwam.
Engeland verarmde Indië door zijn kooplie
den en beroofde het van zijn vrijheid door
zijn autocratischen regeeringsvorm
In de oudheid was Indie het rijkste en
welvarendste land ter wereld; het is nu het
armste wat de groote massa der bevolking
betreft. Eenigc jaren geleden werd het ge
middelde inkomen der bevolking geschat op
twee pond sterling per jaar en per hoofd.
Eenige weinigen zijn zeer rijk. De massa is
arm. De influenza die uit het Westen kwam
verdubbelde de sterfte. De bevolking van
heele dorpen werd weggevaagd; niemand
bleef over om de dooden te begraven. Voort
durend richt de pest groote verwoestingen
aan en Lord Lytton. een thans overleden
onder-koning van Indië, zeide in zijn rap
port: „De regeering was verwonderd dat de
bevolking zoo weinig weerstandsvermogen
had.". Men denke zich dat in! Een regeering
behoort zulke dingen te weten. Onwetend
heid is in dit geval geen verontschuldiging.
Daar leven 350 mlllioen menschen in slaver
nij. Een millioen van hen, zoo heeft een
Britsch ambtenaar verklaard, weet niet wat
het is, géén honger te hebben. Dit heeft ech
ter geen betrekking op de Indische staten.
Daar zorgen de Indische vorsten voor de be
volking.
Ik beweer dat de toestand in Indië een
bedreiging is voor den wereldvrede. Azië is
ontwaakt in de laatste jaren. Hel zelfver
trouwen is er groeiende. De toestanden zijn
er snel aan het veranderen. China was een
groote macht in het belang van den vrede,
maar nu hebben de burgertwisten ook daar
den oorlog gebracht. Dan is er nog Afgha
nistan. Koning Aman Oellah is onttroond.
Hij wilde zijn hervormingen te snel invoe
ren. Hij liet, bijvoorbeeld de bergbewoners
schoenen en hoeden dragen. Hij was geheel
onder den invloed gekomen van de Europee-
sche luxe. Hij was te haastig, maar hij is
een sterk en bekwaam man en hij was vast
besloten, zijn land groot te maken.
Er wordt wel eens gezegd dat, als de En
ge Ischen uit Indië zouden gaan, de Hindoes
en de Mohammedanen niet in vrede zouden
kunnen leven. Maar zij hebben dat al dui
zend jaren gedaan. Er is geen sprake van on-
eenlgheid tusschen hen in de dorpen of Ln de
Indische staten. De Nizam Is een Mohamme
daan, die regeert over een bevolking, waar
van de meerderheid door Hindoes wordt ge
vormd. Hij stemt de meerderheid tot tevre
denheid. De Maliaradja van Kashmir is een
Hindoe, die over een meerderheid van Mo
hammedanen regeert. Hij regeert tot tevre
denheid van die meerderheid. Het is hoofd
zakelijk in de groote steden dat godsdienst
onlusten voorkomen, waarbij de politici ge
bruik maken van de godsdienst-hartstochten
om politieke macht te verwerven. Alleen de
tusschenkomst van een derde macht, Enge
land, maakt zulke dingen mogelijk.
Toen Tidak in 1890 een nieuwe Grondwet
voor Indië maakte, verzetten de Mohamme
danen zich er tegen. Hun oppositie was toen
veel sterker dan zij nu is. Maar zij wenschen
bescherming. Zij zijn tevreden met gelijk
heid. Ik zeg: geef hun waar zij om vragen.
De wortel van alle moeilijkheden is wantrou
wen. Dood het wantrouwen in den Moham
medaan en er blijft geen enkele moeilijkheid
meer over.
Onlangs werden, als gevolg van de bespre
kingen tusschen de leden der vereenïgde
commissie uit het Hooger en het Lager Huis,
in de verschillende departementen gouver
neurs benoemd, die belangrijke verbeteringen
invoerden. In acht van de negen provincies
werd vz-ij lager onderwijs gegeven. Het zal in
vier provincies verplicht gesteld worden, zoo
dra dit mogelijk is, zonder de industrie te
ontwrichten, want in Indië bestaat nog kin
derarbeid. Ten laatste zal vrij en verplicht
onderwijs verkregen zijn. Verminder de uit
gaven voor militaire doeleinden, waaraan
Indië moet bijdragen, niet voor haar eigen
verdediging maar voor de verdediging van
het geheele Rijk en het verplicht onderwijs
zal dadelijk een groote uitbreiding kunnen
ondergaan.
Dit is één ding dat Indiërs voor Indiërs
hebben gedaan. Dit bewijst hoe de intellcc-
tueelen de massa kunnen helpen. Er was een
tijd waarin het onderwijs in Indië algemeen
was. In 1816 zeide Munro, gouverneur van
Madras, dat er in elk dorp een school was.
Nu moeten de kinderen dikwijls zeven mijl
naar school loopen en zeven mijl terug.
Een ander belangrijk ding dat Indiërs voor
Indiërs hebben weten te bereiken is het ver
zekeren van een goede vergoeding aan den
werkman. Vele moeilijkheden moeten op dit
terrein nog overwonnen worden. Werkgevers
en eigenaars van fabrieken de meesten
van hen zijn Engelschen maar er zijn Indiërs
onder hen en sommigen van hen zijn even
slecht, misschien nog slechter geven oen
totaal onvoldoende vergoeding voor den ge-
leverden arbeid en zeggen: ..Neem dit aan
of ge zijt ontslagen!" Maar dit wordt nu be
ter. tenminste in Madras. Wij hebben een
aantal advocaten die die zaken voor de ar
beiders behandelen, zonder hiervoor eenige
flnancieele vergoeding aan te nemen.
De vrouwen hebben in Indië grooten in
vloed. De Vrouwen-Vereeniging in Indië is
een zeer machtig lichaam. In geen land ter
wereld wordt zóó met de vrouwen rekening
gehouden als in Indië. Er was eens een zeer
vooraanstaand Indi^h staatsman, die zeer
gaarne naar Engeland wilde gaan. maar hij
deed het niet. omdat zijn moeder er tegen
was. Toen zijn moeder gestorven was kwam
hij bij me en hij vroeg mij of ik dacht dat
zijn moeder er bezwaar tegen zou hebben,
dat. hij n u naar Engeland ging!
(Nadruk verboden.).
Het avontuur van meneer
Bornibou
naar het Fransch van
MAURICE DEKOBRA.
In de oogen van zijn kennissen was meneer
Bornibou, die klein van gestalte, vrij gezet
en kaalhoofdig was, het type van den rusti-
gen ambtenaar. Hij woonde in de Rue Saints-
Perès met zijn oude dienstmaagd Emma en
leidde een zeer geregeld leven. Overdag werk
te hij tenminste hij deed alsof op het
bureau voor Invoerrechten en Accijnzen,
waar zijn chefs hem prezen om zijn ijver,
's Middags om vijf uur wandelde hij op zijn
dooie gemak naar huis en ging zitten lezen.
Af en toe ging hij 's avonds uit. Soms naar
de bioscoop of ook wel naar het Café des
Mongols, waar hij een partij bridge speelde
met eenige vrienden.
De oude Emma wist niet beter, of hij had
geen andere ontspanning.
Toch had meneer Bornibou zijn stokpaard
je....
Zijn geheime hartstocht was het lezen van
detectiveverhalen. Hij had alle boeken op
dit gebied, uit het Engelsch vertaald, gelezen,
de heldendaden van Sherlock Holmes en
Raffles, verhalen over geheimzinnige misda
den of avontuurlijke vervolgingen door de
tectives.
Overal in zijn kamer lagen die romans ver
spreid: hij as en herlas ze. zonder dat ze hem
verveelden. Want deze kalme ambtenaar, die
geen vlieg kwaad zou kunnen doen, droom
de slechts van geheimzinnige moorden, on
verklaarbare verdwijningen, verborgen schat
ten en dramatische achtervolgingenHij
betreurde het, dat hij niet in de Far West
woonde, waar de .outlaws" plotseling voor
je opdoemen, den geruiten zakdoek om den
hals geknoopt, een revolver in de hand. Hij
zou een groote vreugde en tegelijkertijd
een vreeselijke angst beleven, als hij plot
seling de handen omhoog moest heffen, be
dreigd door een gewapend bandiet, die voor
zijn bureau zou staan.
Dien middag had hij juist „De hut van den
Kluizenaar" uitgelezen, een Amerikaanschen
roman, waarvan hij langzaam genoot achter
een stapel gewichtig uitziende dossiers.
Nog onder den indruk van het gelezene
was hij er van overtuigd, dat de helft van de
menschen die men op straat tegenkomt, zich
aan een of ander misdrijf hebben schuldig
gemaakt en dat men eiken dag zeker één
mensch ontmoet, wiens geweten niet zuiver
is of die rondloopt met booze plannen.
Toen hij zijn kantoor verliet, keek hij eens
naar de wolkenlooze lucht; de laatste stralen
van de Octoberzon waren nog niet vergleden
en een zacht briesje woei hem koelte toe.
„Komaan", zei hij tot zichzelf, „vandaag
zal ik het probeeren".
Het was een gewichtig besluit. Waart hij
ging niemand meer of minder dan den groo
ten Ned Walton imiteeren, den held uit „De
hut van den Kluizenaar".
.Het is heel eenvoudig", dacht hij. „Als
men. evenals Ned Walton, by toeval iemand
uitkiest, een voorbijganger op straat bijvoor
beeld. en dien persoon volgt, tien tegen één
dat deze achtervolging een geheim zal ont
hullen.
Met zijn wandelstok in de hand, den hoed
wat schuin op het hoofd, liep meneer Bor
nibou met lichten tred in de richting van
de Madeleine. Verscheiden keeren stond hij
op het punt iemand te volgen. Maar steeds
kwam hij daarvan terug. Hij wachtte op een
inspiratie, een geheimen drang, die hem zou
zeggen: „Die is het!.... Onder het uiterlijk
van een vreedzaam wandelaar verbergt hij
de door wroeging gekwelde ziel van een op
lichter of van een moordenaar!"
Toen hij op de Place de la Concorde was
gekomen, keek hij op zijn horloge. Het was
zes uur.
,Ik zal toch een keus moeten doen", sprak
hij' tot zichzelf. „Ik kan niet tot vanavond
laat blijven rondzwerven".
Hij keek eens om zich heen. Elegante vrou
wen haastten zich naar de Rue Royale. Def
tige. oude heeren begaven zich naar hun
clubs. Een midinette trippelde voort in de
richting van den boulevard St. Germain. Een
jonge man ging hem voorbij, de handen in
de zakken, de pet scheef op het hoofd. Spoe
dig was nu meneer Bomibou's besluit geno
men.
,Deze zal het zijn!"
En hij volgde den man. Volgens de me
thode van Ned Walton trachtte hij zich een
voorstelling te vormen van het leven en de
gewoonten van den onbekende.
„Twintig a vijf en twintig Jaar", dacht hij...
„Geen werkman, eerder een bediende.
misschien in een boekwinkel die na zijn dag
taak met een vriend een glas bier faat drin
ken Hij woont den kant van Clichy uit...
Terwijl hij zoo liep te peinzen, nam de on
bekende hem mee naar de Gare St. Lazare.
Hij steeg de Rue d' Amsterdam in. Met een
glimlach van voldoening mompelde meneer
Bornibou:
„Juist wat ik dacht!*'
Hij volgde den jongen man od twintig a
dertig meter afstand, bleef stilstaan als de
ander voor de étalage van een winkel stond
te kijken en stak evenals deze naar den an
deren kant van de stfaat over. Op den hoek
van de Place Clichy ging de onbekende een
café binnen. Meneer Bornibou sloeg hem
door de ramen gade en zag dat hij aan de
toonbank ee'- .'.as bier dronk. Aan den over
kant wandelde hij op en neer.
Weldra kwam de jonge man weer naar
buiten en verwijderde zich in de richting van
de Rue Caulaincourt.
„Zoo, zoo", dacht meneer Bornibou, „hij
woont op Montmartre".
Hij verwonderde zich er over. dat de on
bekende hem door zulke verlaten stegen
voerde. Deze omwegen kwamen hem ver
dacht voor. Teneinde hem niet uit het oog
te verliezen, was hij genoodzaakt hem van
heel dicl tbij te volgen, waardoor zijn achter
volging wel eens de aandacht van den ander
zou kunnen trekken.
En dit was inderdaad zoo.
Plotseling stond de jonge man stil, liep een
eindje terug en bleef vlak voor meneer B.
staan. In zijn angst begon de man tot hem
te spreken, maar meneer Bornibou begreep
er niets van.
Daar hij het warm had gekregen van het
harde loopen. stak hij zijn hand in zijn zak
om zijn zakdoek voor den dag te halen. Tot
zijn groote verwondering hief de Jonge man
de handen omhoog en riep hem toe:
„Niet schieten! Ik zal openhartig met je
pratenFouilleer me, als je wilt; ik heb
niet. eens mijn zakmes bij me.Ik zei da
delijk bij mezelf, toen lk zag dat. Je me op
de hielen zat, ze hebben je verraden Julot:
Je gaat de gevangenis in Kom, later, we
samen een glas wijn drinken, dan zal lk je
alles vertellen
Nu wist meneer Bornibou, waar hij zich
aan te houden had Het toeval had hem
wonderbaarlijk gediend, door hem op het
spoor van dezen man te brengen. Eindelijk
zou hij dus een avontuur beleven, zooals zijn
geliefkoosde schrijvers in hun boeken beschre
ven. Wat een zeldzaam gelukkig toeval! Hij
genoot reeds bij voorbaat en zou voor geen
geld van de wereld afstand van dit avontuur
gedaan hebben. Hii raapte al zijn moed bij
een en zoo onverschillig mogelijk zei hU:
„Vooruit laten we hier binnen gaan
Maar pas op. als je probeert me te
„Je hebt het eerewoord van Julotl"
Twee minuten later zaten ze in een hoek
van het café, elk achter een glas slechten
wijn.
„Nu", beval meneer Romihou, „lec me nu
eens uit. hoe je te werk bent gegaan".
„Vooruit dan maar. Ik zal Je alles zeg
gen, omdat je. voor een politieman, nog zoo
kwaad niet bent".
„t Was Ban cal, die de oude vrouw ver
moord heeft. Ik heb alleen de laden en kas
ten onderzocht om er de dingen van waarde
uit te halen".
„Was Ban cal ln de sTaaokamer?"
„Ja. Ik zei hem ronduit d*»t lk van een
moord op de vrouw niets wilde weten; ik
heb zelf aangeraden te wachten, tot zij op
reis ging. Maar Ban cal was in geldverlegen
heid en wilde van geen uitstel weten.
Teen moerten w-e wel onzen s'ag slaan, ter
wijl zij er was. En als ze nu maar vast. had
geslapen!... We waren binnengekomen,
doorzochten alles en zouden juist ongezien
weer heengaan. Toen stootte die stomm
Bancal tegen een houten kist. de vrouw werd
wakker, begon hard te gil'en en nu was
Bancal wel genoodzaakt haar een slag op
het hoofd te geven, opdat ze haar mond zou
houden.
Ik heb me niets te verwüten, dat zweer ik
ie. behalve dan. dat ik twaalf zilveren lepels,
haar ringen en haar gouden horloge heb ge
nomen".
„Is dat alles?"
..Ja. Het horloge en de rinf°n ik be
houden. De rest heeft Bancal ingepikt".
„En waar is Bancal nu?"
.Haar weet ik niets van. Hii is er vandoor
gecaan zonder zijn adres achter te laten".
Nauwelijks had de lonve man deze laatste
woorden gesproken, of twee mannen kwamen
plotseling het café binnen.
„Daar is hij!" riep een van hen.
.Haten we oppassen, dat hij ons niet tus
schen de vingers glipt", zei de ander.
De twee geheime agenten wierpen zich op
Julot en met één snellen handgreep deden
zij hem de boeien aan.
„Kom, kom", zei de dief volgzaam, „dat is
heusch niet noodig Ik zal geen moeite
doen te ontvluchten".
Meneer Bornibou was ongestaan. De agen
ten keken hem achterdochtig aan.
„En wie bent u?"
Julot begon te lachen.
„Neen maar. die is goed. Nu willen ze een
van hun eieen mannen arresteeren!"
En, daar de agent hem aankeek, zonder
hem te begrijpen, vervolgde Julot:
„Natuurlijk! Hij is immers ook van de po
litie!"
„Mag ik dan even uw kaart zien?"
Meneer Bornibou wilde een einde maken
aan dit misverstand.
„Mijn n"am is Andrien ■Rom'v^n" zei hij.
„Ik woon Rue des Saints Pères. Ik heb.
„Neemt u me niet kwalijk.Maar hoe
verklaart u de verdachte samenkomst tus
schen u en dezen man. die gezocht wordt
wee ens diefstal en poging tot moord?"
Meneer Bornibou stamelde verlegen een
onsamenhangende verklaring, die den agen
ten blikbaar niet voldeed.
„Zwijg maar", zei een hunner. „Wij moeten
u ook arresteeren".
De tegenwerplneen van meneer Bornibou
hadden geen ander resultaat, dan dat de
agenten versterkt werden ln hun overtuiging
dat hij een verdachte rol in de zaak had ge
speeld.
Zij riepen een taxi aan. duwden hun ge
vangenen er in en, terwijl zij naar de Qual
des Orfèvres reden, wenschten zij elkaar ge
luk met het resultaat van dezen dag.
Nadat hii een slarvponz^n nacht in het, bu
reau van politie had doorgebracht, werd de
heer Born'Mu den voVenden nm-een on
dervraagd. Men bemerkte al sooedtg de ver
gissing en liet hem vrij. niet zonder hem.
eenigszins .ironisch, den raad te hebben ge
geven. niet meer voor detective te spelen.
Afeemat. met gezwollen oogleden, bleek en
dorstig, kwam meneer Bornibou weer op zijn
kamers in de Rue Saints-Pères.
Emma, die gek van angst was geweest, ont
stelde bevig toen zij haar meneer in dien toe
stand zag.
Lieve heem!" rien zfj uitBent, u daar
eindelijk, meneer! Maar wat is er toch m*»t
u gebeurd? Ik was zoo bang ..Ik dacht dat
u een ongeluk was overkomenOch. och,
wat heb ik een nacht doorgemaakt!"
Meneer Bom'bou ging zitten, en zei zoo
luchtig mogelijk:
„Stel je maar gerust, mijn berte Emma. Ik
heb de bloemetjes od Montmartre eens bui
ten gezet met een paar jeugdvrienden
dat is alles!"
(Nadruk verboden: auteursrecht voor
behouden.)
Verontwaardigd eigenaar van miniatuur-
autotje: Dat het geen luxeicagen is, weet
ik, maar dit gaat toch te ver.
(Passing show).
..De heele wereld staat op 'r kop".
„Ja, gisteren vertelde m'n zoon me, hoe ik
mijn kinderen moet opvoeden".
„Ja en mijn oom vroeg mij een tientje te
leent"
KENNEMER- EN WEST-
FRIESCHE LEGENDEN.
HET HUIS EGMOND.
VIII.
Egmond in 't begin van de 14e
eeuw. Het slot weer afge
brand. Een klaaglied uit de
Middeleeuwen.
We zagen de vorige maal, hoe de 13de
Heer van Egmond meende de niet bekeerde
Stadingers mede te moeten tuchtigen. Zijn
zoon en opvolger Gerrit daarentegen deed
twee maal een tocht naar het Heilige Land.
Ook was hij een „getrouwe vriend der Abdij
van Egmond en St. Adelbert.
Zijn zoon, Willem II. huwde Ada van Mi-
lanen Hij was ook bij Graaf Florls V van
Holland, als hij van Gerrit van Velsen, Heer
Harmen van Woerden, GUsbrecht van Am-
stel en Willem van Teyllngen JammerUjcken
verraden ende vermoort werdt' «1296).
Nu gaat de historicus ons blameeren. ..HU
<n.l. W. v. Egmond) heeft ook de Kermers.
deze verraders, gevangen genomen en heeft
het Huis te Muiden en te Crooncnburg «aan
de Vecht), dat Heer Gerrit van Velsen toebe
hoorde, nedergeworpen. Graaf Florls hadde
dezen Heer Willem altijd zeer lief en had
hem gemaakt Stadhouder over Holland, Zee
land. West-Friesland en heeft hem hieraf
brieven gegeven uit Aelbertsberg anno 1283
Na Willem II kwamen Gerrit en Willem III
In het begin van de 14e eeuw was Egmond
„schoonder als eenige stad van gansch Hol
land en daer woonden oock veel edele Rid
deren en Schildknapen, als te weten Jan van
Renesse. Henrloh Crevel, Cor Adriaen van
Rictwijck, Nicolaes Banjaere ende vele an
dere Heeren, die meest al 't samen haere
huisen en residentie tot Egmond hielden".
De opvolger van dezen Willem III was zijn
broer Wouter, die met Beatrix van Schotland
trouwde. HIJ was als zijn voorganger
een zeer vreedzaam man: „hij en konde hem
oock niet strijden en oorlogen". Dat werd
evenwel voor Egmond noodlottig. In 't jaar
1325 nl. zijn de Friezen overgekomen, toen
Heer Wouter (zeker bevreesd voor de ge
volgen» naar Haarlem was gevlucht. Al
weer werd de brand ln het Huls van Egmond
ge-stoken en wel tot den grond toe. Dat was
een aanzienlijke schade voor het land van
Egmond. want na dezen brand zijn de mees
te edellieden en die van adel „na Levden ofte
Haerlem metterwoon getrocken". De toen
nog zoo onguré Westfriczen bleken hun ze
ker een voortdurend gevaar. Intusschen was
ook het dorp Egmond JammerUJk verbrand
eu verwoest. De gewone menschen zaten
echter niet stil. want „zoo begonnen die
Huislieden allengskens .veder te timmeren,
maar het voornaamste deel van 't dorp bleef
leggen zeer desolaat, also die het tc voren
gesicn hadden ende doen wederom zagen,
haer niet konde bedwingen van schreien,
omdat die schoone plaetse soo Jammerlijk ln
der asschcn lach en die straten, daer de
Jonckvrouwen plegen over te gaen nu a! ver
wildert was ende stondt vol distelen en door
nen.
Die ellende werd ook terdege opgemerkt
door Heer Gerbrand van Raephorst. die als
Broeder in de Abdij van Egmond woonde. Die
heeft toen gemaakt „een Clage klaag
lied) over Egmond. lamenterende en bekla
gende zeer bedrucktelUcken het ongeluck en
Misval dat Egmont overgecomcn was en
luydt als hier nae volcht:
Dit ls de Lamentatie van Raephorst over
Egmond
Wat Iet U. o Egmont, of wat is U geschiet.
Dat gij slt in dusdanlgen swaer verdriet.
Die hier voortijts vol waert. van alle Joiyt.
Hoe 1st nu dus
Met U verandert, dat gij dus droeflijck slt
in der asschcn,
En moet U roode wangen met tranen
wasschen
Daerenboven verlaten van Vrienden eu
Maeghden
Responce de Egmont.
Ja, de Heere heeft mij' in zijn gramschap
«a, J J geslagen
Ende mij in deze dagen
Uyt mijn Conincklijc.ke Zetel gesielt.
MUn Croone is vergaen als een dorre
bloeme
Op 't velt
Ende aan stucken gebrooken uytermate
zeer
Daerom ben ick van mijn Edeldom
x verlaten seer.
Dat com omdat ick mijn Schepper heb
vergeten.
Daerom ben ick gezeten
Bcdructelijck met het hoofd in den schoot.
Mijn kinderen kleede lek met zijde en
scharlakenroot
Die moet men nu beklagen
Haer ongeluckige daghen
Mei druck en lijden groot.
Mijn Heeren hebben mijn begeven. Wie
w troost mij nu dan
Maer ick moet bedructelijck leven
ALs een vrouwe, die verlaten is van haer
ma'i "UZ.
Zij ..Misschien was die keurige keUner
wel beleedigd omdat je hem een fooi gaf.
Hij' -Nu, het kan zijn gevoelens haast niet
beleedigd hebben, want het was maar vijf
tien cent." v/
.(Passing Rhrwi,